Knabbel, knabbel, knabbel; de voorstad groeit
Om Leiden heen; deel 1 (Zuid)

Bij de A4

Van de winter las ik Stillers omgang. Een ontdekkingsreis rond Amsterdam van de journalist Louis Stiller, een zeer bijzonder reisverslag. Stiller liep in het voorjaar van 2003 in zeven dagen om Amsterdam heen, langs de rafelige randen van de stad. Een culturele shock op luttele kilometers van zijn huis: hij trof een geheel andere wereld aan dan in het centrum, waarvan hij inwoner is; veel boeiender en gevarieerder.

Stiller merkte dat de stadsrand lééft, zich ontwikkelt, groeit, terwijl de grachtengordel verworden is tot niet meer dan een gestold monument. Initiatieven worden daar gesmoord door regeltjes; Stiller werd op een terrasje eens teruggefloten omdat zijn stoel drie centimeter voorbij de witte lijn stond waarvoorbij geen terrasstoelen mogen staan. Waar in het centrum overregulering heerst, kent de stadsrand geheel eigen wetten en een heel ander slag inwoners.

Stiller sprak met campinggasten, in ons land verdwaalde Oosteuropese arbeiders en bewoners van dorpen als Landsmeer die van hun leven nooit in Amsterdam komen en bijna een andere taal spreken. Hij bewandelde afwerkplekken, volkstuinencomplexen en niet te vergeten de haven, toch een van de tien grootste ter wereld; de motor van de Amsterdamse economie, waar geen enkel grachtengordeldier ooit een voet zet - de haventrots van de Rotterdammer is in onze hoofdstad geheel onbekend.

De journalist marcheerde in de loop van die week zo’n 200 kilometer, met zijn tentje in de rugzak. De kwaliteit van zijn slaapplek wisselde nogal; hij overnachtte in schamele hotelletjes, op winderige campings en in luxueuze vertegenwoordigersmotels. Overdag, onderweg, filosofeerde hij veel over de ‘tussenstad‘, die zich soms ontwikkelt via eigen wetten, en soms volgens die van de projectontwikkelaars die er grote plannen mee hebben. Gebied, kortom, dan nog niets is, maar veel kan worden.

Hij gaat er soms te lang en uitgebreid over door; 250 pagina’s is wat veel van het goede. Dit verhaal wordt korter. Ik vatte namelijk het plan op, mijn eigen woonplaats Leiden te ronden. Leiden is veel kleiner dan Amsterdam, en veel provincialer; niets van de wondere wereld die Stiller aantrof, verwacht ik te vinden langs de gemeentegrenzen van de sleutelstad. Des te groter zal de uitdaging zijn om er nog een beetje verhaal van te maken.

Ik doe de wandeling op twee niet-opeenvolgende dagen, en in gezelschap van niet-Leidenaar Wim Scherpenisse . En wil niet op pad gaan, zonder de lezer deelgenoot te maken van een reeks merkwaardige toevallen. Ik ben Stiller namelijk bijna tegengekomen, op zijn tocht.

Stiller liep zijn ronde om Amsterdam van 30 april tot en met 6 mei 2003. Op Koninginnedag wandelde hij rond op het sluizencomplex bij het Zeeburgereiland; 6 dagen later beëindigde hij in de avondschemering zijn tocht op het toen nog nauwelijks bewoonde IJburg. De Grote synopsisschrijfster op de Olympus arrangeerde dat ik, onwetend van Stillers omgang, op 7 mei van dat jaar ook de outskirts van Amsterdam bewandelde; eveneens op zoek naar nieuwe horizonten en een mooi verhaal. Het werden er twee, op mijn toenmalige Internetrubriek REFLEXXIONZZ!!

Het eerste, getiteld Synopsis voor een lentedag, was een heel raar geval; je zou het verhaal poëticaal kunnen noemen, als dat niet een erg zware term was voor de niemendalletjes die ik pleeg te schrijven. Ik hield een pleidooi voor gewoon beschrijven wat je ziet, hoort en denkt. Niets bijverzinnen, dan krijg je vaak het beste verhaal. Hoe dan ook; ik liep op hetzelfde sluizencomplex als Stiller; exact een week na hem. Het tweede verhaal was een aflevering uit de reeks Hollands hectaren en speelde op IJburg. Ik was daar precies 24 uur na Stiller, en constateerde met hem, dat ik de enige passagier was in de bus terug. Als de Schikgodinnen hun draden iets nauwkeuriger gesponnen hadden, hadden we beide één medepassagier kunnen rapporteren.

Stillers medereiziger en hoffotograaf, Jaap de Vries, ken ik toevalligerwijze - als het dezelfde Jaap de Vries is; er zijn meer hondjes die Fik heten, is me altijd voorgehouden. Jaap was de docent van een cursus webdesign die ik afgelopen winter gevolgd heb; hoe weinig ik daarvan geleerd heb, is permanent te zien op mijn thuispagina. Maar die cursus van Jaap inspireerde me indirect, om weer eens iets te gaan doen aan webSCHRIJVEN, en is dus in zekere zin de oorzaak van dit verhaal. Waarmee alle cirkels rond zijn; als dilettant en wanna be ben ik door allerlei lijnen verbonden met de werkelijk groten in dit land, wier pad het mijne soms kruist.

Dit verhaal bewijst maar weer eens, dat alles rust in Hogerhand, en is een aanwijzing dat onze onderneming start onder een goed gesternte. Het weer is daarvoor ook een vingerwijzing; we hebben vandaag de enige zonnige dag in een week met overvloedige augustusregen; alles werkt mee.

Op pad dus! De gemeentegrens van Leiden is circa 24 kilometer lang en omsluit een oppervlakte van 23 km2, en een kleine 120.000 inwoners. De grens scheidt de stad van maar liefst acht buurgemeenten, met welk aantal we Amsterdam volgens mij verre overtreffen: Voorschoten, Leidschendam-Voorburg, Zoeterwoude, Leiderdorp, Warmond, Oegstgeest, Valkenburg en Wassenaar. We zullen al die gemeenten aandoen, nooit veel verder dan 1 kilometer van de grens verwijderd raken en in totaal een kilometer of 40 wandelen.

 

Zien bouwen

Je beseft dat je ouder wordt… als ze dingen aan het slopen zijn, die je nog hebt zien bouwen. Ik doel op de Van der Willigenhof langs de uitvalsweg naar Voorschoten, een massief betonnen bejaardentehuis dat vage gelijkenissen vertoont met Sint Hubertusberg uit die hartverscheurend komische serie van Jiskefet. In 1972 werd het monster opgericht; in de loop van dat jaar namen mijn grootouders hun intrek in de hoekwoning op de tiende; mijn grootouders die nooit hoger hadden gewoond dan tweehoog.

Mijn opa heeft er maar een half jaar mogen resideren; oma heeft hem 11 jaar overleefd, in een benepen eenpersoons kamertje. Haar geest werd waziger en waziger, maar nooit heeft zij haar verzet opgegeven tegen de gang van zaken in het tehuis. Er werd anders gekookt dan zij vroeger zelf altijd gedaan had; minder smakelijk. ‘Het wordt klaargestoomd in van die grote ketels, veel te grote hoeveelheden. Alle aroma gaat er af’, een keer of drieduizend hebben wij het verhaal gehoord. Zij snapte maar niet, dat bij het ouder worden het leven zelf zijn aroma verliest. Mensen spraken volgens haar ‘tegenwoordig’ ook steeds onduidelijker; letters in kranten en boeken werden al maar kleiner.

Het tehuis kende een strak regime. Via de intercom deed de directrice regelmatig mededelingen over na te leven huisregels. Met lange uithalen deed mijn oma haar stemgeluid na: ‘attântie!’ Vanuit de hemel ziet zij thans met genoegen toe, hoe het gebouw met de grond gelijk gemaakt wordt. De sloop zal haar wel te langzaam gaan - alles ging haar te langzaam. De werkzaamheden zijn al een paar maanden in gang, maar hun hoekhuis rechtsboven houdt nog stand, terwijl het gebouw langzaam wordt uitgehold door bulldozers in alle soorten en maten.

De Van der Willigenhof, slachtoffer van een maatschappij die alles, mensen en gebouwen, steeds sneller doordraait. Maar echt rouwig ben ik er niet om; het was een lelijk ding, en ik kan er nu zelf zo rond 2035 niet meer in opgenomen worden - om met mummelende mond mede te delen dat ik het nog heb zien bouwen. De aanleunwoningen worden bij de sloopoperatie overigens gespaard; daarvoor kan ik me nog laten inschrijven.

Hier begint onze wandeling. Wim, uit bus 45 gestapt bij de halte Brahmslaan, voegt zich bij me.

 

Allemans

Het bejaardentehuis staat, of stond, aan de rand van het Park Hooghkamer, dat Leiden afsluit. We doorkruisen het minuscule parkje. Het is te lullig om te fotograferen of te beschrijven. Zelfs de bejaarden uit de aanleunwoningen willen hier niet wandelen. Een meisje voert brood aan een stel weldoorvoede bokken en geiten die er met lange tanden van eten.

We naken het kanaal de Korte Vliet, dat de grens vormt tussen Leiden en Voorschoten. Over de brug, en over de grens, slaan wij het paadje in naar restaurant Allemansgeest, een intrigerende naam die Wim nog opvalt, maar mij heel normaal lijkt. Allemansgeest, – een echte gewezen boerderij, en niet speciaal als ex-boerderij gebouwd - is een dâftige tent; zeker niet voor alleman.

Mijn vage kennis Tjeerd wilden ze in ieder geval niet tappen, toen hij laatst tijdens een korte wandeling neerstreek op het grindterras dat een wijds uitzicht biedt op de Vliet. Daar hij op dat moment bij wijze van uitzondering nuchter was, protesteerde hij met kracht. Een ober meldde hem dat er die middag alleen geschonken werd aan receptiegasten - dat was de smoes. Met een luid over zijn schouders geroepen ‘pleurislul!’ nam Tjeerd afscheid - zo vertelde hij me later. Een apart type; zeker geen allemansgeest.

De achterzijde van het fraaie restaurantje kijkt uit op twee wrakke botenloodsen van zwartgeteerd hout. Twee dames met een nuffig hondje klauteren van de hoge kipbrug af die wij zojuist genomen hebben; de eerste medewandelaars die we ontmoeten.

Wim en ik zien er op goede dagen misschien nog net Salonfähig genoeg uit om bediend te worden in Allemansgeest, maar vandaag proberen we het maar niet; een ober is hier ook niet te bekennen, trouwens. Wij beiden lopen in lompen, hoewel we toch voldoende financiële middelen bezitten voor fatsoenlijke zomerkleding. Maar hoe gaat het met zomerkleding? Is het warm en zonnig, dan koop je geen zomerjas, omdat je er toch geen nodig hebt. Regent het, dan heb je geen zin om je huis te verlaten om naar de kledingwinkel te gaan; paraplu‘s bezitten we ook niet, om vergelijkbare redenen.

Zo loopt Wim nu met om zijn middel de ooit knal- maar nu vaalrode jas waarin ik hem tijdens de zonsverduistering van 1999 al portretteerde, en heb ik zelf voor de zekerheid een viezig oud regenjasje in mijn tas dat ik een keer van iemand cadeau kreeg toen het regende, en ik geen zomerjas bleek te hebben. Het is een jubileumjasje; 1974-1999, staat achterop.

 

Predator

Via een smal B-weggetje bereiken we de drukke Leidseweg. Een tuincentrum, geheten Plantenparadijs, is exact wat je hier verwacht aan te treffen, op de rand van stad en land. Aan de overzijde van de weg prijkt de 19e eeuwse Zilverfabriek, eens vereeuwigd in REFLEXXIONZZ!

Snel verlaten we die drukke weg en slaan linksaf, de Krimwijk in, een rustig buurtje met vooroorlogse huizen. Het wel heel smalle wijkje wordt afgesloten door een kade. Daarlangs ligt even verderop het soort terreintjes dat ik sedert lezing van dat boek bekijk met een Stilleriaanse blik; tussenstad op zijn Voorschotens. Ooit stond rechts van de kade een verweesd, vervallen weeshuis, geheten Nieuw Voordorp, verlaten door de ouderlozen en hun verzorgers, en rijp voor de sloop. Aan de zuidkant was een petieterig weitje waar wat herkauwers mochten grazen totdat de projectontwikkelaars er een bestemming voor gevonden hadden. Daarnaast een kleine waterplas; een officieus haventje voor plezierbootjes.

Het vervallen weeshuis maakte tien jaar geleden plaats voor dure appartementen; het weitje is nu bouwrijp gemaakt voor een wel erg klein uitbreidingswijkje. Het botenvijvertje is er nog, maar vast niet voor lang meer. De ijsbaan, om de hoek, zal ook wel sneuvelen; die wordt naar onze schatting slechts eens per drie jaar vijf successievelijke dagen gebruikt; zonde van de ruimte!

Knabbel, knabbel, knabbel, de voorstad groeit! Het duurde decennia; molens malen langzaam in Voorschoten. Ook met Starrenburg, een wijk een paar kilometer verderop langs de Vliet, zijn ze al 15 jaar bezig. Maar uiteindelijk worden deze stukjes tussenstad toch weggeknabbeld door het steenmonster. ‘Het Groene hart. Weldadige rust, ruimte en groen’, zullen we straks ergens op een informatiebord lezen. Maar om steeds meer mensen daarvan te laten genieten, vreet de stad hetzelfde groen op. De reiger, roerloos zijn tijd beidend langs het slootje bij de dure appartementen, is niet de enige predator hier.

Anderzijds: mensen moeten ook wonen. We moeten oppassen, dat we geen ouwe kankerpitten worden, echt van die late veertigers, zoals Stiller, wijzelf en Thomas Rosenboom, die overal ongunstige trends menen te zien. Waarom we het nu ineens over die laatste man hebben, wandelend langs de Voorschotense ijsbaan, weet ik ook niet.

Oh ja, Wim heeft een MP3-speler gekocht om de treinreizen naar zijn ‘lief’ (zoals Stiller zou schrijven) in Amsterdam door te komen. Daarop heeft hij een drie uur durend radio-interview met de successchrijver geplaatst, na verwijdering van de nieuws- en reclameblokken. Maar het interview zelf had hij beter ook kunnen skippen; Rosenboom is een irritante, vroegoude zemelkont, met een kraakstem en een akelig snotterlachje als hij eens iets grappigs denkt te zeggen. De meeste schrijvers zijn vervelende lui.

Ik las laatst een interview met hem; hij kankerde over de jeugd van tegenwoordig, die te luidruchtig is, elkaar stompt, duwt en anderszins terroriseert, en geen eerbied meer heeft voor het mijn en dijn. Allemaal het gevolg van tekortschietende opvoeding. Ook dat radio-interview was grotendeels daaraan gewijd, zegt Wim.

Ik geef Rosenboom gelijk, maar zie andere oorzaken dan hij. Kinderen schreeuwen inderdaad opvallend hard, de laatste tijd, maar dat komt volgens mij voornamelijk doordat volwassenen ook veel te luidruchtig zijn in Holland (veel-geschreeuw-en-weinig-wol-land), en die kinderen er toch bovenuit moeten, om verstaan te worden. En ook geduw, ellenbogenwerk en intimidatie kan ze van pas komen, straks in de grotemensenmaatschappij. Als ik zelf kinderen had, zou ik de roede zeker niet sparen. Ik zou ze een ouderwetse, Spartaanse opvoeding geven; ik zou de normen en waarden erin pómpen, en zou hen vooral inpompen, ze allemaal te vergeten op de dag dat ze 18 worden.

Maar Rosenboom is zelf van plan, zich voort te planten. Hij zal ons allemaal laten zien hoe het moet, opvoeden - en er een prachtige roman over schrijven als het mislukt.

 

Gravin

We kruisen de Vliet via een nieuw, blauw bruggetje. Ik fotografeer de Vlietfurie, die juist passeert; een klein motorbootje met een recreërende man erin. Hij draait aan een levensgroot stuurwiel; vast en zeker fantaseert hij dat hij kapitein Haddock is, of Walrus.

De gemeente Voorschoten houdt bij de Vliet op. We betreden nu de fusiegemeente Leidschendam-Voorburg, hoewel beide dorpen uren ver wegliggen.

De Vliet, ook wel Rijn-Schiekanaal, loopt van Leiden via Leidschendam, Voorburg en Rijswijk naar Delft, alwaar hij overgaat in de Schie. Het smalle kanaal was ooit dé verkeersader van de regio, en dateert vermoedelijk al uit de Romeinse tijd.

Ik heb dat allemaal eens neergeschreven op een webpaginaatje, gewijd aan mijn geboortedorp Voorburg. En kreeg een paar jaar later een telefoontje van een journalist van de Haagsche Courant die een stukje moest schrijven over de ‘Gravin van Voorburg’, die ik op die pagina ten tonele gevoerd had, een excentrieke, in buitenissige gewaden gehulde dame, die tientallen jaren door het dorp heeft rondgewaard. Het naadje van de kous wilde hij weten: of ik als kind bang was geweest voor de gravin; of ik haar vaak gezien had; of ze vaker fietste dan wandelde of andersom; hoe ze er precies uitzag; wat voor ras haar hondje had, en ook nog waarom ik geschreven had dat Voorburg na haar dood nooit meer de oude geworden is. Journalisten zijn begaafde naar-de-bekende-weg-vragers. ’Als iets verdwijnt uit het straatbeeld, is het er daarna niet meer’, doceerde ik. ‘Dan is er dus iets definitief veranderd, en wordt het dus nooit meer precies zoals het was. En verder weet ik het ook niet; ik heb dat mens eigenlijk ook maar een paar keer gezien in mijn leven.’

Ik heb niet nagelezen, of mijn woorden nog afgedrukt zijn in de Haagsche Courant, maar mijn belangstelling voor de gravin was opnieuw gewekt, en ik Google’de naar haar op Internet. Ik vond slechts mijn eigen stukje – twee keer, tot mijn verbazing; een andere Internetgebruiker had het gekopieerd, gezuiverd van mijn persoonlijke herinneringen, en het zonder bronvermelding verwerkt in een eigen Voorburg-pagina.

Over de Vliet ligt het uitgestrekte Recreatiegebied Vlietland. Het biedt alles wat het moet bieden aan wandelaars, surfers, vaarders, vissers, vogelaars, zonners, fietsers, benevens knoplullen, hangtieten, lubberkonten en andere naaktlopers. Maar het kan zich vandaag, op deze mooie dag, niet verheugen in een overmatige belangstelling. De Duitsers hebben het zo te zien nog niet veroverd; misschien zitten ze verderop, waar wat zand ligt om Käulen te graven.

Op de asfaltweg zien we twee motorrijders langzaam hun weg zoeken; voorzichtig en wat angstig sturend. Daarachter een rijschoolhouder in een auto. Hij geeft de motorrijders instructies die tot hen komen via een microfoontje in de helm, of zo. Hij kan de motorrijders ook vertellen wat ze fout hebben gedaan als ze geflikkerd zijn. ‘Zou dat nou een gevoel van macht geven’, denkt Wim hardop, ‘als je mensen bevelen geeft, en ze dóén het vervolgens ook?’ Ik weet het niet, ik ken die ervaring niet, maar mocht het me ooit overkomen, dan zal ik melden hoe het voelt.

We laten het recreatiegebied min of meer links liggen. Op een verlaten parkeerplek aan de rand ervan ontmoeten we een plukje zwarte watervogels, zich voortbewegend op lange poten met grote zwemvliezen. Ze hopen dat wij een eventuele maaltijd met hen willen delen. Hier ergens moet volgens mijn plattegrond een nieuw wandel- en fietspad beginnen dat naar Zoeterwoude voert. Dat pad is er ook. Je bent als wandelaar geneigd, de plattegrond als realiteit te beschouwen; de werkelijkheid kan daar al dan niet mee overeenstemmen.

Zo passeren wij de grens tussen Leidschendam-Voorburg en Leiden. Ik had het me nooit gerealiseerd, maar sedert de fusie van Leidschendam en Voorburg grenst mijn geboorteplaats aan mijn woonplaats.

 

 

Van pas

Het pad volgt de snelweg A4, waar het vandaag ook opvallend stil is; dat blijkt uit het feit dat de auto’s ríjden, in plaats van stilstaan.

Op dit gedeelte van de wandeling maken we een omtrekkende beweging rond twee molens. De ene is modern, en wekt stroom op; de tweede is ouderwets, en is nog steeds in staat, water uit te slaan.

Is de eerste molen ongetwijfeld naamloos, de tweede heet sedert zijn bouwjaar, 1642, Zelden van passe. Volgens de officiële uitleg op een informatiepaneel omdat water zelden van pas komt in een polder, maar dat vinden we een merkwaardige interpretatie: de molen maalt dat water immers weg, en komt dus zelf zeer van pas. Op deze site vond ik later een plausibeler verklaring. Ook in de Gouden Eeuw deden boeren niets liever dan kankeren. Als de molenaar zijn molen te vaak of te lang liet draaien, dan zakte het waterpeil in de sloten, waardoor deze niet meer bevaarbaar waren. Draaide de molen te kort, dan werd het land te drassig. Nooit deed de molenaar het goed. Die van de Grote Westeindse polder (zo heet het hier) gaf zijn molen een geuzennaam.

De molenaars, volgens hetzelfde uitlegbord, communiceerden met elkaar door middel van vlaggen en ’s nachts ook met lantaarns. Zo gaven ze aan elkaar door, wanneer er gestart en gestopt moest worden met bemalen – altijd op het verkeerde moment dus, volgens de boeren.

Het werkterrein van de Zelden van passe is thans beschermd broedgebied. De molen, pal aan de snelweg, is waarschijnlijk de meest geziene van Nederland; hij wordt per dag door honderdduizenden gepasseerd. Maar alleen een wandelaar zal er echt naar kíjken.

Het smalle, rechte fietspad voert naar het ruim 4000 inwoners tellende Zoeterwoude-Dorp (niet te verwarren met het nog nietiger Zoeterwoude-Rijndijk, een paar kilometer van hier). Licht- en donkervlakken trekken in het tempo van een kalme bromfiets over de weg; er zijn wat zomerwolken en er staat een aangename bries. Met zulk weer kun je wel doorlopen tot Gibraltar; je wordt nauwelijks moe. Toch hebben we behoefte aan een pauze. Het lunchuur is aangebroken.

De straten van Zoeterwoude-Dorp liggen verlaten als een Mexicaans stadje tijdens de siësta – of een goudzoekerskolonie, 50 jaar nadat de mijn is uitgeput; dat is een betere vergelijking. We betreden de Dorpsstraat. Zou er hier iets horeca-achtigs open zijn?

>>> Dat staat te lezen in deel 2. >>>

Frans Mensonides
Gelopen: donderdag 4 augustus
Ge-upload: woensdag 10 augustus.


<< naar thuispagina Frans Mensonides


Zoeterwoude Dorp


© Frans Mensonides, Leiden, 2005


<< naar thuispagina Frans Mensonides