Enschede
Een
dag Münster staat
al ik weet niet hoelang op mijn bucketlist. Na Kleef,
vorige week, wil ik ook
deze Duitse stad, die een paar keer een rol speelde in de Nederlandse
historie,
met een bezoek vereren.
Nederland tekende er in 1648 de vrede met Spanje, waarmee eindelijk een eind kwam aan de Tachtigjarige Oorlog, alias: de Opstand der Nederlanden. En een befaamde plaatsgenoot van mij, niemand minder dan Jantje van Leiden, ging me al in 1533 voor naar deze stad. Hij bestierde er een koninkrijk, werd uiteindelijk ter dood veroordeeld en eindigde er als rottend lijk in een ijzeren kooi.
Een
verschrikkelijke straf! Maar hij had het er eerlijk gezegd wel een
beetje naar
gemaakt, als je er de geschiedenisboeken op naleest. Wat weinigen doen:
dit
verhaal over Jan van Leiden is volkomen onbekend bij het grote publiek.
Ik las
het in een van de weinige studies in het Nederlands die eraan gewijd
zijn:
‘Jantje van Leiden’ van Luc Panhuysen (2003). En dat las ik dan dank
zij mijn achterneef Sebastiaan Coops die mij het boek cadeau deed in
ruil voor een eervolle vermelding op mijn site.
Jan van Leiden (1509-1536), geboren
als Jan Beukelsz, was
het product van het soort relaties waartegen de SGP-frontman van der
Staaij zo
bewogen ageert, de laatste tijd. Jans vader had het gedaan met de meid.
Het
begin van Beukelsz’ leven verliep verder weinig opmerkelijk; hij was
eerst een
tijdje kleermaker en koopman en begon later een taveerne op het
Noordeinde,
waar ik voorlopig niet meer zal kunnen wandelen zonder aan hem te
denken. In
zijn ledige uren was hij zanger en rederijker.
Op een zeker moment ontdekte Beukelsz
dat hij de gave van
het woord bezat. Hij kon mensen begeesteren met zijn preken. Hij
behoorde tot
de wederdopers, in die roerige tijden een van de vele christelijke
stromingen
die zich verzetten tegen de almacht van de RK-kerk, en die op hun beurt
door de
katholieken verketterd werden.
Wederdopers danken hun naam aan het
feit dat zij zich op
volwassen leeftijd opnieuw laten dopen, omdat ze in hun zuigelingentijd
geen
inspraak hebben gehad bij hun eerste doop. Ze staan bekend als
pacifisten, maar
dat geldt zeker niet voor vroege wederdopers uit de tijd van Jan van
Leiden. Velen
van hen hadden zich gevestigd in Münster. De oorspronkelijke bevolking
hadden
ze verdreven, inclusief de kerkvorst, bisschop Franz von Waldeck. Ook
Jan trok
naar Münster.
Jan was een volgeling van de
Haarlemmer prediker Jan Mathys,
die ook in Münster verbleef en daar de leiding had. Met Pasen 1534 deed
deze Mathys
een uitval naar bisschop Franz die de stad omsingeld hield. Hij nam
het, al
biddend, met 20 ongewapende mannen op tegen een overmacht van duizenden
soldaten; ik vermoed onder het motto: ‘Als God voor ons is, wie zal er
dan
tegen ons zijn?’ De dopers werden afgeslacht en de soldaten speelden
een
partijtje voetbal met hun hoofden.
Na dit incident greep Jan van Leiden
de macht over de stad.
Hij stichtte er een duizendjarig koninkrijk, dat heel kort zou bestaan
– zoals
wel vaker gebeurt met duizendjarige rijken -: 16 maanden slechts.
Jan wilde in Münster 144.000
volgelingen bijeen brengen om
samen met hen de Apocalyps af te wachten. Die heeft hij ook meerdere
malen aangekondigd,
maar al die dagen verstreken zonder dat de wereld verging. Intussen
oefende hij
een waar schrikbewind uit. Er golden draconische wetten. Op vrijwel
iedere
overtreding ervan stond de doodstraf. Ook sloegen de troepen van Jan
flink aan
het beeldenstormen. Verder werden stadsarchieven en foute boeken
verbrand. De
definitie van een fout boek was erg simpel: elk ander boek dan de
bijbel.
Dat in de Openbaringen genoemde
aantal van 144.000 volgelingen
kreeg hij nooit bij elkaar. Zijn preken maakten op vrouwen meer indruk
dan op
mannen. Er was daardoor een vrouwenoverschot van 3:1 in Münster, wat
Jan
oploste door veelwijverij; elke man mocht trouwen met drie vrouwen.
Zelf had
hij er maar liefst 17 (nog maar 16, nadat hij er eentje had laten
executeren).
Het einde van Jan van Leidens
duizendjarige rijk kwam in de
zomer van 1535. Franz von Waldeck heroverde de stad. Jan en twee van
zijn
naaste medewerkers, Bernd Knipperdolling en Bernd Krechting, werden
gruwelijk
gestraft. Een half jaar lang werden ze rondgeleid door Münsters
omstreken, en moesten
ze dansen en kunsten vertonen zoals een gedresseerde beer doet. Jan was
niet te
beroerd om daar nog een hele show van te maken.
Krechting is echt zo’n naam om te
vergeten; ik heb hem weer
op moeten zoeken voor het schrijven van dit stukje. Maar Knipperdolling
is
typisch een naam om te onthouden, Knipperdolling, Knipperdolling. Hij
spookt
rond in mijn hoofd; hij schiet me zeven keer per dag te binnen. Als ik
’s
nachts wakker word, denk ik: oh ja, dat stukje over Knipperdolling ...
Knipperdolling, dat klinkt als een ouderwetse benaming voor een
ernstige
neurologische aandoening.
In januari 1536 zat de berentoernee
erop. Jan van Leiden,
Krechting en Knipperdolling werden in Münster in het openbaar
doodgemarteld met
gloeiende poken. Hun rottende lijken, en later geraamten, waren nog tot
een halve
eeuw daarna te zien in drie ijzeren kooien, bevestigd boven de klok van
de
Lambertikerk.
Die kooien hangen er nog steeds, en
die wil ik met eigen
ogen zien.
De dramatis personae, allemaal uit de
Wikipedia: Jan
Beukelsz van Leiden, Berndt Knipperdolling, Jan Mathys
en Franz von Waldeck.
Die brede, korte kinnebak-baarden waren mode toen, denk ik; vriend en
vijand droegen
ze.
Münster is wat ver voor op één dag, per spoor zo’n dikke 4,5
uur vanuit de stad waaruit ooit ook Jan Beukelsz die kant op ging. Ik
heb
daarom voor twee nachten mijn standplaats gekozen in een pension
in Enschede.
Op de heenreis deed ik gisteren het gloednieuwe museum Modern Realisme
(MORE)
aan in Gorssel; daarover van het najaar verslag op FHM’s.
Op de terugweg zal
ik morgen nog een aflevering bijelkaar harken van mijn lichtelijk in
het
vergeetboek geraakte serie over Twents en Twente; dat stuk staat
volgende week
op deze plek.
De railverbinding Enschede –
Gronau –
Dortmund / Münster werd
geopend in 1875. In de periode 1981-2001 was er geen treinverkeer
tussen
Enschede en Gronau en raakte het spoor tussen die steden in verval. In
het
laatstgenoemde jaar gebeurde wat we op het traject Nijmegen – Kleve
ook graag
zouden meemaken: renovatie en reactivering van de spoorlijn.
Sindsdien rijdt vanuit Enschede elk
uur een RegionalBahn
(Stoptrein) naar Dortmund en elk uur een naar Münster; tot Gronau in
strakke
halfuursdienst. DB Regio NRW, een dochter van Deutsche Bahn, rijdt deze
ritten
met ‘Talenten’, moderne, rode Dieseltreinen.
De treinen uit de richting Gronau
staan 6 minuten stil op
station Enschede alvorens de terugreis te aanvaarden. Toen ik
hier in 2002 de
trein nam, bestond er geen verbinding tussen het Duitse en
het Nederlandse
railnet; de Duitse diesels vertrokken van een apart zijperron. Nu is er
wel een
verbinding, maar die is hermetisch afgesloten met een Duits én een
Nederlands
stootjuk. Tussen het Duitse perron en de rest van het station bevinden
zich dan
ook nog gesloten chippoortjes, zodat de kans op een Duitse inval
geminimaliseerd is.
Aan het eind van het perron staat een
uitvoerig
informatiebord hoe zojuist aangekomen reizigers uit Duitsland verder
moeten
reizen in het land der OV-chipkaarten. Als je dat leest, en even doet
wat geen
Nederlander graag doet, zich in een Oosterbuur verplaatsen, dan ervaar
je weer
eens wat een klote-systeem die chipkaart is. Zodra er een Duitse trein
arriveert,
vat een NS-functionaris post bij de gesloten poortjes, om de Duitsers
door dit
stuk verenigd Europa te loodsen. Druisen die poortjes niet in tegen het
Schengen-verdrag?
Ik trek een retour Münster uit de
automaat, een
wegwerpkaartje met chip. Daarmee moet ik, volgens een bevel op het
kaartje,
inchecken. Ik doe het maar, maar zin heeft het niet. Onderweg merk ik
namelijk
dat er alleen een Duitse conducteur aan boord is, die is uitgerust met
een degelijke
kniptang, en niet met een kaartlezer. Kniptang; knip-knip;
Knipperdolling! Verder
hangen er ouderwetse mechanische stempelautomaten bij de deuren; ik
denk voor
het ontwaarden van meer-rittenkaarten.
De geur van diesel is altijd de geur
van avontuur. Vol
verwachting wacht ik op het vertrek.
In mijn coupé zitten twee oudere
dames, met voldoende
bepakking voor een exodus, een sinaasappel te pellen.
‘Nou hoop ik maar niet, dat het zo’n droge is’.
‘Nee, we kunnen er nu niet meer mee terug; dan missen we de trein’.
‘Ik ben er wel eens mee terug geweest, hoor, naar de groenteboer, met
een
sinaasappel die ik gekocht had. Thuis bleek die echt gortdroog te zijn.
Het was
zo’n vellerige, dat je moet kauwen al wat je kan. Maar ik kreeg hem
gewoonweg
NIET weg. Ik moest
hem uitspugen. Ik
ermee terug. Die groenteman putte zich helemaal uit in excuses. En wat
denk je?
Ik kreeg zomaar TWEE nieuwe. Niet droge.’
‘Je weet het nooit met sinaasappels.’
‘Nee, je ziet het er aan de buitenkant niet aan af, hè’.
‘Nee, zeker niet. Zijn ze niet te droog geworden, omdat ze te lang
liggen,
omdat niemand ze koopt?’
We vertrekken. Door het motorgeronk
versta ik de dames niet
meer. Jammer, want ik moet nu de komende vijf kwartier heel wat
boeiende
conversatie missen.
Enschede De Eschmarke was in het
vorige decennium de
rode-lantaarndrager op de lijst van alle stations in Nederland,
gerangschikt
naar passagiersaantallen. Ook vandaag zie ik er niemand in- of
uitstappen, noch
op de heenweg, noch terug. Dit gebied is ook niet echt tot ontwikkeling
gekomen;
het blijft bij dat bedrijventerreintje, heel in de verte.
Na station Glanerbrug kruisen we de
brug over de Glanerbeek die
de grens vormt tussen Nederland en Duitsland. We belanden nu de
landstreek waar
men zijn paracetamols en slaappoeiers in Overdinkel koopt, zoals ik
vorig jaar
zag.
Gronau is de enige stad van betekenis
tussen Enschede en
Münster. De trein staat er een eeuwigheid stil. De opmaat voor een
uiterst
trage rit door een landelijke Duitse streek. Het dieseltje doet zoals
gezegd
vijf kwartier over zijn rit, die niet langer is dan 65 kilometer.
Tussen
Enschede en Münster Hbf stopt hij niet minder dan 12 keer.
De dienstregeling is ‘scheef’;
treinen passeren elkaar zo
rond 25 en 55 minuten na het hele uur, in plaats van op het hele en
halve. Het
zal wel een reden hebben, zoveel
krediet
geef ik de Duitsers wel. Het is een enkelsporig baanvak; dan is het
altijd
passen en meten. Gevolg van één en ander is wel dat de aansluitingen
vanuit Duitsland
in Enschede te wensen overlaten. Andersom zijn ze beter.
We boemelen met een snelheid van
hoogstens 90 km/uur door een
landschap dat een voortzetting vormt van de lage landen en het Twentse
coulissenlandschap.
Ochtrup en Metelen Land, de eerste twee stopplaatsen, hebben
een stationsgebouw; dat is niet vanzelfsprekend op deze lijn. De trein
stopt in
kleine en weinig opzienbarende plaatsen. Steinfurt heeft drie stations,
met
stukken platteland ertussenin. Een dunbevolkte streek. De aankleding
van het
spoorlijntje is niet riant: bekladde loodsen, verroeste zijspoortjes
die
tevoorschijn komen uit de struiken en perrons met klokken die alles
aangeven
behalve de juiste tijd.
Toch trekt deze dieselverbinding nog
voldoende passagiers om
in de spits versterkingsritten Münster – Gronau noodzakelijk te maken.
Op de
terugweg zal ik zo’n trein tot Gronau nemen – en daar stranden; ik had
verwacht, door te kunnen reizen met de trein Dortmund – Enschede, maar
die is
dan net weg.
Het verbaast je, ineens een echte,
grote stad te zien
opdoemen vanuit de coulissen: Münster. Die universiteitsstad telt nu
ongeveer
twee keer zoveel inwoners als het aantal waarmee Jan van Leiden het
Laatste
Oordeel heeft afgewacht.
De trein stopt op de voorstadstations
Münster-Häger en
Münster Zentrum Nord. Twee keer ontstaat er een discussie onder de
sinaasappeldames, of ze er hier al uit moeten, maar ze besluiten toch
te
blijven zitten tot het eindpunt: Münster Hauptbahnhof.
Dat station is een groot knooppunt.
Behalve een hele hoop
van die dieseltjes kun je er ook de IC nemen naar Hamburg, Keulen,
Stuttgart of
Frankfurt. Het station verkeert in renovatie. De perrons zijn allemaal
pas
gemoderniseerd. Er komt nu nog een nieuwe stationshal in plaats van het
wederopbouwstation dat uit de jaren 50 dateert.
Door de bouwwerkzaamheden moeten we
het station aan de achterzijde
verlaten en via een drukke fiets- en voetgangerstunnel naar de
binnenstad
lopen. Ik dacht eigenlijk altijd dat Duitsers nooit fietsten, maar de
kluiten
rijwielen die ik vandaag bijvoorbeeld bij universiteitsgebouwen zal
zien,
brengen me tot andere gedachten. Fietsers worden gemaand, wat minder
vaak te
bellen, en wat meer respect voor voetgangers te tonen: ‘GEMEINSAM
besser
ankommen: RÜCKSICHT statt Klingel!
Een bedelaar houdt zijn hand op. ‘Ich
Habe Hunger’, heeft
hij op een briefje geschreven. Ik kom er meer tegen, vandaag. Maar ze
zijn
allemaal Duits corpulent, en beslist geen wandelende geraamten met
lijkbleke
gezichten en vibrerende handen. Ik denk dat die honger nogal meevalt.
De hittegolf is voorbij; regen is
voorspeld, maar het is nog
droog. Ik ga daarom eerst de 4,5 kilometer lange promenade ronden
(althans voor
ruim driekwart). Het is een stadspark, in de plaats gekomen van de muur
waarom
zo fel gevochten is door Jan van Leiden en Franz von Waldeck, een heel
fraai
wandelpark, met overal historische uitleg. Het bomenonderhoud op zo’n
gewezen
stadswal luistert erg nauw, zoveel maak ik op uit een enorme lap tekst
die een
en ander poogt te verduidelijken. Ik snap er niet veel van.
Fotograferen, en
thuis nog maar eens nalezen.
Op een grote waterplas wordt gezeild;
prima zeilweer
vandaag! Als het voetgangerslicht op rood staat, dan komt er ooit wel
een keer
groen; dat ligt in de lijn der verwachtingen. Een hardloopster blijft
op de
plaats hupsen en springen totdat dat moment daar is.
Nu gaat het dan toch nog regenen. Ik
schuil in een abri en
bestudeer de lijnennetkaart. Münster is een maatje te klein voor een
tramnet of
een U-Bahn. Er rijden alleen bussen, veel bussen op een fijnvertakt
net; gelede
exemplaren, in een frequentie van op de meeste lijnen 10 minuten.
Lijnen 5, 6 en 9 rijden naar Hiltrup.
Hiltrup, Hiltrup, die
naam heb ik eerder gehoord. En na even nadenken weet ik ook weer
wanneer. Hij
staat voor alweer een stuk Nederlandse geschiedenis bij Münster, maar
veel
recenter dan Jan van Leiden en consorten. 50-plussers zullen zich het
nog met
diepe verbittering herinneren. In Hiltrup verloren we namelijk twee
finales WK
voetbal.
Ik schreef er vijf jaar geleden over,
in een stukje over
Lenny
Kuhr’s WK-lied ‘De generaal’. Tijdens de WK van ’74 in
Duitsland had het
Nederlands elftal zijn tenten opgeslagen in Waldhotel Krautkrämer in
Hiltrup. Die
naam stond wekenlang elke dag in de krant en er waren ook dagelijks
beelden vanuit
dat hotel op tv. Ik heb me toen nooit afgevraagd waar Hiltrup ergens
lag in het
Duitse rijk. Maar het blijkt dus een dorp bij Münster te zijn (of
eigenlijk:
een buitenwijk van Münster, want kort na die WK is het voor straf bij
die stad
ingelijfd).
In het zwembad van het Waldhotel
vermeiden zich enkele
voetballers met een stel halfnakende Duitse Lorelei’s. Dat kwam in de
Bild
Zeitung en daarna ook in de Nederlandse media. Danny, de echtgenote van
Nederlands hoop, Johan Cruyff, dreigde hem elke avond per telefoon met
een
echtscheiding. Daardoor afgeleid, stond Cruyff in de wereldfinale tegen
het
gastland te voetballen als een natte krant. Berti Vogts hield hem
helemaal uit
de wedstrijd. En we verloren die finale. ‘Zijn we er toch weer
ingetuind!’
(Herman Kuiphof). Ja, zo mag je het wel samenvatten.
Het plaatje van Lenny Kuhr flopte,
terwijl het anders een
grote hit had kunnen worden. Cruyff mocht vier jaar later van Danny
niet mee
naar de WK in Argentinië, waardoor we ook daar de finale verloren.
Nee, ik wil niet met de bus naar Hiltrup. Dat Waldhotel bestaat ook vast niet meer. Maar daarin vergis ik me. Het is er nog wel degelijk, met dat vermaledijde zwembad en al, en het heet nog steeds Krautkrämer. Best Western Premier Hotel Krautkrämer, nog wel.
Het is weer droog. Ik loop verder langs het barokke slot,
ooit een veel te ruim bisschoppelijk paleis, niet kinderachtig voor een
man
zonder kinderen. Thans is het het hoofdkwartier van de universiteit.
Wat verder, aan de noordkant van de
promenade, staat een
puinloc, een van de stoomlocomotieven die na de Tweede Wereldoorlog het
puin
van de stad hebben afgevoerd over speciaal daarvoor aangelegde sporen.
Het moet
een helse klus geweest zijn.
Na de 12e-eeuwse Buddenturm en een
bloemen- en
kruidentuintje doemen de grimmige contouren op van de ronde Zwinger, de
bajes,
waarin in de oorlog nog Poolse krijgsgevangen opgesloten hebben gezeten.
Daarna sla ik af naar de binnenstad, vrij bescheiden van
afmeting, maar boordevol monumenten. De Prinzipalmarkt is het meest
fotogenieke
daarvan; hij bestaat uit een hectometers lange zuilengaanderij met
winkels,
waar ik de rest van de middag zou hebben doorgebracht als ik hier
gekomen was
om te winkelen.
Maar daar kom ik niet voor. Ah, daar
heb je de Lambertikerk,
met die drie ijzeren kooien! Die bungelen nu al bijna vijf eeuwen aan
de toren.
Enthousiasme maakt zich van me meester: erover
gelezen, en nu heb ik ze met eigen ogen voor mijn lens!
Jan van Leiden, die als gewezen
koning van Münster
natuurlijk de hoogste kooi kreeg, de ere-kooi, leeft voort in de
uitdrukking ´Zich
er met een Jantje-van-Leiden vanaf maken´. Tegenwoordig duidt dat op
gemakzucht. Maar in de 16e eeuw was de betekenis van die zegswijze veel
negatiever: de mensen misleiden met mooie praatjes; precies wat Jan
Beukelsz van
Leiden deed met zijn preken.
Dat verhaal over Jans doperse
koninkrijk kan je vandaag de
dag toch aan niets anders doen denken dan de IS, de Islamitische Staat.
Het is
van alle tijden: godsdienstig fanatisme, opgepookt door charismatische
leiders.
Er komt meestal een hoop bloedvergieten van, naast vernieling van
cultureel erfgoed.
En het is ook altijd in de naam van de Enige God, één van de vele enige
goden die
deze wereld kent en gekend heeft.
Jans volgelingen zagen, bij de
nadering van de Apocalyps, ook
allerlei visioenen, waaronder drie zonnen aan de hemel. Ik zou al blij
zijn als
ik er vandaag één zag om mijn foto’s te verlichten.
Prinzipalmarkt
Ik eet en drink wat in de Galeria
Kaufhof en ga daarna de
Vredeszaal bezoeken in het Oude Raadhuis. In Münster werden
vredesonderhandelingen gevoerd tussen Nederland en Spanje, maar ook
over het
beëindigen van de Dertigjarige Oorlog. Die uitgebreide godsdienstoorlog
in
Midden-Europa had geleid tot slachtpartijen op ongelooflijke schaal. De
Duitse
bevolking werd in die 30 jaar meer dan gedecimeerd: 6 miljoen van de 20
miljoen
Duitsers lieten het leven. Jan van Leidens koninkrijk en die twee
oorlogen die
in Münster beëindigd werden: godsdiensttwisten op een breukvlak in de
geschiedenis, toen de duistere middeleeuwen plaatsmaakten voor minstens
even
duistere modernere tijden.
In 1648 tekenden Nederland en Spanje
in deze stemmige zaal
de vrede. De portretten van de onderhandelaars hangen nog steeds aan de
wand. 2
jaar lang duurden de vredesonderhandelingen; niet eens zo lang,
vergeleken met
die 80 jaar dat de oorlog duurde.
De Vredeszaal was oorspronkelijk een
rechtszaal. Achter het
hout zaten archiefkasten verborgen waarin processtukken bewaard werden.
Het interieur van de zaal hebben ze
in 1942 in veiligheid
gebracht. Geen overbodige maatregel, want oorlogen ontzien ook
vredeszalen
niet. op 28 oktober 1944 kreeg het Oude Raadhuis een voltreffer bij een
bombardement; er stond geen steen meer op de andere. Hoe ze het ooit
nog hebben
weten te herstellen, is me een raadsel. Het gebouw ziet er nog steeds
eeuwenoud
uit, met verweerde muren. Ze moeten de oude stenen hergebruikt hebben,
in
plaats van ze per puinloc af te voeren. Ook aan de Prinzipalmarkt kun
je niet
zien dat die in ’44 helemaal aan puin lag.
Raadhuis
Op een paar stappen van het Raadhuis
heb je de Dom. Ook die
speelde een rol in onze geschiedenis. Hier had Bommen Berend zijn
domicilie,
bisschop Berend von Galen, met wie we regelmatig aan het bakkeleien
waren in de
periode rond het rampjaar, 1672 (zie mijn recente FHM’s over
Coevorden). In de
Tweede Wereldoorlog zwaaide hier een naneef van hem de scepter,
bisschop Clemens August
von Galen. Die was anti-Hitler, hield anti-nazistische
preken en
moest dat bijna bekopen met een openbare executie op het Domplein. Maar
hij
kwam er nog genadig af, met huisarrest en een (s)preekverbod gedurende
de rest van de oorlog.
Ik kom hier vooral (naast: schuilen voor een steeds penetrantere motregen) om de astronomische klok te bewonderen. Net als ik het grote uurwerk gevonden heb, in een zijbeuk van de kerk, slaat hij vier uur. Een vrouwenfiguur slaat de bel, en een heraut met een trompet aan de mond doet: ‘Toet, toet, toet, toet’; er zit naast een klok, ook een toeter in.
Er zit enorm veel in en aan deze
klok: de sterrenhemel van
Münster, een wereldkaart, de zon, de maan, de planeten. Uren, dagen,
maanden,
seizoenen en jaren kun je op het uurwerk aflezen. Als je snapt, hoe hij
in
elkaar zit.
Bij de ingang van de Dom koop ik een
boekje met een
uitvoerige beschrijving. Als ik terugkom bij de klok, om hem echt in
detail te
kunnen bekijken, is het kwart over vier en geeft hij één bel. De
kwartieren
worden geslagen door Magere Hein.
De apostel Paulus wijst de datum aan:
8 juli. 8 juli, ik heb
het vanmorgen voor mezelf al even gememoreerd: het is vandaag de 87ste
geboortedag van mijn vader. En het is exact 40 jaar geleden dat ik
staatsexamen
HAVO deed in het Edith Steincollege aan het Couperusplein in Den Haag.
De 8ste
en de 9e; twee dagen lang ben ik mondeling doorgezaagd over zes vakken
(nee,
geen Duits), alvorens ik het papiertje in ontvangst mocht nemen dat
toegang gaf
tot decennia treurnis op kantoor. Het was zonnig, die examendag, en
kokend heet;
een graad of 30.
Ik heb al vanaf heel jonge leeftijd
de rare gewoonte om van
alle high- en lowlights in mijn leven dag, datum en weersomstandigheden
te
onthouden. Daardoor heb ik het hele jaar door tientallen gedenkdagen.
Het
worden er meer en meer. Of dat examen dan onder de high- of lowlights
valt,
staat nog te bezien; een duidelijk geval van een twijfelgeval.
De voorloper van deze astronomische
klok is vernield onder
het bewind van Jan van Leiden. Natuurlijk moest ook die klok broodnodig
kapot. Als
je op het punt staat, de eeuwigheid binnen te gaan, moet de hamer over
alles
wat tijdelijk is, en zeker datgene wat de tijd aanwijst.
Intussen staat zijn opvolger er al
bijna een half
millennium. En met een beetje geluk, als de puinlocs nooit meer in
actie hoeven
te komen, staat hij er nog eens 500 jaar na nu. Denk eens aan al die
mensen die
naar deze klok hebben staan kijken, en nog zullen blijven staan kijken
– in
bewondering, al filosoferend, of gewoon om te weten hoe laat het is,
want ook
dat kun je erop aflezen. Dat is dan toch ook een soort duizendjarig
rijk; dat
is dan toch ook een soort van eeuwigheid, vergeleken met de weinige
jaren dat
wij rondlopen op aarde.
Ik blijf in de Dom totdat de heraut
vijf keer ‘toet!’ doet.
Daarna stap ik een nat Münster binnen, loop in de richting van waar ik
het
station hoop te kunnen vinden, en sta een paar minuten later ineens
voor het
voormalige woonhuis van Edith Stein – inderdaad, naar wie die school
genoemd
was waar ik het net over had.
Kleine wondertjes, zulke toevallen.
Ze bestaan; het valt
niet te ontkennen. Maar ze doen zich vooral voor aan mensen met een
geheugen
vol nutteloze feitelijkheden.
Het houdt nu op met zachtjes regenen.
De rest van Münster zie
ik vanonder mijn paraplu. En op de terugweg met de trein naar Enschede
zie ik hetzelfde
als op de heenweg, maar dan in omgekeerde volgorde. Hier eindigt dit
verhaal;
niet om me er met een Jantje-van-Leiden van af te maken, maar omdat er
verder niets
meer te vertellen valt.
Frans van Leiden
25 juli 2015
Er geweest: woensdag 8 juli 2015
Tekst en uitleg in het Duits over
Edith Stein, de Promenade, de aldaar staande bomen, de puinloc
en reizen
per chipkaart.
Klik op de
foto voor een vergroting.
©
Frans Mensonides, Leiden, 2015