De digitale reiziger (98b)
Kleven in Kleve; Uitweg in Kranenburg



Zwanenburcht met ruiterstandbeeld van Graaf Maurits


< < < < < Lees ook deel 1

In deel 2 van deze minizomerreeks over de ex-spoorlijn Kleef - Nijmegen reis ik naar de Duitse stad die het beginpunt van het lijntje vormde: Kleef, of zoals ze zelf zeggen: Kleve. En dat dan per bus, want de trein rijdt dus niet meer.

Dit verhaal staat mede in het teken van een heel boeiende historische figuur die de Nederlandse canon niet gehaald heeft: Graaf Johan Maurits van Nassau – Siegen (1604-1679), kortweg: Graaf Maurits, Moritz in het Duits, bijgenaamd: de Braziliaan, en niet te verwarren met zijn achter-oom Prins Maurits (1567-1625) die er wel in staat, in de canon. Naast het Mauritshuis in Den Haag, heeft Graaf Maurits ook in Kleef een paar bezienswaardigheden nagelaten.

 

NIAG-bus

Om 11:18 uur neem ik bij station Nijmegen de blauwe Duitse bus die ik al zo vaak heb zien rijden; lijn SB58, Nijmegen – Kleve – Emmerich. De lijn wordt geëxploiteerd door NIAG (Niederrheinische Verkehrsbetriebe AG), een omvangrijk streekvervoerbedrijf in de regio ten oosten van de lijn Nijmegen-Venlo. De drie D’s, zoals ik ze noem, Duisburg, Düsseldorf en Dortmund, vallen ook binnen hun vervoersgebied.

Die bus heet een SB (snelbus), maar doet drie kwartier over de rit Nijmegen - Kleef, tegen de trein indertijd pakweg een half uur, denk ik; vooruitgang in het OV! De NIAG-bus komt niet door Groesbeek, maar doet wel Kranenburg aan, waar de trein ooit halt hield. Lijn 58 rijdt van maandag tot/met zaterdag overdag elk uur en ’s avonds en op zon- en feestdagen slechts eens per twee uur. Een magere verbinding, zij het ook weer minder mager dan de trein was, die op het laatst nog maar een paar slagen per dag reed.

Hoe zit het met de tarieven op deze internationale lijn? Ik heb het van te voren opgezocht om het niet in die bus in moeizaam Duits te hoeven vragen aan de chauffeur. De OV-chipkaart is gewoon geldig in deze bus. Er hangen geen chiplezers in de bus. De chauffeur heeft een chip-aaparaatje. Je checkt in, maar ook uit bij de chauffeur, wat onderweg zorgt voor veel gedrang van mensen die vooraan uit moeten stappen.

Er wordt op het Duitse gedeelte van het traject wel een pittig chiptarief gerekend: 20 cent per kilometer, waar Breng in Nederland 13 komma zoveel in rekening brengt. Ik zal € 5,48 kwijt zijn voor het ritje van 24 kmnaar Kleef . Bij een Kleefse bushalte zal ik vandaag een tarievenlijstje zien. Een enkeltje Kleef-Nijmegen of vice versa kost € 5,50. Toch 2 cent winst, met de chip… Deze rit valt onder Preisstufe B, als je een enkeltje koopt. In de deelstaat Nordrhein-Westfalen werkt men nog met een simpel systeem van grote zones, in plaats van ons ‘eerlijke’ systeem van betalen per wielomwenteling. Ik zou graag onthullen of de NIAG zelf ook chipkaarten en -lezers kent, maar moet bekennen dat ik daar helemaal niet op gelet heb.

Deze bus behoort tot de lijnen die dinsdag tot/met vrijdag door het stadshart van Nijmegen rijden. We nemen de Burchtstraat, Nijmegens winkelader, en passeren de Waag en de HEMA. Na de Valkhof gaat het de N325 op, langs Ubbergen. Bij Beek verlaten we de snelweg en rijden het dorp binnen. Het wegennet is daar weer hersteld; in mei zag ik er alleen oranje zakken over de bushaltes.


 

Kleef Hbf

Even voorbij Beek neemt Nederland een einde. We passeren wat heel goed een oude grenspost zou kunnen zijn, en een klein dorpje Wyler, dat evenals Zyfflich, hier vlakbij, als een Duitse voorpost Nederland binnenpriemt. Maar ze dringen minder ver in ons grondgebied door dan Isenbruch bij Susteren, waar ik vier zomers geleden was. Zyfflich geniet wel de zeer twijfelachtige eer, onder Napoleon het meest noordelijke dorp van Frankrijk te zijn geweest. Het is bovendien de laatste plaats in de alfabetische opsomming van het Duitse postcodeboek. Ik ben gek op dat soort volkomen nutteloze weetjes.

Even verder alweer een grenspost; een vervallen gebouw, onderhevig aan betonrot. We zijn met 19 man de grens over gegaan. 19 passagiers, op het stille uur aan het eind van de ochtend; te weinig om een trein te vullen, maar wel een bewijs dat er een markt is voor deze verbinding.

Een geleidehond draait misselijk rondjes rond zijn staart, laat zijn tong decimeters uit de bek hangen, en is dolblij dat zijn bazin in Kranenburg de bus uit wil. Het stadje heeft een Galgensteeg en een Schwartze Steege op de plattegrond. In Nijmegen heet een steeg een gasje, maar in Kranenburg een Gasse een steeg.

De rit gaat verder door Tütthees, Nütterden en Donsbrüggen. De laatste twee plaatsen hadden ooit een station aan de spoorlijn Nijmegen – Kleef. De abri’s langs de busroute zijn bakstenen huisjes. Deze streek is niet het belastingparadijs dat ik verwacht had; ik zie weinig auto’s met Nederlandse nummerplaten geparkeerd staan. Het landschap verschilt niet van dat aan de andere kant van de grens: heuvels, bossen en weiden.

We bereiken de winkelstraten van Kleef. Bussen komen hier uit alle hoeken en gaten tevoorschijn. Vijf minuten over het hele uur geven alle lijnen onderlinge aansluiting bij het station, waar ik uitstap. Het kleine busje Lijn 49 zou vele Leidse harten sneller doen kloppen. Het is een stadsbus die ik vanmiddag zal terugzien in een heel smal winkelstraatje. Bus SB58 rijdt nog door naar Emmerich. Daarvandaan kun je weer terugkomen in het vaderland met een buurt- of belbus naar ’s-Heerenberg.


 

Kleven in Kleve

Het is plakkerig weer vandaag, met een record-hittegolf op komst voor de rest van de week. Alle kleren kleven eigenlijk meteen al aan me vast, in Kleef.

Kleve was tot niet zo lang geleden een belangrijk spoorwegknooppunt, met treinen naar Nijmegen, Düsseldorf / Keulen en Xanten. De laatste lijn sneuvelde in de jaren 80, iets eerder dan die naar Nijmegen. Nu vertrekt van hier alleen nog elk half uur een RE (RegionalExpress) die in anderhalf uur de ca. 100 km naar Düsseldorf overbrugt. De eerste trein vertrekt al om 4:26 (brrrr!), de laatste al om 22:21.

Kleve, op het stationsgebouw nog ouderwets gespeld als Cleve, is verworden tot een doodlopende tak van het immense Duitse spoorwegnet. Een en al vergane glorie, dit station. Roken is er grondwettelijk (?; ‘Grundsätzlich’) verboden. Het loket is dicht, want het is lunchpauze.

Het spoor dat ooit naar Nijmegen voerde, loopt enkele honderden meters voorbij het station dood op struikgewas, een parkeerplaats en een verkeersweg. Even verder begint het weer, op een brug over het Spoykanaal dat het riviertje Kermisdahl verbindt met de Rijn. Hier is het eindstation van de draisine- of fietslorrieverbinding die ik vorige week op de foto had. Ik weet nu wat er aan het eind van die lijn staat, en waar ze allemaal zo enthousiast naartoe fietsen: een snackbar.

Het Schüsterken bij het kanaal staat symbool voor de schoenenindustrie die hier ooit gefloreerd heeft. Waarom hij aan het spugen is, weet ik niet. Misschien was hij het spuugzat: werken in een schoenenfabriek.

Vrijwel alles in Kleve is nieuw, of zwaar opgekalefaterd. In de herfst van 1944 lag de stad tijdens operatie Market Garden in de frontlinie en is hij vrijwel compleet platgebombardeerd. Straks in het museum zal ik een luchtfoto zien van een gatenkaas. Ja, ze waren in Kleve en omstreken eigenlijk sterk gekant tegen Hitler, las ik vandaag ergens. Maar de synagoge is wel verwoest tijdens de Kristallnacht. En het front trok zich ook niets aan van de gezindheid der bewoners.

Tot die herfst moet Kleve een mooie stad geweest zijn. Hij zal er nog in grote lijnen uitgezien hebben zoals Maurits hem heeft nagelaten. Op sommige plaatsen in de stad zie je informatieborden met afbeeldingen van wat eens was.

Ik loop aan de voet van de Zwanenburcht, geflankeerd door een enorm ruiterstandbeeld van Maurits, en door een park dat de restanten herbergt van de lusthof die Maurits heeft laten aanleggen. Daarom tijd voor een kennismaking.

 





Moritz 

Afbeelding overgenomen uit: Visser, J.[ed.], en G.N. van der Plaat [eindred.], Gloria Parendi, Dagboeken van Willem Frederik, stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe. Den Haag 1995. Afb. 19.

 
Graaf Maurits was wel een beetje een aparte snaak. Maar hij heeft toch beter verdiend dan de diepe vergetelheid in ons land, waar geschiedenis toch al niet het populairste vak is. Hij zou tegenwoordig wel als ultieme fouterik beschouwd worden, als de mensen hem nog zouden kennen. Hij was een tijd gouverneur in Brazilië voor de WIC, de West-Indische Compagnie, die zich verrijkte met onder meer slavenhandel. In dat verre land voerde hij met succes oorlog tegen Portugal en liet hij de suikerplantages floreren.

Maar hij kreeg ruzie met zijn bazen van de WIC, de heren-negentien; bonje over de financiën, en werd teruggeroepen naar Den Haag. Op de boot nam hij als souvenir een paar snuisterijtjes mee uit Brazilië; een paar inboorlingen. Die liet hij in Den Haag naakt dansen op zijn ruim besprenkelde soirees. Dat viel niet in goede aarde. Heel de residentie sprak er schande van, en Maurits stuurde ze dan ook maar weer gauw met de eerstvolgende boot terug naar Brazilië.

In 1647 werd Maurits geroepen tot het ambt van stadhouder van Kleef. Dat zou hij blijven tot zijn dood in 1679. Zijn naam wordt in die stad nog altijd met eerbied uitgesproken; hier willen ze hem nog wel kennen. Hij hielp het verpauperde Kleef er economisch bovenop, verfraaide, zoals gezegd, de stad met weelderige tuinen en parken, en redde ook zijn onderkomen, de middeleeuwse Zwanenburcht, van de instorting.

Dat hij stadhouder van Kleef was, verhinderde hem niet, zich intensief te bemoeien met de politiek in Den Haag. In die stad had hij als pied-à-terre het optrekje dat nu bekend staat als het Mauritshuis; tussen twee haakjes was hij de buurman van Constantijn Huygens. Dat huis heeft hij nooit af kunnen betalen. Hoe goed hij ook de financiën van Kleef bestierd had; zelf zat hij vrijwel continu op zwart zaad. Na zijn dood werd het Mauritshuis verkocht door de bank. Na wat noodlotswendingen werd het een museum.

Rond het Rampjaar 1672 maakte de onverschrokken hoogbejaarde, met zijn martiale snor en knevel, zich nog verdienstelijk in de strijd tegen Bommen Berend, de bisschop van Münster. Jaren eerder, in 1636, had hij de Schenkenschans veroverd op de Spanjaarden, een fortificatie in de Rijn bij Tolkamer. Tegenwoordig is Schenkenschanz een Duits dorpje op 5 kilometer ten noorden van waar ik nu sta.

Mijn eigen pad kruiste Maurits in 2006, toen ik als masterstudent Nederlandse literatuur een pamflet bestudeerde uit 1652, geschreven aan de vooravond van wat nu bekend staat als de Eerste Engelse Oorlog. In dat geschrift wordt een lans gebroken voor een krachtdadig optreden tegen Engeland, en wordt Maurits naar voren geschoven als admiraal-generaal onder wiens krachtige leiding de ‘staarten’ (toen een scheldwoord voor Britten) beslist verslagen zouden worden.

Dat pamflet, daar heb ik met veel plezier aan gewerkt. Pamfletten waren echt helemaal mijn ding. Als je nou werkelijk bovenop de geschiedenis wilt zitten; als je nou echt wilt plaatsnemen in een tijdmachine naar vervlogen eeuwen, dan moet je pamfletten lezen. Die vaak wat voddige, slordig gedrukte boekjes weerspiegelen alles wat de mensen indertijd bezighield, alle zaken die bij wijze van spreken trending topic waren. Er welt straatrumoer uit op, heftig botsende opinies; de meningen, de angsten, de hoop van de mensen; verwoede pogingen, de lezer over te halen tot een standpunt, met alle retorische middelen die een schrijver maar in het strijdperk kan werpen. Je moet daarom ook weer niet alles voor waar aannemen wat er in pamfletten staat; dat zeker niet.

Ik kreeg het sterke vermoeden dat dat bewuste pamflet geschreven was door Maurits zelf, of dat hij daarvoor in ieder geval een ghostwriter ingehuurd had. Dat gebeurde wel in die tijd. Voor de somma van 50 à 100 gulden kon je een ervaren schrijver opdracht geven om jouw opinie over het voetlicht te brengen in zo’n vlugschrift. Maar ik kon niet bewijzen dat Maurits dit pamflet geschreven had. En na hele middagen spitten in de Koninklijke Bibliotheek had ik ook geen enkele aanwijzing gevonden dat Maurits werkelijk die functie van vlootopperhoofd geambieerd had. Die ging uiteindelijk naar zijn neef en rivaal Willem Frederik van Nassau (1613-1664).

Een boeiend stuk historie, maar laat ik er niet te lang bij stil blijven staan. Voor liefhebbers staat mijn artikel erover HIER nog te lezen op het Web.


Na een steile klim bereik ik het park bij de Kermisdahl en de Nassauerallee, een lindenlaan die Maurits heeft laten aanleggen. Unter den Linden in Berlijn is er een na-aapsel van. Maar de fleur is er wel een beetje vanaf, van het origineel, deze Nassauerallee. Het is nu een gewone geasfalteerde laan in een gewone stad, met druk autoverkeer. De Kreis Kleve, een soort provincie, is er gevestigd, en een Kindergroβraumtagespflege, wat een ingewikkelde benaming is voor een crèche of zo.

Bijzonder is wel de Cupidozuil die Maurits er heeft laten neerzetten. Dat voor een man die zelf de pijlen van de liefdesgodin altijd behendig heeft weten te ontwijken. Hij had aan elke vinger wel een dame kunnen krijgen, maar behoorde vermoedelijk tot de enkele promilles van de bevolking zonder diepgeworteld verlangen naar een duurzame partnerrelatie.

Die groep, waartoe ik zelf ook behoor, wordt tegenwoordig, behalve met ‘eeuwige vrijgezellen’, ook wel aangeduid met de term ‘a-romantisch’. Het zijn niet de minsten, echt niet; er bevinden zich veel grote geesten onder hen, al geldt dat zeker niet voor ieder lid van die exquise bevolkingsgroep.

In het geval van Maurits ben ik er niet helemaal zeker van dat hij nooit het gebod heeft overtreden, andermans vrouw te begeren. Toentertijd had Van der Staaij daar ook nog geen betuttelende billboards tegen geplaatst langs ’s Heeren wegen.




Zwanenburcht





Ik ga de Zwanenburcht nu maar eens bezichtigen. Het indrukwekkende defensiewerk dateert uit de 11e eeuw. Maurits heeft het laten restaureren door de befaamde architect Pieter Post. Op 7 oktober 1944 werd de Zwanentoren grotendeels verwoest, niet eens door een bom, maar doordat er een Engelse kist tegenaan vloog. Na de oorlog is er snel een comité gevormd om de toren en de burcht van de sloop te redden en te restaureren. Het resultaat is vandaag te zien: de Zwanenburcht is nog steeds de blikvanger van Kleef. Er zit sinds de 19e eeuw een rechtbank en een kadaster in. De Zwanentoren doet tegenwoordig dienst als streekmuseum.

De eerste verdieping van dat museum bereik ik via een duizelig makende wenteltrap van ongeveer 100 treden. Halverwege komt me helaas een groep krijsende, stoeiende en duwende schoolkinderen tegemoet. Ze hebben geen consideratie met een stijgende grijsaard en houden de leuningen omklemd terwijl ik steun probeer te zoeken bij een kale muur in de binnenbocht, om niet naar beneden te storten. Onnodig te zeggen, dat dit een klas Nederlandse schoolkinderen was.

Op de onderste twee verdiepingen heb je een Geologisch Museum met ook in Duitsland de geijkte vuistbijlen, mammoetkiezen en door het pakijs meegevoerde stenen uit Scandinavië. Het uitzicht vanuit het torentje vind ik eerlijk gezegd interessanter dan het tentoongestelde. In het noordwestelijke raam kijk je in de richting van Millingen, Arnheim, Texel und Aberdeen, waarmee ze geloof ik niet willen zeggen dat je die allevier ook kunt zien van hieruit. Het kerkje van Hoch-Elten zie ik natuurlijk wel, zoals overal binnen een straal van 30 kilometer. Ik moet daar toch ook nog eens heen.

De bovenste drie etages herbergen een streekmuseum over onder andere de oorlog en de beroemdheden die op deze burcht gewoond of gelogeerd hebben. Behalve Maurits waren dat onder meer: Veldeke, de aartsvader van zowel de Nederlandse als Duitse literatuur, Anna van Kleef die haar huwelijk met Hendrik VIII wist te overleven, John Locke, Voltaire en Willem III, de Nederlandse stadhouder die op de troon van Engeland terecht kwam.

Die toren is veel hoger dan hij er van beneden uitziet. De hoogste trap, die naar de torentrans, is afgesloten; alleen tijdens rondleidingen mag je die betreden. Tot mijn opluchting; ik krijg van hoogtevrees vaak al draaiduizelingen als ik op een bordes sta.

Elke minuut klinkt er een metalig geschuif vanachter de wand: de grote wijzer van de torenklok verspringt. Om de vijftien minuten slaat de klok met een vrolijk klengggg! Ook hier kun je niet vergeten dat de tijd verstrijkt. Ik daal af. Mijn telefoon heet me voor de tweede keer vandaag welkom in Pruissen. Blijkbaar heeft hij op die toren tijdelijk even contact gemaakt met een mast in Nederland.

 

Koekkoek


Ik loop het centrum van Kleef in, op zoek naar iets eetbaars. Dat valt nog niet mee hier, als je de obligate Bratwurst wilt vermijden waar je letterlijk overal de tanden in kunt zetten. Sorry, maar voor Duitse braadworst is het vandaag echt geen weer. Ik bestel een paar broodjes in een lunchroom. De mensen zijn in deze zaak, als overal in deze streek, nogal kort van stof en zullen geen tien woorden gebruiken als ze het met vijf afkunnen. Daar ben ik wel dankbaar voor, want dan hoef ik niet zoveel Duits te verstaan, en ook geen hoop Duits terug te zeggen, met mijn zeer elementaire kennis van die taal. Ik ben blij, dat ik dat pamfletwerkstuk niet mondeling hoef toe te lichten.

Als ik even later in de Kaufhof het gordijntje van de Anprobe opzij schuif, in de verwachting dat zich daarachter het toilet bevindt, blijk ik de paskamer betreden te hebben. Dat weten we dan ook weer, Anprobe is paskamer. Zo’n vergissing maak je geen tweede keer. In het land zelf leer je sneller dan vroeger op school. Gelukkig zag ik het, voordat ik aan het zeiken was geslagen.

Kleve is een aardige winkelstad, maar meer ook niet. De stad is een paar maatjes kleiner dan Nijmegen. Ik kan nu een paar kilometer lopen om buiten de bebouwde kom de Forstgarten te gaan bewonderen en bewandelen, een groot park dat ook al is aangelegd op last van Maurits. Maar ik vind het te warm om dat eind nog te sjouwen en behelp me met twee keer een blik vanuit de bus, op de heenweg en de terugweg.

In plaats daarvan doe ik een tweede museum op deze middag, het Koekkoek Haus. Dat is gewijd aan de Zeeuwse schilder Barend Cornelis Koekkoek (1803-1862), die naar Kleve emigreerde, aangetrokken door de vergezichten, denk ik. Ook hangen er werken van zijn ruime dynastie van schilderende familieleden en van andere schilders uit de romantische school. Ja, als je een dagje Duitsland doet, wil je natuurlijk Nederlandse schilderijen zien, dat laat zich raden. 

Als a-romanticus kan het werk van Koekkoek en de zijnen me toch wel bekoren. De meeste schilderijen tonen kleine, eventueel schamele luyden in grootse landschappen met vervallen burchten of in onherbergzame wintertaferelen. Als niet veel meer dan figuranten in het landschap treden wandelaars op, met een stok in de hand en hun boeltje op hun rug, krom van de tegenwind.

Anderen laden schimmige goederen in wrakke bootjes, berijden te zwaar bepakte ezels, zitten te vissen voor hun diner of nuttigen karige maaltijden te midden van grazige weiden vol rundvee. Niemand kijkt echt ongelukkig, op die schilderijen. Kleine sloepen op een woeste open zee completeren het beeld.

 


Uitweg uit Kranenburg: Lijne 57




Vijf uur. Langer blijf ik hier niet Kleven; ik wil nog even naar Kranenburg. Ik pak bus SB58 van ook weer vijf óver, met een korzelige chauffeur die zich ergert aan een haperende chiplezer en dat idiote chipsysteem van zijn westerburen. ‘Ich habe diesen Scheissesystem auch nicht ausgefunden’, zeg ik sussend en lachend, maar dat snapt hij dan weer niet; begrijpelijk, want als ik het uitzoek, blijkt ausfinden uitzoeken te betekenen, en uitvinden erfinden.

Het auschecken in Kranenburg gaat ook weer gepaard met enige haperingen. Gelukkig kan ik hiervandaan straks ook terug met een Nederlandse Breng-bus, lijn 57, die op schooldagen in de spits van Nijmegen naar Kranenburg rijdt als versterking van lijn 58.

De Duitsers worstelen evenzeer met onze taal als ik met de hunne. De Breng-bus wordt op de halte aangekondigd als Lijne 57. Linie zal vast wel Lijne zijn in het Nederlands, dachten ze. Het Nederlands is een hoop slot-e’s kwijtgeraakt in de loop der eeuwen. ‘Schwa-apocope’ heet dat verschijnsel. Dat mag je gerust vergeten, hoor; ik had het zonder bezwaar onvermeld kunnen laten.

Het mini-stadje Kranenburg is, ondanks de oorlog, beter geconserveerd gebleven dan de grote buur Kleve. Het heeft een wal met een soort muurhuizen en een vestingtoren. Het lag al in de middeleeuwen op een knooppunt van pelgrimsroutes en dat verklaart misschien dat buitenmodel station (rechtsboven op de foto) voor zo’n kleine nederzetting aan een boemelspoortje. Het station is nu tussenstation en wisselplaats voor de draisines.

Rond 18:00 uur beginnen alle klokken van kloosters en kerken te beieren, in verschillende geluidssterkten, timbres en tempo’s. Verder hoor je hier vrijwel niets in die verstilde straten; het moet hier wel alle dagen zondag zijn.

Natuurlijk kun je in dit pelgrimsoord een kruisweg lopen. Maar ook voor mensen zonder kerkelijke gezindte is het stadje een bedevaart waard. Ik tref er namelijk aan waarnaar ik in Nederland jarenlang vergeefs gezocht heb: de Uitweg. Die is hier, vlak over de grens. Ik wist al, ik vóélde al dat het een goed idee was om in dit plaatsje uit te stappen.



Frans Mensonides
15 juli 2015
Er geweest: dinsdag 30 juni 2015

© Frans Mensonides, Leiden, 2015