België is het afgelopen voorjaar weer wat kilometers railinfrastructuur rijker geworden. De Nationale Luchthaven bij Zaventem kreeg een doorlopende spoortunnel, in plaats van de bestaande doodlopende, onder andere om een nieuwe treinverbinding naar Mechelen – Antwerpen tot stand te brengen. Daar schreef ik over in < < < deel 1. Wijnegem, een klein forensendorp bij Antwerpen, met een giga-winkelcentrum, is in het tramnet opgenomen. Daarover gaat dit deel.
Maar eerst het op deze site onvermijdelijke
intermezzo, dat deze keer helemaal aan het begin zit, en dus feitelijk
een begintermezzo is, maar dat komt doordat deze aflevering in twee
delen is geknipt. En dat komt weer doordat hij te lang werd, mede dank
zij dat intermezzo.
In Vlaanderen heb ik namelijk altijd de
neiging, te beginnen over de schrijvers Willem Elsschot of Louis Paul
Boon. Om dat te voorkomen, begin ik deze keer over een oud Vlaams liedje
dat ik onlangs herontdekt heb op You Tube: Het apekot
van de maatschappijkrietiese cabaretgroep Vuile Mong en zijn Vieze Gasten. Het
is uit 1974, maar het refrein, ‘Inke pinke parlez vous’, gaat nog veel
verder terug: op een 19e-eeuws Brits soldatenlied dat tot in WO I
gezongen werd door militairen op weg naar het slagveld en de militaire
kerkhoven.
De hoofdpersoon uit het liedje van Mong Rosseels en zijn gasten beschrijft het leven van ene Jean-Pierre, een levensgenieter die aan genieten niet toekomt. Want hij wordt geknecht en gekortwiekt in successievelijk de crèche, de school, het leger, ‘tfabrik en bij d’ouw peekes. Met de laatsten zullen ongetwijfeld bewoners van een bejaardencentrum bedoeld worden; Vlaams is zo’n taal die je soms niet goed genoeg kent, maar wel altijd begrijpt. En al die vijf genoemde instellingen zijn apenkotten, waar het slecht toeven is voor Jean-Pierre.
De coupletten van het lied gaan parlando, met een begeleiding door een staande bas die minuut na minuut ‘te-de-de-DOEM-doem-doem, te-de-de-DOEM-doem-doem’ doet, om de wurgende sleur van Jean-Pierre’s leven te accentueren. Aan het begin van het lied is hij zuigeling, aan het eind is hij oud en gaat hij dood. In vrijwel elke strofe komen zaken voor die anno 1974 modern waren, zodat je wel mag aannemen dat zijn hele bestaan zich wonderlijk genoeg in 1974 heeft afgespeeld. Het lied krijgt juist daardoor iets tijdloos en universeels; Jean-Pierre is jou, mij en iedereen. Hier de songtekst.
Ik luisterde in dat jaar vaak naar de Vlaamse piratenzender Mi Amigo, en daar werd het nummer vaak gedraaid. Het haalde in het voorjaar van ’74 de eerste plaats in de Vlaamstalige top-10, maar stak, in tegenstelling tot Ivan Heylens Wilde Boerndochtere, niet de grens over richting Hilversum. Heylen was wel de producer van Het apekot, en Mong heeft al heel lang genoeg van zijn enige uitstapje naar het commerciële hitwezen.
Het zo simpele liedje trof mij, somberende adolescent, als een bijlslag tussen de ogen. In mijn eigen levenslied was ik het punt genaderd waar ik het apekot genaamd: school vaarwel zou zeggen; een jaartje nog voor mijn eindexamen, wat is een jaar op een gheel mensenleven, zou Jean-Pierre zeggen. Mijn oma zat bij het Nederlands equivalent van d’ouw peekes, in een vogelkooi in een bejaardentehuis met slecht eten, alleen wekelijkse koorzang als vermaak, en een directrice die elke dag vermaningen en verbodsbepalingen door de intercom riep (‘Attèntie!’, met een lange uithaal, mijn oma kon het perfect nadoen; nooit: ‘Aandacht!!!’).
Een grauwe toekomst lag voor me, voordat ik zelf
zo ver zou zijn. Ja, het leger, daar zou ik vermoedelijk niet in
hoeven, met een handige rugkwaal die ik achter de rug had (ik bleef er inderdaad buiten, na een enerverende keuringsdag).
Ik was voorbestemd voor een universitaire studie, mijn vader had al
een studieverzekering voor me af gesloten toen ik alleen nog maar kon brabbelen,
maar er leek me opeens helemaal niets meer aan.
Het
nihilistische, doch desondanks tegendraads vrolijke liedje van Mong
c.s. maakte school bij ons thuis. ‘Ik ga net zo lief noar ‘tfabrik’,
zei ik vaak, tot ergernis van mijn moeder, die krom had gelegen voor
mijn gymnasiumopleiding en ook vond dat er van mijn defaitistische
praat weinig motivatie uitging voor mijn jongere broer. Ja, ik kon
inderdaad beter zelf gaan werken in ‘tfabrik, vond ik, maar dan beslist
minder lang dan Jean-Pierre, die in het 5e couplet na 40 jaar met
vervroegd pensioen werd gebonjourd.
Ik had Het Apekot
opgenomen met een jankende cassetterecorder op een dito tapeje. Dat heb
ik gedraaid totdat ik er letterlijk de achterkant, of liever: het
andere spoor doorheen hoorde. Ongeveer halverwege ’74 en ’12 knapte het
bandje. Daarna ben ik het nummer finaal vergeten, totdat het me vorige
week te binnen schoot en ik het terugvond op You Tube. Vandaag wijkt
het niet uit mijn hersenpan.
Intussen
is mijn trein aangekomen op Antwerpen Centraal. Wijnegem, dan nu. Op 16
april van dit jaar is een uitbreiding van het tramnet met 3 kilometer
spoor in gebruik genomen met dat dorpje als eindpunt. Lijn 5 en 10 zijn
beide van hun respectieve eindpunten in Deurne doorgetrokken naar het
Forrtveld in Wijnegem. Lijn 5 rijdt consequent met de lange, brede
HermeLijn-trams; nummer 10 met HermeLijnen en antieke PCC’s door
elkaar.
Lijn 5 (thans: Linkeroever – Wijnegem) nam ik in 2006,
en was toen een nieuwe lijn Linkeroever - Deurne via de premetrotunnel.
Die lijn is nu doorgetrokken van zijn eindpunt op het Wim Saerensplein
via de Ruggeveldlaan, aan het eind waarvan hij lijn 10 ontmoet
(Melkmarkt – Wijnegem). Daarvandaan spoeden beide lijnen zich via de
August van der Wielelei en de Turnhoutsebaan naar Wijnegem.
Spoeden is wat misplaatst, zoals ik zal merken. Ik neem bij Antwerpen Centraal lijn 5. Deze lijn is populair geworden. Tegen de avondspits is hij warm, druk en vol. Veel boodschappentassen zie ik, veel valiezen en veel kinderwagens. Driftig gepiep klinkt van deuren die dichtwillen en niet minder driftig gekrijs van baby’s. Zo’n tram is toch ook net een apekot…
Lijn 5 in de lanen van Deurne, archieffoto 2006
Vrijwel iedereen stapt uit in Deurne; nog weingen willen helemaal mee tot Wijnegem. Qua doorstroming komt er de klad in na het Saerensplein. Op het nieuwe tramtraject zijn ze de doorstromingsmaatregelen vergeten; we rijden van rood licht naar rood licht.
Op het punt waar lijn 5 lijn 10 ontmoet, stap ik uit en ga al fotowandelend verder langs de grote uitvalsweg naar Wijnegem en verder. Aan de linkerkant zie ik appartementen, rechts kleine huisjes. Verderop raken de huizen steeds dunner gezaaid en krijg ik zicht op weilanden.
Het Pagasusplan behelst de gedeeltelijke
terugkeer van de interlokale tram, de ‘boerentram’, die in Vlaanderen,
net als bij ons, na de oorlog is opgedoekt. In ieder geval moet de
gordel van villadorpen rond Antwerpen weer met de tram bediend worden.
Dit stukje naar Wijnegem is nog maar het begin. Daarvandaan zal de tram
nog worden doorgetrokken naar het volgende dorp, Schilde, en misschien
nog wel verder.
Ik nam in 2005 de bus door die hele kring van forenzendorpen.
Een rit die een absurdistisch slot kreeg doordat een man, blijkbaar nog
vermoeider dan ik vandaag, languit lag te slapen in het gangpad.
Van de plannen van toen is nog bijster weinig gerealiseerd. De evenementen-lijn 6 door Antwerpen kwam er wel,
en dus dit stuk naar Wijnegem. De doortrekking van tram 15
van Mortsel naar Boechout, is nog net geen tienjarenplan geworden. In
2005
waren ze in Mortsel al bezig met werkzaamheden aan de trambaan. De
opening van het nieuwe traject is nu dan toch voorzien voor 1 september
2012, een goede reden om over een paar maanden weer eens terug te gaan
naar Antwerpen. Maar verder
gebeurt er geloof ik niet zo heel gek veel meer.
In het niemandsland tussen Deurne en Wijnegem is een nieuwe ‘stelplaats’ (remise) van De Lijn opgericht en een gifblauwe vestiging van groothandel Makro. Dan doemt het Wijnegem Shopping Center op, een immens complex van koophallen. Het is met afstand het grootste overdekte winkelcentrum van de Benelux, met meer dan 200 winkels, met een toegangspoort als van een tempel. Men mikt hier duidelijk op een groter afzetgebied dan de 7.000 inwoners van Wijnegem; eerder op de complete regio Antwerpen, zo niet: half Vlaanderen.
Een tempel ís het ook, een tempel van consumentisme. Maar officieel moet ik er een fort in zien, want Antwerpen had, net als Utrecht, een ring van forten om haar heen, en dit Shopping Center staat waar eens een fort lag.
Weliswaar is het bereikbaar per tram en bus, maar de meesten komen hier per private benzinedrinker. Vanuit een drielagige parkeergarage met een totale oppervlakte van 12 voetbalvelden lopen er loopbruggen naar het kooppaleis.
Wat moet je met zulke winkelcentra? In de wijk waar mijn moeder opgroeide, had je op elke straathoek één winkel, zodat je een hele ochtend kwijt was als je naar de slager, melkboer, bakker, kruidenier, tabakszaak plus poelier moest. Stedelijke winkelharten hebben een vergelijkbare makke, en je kunt er bovendien nergens parkeren. De opkomst van steeds grotere winkelcentra buiten de bebouwde kom, in de voorbije decennia, kan ik dus wel plaatsen, in een efficiënte wereld als de onze. Maar knus en gezellig willen dit soort massacentra, naar mijn smaak, niet echt worden. De consument voelt zich er gauw verloren. Zo’n winkelhal is eigenlijk ook maar…ja, als je er op gaat letten, zit de wereld vol apekotten.
De architectuur van zulke Shopping Centra (waarom Engels, ook in het puristische Vlaanderen?) komt neer op balanceren op een slap koord. Aan de ene kant moet de klant alles makkelijk kunnen vinden. Die wens uit zich hier in glazen liften, verlengstukken van de glazen etalages, als waren de klanten zelf te koop. Maar aan de andere kant is het niet slecht als de koper verdwaalt, want des te meer vierkante kilometer etalageruiten vol verleiding passeert hij. Palmbomen en rare, ondoorgrondelijke tekeningen op de vloer maken de boel hier plezierig onoverzichtelijk, maar leiden aan de andere kant ook weer af van de etalages. Hetzelfde doet straks in juli een compleet strand dat ze hier neer gaan leggen. Maar daar kun je je kinderen dan weer gemakkelijk parkeren.
En natuurlijk probeert men zijn klanten te binden met een keur aan knusse eet- en drinkgelegenheden; daarvan zijn er hier meer dan winkels van welke branche ook. Maar als de mensen hier de hele middag alleen maar gaan zitten slempen, kópen ze ook niks meer…
Ik houd het bij een ijsje, en loop, als het in mijn maag verdwenen is, een boekenwinkel binnen voor een vervelend boek om op de terugweg in slaap te kunnen komen. Ik vind niets van mijn gading (de nieuwste Leon de Winter nog niet uit, in België?) en stap ook nog een kantoorboekhandel binnen. Ballpoints koop je in dit digitale tijdperk vooral om op te kauwen en ermee in je oor te jeuken. Er liggen er hier honderden, maar mijn favoriete merk zit er niet bij en is misschien in België niet verkrijgbaar. Het liefst zou ik ze een voor een proberen, mond plus oor, maar een winkeljuffrouw heeft me door, en bewaakt loerend haar kostbaarheden.
‘Op dit punt neem je de mooiste foto’s’, staat te lezen op de vloer. Maar als ik daar ga staan, zie ik niets bijzonders om te fotograferen, behalve die mededeling.
Ik vertrek uit het Shopping Center – dacht ik, maar ik loop een hectometers lange zijgang in die dood blijkt te lopen. Met enige moeite vind ik de uitgang en ten slotte ook nog de tramrails. Naast de tram rijden hier ook nog steeds snel- en stopbussen uit Turnhout. In Nederland zouden die opgeheven zijn wegens parallelliteit, wat de reiziger zou komen te staan op een overstap.
Zo’n driekwart kilometer voorbij het winkelcentrum is het eindpunt van lijn 5 en 10 aan het Fortveld, een pleintje met nieuwe huizen in het hart van Wijnegem. Weer een paarhonderd meter verder stapte ik in 2005 op de bus.
Hoe zou het leven zijn in Wijnegem? Ook vol sleur – elke zaterdagmiddag, vaste prik naar het Shopping Center – net als in dat liedje Het apekot waar ik het net over had?
Hoe liep het met mij af? Nog niet, anders had ik deze woorden niet kunnen typen. Maar met mijn schoolloopbaan was het snel gedaan in 1974. Ik zat dat laatste jaar niet meer volledig uit. In november, een week na mijn 18e verjaardag, keerde ik de school de rug toe. Na een paar maanden lummelen meldde ik me daadwerkelijk aan de poort van ‘tfabrik, althans een bierbrouwerij in Zoeterwoude Rijndijk. Maar die heerlijke heldere werkomgeving hield ik al na een week voor gezien. Na een paar ambachten en ongelukken belandde ik op kantoor. En geloof me, ook dat is een apekot, zo geen slangenkuil.
Ik
pak lijn 10 terug naar de stad. Die houdt er een hemeltergend traag
tempo op na; voor de 8 kilometer naar de Melkmarkt staat een half uur.
Ik krijg op zo’ n reisdag aan het eind van de middag, begin van de avond meestal een dip. Met verkoudheid, een prut-oog en een slechte nachtrust kan ik vandaag niet anders verwachten dan een giga-dip. Die komt er ook. Vanuit het tramraam zie ik een schimmenrijk. Etalages, tegenliggende trams en bussen, Antwerpse mensen; ik zie ze langs me heentrekken in een onwezenlijke waas. Ben ik echt wel in Antwerpen? Slapen in het gangpad schijnt hier niet te mogen, zoals ik weet van die bustocht door de voorsteden. Maar ik heb er wel heel erge zin in.
Ik schrik pas weer helemaal wakker als ik denk aan die niet in gebruik zijnde premetrotunnel. Daar rijden we nu precies boven. In april 2009 wandelden 15.000 Antwerpenaren en ik erdoorheen. Toen kregen we de uitdrukkelijke belofte van het gemeentebestuur dat deze in 1981 aangelegde verbinding alsnog in gebruik zou worden genomen. Niets heb ik er sindsdien meer over gehoord of gelezen; wordt er inderdaad weer eens gespeeld met de burger z’n kloten, zoals een medewandelaar toen opmerkte? Maar mijn vermoedelijk enige Vlaamse lezer wist me naar aanleiding van de eerste versie van dit stukje te melden, dat die tunnel in 2014 wel degelijk open gaat.
Ongebruikte premetro-tunnel; archieffoto 2009
De tram rijdt de lus voor Antwerpen Centraal op; hij is zo ver achter op zijn schema, dat hij niet meer door wil naar de Melkmarkt. Iedereen moet eruit. Oh schrik: mijn telefoon is weg! Uit mijn zak gegleden! Ik heb hem niet horen vallen. Zonder dat ding ga ik niet naar Holland terug. Verdwaasd maai ik met mijn armen over de vloer. Maar een vriendelijke Belg wijst me op de zetel die ik juist verlaten heb: daar ligt hij op.
Ik kan nu uitvoerig gaan dineren, maar daar wordt zo’n slaap-dip over het algemeen niet beter van. Ik ruk in Nederland wel wat uit de muur. ‘Aandacht!!!’, striemt het door de stationshal. De trein naar Amsterdam wordt aangekondigd. Ik stap in. Binnenkort terug voor de tram van Hasselt; tot spoedig ziens, België!
Frans Mensonides
7 juli 2012
Er geweest: maandag 18 juni 2012
Laatste aanvulling: 17 juli 2012
Mijn
oogst aan Belgicismen van vandaag. Werfinfo bij de spoorwegen staat
voor informatie over stremmingen. Natuurlijk aanvaard ik gaarne het
stapeltje euromunten ter waarde van 3,85 uit de Drinkomat; in Holland
moet je geld erin gooien, maar hier komt het eruit??? Een
toogmedewerker staat niet achter een bar in een bruine kroeg, doch
achter de receptie van een showroom. Een zaalhulp, daarentegen, is
een soort kelner. De benaming uitreiker voor een postbode klinkt
eigenlijk veel logischer dan onze brievenbesteller, maar over een jaar
of 20 zijn beide beroepen uitgestorven, vrees ik. En De Pientere Piste
vind ik een aardiger naam voor een basisschool dan dat eeuwige Het
Kompas of De Klimop. Maar waarom Maarschalk Foch, nota bene in de
aanloop naar de eeuwherdenking van WO I, in Leuven uit de gratie is
geraakt, en zijn plein moest afstaan aan zoiets overbodigs als een
rector magnificus? Een lezer meldde, dat de rector magnificus
in ieder geval geen honderdduizenden soldaten over de kling heeft
gejaagd in de loopgraven, en dat dat de reden was. Maar naar hoeveel
militairen kun je dan nog WEL een straat noemen?
© Frans Mensonides, Leiden, 2012