Zeer populair in Italië en ver daarbuiten was de commedia dell’arte (‘dell’arte’ betekent zoveel als: ‘beroeps-’). Deze vorm van komedie ontstond in het midden van de 16e eeuw en bleef tot diep in de 18e in stand. Commedia dell’arte-voorstellingen vonden meestal plaats in de open lucht. Ze werden verzorgd door groepen van 10 tot 12 acteurs die al hun bezittingen, waaronder een compleet demontabel toneel, met zich meevoerden op paard en wagen.
De liefde stond centraal in deze blijspelen. Het onderwerp was meestal overspel of een ontluikende liefde die werd gedwarsboomd, maar na veel verwikkelingen toch een happy ending kende.
De gelieven hadden de hoofdrol en speelden zonder masker. De bijrollen werden vervuld door gemaskerde acteurs die stereotype, karikaturale, voor het publiek zeer herkenbare types neerzetten. Zo was er de Venetiaanse koopman Pantalone, een wat saaie man die graag goede raad gaf, de Dottore, een geleerde dikdoener en de Capitano, een Spaanse officier met veel poeha maar weinig heldenmoed.
De belangrijkste bijfiguren waren de ‘zanni’, de brutale en sluwe knechten van de hoofdrolspelers. Zo was er een zwart gemaskerde man, Arlecchino (Harlekijn). Zij zorgden er meestal voor dat de gelieven elkaar aan het slot in de armen konden vallen. Deze ‘zanni’ verzorgden de ‘lazzi’, intermezzo’s in het toneelstuk met dans, zang, acrobatiek en pantomime.
De acteurs werkten niet met een volledig uit het hoofd geleerde toneeltekst, maar improviseerden rond een schematische plot. Dit had als voordeel dat zij het stuk gemakkelijk konden aanpassen aan de streek waarin zij speelden en aan de actualiteit. Bovendien kon men inspelen op de reacties van het publiek en bijvoorbeeld een ‘lazzo’ inlassen als de belangstelling van de toeschouwers leek te verflauwen.
Deze rondreizende komedianten traden soms op in Vlaanderen en een doodenkele keer ook in de Noordelijke Nederlanden. Hun spel had grote invloed op het toneel in de rest van Europa. In Nederlandse komedies bleef tot diep in de 18e eeuw de figuur Harlekijn opduiken.
De beweeglijke, veelzijdige artiest uit Huygens’ De komediant zou heel goed geïnspireerd kunnen zijn op een Engelse ‘strolling player’. In Engeland ontstonden rond 1570 groepen van dergelijke rondreizende toneelspelers.
Er waren enkele verschillen met de Italiaanse commedia dell’arte. Zo speelden deze Engelse toneelgezelschappen zowel tragedies als blijspelen. Bovendien werden ook de vrouwenrollen door mannen vervuld, terwijl de commedia dell’arte werkte met gemengde groepen. Verder speelden de strolling players volledig uit het hoofd geleerde rollen.
Toch werd er ook door deze Britse toneelspelers lustig op los geïmproviseerd. Hun toneelstukken werden vaak onderbroken door intermezzo’s met zang, dans en acrobatiek. Dat gebeurde soms op aandringen van mensen uit het publiek, die ‘verzoeknummers’ naar het toneel schreeuwden. Bij opvoering van treurspelen waren dergelijke onderbrekingen natuurlijk niet erg gepast, en Shakespeare sprak in Hamlet dan ook zijn afkeuring uit over deze praktijken.
Veel troepen strolling players stonden onder bescherming van een edelman. In 1586 maakten Lord Leicesters Men de overtocht naar Nederland. Zij reisden in het kielzog van hun beschermheer, Robert Dudley, graaf van Leicester, die een jaar eerder was benoemd tot vorst over de Noordelijke Nederlanden. Zo maakte Nederland kennis met deze vorm van toneel.
Vrijwel geen enkele buitenlander verstond in die tijd Engels; de drama’s van Shakespeare en zijn landgenoten waren dus volkomen onbegrijpelijk voor het publiek. Op het Europese vasteland moesten de strolling players het daarom vooral hebben van hun mimekunst, hun zang en hun acrobatiek. Hun voorstellingen gingen gepaard met grove grappen en veel slapstick-achtig gooi- en smijtwerk
Commedia dell’arte (Harlequin Hostillery).
C. Bordewijk, ´Strolling Players along the North Sea coasts´. In: J. Roding en L. Heerma van Voss (ed.), The North Sea and Culture (1550-1800). Proceedings of the International Conference held at Leiden 21/22 April 1995. p. 436-449.
R.L. Erenstein, ‘Eerste commedia dell’arte voorstellingen in Antwerpen en Gent. Invloed en doorwerking van de commedia dell’arte tot 1800’. In: R.L. Erenstein, (hoofdred.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden: tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen. Amsterdam 1996, p. 126-133.
A.J. Hoenselaars, ‘Engelse toneelspelers voeren in Utrecht De werken van Hercules op. Beroepsacteurs en rederijkers’. In: R.L. Erenstein, (hoofdred.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden: tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen. Amsterdam 1996, p. 142-147.