DDR in Parijs.
Deel 2: Allo-Allo: les 'igh-lights de Paris





LEES EERST DEEL 1!

Ken je die mop van die twee mannen die naar Parijs gingen? Ze gingen écht, en ze heetten Wim Scherpenisse en Schrijver Dezes. Met ons bezoek aan Parijs, van maandag 16 tot / met vrijdag 20 oktober 2000, verwacht ik, De digitale reiziger wel tot Sinterklaas te kunnen vullen.

In de aflevering van twee weken geleden namen we de Métro. Op 26 november 2000 ontkomen we niet aan een artikel over de Thalys. Deze week doen we de tram, de RER, de stadsbus, de funiculaire van Montmartre en stappen we en passant (dat is Frans) aan boord van een rondvaartboot.

Spreckelsen

Het verhaal begint op dinsdag 17 oktober 2000, een warme en zonnige herfstdag. In de loop van de morgen hebben we de afstand van acht kilometer overbrugd tussen het Louvre en La Défense; de eerste helft te voet; de tweede met métrolijn 1.

We stappen uit bij het eindpunt van de métro (de RER rijdt natuurlijk nog veel verder) en belanden in een mega- ondergronds winkelcentrum. Zelfs tussen de middag is het druk op station Défense; hoe zou het hier straks om halfzes zijn?

Buiten worden we overweldigd door tientallen gratte-ciel,wolkenkrabbers, die zich in moordende onderlinge concurrentie uitstrekken naar de hemelpoorten.

La Défense, 3 kilometer te noordwesten van Parijs, heeft weinig of niets te maken met het leger. Er stond ooit een monument ter nagedachtenis aan de Frans-Duitse oorlog, uitgevochten in 1870-1871, twee jaartallen die we in het verloop van dit stukje nogmaals tegenkomen. Sedert de jaren 50 is La Défense een kantorenwijk, waar Franse en buitenlandse avant-garde architecten zich mogen uitleven.

Eén van de oudste gebouwen hier is het rond-driehoekige Centre National des Industries et des Techniques, van architect Zehrfuss. Van recenter datum (1989) is de knotsgekke Grande Arche, ontworpen door de eveneens zeer on-Frans klinkende Otto von Spreckelsen, een Deens architect. Het nagenoeg kubusvormige gebouw is 112 meter hoog, maar de onderste 90 meter vormen als het ware een triomfboog voor het Frankrijk van de 21ste eeuw. Je kunt eronder door lopen; er zit een wolkachtige constructie in; glazen liften schieten dappere bezoekers omhoog naar het vergezicht op de bovenste verdieping. De doorgang van de Arche is zo ruim, dat de Notre Dame eronder zou kunnen staan. (Het gebouw heeft ook een website, maar die is even weird als het ding zelf; alleen de moeite waard voor surfers die beschikken over een snelle modem, en een hele hoop uitheemse plug-ins).

Het is lunchtijd, en we kopen een broodje bij een broodjeswinkel die Philéas heet. Even denk ik aan Eindhoven en zijn voorgenomen Phileasbus, maar dat stadje is wel heel erg ver weg; geen idee waarom het in dit verhaal steeds opduikt.

In de Grande Arche is gevestigd wat wij het ministerie van Verkeer en Waterstaat zouden noemen. Alleen de trappen naar dit gebouw zijn al imposant. We beklimmen de ca. 60 treden en nemen plaats op de bovenste, om ons broodje Philéas op te eten. De zuidhelling van de Arche is bezaaid met toeristen en werknemers die pauze hebben.

Volgens Wim, die hier voor het laatst geweest is in 1993, is er sedertdien enorm veel bijgekomen. Vanaf een loopsteiger bekijken wij alles wat-er-staat, en wat nog in aanbouw is.

Niet alleen Franse bedrijven zijn hier gevestigd. Tussen allerlei mondiale multinationals zien we plotseling een kantoor van KPNG. Wien Neêrlands bloed door d' ad'ren vloeit, moet toch wel even glimmen van trots: polderjongens uit de klei; doorgedrongen tot zó'n lokatie!

Dit geeft me echt een PSV-gevoel. Zoals ik in het stuk over Eindhoven al schreef, ben ik bepaald geen supporter van die voetbalclub, maar ben ik altijd dolblij als ze eens een internationale wedstrijd winnen. Iets vergelijkbaars zal ik drie dagen later ervaren in het Centre Pompidou. Als ik een schilderij bezat van Mondriaan of Appel, zou ik het veilig in mijn bankkluis laten liggen en het zeer zeker niet aan de muur hangen. Maar zie ik ze in een beroemd Frans Museum: "Nederland spreekt een woordje mee op het wereldtoneel!".

Terwijl we ronddwalen door Défense denk ik aan het jaar 2525, als onze beschaving voorbij is. Dan staat dit hier nog overeind, al weet geen mens meer hoe de deuren opengaan. Plukjes stadsnomaden, gehuld in lompen, stoken onder de Grande Arche een vuurtje om hun handen te warmen. Niemand weet waarvoor die glazen en betonnen constructies gediend hebben, al doen de meest vreemde legenden erover de ronde, die van generatie op generatie doorverteld worden bij het kampvuur. Waren de architecten Goden? - Vreemd, dit soort gedachtenspinsels. In het jaar 7510 (ik spin nog even door) hebben we een nieuw technologisch tijdperk, dat het oude niet meer kent. Archeologen die de Grande Arche opgraven, staan voor een raadsel, en new age figuren bouwen er gewaagde theorieën over, die niet kloppen.

Issy - Van de Seine

Tram

Je zou in Parijs, en in het bijzonder op La Défense, alles verwachten behalve een tram. Toch is hij er; de tram is terug!

Ooit moet de Franse hoofdstad een tramparadijs geweest zijn. Vanaf 1850 werd gebouwd aan de opbouw van het uitgestrekte tramnet, dat een maximale lengte had van maar liefst 1000 kilometer. In de eerste decennia van de twintigste eeuw kreeg de tram te kampen met concurrentie van de bus, die goedkoper was, en de métro, die het qua snelheid won. Vlak voor de oorlog reed de laatste tram binnen de Périphérique naar de remise, al heeft hij het in de voorsteden nog enkele decennia uitgehouden.

Sedert 1992 is de tram terug; nog niet in Parijs, maar wel in de directe omgeving. In dat jaar werd lijn 1 in gebruik genomen, van Saint-Denis naar Bobigny, ten noord-oosten van Parijs. Vijf jaar later ging de 11 kilometer lange tramlijn 2, Défense - Issy Val de Seine, open. Het is geen toeval dat beide lijnen door wijken lopen die nèt buiten de ringweg liggen. Hier zijn de meest gewilde kantoorlokaties, terwijl er ook veel VINEX-bouw gepleegd wordt (zo'n Nederlandse term mag je hier eigenlijk niet gebruiken).

De RATP heeft grote plannen met de onlangs herontdekte tram, waaronder een complete ringlijn om Parijs heen. Daarvan zullen de huidige lijnen 1 en 2 deel uitmaken.

Voorlopig doen we het nog met twee betrekkelijk korte stukjes. Lijn 2 trekt 46.000 passagiers per dag, waarvan de overgrote meerderheid bij Défense in- of uitstapt. Uit het veel geringere aantal reizigers op zaterdag (17.000) en zondag (8.000) blijkt al, dat we hier met een typische woon-werklijn te doen hebben.

Het is druk op het wat duistere tramperronnetje, dat wij bereikt hebben na een flinke wandeling vanaf het métrostation. Pijlen volgen, dat is altijd het devies voor de RATP-reiziger.

De dubbelgelede tram, die in de daluren slechts eens per 10 minuten rijdt (spits 6 minuten), stroomt vol. Er staat een ontwaardingsapparaat op het balkon, maar slechts weinigen halen hun carnet (10 rittenkaart) er doorheen (wij hoeven dat niet te doen, als bezitters van een Paris Visite).

Onderweg stappen er voornamelijk mensen uit, en heel weinig in. Na een paar haltes kunnen we al zitten, en een blik werpen op het interieur. De trams zijn uitgevoerd met een lage vloer in het middelste gedeelte en een hoge vloer bij de twee bestuurderscabines.

Ik beklim het trapje en kijk mee over de schouders van de wagenvoerder. We rijden door de voorstad Meudon, op een grotendeels vrije baan langs achtertuinen. Wegkruisingen zijn zeldzaam, maar wel heel erg onoverzichtelijk. Er hangen spiegels die de bestuurder nog enig uitzicht bieden. De tram remt af tot 20 kilometer per uur en maakt met luid gebel zijn aanwezigheid kenbaar.

Hier en daar hebben we een mooi uitzicht op de Seine, die heel raar kronkelt, en die je daarom vrijwel overal tegenkomt in en om Parijs.

Issy - Val de Seine. Eindpunt. We nemen ons voor, de tweede tramlijn in de loop van de week ook nog te doen (maar daar komt niets meer van) en stappen over op de RER, waarvoor weer een aparte inleiding nodig is.

Interieur RER-trein

RER

RER staat voor Réseau Expresse Régional, ofwel Regionaal Snelnet. Dit net bestaat uit vijf zich sterk vertakkende lijnen die Parijs verbinden met de rest van het Ile de France, de Franse "Randstad", die zich uitstrekt tot een afstand van ca. 50 kilometer buiten de Périphérique. Een regionaal net van stoptreinen, met stationsafstanden van 2 à 3 kilometer, dat in Duitsland ongetwijfeld S-Bahn genoemd zou worden.

De opmars van de RER begon aan het eind van de jaren zestig. Dit systeem heeft boven de TGV en de sneltreinen het voordeel, dat je ermee in het hart van de stad kunt komen. Zo stoppen de RER-treinen op knooppunten als Châtelet - Les Halles, Nation en Etoile, terwijl je met de sneltreinen niet verder komt dan stations als Gare du Nord, ongeveer halverwege de Périphérique en de Notre Dame.

De RER biedt een halfuurs- of kwartierdienst (in de spits meestal nog vaker) met vele grote forenzenplaatsen in de Ile de France. Als ik me niet vergis, worden twee van de RER-lijnen geëxploiteerd door de RATP, en de overige drie door SNCF, Frankrijks nationale spoorwegmaatschappij.

Wij dalen af in de catacomben van station Issy. Er komt net een trein aan, een dubbeldekker, ongeveer even lang, en even plomp als die je in de Randstad ziet heen en weer rijden.

Je ziet meteen dat het een SNCF-trein is, en geen RATP-métro, alleen al omdat hij links rijdt. Bovendien heeft hij een bovenleiding, en geen derde rail. We stappen in en beklimmen de trap.

De trein is bijna leeg. Zitbanken staan in twee-plus-drie opstelling aan weerszijden van het gangpad. Weinig beenruimte; we zijn het inmiddels gewend in Frankrijk. Waar je ook komt: op toiletten, in restaurants: overal zit je even opgevouwen. En dan zijn Wim en ik naar Nederlandse begrippen nog niet eens zo verschrikkelijk lang.

De trein twijfelt tussen boven- en ondergronds. Soms hebben we tussen twee tunnels in een doorkijkje op de Seine. De snelheid is laag, en er wordt soms knap lang gehalteerd op de stations; RER staat in een lagere versnelling dan de immer haastige métro.

Orsay

We stappen uit bij Musée D'Orsay, een station dat genoemd is naar een museum dat eens een station was. Op deze plek stond eerst een paleis, maar dat is met de grond gelijk gemaakt in 1870-1871, toen er niet alleen oorlog was met Duitsland, maar ook weer eens een keertje revolutie. De gevechten tussen het leger en de "Communards", socialistische revolutionairen, legden grote delen van Parijs in de as.

Gare d'Orsay werd in 1900 geopend, voor de aanvoer van de miljoenen die op weg waren naar de wereldtentoonstelling. Na de komst van de RER verhuisden de treinen naar een lagere verdieping. Het station werd omgebouwd tot museum, en vervult die functie sedert 1986.

Eén van de nare Parijsverhalen die ik voor vertrek gehoord heb, is dat je voor alle musea urenlang in de rij moet staan. Het klopt niet. Voor Orsay hoeven we slechts 20 minuten te wachten, en dat is ook net de enige keer.

We staan ter hoogte van een gedenksteen. In 1944, na de bevrijding, keerden op deze plaats vele Fransen terug uit ballingschap, krijgsgevangenschap of uit de Duitse concentratiekampen. Voor president Charles de Gaulle was Orsay echter een eindpunt: hier kondigde hij in 1969 zijn aftreden aan, na de bijna-revolutie van een jaar eerder. Een plek met een rijke historie, al met al.

Er passeert ons een dubbeldeksbus van l'Open Tour, met aanzienlijke snelheid; de haren van de toeristen op het open bovendek wapperen in de wind.

De mensen die uit het museum komen, kijken allemaal een beetje glazig. Sommigen laten het hoofd hangen als een verlepte kamerplant. We worden enigszins angstig: wat zou daarbinnen toch met het publiek gebeuren? Maar we zullen het spoedig weten, want de deur gaat open en we zijn aan de beurt.

Orsay toont kunstwerken uit de periode 1848-1917, waaronder de fine fleur (je kunt in een tekst als deze, Franse uitdrukkingen moeilijk vermijden) van het impressionisme. Eerst bezoeken we een tentoonstelling van stillevens van Manet (de oorzaak van de grote drukte). Dezelfde Manet tekende voor "Déjeuner sur l'herbe", dat elders in het museum hangt. Hierop staat een spiernaakte juffrouw afgebeeld die op een grasveld zit te lunchen met twee heren. Ofschoon de laatsten wél gekleed zijn, veroorzaakte het schilderij toch een groot schandaal.

Musée d'Orsay is weer een plaats waar je als Hollander je chauvinisme kunt oppoetsen: er hangen heel wat Van Gogh's. Ook in dit museum kom je ogen en tijd tekort; je zou dágen nodig hebben om het allemaal te zien. Na twee uur dwalen kunnen wij ons heel goed indenken, waarom al die mensen daarnet zo bescheten keken. Zelf hebben we geen spiegel nodig om te weten dat ook wij er nu zo uitzien.

Dan de schilderijen maar even laten hangen voor wat ze waard zijn, en eens goed kijken naar het gebouw. In de immense stationshal van zeker 25 meter hoog heeft men een vijftal verdiepingen aangebracht, met hier en daar adembenemende doorkijkjes naar beneden. Bij het restaurant op de vijfde hangt een gigantische klok, die voor de museumbezoeker linksom lijkt te draaien, maar van buiten gezien al 100 jaar de juiste tijd aangeeft. Door de klok heen zie ik de Sacre Couer (hoe je het ook maar spelt) op de heuvel van Montmartre staan; ook alweer zo'n beeld van Parijs dat ik herken zonder het ook maar één keer eerder gezien te hebben.

We blijven in Orsay totdat de meterslange wijzers halfzes aangeven. Daarna dalen we weer af in de catacomben van de RER. De avondspits is nu in volle gang. De treinen zijn vol. We nemen er een naar Austerlitz, waarvandaan we kunnen overstappen op de métro richting République. Drommen mensen op de perrons van Austerlitz. Weinig vrolijke gezichten; die forenzen zien er allemaal uit, of ze een compleet etmaal in "Orsay" hebben rondgelopen.

TV

Die avond op mijn hotelkamer kalk ik wat aantekeningen neer in het notitieboekje, waaruit ik later dit artikel zal opdelven. Vervolgens zap ik heen en weer op de TV die bij de kamerhuur is inbegrepen. Alle zes de zenders zijn Franstalig. Ik versta het nauwelijks, maar heb niet het gevoel dat ik er veel aan mis.

Discussies over voetbal. Zou daar in Frankrijk net zo allejezus slap over geluld worden als bij ons? Zouden ze daar ook dingen zeggen als "In die eerste helf' loop je dus faitelijk tegen je aige te foebulluh, en na die rus' kraig je dus op dat belangraike spiegelogische moment dus die pingeltie tegen, en dan blaif je die hele wesstraid dus achter die faite aanlope"?. Gevolgd door een voetbalsoof, die om de twee zinnen zegt: "Ja, dat sain dus foute, die moge dus aigelek op dit niveau dus niet vóórkome." Zo klinkt het niet; het klinkt veel intelligenter, omdat je het niet verstaat. PSV Eènt'ovèn speelt morgen tegen Manchestèrre.

Op een andere zender is een spelshow aan de gang. De quizmaster heeft zo'n modieus zwart brilletje waar ik vandaag 12.000 mannelijke Parijzenaars mee heb zien lopen. Vijf vrouwen zijn opgesloten in een soort staande doodskisten, vol glitters. De kandidaat, een ongure wellusteling, opent in alle kisten een langwerpig luikje dat zicht biedt op de borsten van de vrouw erin. Eén van die vrouwen is zijn vriendin. "Nummer vier", roept de kandidaat. Even later heft hij zijn handen in triomf ten hemel. Hij is de winnaar; hij heeft de borsten van zijn vriendin herkend.

In de volgende scene wentelt een spiernaakte vrouw zich buiten noodzaak rond in wat je nog het best zou kunnen omschrijven als een doorzichtige wastobbe. Misschien is dit over 100 jaar ook kunst, en wordt de video vertoond in Musée d'Orsay.

Alle zenders hebben dergelijke programma's. Het is nog erger in Nederland. Daar kan ik feitelijk niet over oordelen; thuis kijk ik er nooit naar.

24 uur later hoor ik dat PSV met 3-1 heeft verloren van Manchestèrre, helaas. (Ik sla de hele woensdag over; die staat al beschreven in het artikel over de métro).



station Viroflay

VICK

's Anderendaags is in de ontbijtzaal van Hotel International de nerveuze ober vervangen door een vriendelijk, 1.40 meter hoog Française-tje, die bij het neerzetten van de jus d'orange triomfantelijk uitroept: "Les vitamines"! Is de zenuwachtige man ingestort? Nee, we horen en zien hem in de keuken tekeer gaan met het vaatwerk.

Vanmorgen wordt het weer RER-werk; dus eerst met de métro naar Austerlitz. We gaan naar kasteel Versailles, op een steenworp van het eindpunt van RER C5: Versailles Rive Gauche - Château de Versailles. Nu zou je denken, dat dat gewoon op zo'n trein staat: RER C 5, eventueel gevolgd door de naam van het eindstation. Niets van dat alles. De treinen hebben vierletterige codenamen; jongens- en meisjesnamen als VICK, YVES of LARA (ik heb toevallig een collega, die zo heet). Op een vertrekstaat zoek je je bestemming op, en de eerste vertrekmogelijkheid; in de laatste kolom lees je dan de vierlettercode, waar je goed op moet letten. Wij willen de trein nemen van 9.17 naar Versailles, en moeten dus VICK hebben.

De tourniquets zijn buiten werking; iedereen mag zo doorlopen. Is er een technisch malheur, of is het gewoonweg te druk, en hebben ze de sluizen maar opengezet? We weten het niet. De VICK van 9.17, aangekondigd op een soortement CTA, zien we net wegrijden. Opnieuw kijken op de vertrekstaat. De volgende C5 gaat al om 9.27. De treinen naar Versailles Rive Gauche - Château de Versailles rijden om de tien minuten (kwartierdienst buiten de spits) en heten allen VICK. Een wonderlijk naamgevingssysteem; de bedoeling ervan is me niet duidelijk.

Naast dubbeldekkertreinen rijden er ook zilverkleurige enkeldekkers op dit traject. Die zijn nieuw gewéést. Er komt er een voorrijden; onze VICK. Proppen, proppen op die rode bankjes. Tegenover ons zitten twee forensische mannen; gelukkig niet van die lange. De een heeft een angeliek uiterlijk, met het soort ogen waar vrouwen wellicht op vallen, en sluit deze ogen regelmatig om een heel kort, besmuikt hazenslaapje te doen. Alsof het goddomme niet bijna tien uur is! De ander is klaarwakker, en werpt met felle, gitzwarte kraaloogjes getergde blikken naar buiten.

Schuin tegenover ons zie ik een man van 62 met een kostbare regenjas aan, hoewel het het mooiste weer van de wereld is. Hij heeft hangwangen en het is hem aan te zien hoe zeer hij genoeg heeft van dit dagelijks op en neer rijden. Maar hij moet nog een paar jaar.

Ook van de rest van de coupé worden wij niet vrolijk. Dat is een misstand die ik in de loop van de 21e eeuw wel eens afgeschaft zou willen zien worden: de loonslaaf.

Een man zet een melodie in op een accordeon. Het klinkt beter dan "I'm your Venus" van gisteren, maar het lijkt wel of de mensen er des te triester van gaan kijken. Ook deze muzikant haalt niet veel geld op.

We passeren Issy weer, en zien het trammetje van eergisteren. Links en rechts van de spoorbaan liggen kantorenwijken; minder spectaculair dan Défense, maar ze mogen er zijn. Weer een station. De knappe man ontwaakt en stapt uit. Ook de oudere man met de regenjas verlaat de trein. Langzaam, en met gebogen hoofd zien wij hem voortslenteren over het perron. Plotseling staat hij stil, grijpt de balustrade vast en werpt een blik vol walging naar het kantoor in de verte, waar hij zijn brood verdient, en waar zijn ondergeschikten al sinds kwart over zeven zitten te ezelen. Een boze schildpad.

Nu er veel forenzen zijn uitgestapt, worden er steeds meer toeristen zichtbaar, die net nog schuilgingen in de menigte. Wij stappen uit bij station Viroflay Rive Gauche, en wel hierom: onze Paris Visite is geldig voor zones 1 t/m 3, en Versailles ligt in 4. Daar minstens één van ons Zeeuwse voorvaderen heeft, willen wij SNCF niets cadeau doen en onderbreken onze reis bij het laatste station in 3, om daar een kaartje te kopen voor de rest van het stuk. We krijgen de deur niet open; de man met de felle oogjes geeft ons aanwijzingen. Achterlijke buitenlanders, zie ik hem denken.

Aan retourtjes doen ze niet op de RER; wij krijgen bij het loket twee kaartjes de man, voor de heen- en terugreis. Als we weer op het perron staan, zien we de volgende VICK al binnenrijden. Tien minuten later komen we aan in Versailles, eindstation van alle VICK's. In een stroom van toeristen verlaten wij het station.

Rien

Zo'n soort beker, dus. Deze staat niet in Versailles, maar in Parijs

Lodewijk XIV hield niet van bekrompenheid en krapte. Dat menen we wel te mogen concluderen als we ronddwalen door zijn paleistuin, die 8 km2 meet. Veel "Griekse" beelden en zuilen, en natuurlijk weer een hele serie van die buitenmodel-wereldbekers, die we ook in de Tuileries gezien hebben.

Louis XIV heeft een kleine 75 jaar op de Franse troon gezeten, bijna de hele 17e eeuw, en heeft in die tijd dit fraaie optrekje laten bouwen. Volgens een hardnekkig broodje-aap-verhaal was de bouwmeester in dit enorme paleis het toilet vergeten, en moest de koning het achter één van zijn vele bomen doen. Een bad zal er ook wel niet ingezeten hebben; vorsten (en niet alleen vorsten) stonken als een bunzing in die dagen, en werden rijkelijk met parfum besprenkeld.

Ik heb twee fototoestellen bij me, een digitale en een analoge, maar met geen van beiden slaag ik erin, een goede foto van het paleis te maken. In beide gevallen krijgt Versailles een raar, vies kleurtje: vaalgeel, respectievelijk goorbruin. Een kameleontisch gebouw, dat je hier zult moeten missen.

In de tuin filosoferen Wim en ik op half-serieuze toon over de Franse grandeur, tegenover de Nederlandse zuinigheid. Trix werkt in paleis Noordeinde, dat ongeveer 500 keer zo klein is als Versailles, met een tuin van 2,5 are eromheen, en dan huilen mensen nog over hun belastingcenten als ze eens een fatsoenlijk behangetje op de muur wil. En Kok met dat zielige torentje, tegen het Elysée van die ouwe schavuit Chirac. Het hangt allemaal samen met de Franse neiging tot concentratie en centralisatie (Parijs) en de Nederlandse zucht tot verspreiden en nivelleren. Een koningin mag best meerdere paleizen bezitten, als ze allemaal maar heel erg klein zijn. En wat is nu eigenlijk het midden van Nederland? Lunteren, Utrecht, Schiphol, De Rotterdamse haven, de grachtengordel, het Binnenhof? En kijk maar eens naar de OV-zone's. In Nederland zijn ze vierkant, of zeshoekig; in de Ile de France zijn de zonegrenzen concentrische cirkels rond Parijs. Alles is rond in Frankrijk, maar Nederland is een lineair land: het maaiveld, de rivieren die nu eenmaal van A naar B stromen, de kust, die een lijn vormt, we kunnen er heel diep over doorgraven.

We schrijven ons in voor iets wat ze hier een "conférence" noemen. In Francofoon gebied betekent dat een rondleiding, Goddank geen optreden van een cabarettier. Er zijn hier Franse conférences (waar ik geen moer van vrees op te steken), en Engelse (waar we allebei vrij weinig van zullen blijken te begrijpen).

De rondleidster heeft een zwaar Allo-Allo accent, zoals wij dat noemen naar de populaire (ondanks hyper-flauwe) Engelse sitcom over de Duits-Frans bezetting (ik bedoel, De Franse bezetting door Duitsland). Ook enkele Amerikanen hebben er moeite mee. "You know, it's funny, but to me her accent sounds German..." vindt één van hen, maar dat vinden wij helemaal niet. Wat zal een Yankee nou weten van een Duits accent? Duitsers kwamen er ook voor in Allo-Allo; altijd weer lachen, dat guitige typetje van de Gestapo.

De rondleiding voert door de vertrekken van Louis XV en XVI, die het paleis in de loop van de 18e eeuw bewoond hebben. Louis XVI was wel een aardige man, maar een compleet politiek onbenul, die overigens - in tegenstelling tot zijn vrouw Marie Antoinette - weinig waarde hechtte aan aardse bezittingen. Zijn vertrekken zijn nog redelijk sober. Een fervent lezer was het ook niet; een deel van zijn boekenkast is nep.

Op 14 juli 1789, de dag dat de Bastille bestormd werd, schreef hij in zijn dagboek alleen rien; niets gebeurd. Marie Antonette kreeg in dat jaar bezoek van een groep arme vrouwen, die 25 kilometer waren komen lopen uit Parijs om te protesteren tegen de hoge broodprijzen. "Waarom eten jullie dan geen cake?", zou de koningin uitgeroepen hebben. Kort daarop werd het echtpaar gedwongen naar Parijs te verhuizen. Niet om naar de guillotine gesleept te worden, zoals je zou verwachten; dat gebeurde vier jaar later pas.

Heel bijzonder is de Opéra, waar wij als klapstuk van de conference mogen plaatsnemen in een zetel. Onder Louis XVI, die hem rond 1780 liet bouwen, werd hij louter gebruikt voor de huwelijksfeesten van zijn vele dochters. Pas sedert de jaren 90 van de 20ste eeuw worden er echt opera's in opgevoerd.

Eén anekdote over Versailles klopt niet. Ik heb er wel degelijk een toilet bezocht. Dat kostte FF 2,50, en ik kreeg na betaling een reçu, waarop vermeld stond dat het geldig was voor één persoon en voor één utilisatie. Dat reçu zit nu nog steeds in mijn portemonnee, als bewijs dat Versailles écht wel een toilet heeft.

In dit kasteel, en de aanpalende tuin kun je wel een week zoekbrengen. Wij beperken ons dus tot één dagdeel.

In "Le leader du sandwich", tegenover het station, kopen we een broodje. Ook alweer zo'n rare, Anglo-Franse meng-naam. "C'est du pain", op de Nederlandse stations, dat klinkt tenminste echt Frans; "Dit is van brood". "De leider van het broodje" doet zijn naam eer aan, met een menulijst die wel tientallen soms zeer exotische sandwiches bevat. Tot dusverre hebben wij onze lunch altijd nog gekocht bij een dergelijk broodstalletje. Wie bereid is, voor de duur van een week af te zien van de Hollandse specialiteit, het calorie- en vetrijke broodje gezondheidsrisico, zal in Parijs zeker aan zijn of haar trekken komen.

We keren met de RER terug naar Parijs, en steken ons retourtje (lees: tweede enkeltje) in het draaihek. Ik wil weer uitstappen in Viroflay, maar Wim wijst erop dat dit niet nodig is (ga dit zelf na).

Dat zonesysteem is wel curieus. Er zijn kaartjes voor bijvoorbeeld een reis van zone 5 naar zone 7, maar dan mag je volgens mij alleen reizen via 6, en zeker niet via het hart van Parijs. Maar stel: je moet van zone 8 naar een plaats 100 kilometer verderop, die toevallig ook in zone 8 ligt, diametraal tegenover je vertrekstation. Dan kun je denkelijk volstaan met een kaartje voor zone 8 t/m 1; je hoeft niet nog eens een kaartje voor 1 t/m 8 te kopen. Maar stel nu het feit, dat je je reis zodanig kunt plannen, dat je helemaal niet buiten zone 8 komt, en dus een omtrekkende beweging maakt rond Parijs. Dan kun je volgens mij wiskundig gezien de hele reis maken op een één zonekaartje. Strikt theoretisch geval, natuurlijk; alle lijnen lopen via Parijs, in dit gecentraliseerde land.

Onthaasten in een stadsbus

Marais

We stappen uit bij Châtelet - Les Halles, en keren terug naar de souvenirwinkeltjes rond de Notre-Dame om wat te kopen voor het thuisfront. Daarna gaan we de Marais bewandelen, de enige echte oude wijk in Paris, met 16e en 17e eeuwse huizen en kronkelige smalle straatjes, waar zich tot onze verbazing, naast motoren en scooters, ook nog auto's doorheen weten te worstelen. Rond 1600 woonden hier onder andere de edellieden die aan het Franse hof iets in de melk hadden te brokken.

Stations van de Métropolitain zul je in de Marais niet aantreffen; de métro rijdt eerbiedig om dit historische wijkje heen. Een gezellige, winkelrijke buurt. We passeren Les Archives, het rijksarchief, en het oudste nog bestaande hotel van Parijs, waar sedert 1613 voedsel wordt verstrekt en logies geboden. Een paar straten verderop zien we een moderner logement waar de kamers per maand verhuurd worden in plaats van per dag.

Weer wat verder bevinden we ons in de Joodse wijk; het straatbeeld wordt hier bepaald door kochere slagerijen en mannen met zwarte hoedjes en dito baarden. Hét toeristische high-light van de Marais (les 'igh-lights de Paris, het zou de slogan kunnen zijn van l' Open Tour) is museum Picasso, waar wij geen zin meer in hebben, na een hele morgen Versailles. Trouwens, Picasso valt bij mij in dezelfde categorie als Appel (c'est du pomme) en Mondriaan.

Terug bij Châtelet zien wij een politieauto met gierende banden en snerpende sirenes door de bochten stuiven. Een motorrijder maakt misbruik van de situatie en rijdt in het kielzog van die politieauto door alle rode lichten. Blijkbaar speculeert hij erop, dat de agenten teveel haast hebben om hem in te rekenen. Maar het gaat fout: hij dreigt te slippen en vliegt bijna de bocht uit. Twee voetgangers op de stoeprand kunnen nog net een veilig heenkomen vinden.

Garçon

Die avond is het nog steeds droog, en we willen nu toch die Seine-rondvaart maken (voor zover je kunt rondvaren over een rivier, het zal veeleer een heen-en-weervaart worden). Om 19.00 melden we ons weer bij eetcafé "Aux Vieux Châtelet" om hier met zeer, zeer langzame en bedachtzame happen te gaan dineren; die boot vaart pas af om 21.30 uur.

Rond halfnegen wordt het café betreden door een groepje autochtonen, die aan de tafel naast ons plaatsnemen en meteen met hoekige gebaren een ober wenken. Ongetwijfeld weten zij, wat ik in The Lonely Planet las: tegenwoordig mag je in zo'n geval niet meer in je handen klappen en "Garçon!" door het lokaal brullen. Tien minuten later plaatst de garçon een groot aantal schalen en schotels vol voedsel op de kleine tafeltjes. De gasten vallen er als uitgehongerde wolven op aan.

Ik trek me even terug om het urinoir te utiliseren, en blijf daar enige tijd hangen omdat ik me verbaas over de architectuur van die pisbak, een heel ander soort pisbak dan ik ooit in Nederland gezien heb. Een heel klein gat in de vloer, en twee voetjes waarop je moet gaan staan mikken. Een stomme Amerikaanse toerist zou vermoedelijk neerhurken om erin te schijten; vanmiddag in de RER hoorden we er twee het voornemen bekend maken, uit te stappen bij Champs de Mars om de Eiffeltoren te bezoeken, en zagen we ze drie haltes eerder uitstappen; midden in een flatwijk waar geen toerist iets te zoeken heeft.

Als ik terugkom - ik ben hooguit vier, vijf minuten weggeweest - zijn de (vr)eters vertrokken, met achterlating van een waar slagveld aan half leeggegeten borden en half afgekloven bouten. Wat ik maar wil zeggen: Parijs is een heel jachtige stad, of juist een heel relaxte stad. Het hangt geheel af van de bezoeker of inwoner. Je mág rechts blijven staan op de rolband, en je mág als je moeilijk je bed uitkomt, om tien uur zitten dutten in een late forenzentrein. Die vooroordelen over Parijs: ik vatte ze vorige maand samen in een DDR-artikel dat de literaire canon zeker niet zal halen: "Duur, druk, praatziek, arrogant, onbeschoft, slechte service". Parijs is mij 100% meegevallen. De masochist die prijs stelt op dát soort leed, adviseer ik, zijn vakantie in het hoogseizoen van 2001 door te brengen op de Veluwe.



Boot

Als we bij de steiger aankomen, blijkt er ook om 21.00 uur een boot te vertrekken. Nu moeten we toch nog rennen om hem te halen. Het lukt.

De rondvaartboten hebben een batterij zeer felle lichten aan bak- en stuurboordzijde, die de Seine-oever en alle gebouwen langs die rivier in het zonnetje zetten. Dit is plezierig voor de opvarenden, die nu het gevoel krijgen dat Parijs zijn bijnaam "de Lichtstad" terecht draagt. Het is wat minder plezierig voor de minneparen die langs de rivier fijn in het donker aan het tortelen zijn, en van het ene moment op het andere, ten overstaan van honderden toeristen, zitten te baden in een zee van licht. Het lijkt me een vrij ingrijpende inbreuk op je privéleven. En denk eens aan alle weggebruikers die verblind dreigen te raken! In Nederland zou zoiets verboden worden, en in Amsterdam gedoogd. Het verwondert me, dat geen Amsterdamse rondvaartreder nog op dit idee gekomen is.

We varen langs vele plekken die we inmiddels hebben leren kennen: Het Louvre, Orsay, de Obelisk, het millennium-reuzenrad bij de Tuileries, en tenslotte de Eiffeltoren, die geen schijnwerpers nodig heeft, en van zichzelf voldoende licht geeft.

De conférence is deze keer tweetalig: Frans en Allo-Allo. Van beide versta ik weinig; Wim concentreert zich op het Frans, en probeert niet te luisteren naar het kreupele Engels. Hij meldt me, dat we onder Pont d'Alma doorvaren (wij zijn inmiddels gekeerd); hier in de buurt is de tunnel waar in 1997 Lady Diana verongelukt is. Ik heb er nog enige aandacht aan besteed in een vroege aflevering van DDR. De dood van Lady Di leidde tot een crisis rond het Engelse vorstenhuis (niet de eerste in 1000 jaar tijd) en een nummer één hit voor Elton John.

De boot vaart nog een rondje om het nietige Ile St Louis, naast Ile de la Cité. Louis is volgens de conférence het duurste stukje Parijs, hoewel er niet eens een métro rijdt.

Het gaat nu stortregenen (een situatie waarin gedurende de komende drie weken nauwelijks verandering zal komen), maar we zijn meteen ook aan het eind van de tocht. Parijs bij nacht was een belevenis. De foto's vallen wat tegen; door de flinke snelheid van de boot zijn ze wel enigszins bewogen, en hier niet geplaatst.



Pigalle

Bus en funiculaire

Ik zou niet weten, waarom Parijs er een busdienst op na houdt; het métronet is dicht genoeg. Twee redenen kan ik bedenken: de bus wordt gebruikt door mensen die te slecht ter been zijn voor al die métrotrappen (of lijden aan tunnelvrees), en hij geeft in sommige gevallen rechtstreekse verbindingen die de métro niet biedt. Zo is op de Avenue Parmentier, vlak bij ons hotel, een halte van lijn 46, die rechtstreeks naar Gare de l'Est en Gare du Nord rijdt; iets wat de métro vanaf dat punt niet doet.

Veel buslijnen zijn "tangentieel", om te spreken in de terminologie van de Hollandse OV-hotemetoten, en kruisen dus diverse métrolijnen. Zo'n overstap zal wel niet populair zijn, aangezien je daarvoor opnieuw de portemonnee moet trekken. De belangrijkste van die tangenten zijn de lijnen PC1, PC2 en PC3, die de binnenkant van de périphérique volgen. Ze vormen samen een ringlijn. Elke lijn neemt ca. 40% van de ring voor zijn rekening; de routes van die drie PC-lijnen overlappen elkaar twee aan twee over een korte afstand.

In het hart van Parijs hebben we de meeste bussen vier dagen lang zonder al te veel passagiers zien rondrijden. Heel anders is dat in Londen, waar ik in een vorig leven ook nog eens geweest ben. De honderden lijnen van de rode dubbeldekker vervoeren daar miljoenen mensen per dag. De London Underground is veel uitgestrekter en grofmaziger dan de Parijse métro; hij combineert feitelijk stads- en regionaal vervoer in één netwerk.

Volgens Wim is het Parijse busnet in de loop der tijden behoorlijk uitgedund. Op vele lijnen gaan de bussen bovendien om 20.30 al naar de garage. Het buspark van de RATP is nogal vergrijsd. Er rijden wat nieuwe exemplaren rond, met in de achterruit een soort panoramalens, maar ook heel erg veel oude.

Sakkerse Keur

Vrijdag wordt onze busdag. Op de Rue Rivoli willen we lijn 67 nemen naar Place Pigalle; vanmorgen gaan we Montmartre doen. Maar ook een busdag begint met een métrorit: we reizen van Goncourt naar Châtelet, zoals we dat inmiddels gewend zijn.

Rue Rivoli is een busknooppunt; er stoppen hier wel 7 lijnen. Ze rijden in de spits om de 5 minuten; in de daluren meestal om de 10 minuten, of in een wel zeer magere kwartierdienst.

Na een bus of acht, negen voorbij te hebben laten gaan, zien we eindelijk lijn 67 aan komen rijden. We hadden ook 85 kunnen nemen naar Montmartre, maar die is helemaal in geen velden of wegen te bekennen. De chauffeur knikt, als hij onze Visite ziet; we hoeven hem niet ter controle door het leesapparaat te halen.

Dit is zo'n ouwe bus. De oranje zitbanken zijn tot de draad versleten; schuimplastic bubbelt er overal uit. Misschien is het daarom, dat de meeste mensen maar blijven staan. Er wordt lustig op los gekwekt, en de chauffeur babbelt mee. Métropassagiers zwijgen doorgaans; bus en métro staan in deze stad echt diametraal tegenover elkaar, in plaats van elkaar aan te vullen.

We rijden door smalle Marais-achtige straatjes (die wijk ligt hier vlakbij). Eerst gaat het langzaam; later op de R. de Montmartre komt de bus helemaal tot stilstand. De weg wordt opgebroken. Scooterrijders halen weer de gekste toeren uit om de blokkade te omzeilen; ze razen over de stoep.

We komen weer in beweging. Na nog een paar moeizame kilometers bereikt de bus het eindpunt op Place Pigalle. We zijn 25 minuten onderweg geweest vanaf Rivoli; we hadden ook vanuit het hotel naar métrostation Belleville kunnen lopen, en métro 2 kunnen pakken; zeven stations. Maar we zíjn er, aan de voet van het befaamde Montmartre.

Deze wijk ligt op een steile heuvel. Alweer een stukje Parijs waar de métro omheen rijdt. Toch hoef je ook hier nooit verder dan 500 meter te lopen naar het dichtstbijzijnde station. Grote kans, dat je onderweg een lange trap op of af moet: veel straten zijn eigenlijk trappen, hier op Montmartre. Voor wie daar tegenop ziet, rijdt elke 12 minuten de Montmartrobus, die geen nummer heeft, maar alleen een naam.

Zoals Japanners na aankomst in Leiden meteen naar de Japanse tuin in de Hortus rennen, zo lopen wij linea recta naar de enige twee windmolens die Parijs rijk is, en die op deze hoge heuvel nog wat wind staan te vangen (al is de tijd, dat de wieken nog konden draaien, wel voorbij). Slechts één kunnen we er vinden; de andere moet er vlakbij zijn, maar onttrekt zich aan het oog. Vermoedelijk ligt hij op privé terrein; bij een appartementencomplex zien we een handvol waarschuwingsborden tegen onbevoegden die de hekwerken willen passeren.

Het Place du Tertre had door door Lonely planet wel geplaatst mogen op het lijstje van overrated attracties; vlak onder het Louvre en de Bastille. Ze waarschuwen wel tegen outrageous prices for corny, mass-produced paintings.

Ooit zaten Van Gogh, Renoir en Picasso hier te schilderen. Nu hangen hier aanstellerige kunstenaarstypes rond; opvallend veel langharig, werkschuw tuig: een stelletje overjarige beatniks en hippies. Je kunt hier overal je portret laten tekenen, maar daar wil ik de hele winter niet tegenaan kijken, tegen dat portret van mij, door een derderangs schilder. Ik schilder elke veertien dagen een zelfportret, in proza, hoevelen kunnen mij dat nazeggen?

Drukke restaurantjes, met idioot uitgedoste obers, completeren het beeld. Er hangt hier net zo'n vervelend sfeertje als op de Zaanse Schans, waar geen zinnige Nederlander ooit komt. Wim en ik zijn er eens doorheen gelopen, om te kijken hoe erg. Ik vertel Wim, dat ook het voormalige eiland Marken zeer de moeite waard is, als je verstandig genoeg bent om verder te lopen dan de prullariawinkel van Sijtje Boes, waar ze Amerikanen van hun dollars afhelpen, in ruil voor stenen klompen met tulpmotieven en Delftware dat Delft nooit gezien heeft.

Een onverlaat bedreigt ons met een schaar. Waarschijnlijk wil hij alleen maar ons silhouet uit papier knippen, maar we hebben het hier wel gezien en betreden de grijswitte Sacre Keur (ik zal toch omvèrvallen als ik kan onthouden, hoe je "hart" spelt in het Frans). Die is van buiten mooier dan van binnen, ook daarvoor heeft Lonely planet ons al gewaarschuwd. De kerk is rond 1920 voltooid, en maakt een erg kale en sombere indruk. Er hangen borden met Silence, maar tegelijk klinkt er een oorverdovend gehamer; de boel hier wordt gerestaureerd. In een donkere hoek staat een automaatje, waarmee je een herdenkingsmunt kunt laten slaan; ter herdenking van het feit dat je hier geweest bent.

Ook hier kun je kaarsjes branden, en muntjes offeren, om het Opperwezen gunstig te stemmen. Ik heb iemand gekend die niet in Hem geloofde, maar toch ter kerke ging en regelmatig met gevouwen handen op de knieën zeeg. Je kon toch immers niet weten? Ik vind dat een verwerpelijke, halfhartige houding. Zelf ben ik een Godsloochenaar en een Godslasteraar, maar in een ander leven, en in een andere eeuw, zou ik ook een streng Calvinistisch predikant geweest kunnen zijn, als mijn voorvaderen. Maar niks ertussenin, dat nooit.

Verneukelaar

Naar buiten. Het uitzicht op Parijs is prachtig; een zeer flauw zonnetje is doorgebroken. De funiculaire beklimt de heuvel. Het is een door een kabel aangedreven liftje met een schuine onderkant, en toch een horizontale bodem. In Oostenrijk heet zoiets een Standseilbahn of een Schrägaufzug, en overbrugt hij veel indrukwekkender hoogteverschillen. Een kennis van mij, die al zes keer in Parijs geweest is, vind die funiculaire aanstellerij en noemt hem "de verneukelaar". Hij gaat hier altijd trappen lopen.

Wij hebben gratis toegang tot het liftje, na onze "Paris Visite" in het draaihek gestoken te hebben. We dalen. Voor de retourrit, omhoog, is veel meer belangstelling.

Trottoir

Bij Anvers nemen we toch maar weer de métro; naar Centre Pompidou, waar we vanaf de hoogste verdieping de Sacre Dinges weer zien, de Arc de Triomphe en heel in de verte La Défense. Een laatste blik op Parijs: onze vakantie zit erop.

Later die middag nemen wij bus 46 van Hotel International naar Gare Du Nord, onze laatste rit in Parijs. Het scheelt ons dat gesjouw met koffers trap-op-trap-af, en door die métro-poortjes. Terwijl we naar de halte lopen, kijk ik nog een keer naar die typisch Parijse trottoirs, zonder stoeptegels, maar met slordig gegoten cement, waarin de kunstenaar de datum van voltooiing heeft ingekrast. Die data in de trottoirs: het heeft me vijf dagen lang geïntrigeerd. Lonely Planet meldt er niets over. Nooit eens oog voor het detail, die Amerikanen.

Dit is zo'n moderne bus met een lens in de achterruit, en met automatische halteafroep, die het echt doet. Ook deze rit verloopt in zeer bescheiden tempo. Wim heeft er geen fiducie in, dat we ooit nog bij Gare du Nord zullen aankomen. Hij ziet iets wat op een station lijkt, en wil uitstappen, maar het is Gare de l'Est pas. Gedurende de volgende 7 à 8 minuten slaagt de bus erin, ook de laatste 500 meter van zijn route af te leggen. We komen aan bij een groot busstation achter Gare du Nord.

Vervolgens nemen de Thalys. Daarover volgende week meer. We beginnen dan doodleuk weer overnieuw, met de heenreis.

Frans Mensonides
10 november 2000


Verneukelaar