Binnen- en buitenskamers: Beroepstoneel in Huygens’ tijd (3)

Zedeprinten Startpagina <<< De komediant (Inleiding) <<< De komediant (vertaling) <<<


< < < Lees deel 2


Nederlands toneel tot ver buiten de grenzen

De strolling players vonden navolging in Nederland. In 1617 werd in Leiden het eerste Nederlandse beroepstoneelgezelschap opgericht: De Bataviersche Comedianten. Deze beroepsspelers introduceerden al gauw een Nederlandse tegenhanger van de Italiaanse ‘zanno’. Het was de clown Pekelharing, die met zijn verenbos wel wat deed denken aan de Capitano uit de commedia dell’arte.

Wat later in de 17e eeuw trokken groepen Nederlandse toneelspelers door Noord-Duitsland naar de Scandinavische en Baltische landen. In dit deel van Europa verstonden veel mensen Nederlands, dat daar fungeerde als internationale handelstaal.

Zo reisde Jan Baptist van Fornenbergh (1624-1697) met zijn gezelschap tientallen jaren door Europa, waarbij hij duizenden kilometers aflegde. Hij bereikte zeer verre oorden als Riga en Talinn, en trad op aan het hof van de Zweedse koningin Christina. Na terugkeer van één van zijn reizen stichtte hij een schouwburg in Den Haag.

 

Rederijkers professionaliseren

Al deze professionele toneelactiviteiten werden door de eeuwen heen met enige minachting bekeken door de leden van rederijkerskamers: plaatselijke gezelschappen van dichters en toneelschrijvers. De leden van zulke kamers waren amateurs. In hun vrije uren wijdden zij zich aan de schone kunsten. De opbrengst van hun toneelvoorstellingen ging naar goede doelen, zoals de armen-, bejaarden- en ziekenzorg.

Toch ontstond ook in rederijkerskringen de behoefte aan professionalisering van het toneel. In 1617 traden drie populaire Amsterdamse toneelschrijvers, Gerbrand Adriaensz. Bredero, Pieter Cornelisz. Hooft en Samuel Coster, uit rederijkerskamer d’Eglentier en gingen hun eigen weg.

Zij richtten de Nederduytsche Academie op, een volkshogeschool annex toneelschool en theater. De toneelvoorstellingen in de Nederduytsche Academie werden verzorgd door professionele acteurs. Het was de drie oprichters erom begonnen, de kwaliteit van het toneelspel op te krikken.

In de loop van de 17e eeuw kreeg elke zichzelf respecterende Nederlandse stad een ‘schouwburg’ (het Nederlandse woord ‘schouwburg’ voor theater is bedacht door de toneelschrijver Joost van den Vondel). Voortaan kon men in alle jaargetijden professioneel toneel zien, en hoefde men niet meer te wachten op de jaarmarkt of het bezoek van een troep rondtrekkende acteurs. Toch bleef er ook een broodwinning over voor de straatartiest, de komiek, de gek, de clown uit De komediant; hij is van alle tijden.

 


Meer weten?

B. Albach, Langs kermissen en hoven. Ontstaan en kroniek van een Nederlands toneelgezelschap in de 17e eeuw. Zutphen 1977. Webeditie op DBNL.

Leydse Kluchten Compagnie (LKC), Stichting ter bevordering van historische kluchten.

Frans Mensonides, Samuel Coster en de Nederduytsche Academie

 


© Frans Mensonides, Leiden, 2008.