5. De tweede groep pamfletten (geschreven na de koersval en de Alkmaarder veiling, en vóór het floristenakkoord van 24 februari 1637)

 

Wat es Flora een goddinne?
Ba, se es een snoode vacht
Die tot dreck toe dient veracht,
Sy beloofde gheldt te winnen,
Maer al die haer hinghen aen
Heeft sy al-te-mael verraen.1

snoode vacht : gemene slet - die haer hinghen aen : die aan haar gehecht waren; die haar volgelingen waren - al-te-mael: geheel en al

 

De negen pamfletten die volgens de indeling van Krelage2 tot de tweede groep behoren, zijn geschreven in de verwarring die volgde op de ineenstorting van de tulpenwindhandel in de eerste week van februari 1637. De meerderheid van deze pamfletten, zeven stuks, bestaat uit pretentieloze, vaak nogal grove en hatelijke spotliedjes en –gedichten. De groep kent twee genuanceerdere, meer serieuze bijdragen. Daarvan wordt Waermondt ende Gaergoedt I (Kr. 16) in het volgende hoofdstuk besproken. Het tweede: ’t Misbruyck en rechte Ghebruyck der Bloemen (Kr. 24) komt aan de orde aan het eind van de volgende paragraaf, waarin wordt ingegaan op de belangrijkste thema’s van de pamfletten in deze groep en op de verandering van toon ten opzichte van die uit de eerste groep.

Het hoofdstuk besluit met de introductie en heruitgave van het spot- en hekeldicht Buyre-praetje (Kr. 20).

 

5.1 ‘En spelen poff, poff, poff, nae al de wevers aert’;3 de toon en de thema’s van de pamfletten uit de tweede groep

De toonzetting en de thema’s van de pamfletten uit de tweede groep kunnen het beste behandeld worden in vergelijking met die uit de eerste. In thematiek zijn er slechts kleine verschuivingen; de toon van de pamfletten in deze groep verschilt echter hemelsbreed van die in de eerste.

Om met het laatste te beginnen: zoals gesteld in 4.1, druiste het gedrag van de nouveau riches die zich inlieten met de tulpenhandel, lijnrecht in tegen het arbeidsethos van vrome en hardwerkende burgers in de Republiek. Het is niet verwonderlijk, dat vele rechtschapen burgers bij de plotselinge prijsdalingen een diep gevoel van voldoening voelden, nu de als geldwolven en brassers beschouwde kappisten hun trekken thuis hadden gekregen. “Nèt goed!”, dat is de allesoverheersende teneur in de pamfletten die kort daarop verschenen zijn.

Veel pamflettisten uit deze groep geven blijk van onverbloemd leedvermaak. Gezien het genoemde arbeidsethos is het begrijpelijk, dat de meerderheid van de pamfletten in deze groep grote voldoening laat blijken over het feit dat de floristen nu gewoon hun oude beroep weer moesten oppakken. Dat is ook de strekking van het volgende korte gedichtje van de Haarlemse hekeldichter en drekpoëet Jan Soet (op wie ik zal terugkomen in hoofdstuk 7):

 

TRANSFORMATIE

Flora die had gemaeckt van wevers en van snyers
En ander slecht ghespuys, caliss’ en peerde-ryers,
Die staedigh in de kroegh by wijn en lecker bier
Men domineren sagh, als kleyne heertjes schier.
Doch siet wat vreemdigheyt, die ‘tvolck na weynig dagen
Noch op een fraye henghst seer moedigh ryen saghen,
Die sitten nu alweer op ’t mager houte paert,
En spelen poff, poff, poff, nae al de wevers aert.4

I. Soet

snyers : kleermakers - slecht: onaanzienlijk - caliss’ (kales): rijtuig - staedigh : voortdurend - domineren : fuiven - ’t mager houte paard : (nl. het weefgetouw) - poff, poff, poff: (het geluid van het weefgetouw)

Transformatie is de uitleiding van een langer gedicht van Jan Soet: Floraas Swijmel-snicken (Kr. 22), waarvan de inhoud typerend is voor de pamfletten in de tweede groep. In de inleiding wordt ene ‘Mieuwes Suyp-graegh’ verzocht, een dokter te halen voor het zieke ‘Bloem-hoertje’. In het lange gedicht dat daarop volgt, spreekt Mieuwes de arts ‘Miester Jan’ aan. Floortje, die het kort tevoren nog zo goed deed, is doodziek, tot droefenis van haar vele vrienden (waaronder Pietje Quist-Gelt en Fransje Bijte-bier). De Haarlemse wevers laten rouwmantels maken; het ging prima met de tulpenhandel, maar straks moeten ze weer terug naar hun weefgetouw. Medische hulp mag niet meer baten; Flora geeft de doodssnik.

Het gedicht van Jan Soet wordt geflankeerd door twee liederen: Een Klaegh-Liedt van Flora (Kr. 21) en Klachte van Joost van Cortrijcke (Kr. 23), waarvan het onzeker is of zij ook door Soet geschreven zijn; alleen onder het gedicht, Floraas Swijmel-snicken (Kr. 22), staat zijn naam.5

De rouwmantels waarvan sprake was in Transformatie komen in meer pamfletten voor, soms met de toevoeging dat er in Haarlem onvoldoende laken voorhanden is om zulke rouwkleding te vervaardigen voor alle floristen die bedroefd zijn over het verscheiden van Flora.

Het lied op de wijs van Van ’t Swartinnetjen, in Hoorn verschenen onder de titel

Een nieu Roumantels Liet voor de Floristen, omdat Flora in de kraem is gelegen van twee doode Hoerekinderen, heeft deze rouwmantels zelfs als thema. De buitenechtelijke “kinderen” waarvan sprake is – van wie Bacchus wordt aangewezen als de vader – zijn twee briefjes met tulpentransacties.

 

Draeght rou ghy heydensche blom-gecken
En wilt u kap in d’ooghen trecken;
Draegt rou ghy heydensche Floristen:
Maer lacht ghy rechtsinnighe Christen.

De naeste vrienden dieder bennen
Die sullen haer selven wel kennen,
En volgen de baer met leet-wesen,
Want men salder geen rolle lesen.

Men salder oock geen Bacchus tranen
Schreyen, en de vrienden vermanen
Om te drincken heelen en halven:
Sy mochten onderwegh gaen kalven.6

in d’ooghen : diep over uw hoofd - haer selven : (nl. Flora) - rolle lesen : de lijst van erfgenamen voorlezen (?; niet in WNT; rol: namenlijst); m.a.w.: er valt niets te halen; er is geen testament - Bacchus tranen : dronkenmanstranen - vermanen : aansporen; uitnodigen - kalven : kotsen

Dit fragment is een van de voorbeelden van de voornaamste themaverschuiving in deze februari-pamfletten: de verschuiving van God naar Flora. Verweten de pamflettisten uit de eerste groep de floristen vooral dat zij zich van God hadden afgekeerd; die uit de twee groep lijken zelf God verlaten te hebben – tenminste als onderwerp van hun poëzie. Als het thema godsdienst al genoemd wordt, is het slechts terloops, zoals in bovenstaand fragment. Flora is daarentegen sterk in opmars; er is geen pamflet in deze groep dat haar ongenoemd laat.

Evenals God, zijn ook de tulp en de zotskap op hun retour; zij worden slechts te hooi en te gras nog aangestipt. De bezwaren die tegen de floristen naar voren gebracht worden, verschillen niet van die in de eerste groep pamfletten: hun slemplust, hun geldzucht, hun luiheid, het verwaarlozen van hun oorspronkelijke beroep – dat ze nu tegen wil en dank weer moeten oppakken. Die bezwaren worden wat minder pregnant naar voren gebracht dan in de pamfletten uit 1636 en januari 1637: de handel is immers inmiddels ingestort, en het kwaad heeft zichzelf gestraft. Waarschuwingen zijn vanzelfsprekend ook niet meer nodig.

Flora staat in deze pamfletten, zoals gezegd, volop in het licht van de schijnwerper. Natuurlijk wordt de bloemen- en hoerengodin nu altijd in ongunstige zin beschreven, waar zij vóór de instorting nog op enig krediet kon rekenen. Haar lot is treurig: ze is ziek, ze kwijnt weg, ze geeft haar laatste snik, haar testament wordt geopend, zij veroorzaakt een hausse in de verkoop van rouwkleding; zij ondergaat een karige begrafenisplechtigheid. Haar nabestaanden, de floristen, zijn ontroostbaar; bij de rest van de burgers overheerst een gevoel van opluchting en voldoening, zo niet leedvermaak.

In hoofdstuk 7, bij de bespreking van de latere pamfletten, zullen we nog enkele voorbeelden zien van de uitwerking van deze thema’s over Flora’s dood; de godin blijft de pamfletten beheersen tot lang na het aanbreken van het seizoen waarmee zij geassocieerd wordt.

In dat seizoen breekt ook de strijd los om het al dan niet nakomen van de tijdens de hausse afgesloten tulpencontracten, geïnitieerd door de floristen die op 24 februari de onbevredigende 10%-regeling bedachten. Pamflettisten lieten zich bij die discussie niet onbetuigd.

In februari, zo kort na de krach, komt deze kwestie echter nog zelden aan de orde in de geschriften. Een van de weinigen die ervan rept, is de anonieme dichter van Een Klaegh-Liedt van Flora (Kr. 21), een lied op de wijs van Het was een fraeij rijck borgers kint, dat voorkomt op het hierboven genoemde pamflettendrieluik.

Het lied richt zich in eerste instantie tot Flora, die eerst een ‘goddinne’ was, maar nu een ‘sottinne’. Vervolgens zijn de floristen aan het woord. Ze hebben God verlaten en zaten vaker in de kroeg dan in de kerk. Uit hebzucht en winstbejag zijn zij voor Flora’s verleiding bezweken. Het slot van het lied is gericht tot ‘Ghij wevers’; die moeten de tulpenbriefjes verscheuren, en hun wonden likken:

 

10.
Al hebt ghij briefkens in u handt,
Van koopluij onderschreven,
Ey! scheurt se, en terstont verbrandt,
Sij sullen u niet gheven,
Ghij krijgt niet eene mijte,
Dus scheldt se vrijlijck quijte,
Borght haer niet meer
,
noch loopt niet seer,
So blijft elck in sijn eer

van … onderschreven : door kooplui ondertekend - niet : niets - niet eene mijte : helemaal geen zier (mijte: 1/960 gulden; iets meer dan een tiende cent) - Borght … meer : beschouw ze maar als oninvorderbaar - loopt niet seer: loop er niet achteraan (??; zeer: snel)

 

11.
Oorlof hier mee Floristen al,
Ey! wilt doch niet krackeelen,
Maer komt malkander te gheval,
Om het profijt te deelen;
Al moet ghij wat verliesen,
Wilt vreed’ voor schatten kiesen:
Wie door een hort,
sijn warmoes stort,
Komt hier of daer te kort.7

Oorlof : vaarwel - komt … gheval : bewijs elkaar een dienst - profijt : (sarcastisch bedoeld) - Wilt … kiesen : kies liever voor vrede, en niet voor het geld - hort: duw - warmoes: groente - stort : laat vallen

Waren de spotdichten en -liedjes ingegeven door ergernis aan het gedrag van de floristen; ook de spotters zelf wekten de nodige weerstand. Vooral in de derde groep pamfletten komen er boze reacties op hun leedvermaak, maar ook de tweede kent daarvan een voorbeeld. Bij boekhandel Kluppel in Enkhuizen verscheen een pamflet met de titel ’t Misbruyck en rechte Ghebruyck der Bloemen (Kr. 24). In dit gedicht, bestaande uit 108 alexandrijnen, klaagt de auteur, die schrijft onder het motto ’k Verwacht een beter’, over de spotternij van zijn medepamflettisten, wier producten op straat gezongen werden:

Want als den eenen lacht en spot met de Floristen,
Den and’ren in gedicht brenght alles aen den dach,
Hetgheen vast yeder leest, en veyligh koopen mach:
Recht stof tot weder-wraeck en nijdicheyts uytschuymen!8

vast : bijna - Recht … uytschuymen: dan geeft dat beslist aanleiding tot wraakgevoelens en uitingen van haat en nijd

Ook voor de tulp heeft deze schrijver echter geen goed woord over:

Een mol, een muys, een kat, een worm, een mijt, een rijm
Doet d’alderbesten tulp verand’ren in een flijm.9

rijm : (rijp; bevroren mist) nachtje vorst - flijm : fluim; hoop slijm

De auteur presenteert zich als neutraal: hij is geen spotdichter, maar zeker ook geen florist. Toch voert hij enkele argumenten aan die later, tijdens de polemiek om de geldigheid van de tulpencontracten, ook gebruikt zullen worden door de verdedigers van de floristen en de windhandel. Zo benadrukt hij dat er op de bloemenhandel in principe niets valt aan te merken; alleen de excessen dienen bestreden te worden.

De schrijver bepleit verder gematigdheid in alle dingen; dan zal God ons helpen.

 


© 2004 Frans Mensonides, Leiden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1 Klachte van Joost van Cortrijcke (Kr. 23), c. 1; Krelage (1942b:164)

2 Krelage (1942b:31)

3 Floraas Swijmel-snicken (Kr. 22); Krelage (1942b:163)

4 Floraas Swijmel-snicken (Kr. 22); Krelage (1942b:163)

5 Krelage (1942b:32)

6Een nieu Roumantels Liet (Kr. 17), c. 9-11; Krelage (1942b:146)

7 Een Klaegh-Liedt van Flora (Kr. 21), c. 10-11; Krelage (1942b:158-159)

8’t Misbruyck en rechte Ghebruyck der Bloemen (Kr. 24); Krelage (1942b:169)

9’t Misbruyck en rechte Ghebruyck der Bloemen (Kr. 24); Krelage (1942b:169)