Zwanenburcht met ruiterstandbeeld van Graaf Maurits
In
deel 2 van deze
minizomerreeks over de ex-spoorlijn Kleef - Nijmegen reis ik naar de
Duitse stad
die het beginpunt van het lijntje vormde: Kleef, of zoals ze zelf
zeggen:
Kleve. En dat dan per bus, want de trein rijdt dus niet meer.
Dit verhaal staat
mede in het teken van een heel boeiende historische figuur die de
Nederlandse
canon niet gehaald heeft: Graaf Johan Maurits van Nassau – Siegen
(1604-1679),
kortweg: Graaf Maurits, Moritz in het Duits, bijgenaamd: de Braziliaan,
en niet
te verwarren met zijn achter-oom Prins Maurits (1567-1625) die er wel
in staat,
in de canon. Naast het Mauritshuis in Den Haag, heeft Graaf Maurits ook
in
Kleef een paar bezienswaardigheden nagelaten.
Om 11:18 uur neem ik bij station
Nijmegen de blauwe Duitse
bus die ik al zo vaak heb zien rijden; lijn
SB58, Nijmegen – Kleve – Emmerich. De
lijn wordt geëxploiteerd door NIAG (Niederrheinische Verkehrsbetriebe
AG), een omvangrijk
streekvervoerbedrijf in de regio ten oosten van de lijn Nijmegen-Venlo.
De drie
D’s, zoals ik ze noem, Duisburg, Düsseldorf en Dortmund, vallen ook
binnen hun
vervoersgebied.
Die bus heet een SB (snelbus), maar
doet drie kwartier over
de rit Nijmegen - Kleef, tegen de trein indertijd pakweg een half uur,
denk ik;
vooruitgang in het OV! De NIAG-bus komt niet door Groesbeek, maar doet
wel Kranenburg
aan, waar de trein ooit halt hield. Lijn 58 rijdt van maandag tot/met
zaterdag overdag
elk uur en ’s avonds en op zon- en feestdagen slechts eens per twee
uur. Een
magere verbinding, zij het ook weer minder mager dan de trein was, die
op het
laatst nog maar een paar slagen per dag reed.
Hoe zit het met de tarieven op deze
internationale lijn? Ik
heb het van te voren opgezocht om het niet in die bus in moeizaam Duits
te
hoeven vragen aan de chauffeur. De OV-chipkaart is gewoon geldig in
deze bus.
Er hangen geen chiplezers in de bus. De chauffeur heeft een
chip-aaparaatje. Je
checkt in, maar ook uit bij de chauffeur, wat onderweg zorgt voor veel
gedrang
van mensen die vooraan uit moeten stappen.
Er wordt op het Duitse gedeelte van
het traject
wel een
pittig chiptarief gerekend: 20 cent per kilometer, waar Breng in
Nederland 13 komma zoveel in rekening brengt. Ik zal € 5,48 kwijt zijn
voor het ritje van 24
kmnaar Kleef . Bij een Kleefse bushalte zal ik vandaag een
tarievenlijstje zien. Een
enkeltje Kleef-Nijmegen of vice versa kost € 5,50. Toch 2 cent winst,
met de
chip… Deze rit valt onder Preisstufe B, als je een enkeltje koopt. In
de
deelstaat Nordrhein-Westfalen werkt men nog met een simpel systeem van
grote
zones, in plaats van ons ‘eerlijke’ systeem van betalen per
wielomwenteling. Ik
zou graag onthullen of de NIAG zelf ook chipkaarten en -lezers kent,
maar moet
bekennen dat ik daar helemaal niet op gelet heb.
Deze bus behoort tot de lijnen die
dinsdag tot/met vrijdag
door het stadshart van Nijmegen rijden. We nemen de Burchtstraat,
Nijmegens
winkelader, en passeren de Waag en de HEMA. Na de Valkhof gaat het de
N325 op,
langs Ubbergen. Bij Beek verlaten we de snelweg en rijden het dorp
binnen. Het
wegennet is daar weer hersteld; in mei zag ik er
alleen oranje zakken over de
bushaltes.
Kleef
Hbf
Even voorbij Beek neemt Nederland een einde. We passeren wat heel goed een oude grenspost zou kunnen zijn, en een klein dorpje Wyler, dat evenals Zyfflich, hier vlakbij, als een Duitse voorpost Nederland binnenpriemt. Maar ze dringen minder ver in ons grondgebied door dan Isenbruch bij Susteren, waar ik vier zomers geleden was. Zyfflich geniet wel de zeer twijfelachtige eer, onder Napoleon het meest noordelijke dorp van Frankrijk te zijn geweest. Het is bovendien de laatste plaats in de alfabetische opsomming van het Duitse postcodeboek. Ik ben gek op dat soort volkomen nutteloze weetjes.
Even
verder alweer een grenspost; een vervallen gebouw,
onderhevig aan betonrot. We zijn met 19 man de grens over gegaan. 19
passagiers,
op het stille uur aan het eind van de ochtend; te weinig om een trein
te
vullen, maar wel een bewijs dat er een markt is voor deze verbinding.
Een geleidehond draait misselijk
rondjes rond zijn staart,
laat zijn tong decimeters uit de bek hangen, en is dolblij dat zijn
bazin in
Kranenburg de bus uit wil. Het stadje heeft een Galgensteeg en een
Schwartze
Steege op de plattegrond. In Nijmegen heet een steeg een gasje, maar in
Kranenburg een Gasse een steeg.
De rit gaat verder door Tütthees,
Nütterden en Donsbrüggen.
De laatste twee plaatsen hadden ooit een station aan de spoorlijn
Nijmegen –
Kleef. De abri’s langs de busroute zijn bakstenen huisjes. Deze streek
is niet
het belastingparadijs dat ik verwacht had; ik zie weinig auto’s met
Nederlandse
nummerplaten geparkeerd staan. Het landschap verschilt niet van dat aan
de
andere kant van de grens: heuvels, bossen en weiden.
We bereiken de winkelstraten van
Kleef. Bussen komen hier
uit alle hoeken en gaten tevoorschijn. Vijf minuten over het hele uur
geven
alle lijnen onderlinge aansluiting bij het station, waar ik uitstap.
Het kleine
busje Lijn 49 zou vele Leidse harten sneller doen
kloppen. Het is een stadsbus
die ik vanmiddag zal terugzien in een heel smal winkelstraatje. Bus
SB58 rijdt
nog door naar Emmerich. Daarvandaan kun je weer terugkomen in het
vaderland met
een buurt- of belbus naar ’s-Heerenberg.
Het is plakkerig weer vandaag, met
een record-hittegolf op
komst voor de rest van de week. Alle kleren kleven eigenlijk meteen al
aan me
vast, in Kleef.
Kleve was tot niet zo lang geleden
een belangrijk
spoorwegknooppunt, met treinen naar Nijmegen, Düsseldorf / Keulen en
Xanten. De
laatste lijn sneuvelde in de jaren 80, iets eerder dan die naar
Nijmegen. Nu
vertrekt van hier alleen nog elk half uur een RE (RegionalExpress) die
in
anderhalf uur de ca. 100 km naar Düsseldorf overbrugt. De eerste trein
vertrekt
al om 4:26 (brrrr!), de laatste al om 22:21.
Kleve, op het stationsgebouw nog
ouderwets gespeld als
Cleve, is verworden tot een doodlopende tak van het immense Duitse
spoorwegnet.
Een en al vergane glorie, dit station. Roken is er grondwettelijk (?;
‘Grundsätzlich’) verboden. Het loket is dicht, want het is lunchpauze.
Het spoor dat ooit naar Nijmegen
voerde, loopt enkele
honderden meters voorbij het station dood op struikgewas, een
parkeerplaats en een
verkeersweg. Even verder begint het weer, op een brug over het
Spoykanaal dat
het riviertje Kermisdahl verbindt met de Rijn. Hier is het eindstation
van de
draisine- of fietslorrieverbinding die ik vorige week op de foto had.
Ik weet
nu wat er aan het eind van die lijn staat, en waar ze allemaal zo
enthousiast naartoe
fietsen: een snackbar.
Het Schüsterken bij het kanaal staat
symbool voor de
schoenenindustrie die hier ooit gefloreerd heeft. Waarom hij aan het
spugen is,
weet ik niet. Misschien was hij het spuugzat: werken in een
schoenenfabriek.
Vrijwel alles in Kleve is nieuw, of
zwaar opgekalefaterd. In
de herfst van 1944 lag de stad tijdens operatie Market Garden in de
frontlinie
en is hij vrijwel compleet platgebombardeerd. Straks in het museum zal
ik een
luchtfoto zien van een gatenkaas. Ja, ze waren in Kleve en omstreken
eigenlijk sterk
gekant tegen Hitler, las ik vandaag ergens. Maar de synagoge is wel
verwoest
tijdens de Kristallnacht. En het front trok zich ook niets aan van de
gezindheid der bewoners.
Tot die herfst moet Kleve een mooie
stad geweest zijn. Hij
zal er nog in grote lijnen uitgezien hebben zoals Maurits hem heeft
nagelaten.
Op sommige plaatsen in de stad zie je informatieborden met afbeeldingen
van wat
eens was.
Ik loop aan de voet van de
Zwanenburcht, geflankeerd door
een enorm ruiterstandbeeld van Maurits, en door een park dat de
restanten
herbergt van de lusthof die Maurits heeft laten aanleggen. Daarom tijd
voor een
kennismaking.
Afbeelding
overgenomen uit: Visser, J.[ed.], en G.N. van der
Plaat [eindred.], Gloria Parendi,
Dagboeken van
Willem Frederik, stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe.
Den Haag 1995. Afb. 19.
Graaf
Maurits was wel een beetje een aparte snaak. Maar hij heeft
toch beter verdiend dan de diepe vergetelheid in ons land, waar
geschiedenis
toch al niet het populairste vak is. Hij zou tegenwoordig wel als
ultieme fouterik
beschouwd worden, als de mensen hem nog zouden kennen. Hij was een tijd
gouverneur in Brazilië voor de WIC, de West-Indische Compagnie, die
zich verrijkte
met onder meer slavenhandel. In dat verre land voerde hij met succes
oorlog
tegen Portugal en liet hij de suikerplantages floreren.
Maar hij kreeg ruzie met zijn bazen
van de WIC, de
heren-negentien; bonje over de financiën, en werd teruggeroepen naar
Den Haag.
Op de boot nam hij als souvenir een paar snuisterijtjes mee uit
Brazilië; een
paar inboorlingen. Die liet hij in Den Haag naakt dansen op zijn ruim
besprenkelde soirees. Dat viel niet in goede aarde. Heel de residentie
sprak er
schande van, en Maurits stuurde ze dan ook maar weer gauw met de
eerstvolgende
boot terug naar Brazilië.
In 1647 werd Maurits geroepen tot het
ambt van stadhouder
van Kleef. Dat zou hij blijven tot zijn dood in 1679. Zijn naam wordt
in die
stad nog altijd met eerbied uitgesproken; hier willen ze hem nog wel
kennen.
Hij hielp het verpauperde Kleef er economisch bovenop, verfraaide,
zoals
gezegd, de stad met weelderige tuinen en parken, en redde ook zijn
onderkomen,
de middeleeuwse Zwanenburcht, van de instorting.
Dat hij stadhouder van Kleef was,
verhinderde hem niet, zich
intensief te bemoeien met de politiek in Den Haag. In die stad had hij
als
pied-à-terre het optrekje dat nu bekend staat als het Mauritshuis;
tussen twee
haakjes was hij de buurman van Constantijn Huygens. Dat huis heeft hij
nooit af
kunnen betalen. Hoe goed hij ook de financiën van Kleef bestierd had;
zelf zat
hij vrijwel continu op zwart zaad. Na zijn dood werd het Mauritshuis
verkocht
door de bank. Na wat noodlotswendingen werd het een museum.
Rond het Rampjaar 1672 maakte de
onverschrokken hoogbejaarde,
met zijn martiale snor en knevel, zich nog verdienstelijk in de strijd
tegen
Bommen Berend, de bisschop van Münster. Jaren eerder, in 1636, had hij
de
Schenkenschans veroverd op de Spanjaarden, een fortificatie in de Rijn
bij
Tolkamer. Tegenwoordig is Schenkenschanz een Duits dorpje op 5
kilometer ten
noorden van waar ik nu sta.
Mijn eigen pad kruiste Maurits in
2006, toen ik als masterstudent
Nederlandse literatuur een pamflet bestudeerde uit 1652, geschreven aan
de
vooravond van wat nu bekend staat als de Eerste Engelse Oorlog. In dat
geschrift
wordt een lans gebroken voor een krachtdadig optreden tegen Engeland,
en wordt
Maurits naar voren geschoven als admiraal-generaal onder wiens
krachtige leiding
de ‘staarten’ (toen een scheldwoord voor Britten) beslist verslagen
zouden worden.
Dat pamflet, daar heb ik met veel
plezier aan gewerkt.
Pamfletten waren echt helemaal mijn ding. Als je nou werkelijk bovenop
de
geschiedenis wilt zitten; als je nou echt wilt plaatsnemen in een
tijdmachine
naar vervlogen eeuwen, dan moet je pamfletten lezen. Die vaak wat
voddige, slordig
gedrukte boekjes weerspiegelen alles wat de mensen indertijd
bezighield, alle
zaken die bij wijze van spreken trending
topic waren. Er
welt straatrumoer
uit op, heftig botsende opinies; de meningen, de angsten,
de hoop van de mensen; verwoede pogingen, de lezer over te halen tot
een
standpunt, met alle retorische middelen die een schrijver maar in het
strijdperk
kan werpen. Je moet daarom ook weer niet alles voor waar aannemen wat
er in
pamfletten staat; dat zeker niet.
Ik kreeg het sterke vermoeden dat dat
bewuste pamflet
geschreven was door Maurits zelf, of dat hij daarvoor in ieder geval
een
ghostwriter ingehuurd had. Dat gebeurde wel in die tijd. Voor de somma
van 50 à
100 gulden kon je een ervaren schrijver opdracht geven om jouw opinie
over het
voetlicht te brengen in zo’n vlugschrift. Maar ik kon niet bewijzen dat
Maurits
dit pamflet geschreven had. En na hele middagen spitten in de
Koninklijke
Bibliotheek had ik ook geen enkele aanwijzing gevonden dat Maurits
werkelijk
die functie van vlootopperhoofd geambieerd had. Die ging uiteindelijk
naar zijn
neef en rivaal Willem Frederik van Nassau (1613-1664).
Een boeiend stuk historie, maar laat
ik er niet te lang bij
stil blijven staan. Voor liefhebbers staat mijn artikel erover HIER
nog te
lezen op het Web.
Na een steile klim bereik ik het park bij de Kermisdahl en de
Nassauerallee, een lindenlaan die Maurits heeft laten aanleggen. Unter
den
Linden in Berlijn is er een na-aapsel van. Maar de fleur is er wel een
beetje
vanaf, van het origineel, deze Nassauerallee. Het is nu een gewone
geasfalteerde
laan in een gewone stad, met druk autoverkeer. De Kreis Kleve, een
soort
provincie, is er gevestigd, en een Kindergroβraumtagespflege, wat een
ingewikkelde benaming is voor een crèche of zo.
Bijzonder is wel de Cupidozuil die
Maurits er heeft laten
neerzetten. Dat voor een man die zelf de pijlen van de liefdesgodin
altijd
behendig heeft weten te ontwijken. Hij had aan elke vinger wel een dame
kunnen
krijgen, maar behoorde vermoedelijk tot de enkele promilles van de
bevolking
zonder diepgeworteld verlangen naar een duurzame partnerrelatie.
Die groep, waartoe ik zelf ook
behoor, wordt tegenwoordig,
behalve met ‘eeuwige vrijgezellen’, ook wel aangeduid met de term
‘a-romantisch’.
Het zijn niet de minsten, echt niet; er bevinden zich veel grote
geesten onder
hen, al geldt dat zeker niet voor ieder lid van die exquise
bevolkingsgroep.
In het geval van Maurits ben ik er
niet helemaal zeker van
dat hij nooit het gebod heeft overtreden, andermans vrouw te begeren.
Toentertijd had Van der Staaij daar ook nog geen betuttelende
billboards tegen
geplaatst langs ’s Heeren wegen.
Ik ga de Zwanenburcht nu maar eens bezichtigen. Het
indrukwekkende defensiewerk dateert uit de 11e eeuw. Maurits heeft het
laten
restaureren door de befaamde architect Pieter Post. Op 7 oktober 1944
werd de
Zwanentoren grotendeels verwoest, niet eens door een bom, maar doordat
er een
Engelse kist tegenaan vloog. Na de oorlog is er snel een comité gevormd
om de
toren en de burcht van de sloop te redden en te restaureren. Het
resultaat is
vandaag te zien: de Zwanenburcht is nog steeds de blikvanger van Kleef.
Er zit
sinds de 19e eeuw een rechtbank en een kadaster in. De Zwanentoren doet
tegenwoordig dienst als streekmuseum.
De eerste verdieping van dat museum
bereik ik via een
duizelig makende wenteltrap van ongeveer 100 treden. Halverwege komt me
helaas
een groep krijsende, stoeiende en duwende schoolkinderen tegemoet. Ze
hebben
geen consideratie met een stijgende grijsaard en houden de leuningen
omklemd
terwijl ik steun probeer te zoeken bij een kale muur in de binnenbocht,
om niet
naar beneden te storten. Onnodig te zeggen, dat dit een klas
Nederlandse schoolkinderen
was.
Op de onderste twee verdiepingen heb
je een Geologisch
Museum met ook in Duitsland de geijkte vuistbijlen, mammoetkiezen en
door het
pakijs meegevoerde stenen uit Scandinavië. Het uitzicht vanuit het
torentje
vind ik eerlijk gezegd interessanter dan het tentoongestelde. In het
noordwestelijke raam kijk je in de richting van Millingen, Arnheim,
Texel und
Aberdeen, waarmee ze geloof ik niet willen zeggen dat je die allevier
ook kunt
zien van hieruit. Het kerkje van Hoch-Elten zie ik natuurlijk wel,
zoals overal
binnen een straal van 30 kilometer. Ik moet daar toch ook nog eens heen.
De bovenste drie etages herbergen een
streekmuseum over onder
andere de oorlog en de beroemdheden die op deze burcht gewoond of
gelogeerd
hebben. Behalve Maurits waren dat onder meer: Veldeke, de aartsvader
van zowel
de Nederlandse als Duitse literatuur, Anna van Kleef die haar huwelijk
met
Hendrik VIII wist te overleven, John Locke, Voltaire en Willem III, de
Nederlandse stadhouder die op de troon van Engeland terecht kwam.
Die toren is veel hoger dan hij er
van beneden uitziet. De hoogste
trap, die naar de torentrans, is afgesloten; alleen tijdens
rondleidingen mag
je die betreden. Tot mijn opluchting; ik krijg van hoogtevrees vaak al
draaiduizelingen
als ik op een bordes sta.
Elke minuut klinkt er een metalig
geschuif vanachter de
wand: de grote wijzer van de torenklok verspringt. Om de vijftien
minuten slaat
de klok met een vrolijk klengggg! Ook hier kun je niet vergeten dat de
tijd
verstrijkt. Ik daal af. Mijn telefoon heet me voor de tweede keer
vandaag
welkom in Pruissen. Blijkbaar heeft hij op die toren tijdelijk even
contact
gemaakt met een mast in Nederland.
Ik loop het centrum van Kleef in, op zoek naar iets eetbaars.
Dat valt nog niet mee hier, als je de obligate Bratwurst wilt vermijden
waar je
letterlijk overal de tanden in kunt zetten. Sorry, maar voor Duitse
braadworst
is het vandaag echt geen weer. Ik bestel een paar broodjes in een
lunchroom. De
mensen zijn in deze zaak, als overal in deze streek, nogal kort van
stof en
zullen geen tien woorden gebruiken als ze het met vijf afkunnen. Daar
ben ik
wel dankbaar voor, want dan hoef ik niet zoveel Duits te verstaan, en
ook geen hoop
Duits terug te zeggen, met mijn zeer elementaire kennis van die taal.
Ik ben
blij, dat ik dat pamfletwerkstuk niet mondeling hoef toe te lichten.
Als ik even later in de Kaufhof het
gordijntje van de
Anprobe opzij schuif, in de verwachting dat zich daarachter het toilet
bevindt,
blijk ik de paskamer betreden te hebben. Dat weten we dan ook weer,
Anprobe is
paskamer. Zo’n vergissing maak je geen tweede keer. In het land zelf
leer je
sneller dan vroeger op school. Gelukkig zag ik het, voordat ik aan het
zeiken
was geslagen.
Kleve is een aardige winkelstad, maar
meer ook niet. De stad
is een paar maatjes kleiner dan Nijmegen. Ik kan nu een paar kilometer
lopen om
buiten de bebouwde kom de Forstgarten te gaan bewonderen en bewandelen,
een
groot park dat ook al is aangelegd op last van Maurits. Maar ik vind
het te warm
om dat eind nog te sjouwen en behelp me met twee keer een blik vanuit
de bus,
op de heenweg en de terugweg.
In plaats daarvan doe ik een tweede
museum op deze middag,
het Koekkoek
Haus. Dat is gewijd aan de Zeeuwse schilder Barend Cornelis
Koekkoek (1803-1862), die naar Kleve emigreerde, aangetrokken door de
vergezichten, denk ik. Ook hangen er werken van zijn ruime dynastie van
schilderende familieleden en van andere schilders uit de romantische
school. Ja,
als je een dagje Duitsland doet, wil je natuurlijk Nederlandse
schilderijen
zien, dat laat zich raden.
Als a-romanticus kan het werk van
Koekkoek en de zijnen me toch
wel bekoren. De meeste schilderijen tonen kleine, eventueel schamele
luyden in
grootse landschappen met vervallen burchten of in onherbergzame
wintertaferelen.
Als niet veel meer dan figuranten in het landschap treden wandelaars
op, met
een stok in de hand en hun boeltje op hun rug, krom van de tegenwind.
Anderen laden schimmige goederen in
wrakke bootjes, berijden
te zwaar bepakte ezels, zitten te vissen voor hun diner of nuttigen
karige
maaltijden te midden van grazige weiden vol rundvee. Niemand kijkt echt
ongelukkig, op die schilderijen. Kleine sloepen op een woeste open zee
completeren het beeld.
Vijf uur. Langer blijf ik hier niet Kleven; ik wil nog even
naar Kranenburg. Ik pak bus SB58 van ook weer vijf óver, met een
korzelige
chauffeur die zich ergert aan een haperende chiplezer en dat idiote
chipsysteem
van zijn westerburen. ‘Ich habe diesen Scheissesystem auch nicht
ausgefunden’,
zeg ik sussend en lachend, maar dat snapt hij dan weer niet;
begrijpelijk, want
als ik het uitzoek, blijkt ausfinden uitzoeken te betekenen, en
uitvinden
erfinden.
Het auschecken in Kranenburg gaat ook
weer gepaard met enige
haperingen. Gelukkig kan ik hiervandaan straks ook terug met een
Nederlandse Breng-bus,
lijn 57, die op schooldagen in de spits van Nijmegen naar Kranenburg
rijdt als
versterking van lijn 58.
De Duitsers worstelen evenzeer met
onze taal als
ik met de
hunne. De Breng-bus wordt op de halte aangekondigd als Lijne 57. Linie
zal vast
wel Lijne zijn in het Nederlands, dachten ze. Het Nederlands is een
hoop
slot-e’s kwijtgeraakt in de loop der eeuwen. ‘Schwa-apocope’ heet dat
verschijnsel. Dat mag je gerust vergeten, hoor; ik had het zonder
bezwaar onvermeld kunnen laten.
Het mini-stadje Kranenburg is,
ondanks de oorlog, beter
geconserveerd gebleven dan de grote buur Kleve. Het heeft een wal met
een soort
muurhuizen en een vestingtoren. Het lag al in de middeleeuwen op een
knooppunt van
pelgrimsroutes en dat verklaart misschien dat buitenmodel station
(rechtsboven
op de foto) voor zo’n kleine nederzetting aan een boemelspoortje. Het
station
is nu tussenstation en wisselplaats voor de draisines.
Rond 18:00 uur beginnen alle klokken
van kloosters en kerken
te beieren, in verschillende geluidssterkten, timbres en tempo’s.
Verder hoor
je hier vrijwel niets in die verstilde straten;
het moet hier wel alle dagen zondag zijn.
Natuurlijk kun je in dit pelgrimsoord een kruisweg lopen. Maar ook voor mensen zonder kerkelijke gezindte is het stadje een bedevaart waard. Ik tref er namelijk aan waarnaar ik in Nederland jarenlang vergeefs gezocht heb: de Uitweg. Die is hier, vlak over de grens. Ik wist al, ik vóélde al dat het een goed idee was om in dit plaatsje uit te stappen.
Frans Mensonides
15 juli 2015
Er geweest: dinsdag 30 juni 2015
©
Frans Mensonides, Leiden, 2015