De digitale reiziger (48b)
Broedval; bussen in Zeeland



Bruinisse

Aan de boorden van de Schelde,
in een hoekje aan de dijk,
daar ligt mijn oude Yerseke,
daar voel ik me zo rijk,
een mooi en groot verleden,
een toekomst in ’t verschiet,
van oesters en van mosselen,
wie kent ons Yese niet.

Daar in de pellerij,
zingen wij allen blij,
holari o holio, mossellario,
Daar klinkt de ganse dag,
steeds weer die gulle lach,
holari o holio, mossellario.

Lied op een pleintje in Yerseke

Dit is deel 2 en laatste van een kort reeksje over Zeeland. Hier staat deel 1. In dat eerste deel deed ik Zeeland per trein, en befotowandelde ik de monumentensteden Middelburg en Goes. Dit tweede deel is gewijd aan de bus en verder aan Yerseke op Zuid-Beveland aan de Oosterschelde en Bruinisse op Schouwen-Duiveland aan het Grevelingenmeer, en daarmee voornamelijk aan mosselen en oesters. Daar gaan we; wederom in losse, niet-chronologische hoofdstukjes.


Mosselen, oesters en meer
Yerseke
Bruinisse
Zeeuws rondje: Bus in Zeeland
Dipje door Circe

 

Mosselen, oesters en meer

Yerseke

Mosselen en oesters dus, en meer, want als het zo uitkomt vissen de Yersekers en Bruinissenaren ook wel kreeften, alikruiken en kokkels op. Het is voor een buitenstaander nogal moeilijk om greep te krijgen op deze tak van industrie, die ‘heel erg arbeidsintensief is’, zoals een bejaarde mosselvisser me in het museumpje van Bruinisse duidelijk maakte, ‘arbeidsintensief, maar een móói vak, meneer!’ Goed om als intellectueel zulke dingen eens te horen uit de mond van iemand die de ervaring kent van een natte rug.

Naast het gesprek met deze mosselman (die ik nu ken), heb ik naarstig gedolven in de Wikipedia, heb ik onderweg alle informatieborden gefotografeerd en die naderhand thuis diepgaand bestudeerd. Mijn meest opmerkelijke bevinding was dat mosselen gezaaid worden, als was het flora in plaats van fauna. Dat komt dan vooral doordat de bet-overgrootvaders van de huidige mossel- en oesterkwekers boeren waren. Pas na 1870 ging men zich met deze nieuwe tak van broodwinning bezig houden, in dorpen die voorheen hun rug hooghartig naar de zee hadden gekeerd.

Mosselzaadjes zijn larven. Die krijgen al een beginnend schelpje, en door het gewicht daarvan zinken zij naar de bodem, waar zij zich vasthechten aan de grond, of ook wel aan elkaar. Dit onvermijdelijke zinken noemt men de ‘broedval’. En dat alles vindt dan plaats op gepachte percelen, waarvan tegenwoordig meer dan de helft op de Waddenzee ligt.

Na een jaar of drie is het zaadje uitgegroeid tot een volwaardige mossel. Dan worden ze opgevist en naar de veiling van Yerseke gebracht, de enige mosselveiling ter wereld, om daar aan een strenge keuring onderworpen te worden. Vervolgens wordt de partij geveild. Per jaar wordt een miljoen ‘mosselton’ verhandeld; een mosselton is 100 kilo van het goedje (inclusief schelpen, dat wel).

Daarna gaan de mosselen nog niet direct naar de restaurants of de pellerijen; nee: ze worden weer uitgezet op speciale ‘verwaterpercelen’ waar het zand eruit spoelt. Als ze daarvandaan aan land gebracht worden, zijn ze nog maar beperkt houdbaar, dus moeten ze snel geconsumeerd of verwerkt worden.

Met oesters loopt het allemaal een beetje anders. Die kweken ze vooral in ondiepe bakken, waarvan je er langs de dijk van Yerseke tientallen naast elkaar ziet liggen. Als je erlangs loopt, kun je je niet voorstellen dat in die troebele poelen iets eetbaars aan het gedijen is.

<<< TERUG


Yerseke

 

Nadat ik uit het taxibusje ben gestapt vanaf station Kruiningen – Yerseke, beland ik in Yerseke bij een modern kerkje met een opvallend spitse toren. Daar kan ik over één of twee uur een echte, gewone bus nemen. Verdwalen is onmogelijk; dat torentje torent overal bovenuit; het is mijn kompas. De gristelijke basisschool ernaast heet dan ook: Het Kompas. Dat is de minst originele schoolnaam in Nederland, met De Klimop als goede tweede; hij komt voor bij alle gezindten. Kompas, als scholen dat eens zouden waarmaken! Toch bestaan er weinig scholen die Het Dwaallicht heten, of De Ballast – of Colditz, zoals ik vroeger mijn middelbare school wel noemde.

De buitenwijken van Yerseke bestaan uit lange, rechte straatjes met rijtjes smalle huizen; het begrip ‘vissershuisje’ wordt hier nog in ere gehouden, ook in de moderne bouw. ‘Bewoner gezocht’, zegt een bord bij een makelaar, maar bijna een kwart miljoen zou ik niet over hebben voor het piepkleine woninkje dat hij in de aanbieding heeft.

Alles in Yerseke ademt mosselen of oesters, zoals overduidelijk blijkt uit de mozaïekfoto hierboven. Ik bereik het dorp op een tijdstip tussen servet en tafellaken. Het is enkele minuten na vieren; het museum, waar ik mijn kennis over diezelfde oester had willen ophalen, is zojuist gesloten. En om die dingen te gaan eten, is het nog wat vroeg.

Héb ik ooit in mijn leven wel oesters of mosselen gegeten? Ik heb nooit een portie besteld, dat weet ik zeker. Maar ik heb wel eens een visschotel genuttigd waar iets heel hards inzat dat na openen iets heel zachts, snotterigs bevatte. Maar of dat nou een mossel was of een oester, of iets anders…

Voor alles wat je doet, moet er een eerste keer zijn. Er is ook altijd van alles een laatste keer, maar dat weet je op dat moment vaak niet, dat het de laatste keer is. En als de eerste keer uitblijft, dan komt er ook nooit een tweede keer; dat staat buiten kijf. Het kan grote gevolgen hebben, het uitstellen of afstellen van eerste keren. Bij het mossel- of alikruiketen niet zozeer; dat betekent alleen maar een klant minder voor een florerende, doch dit jaar kommervolle bedrijfstak. Maar blijft die andere eerste keer uit, dé eerste keer, dan blijven kinderen uiteindelijk ongeboren.

Wat kinderen betreft: Yerseke heeft er geen gebrek aan; het moet het kinderrijkste dorp zijn na Urk. Ze spelen hier allemaal ouderwets verstoppertje, behalve dan degenen die broertjes in kinderwagens bij zich hebben, op wie gepast moet worden; dan verstop je je niet zo makkelijk.

Hun kleding is normaal. Drollenvangers zie je hier niet meer of nog niet. Als ik hier 75 jaar geleden had rondgelopen, had ik jongens en meisjes in klederdracht gezien. Maar er loopt ook niemand rond in die neo-drollenvanger, die klederdracht uit het getto: die spijkerbroeken met het kruis ergens halverwege de knieën en de enkels, waarin je rond schijnt te moeten lopen als je erbij wilt horen, tegenwoordig.

Verder ook veel volk op de been in het hart van Yerseke, en niet allemaal toeristen. Zoveel mensen thuisgebleven, dit jaar? Gaat het ook in de mossel- en aanverwante bedrijfstakken niet goed? Tsja, als ik de prijzen zie die in de restaurants voor zo’n pannetje moeten worden neergeteld, is deze lekkernij niet meer voor ieders beurs.

De kade zou het highlight zijn van Yerseke, als het uitzicht er niet bestond uit die kwalijke, troebele oesterpoelen. De haven is aardig, maar wel van het type: snel uitgekeken. Ik loop nu maar weer naar die bijzondere kerkspits en vraag me af, op welke wijs dat lied van mosselario, hierboven geciteerd, wordt gezongen. Het doet me heel sterk denken aan dat geniaal-melige beroepslied van de bonenpiksters, vereeuwigd door Drs. P. Het zal toch niet echt dagelijks de hele dag gezongen worden in de pellerijen?

<<< TERUG


Bruinisse

De "Brusea' achter de bomen

De bus zet me af aan het randje van een buitenwijk op een kwartier lopen van waarvoor ik kom: de Brusea (Bruinissese musea). Het is hier even stil als het in Yerseke druk was. Het volk zit bij de jachthaven en het luxueuze bungalowpark; beide niet op mijn route. De zon staat te branden op de lege, hete straten. De buurtjeugd vermeit zich in een minizwembadje van 12 bij 12 meter.

Veel is er niet aan dit dorp. Daar kan het weinig aan doen. Het is in 1911 bijna weggeslagen door de zee, wat het wel de eer verschafte van een bezoek van Wilhelmina. In 1945 is het gedeeltelijk platgebombardeerd.

De Brusea zijn gevestigd in twee belendende, door bomen beschaduwde panden die tot de oudste van het dorp behoren. ‘Ze zijn bijna füüfhonderd jaar oud’, zegt mijn rondleidster in de oudheids- en stijlkamer; ‘in füüftienveertig heeft Karel V er nog gelogeerd’. Ik kom hier veel te weten over het dagelijks leven van weleer, dat opvallend sterk lijkt op dat in Bunschoten / Spakenburg.

Het andere museumpje is vooral gewijd aan de mosselvisserij. Scheepsmodellen en voorlichtingsfilms geven er een indruk van aan de landrobben die hier zijn binnengelopen. Het is een aandoenlijk museum, met vergeelde, beduimelde informatieborden en bejaarde vrijwilligers.

Een van hen is de al genoemde visser. ‘Ik ben op mijn 14e voor het eerst uitgevaren; meteen na lagere school, dat mocht toen nog. En nooit spijt van gehad’. Hij vertelt hoe hij nog op de Westerschelde heeft gevist. Maar zo in de jaren 60 kwam daar een einde aan. Het werd te erg met de vervuiling uit Antwerpen, van de industrie. ‘Het is een kwetsbaar product, mossel’.

Hoe gevoelig de mossel ook is voor milieuvervuiling, zelf staat hij onder druk van de milieubeweging, die de mosselvisserij in de Waddenzee aan banden wil leggen om weer een bedrijfstak naar de sodemieterij te helpen. De oude visser heeft het er niet over, maar ik lees het op posters, elders in Bruinisse. En tot overmaat van ramp zal over twee weken ook nog een Vlaamse boycot uitbreken tegen de Zeeuwse mossel. Ook dat schijnt indirect weer aan de milieumaffia te liggen.

‘Die percelen waren gemerkt met lange stokken; u heeft ze misschien wel gezien op het filmpje. Iedereen had er zo zijn herkenningstekens op gezet, dat je kon zien, welk perceel van wie was. Maar tegenwoordig gaat dat allemaal met de TomTom.’
- ‘Met de TomTom?’
- ‘Ja hoor, die werkt op zee net zo goed als op land’

Waarom ook niet? Een bedrijfstak die met zijn tijd meegaat. Na mijn bezoek aan dit dubbelmuseumpje is het mosselrestaurant nog dicht, dus ik ga bij het eetcafé aan de overkant in de schaduw zitten en bestel de specialiteit van het huis: appetaart. Dat is nogal machtig spul. Ik zit er zo vol van, dat het mosseleten er weer bij in gaat schieten, vandaag.

Schepen heten hier BRU; het dorp zelf ook wel, kortweg. De abri op de dijk, voor kletsende ouwe heertjes die er vanmiddag niet zitten, is rianter dan die bij de bushalte.

Het meest opmerkelijke aan Bruinisse zie ik op de terugweg naar de halte. In een tuintje graast een zeer klein grasmaaiertje helemaal vanzelf rond door een tuin. Het is een Husqvarna Auto Mower, een maaier met een digitale chip, die automatisch het gras aanhoudt. Dreigt hij in zand of op stenen te belanden, dan verandert hij van koers.

Ik wist niet eens dat het kón! Van schrik vergeet ik hem te fotograferen. Maar natuurlijk kan het; ik zag van de winter al zoiets in het Industrion in Kerkrade. Maar deze is op drift geslagen. Het huis ziet er stil uit. De bewoners zijn op vakantie, en die maaier maait dag na dag het reeds gemillimeterde gazon, dom, doelloos in Bruinisse.

 

Riante wachtgelegenheid in Bruinisse

<<< TERUG

 


Zeeuws rondje: Bus in Zeeland

Twee dagen gebust in Zeeland en daarbij in zes voertuigen gezeten en een kilometer of 110 afgelegd. Zeeland is goeddeels van de bus afhankelijk; alleen Zuid-Beveland en Walcheren kennen de luxe van een spoorbaan. Je zou hopen en verwachten dat de Zeeuwen er alles aan doen om dan van hun bus iets bijzonders te maken, maar dat is eigenlijk helemaal niet het geval. De Interliner, het wat in de versukkeling geraakte paradepaardje van de vaderlandse bussector, heb ik tijdens die twee dagen niet genomen. De rest is erg doorsnee, en steekt niet uit boven wat je elders in het land ziet, in provincies waar de bus vaak niet veel meer is dan ‘feeder’ van de altijd hongerige spoorwegen.

Het begint met wat ik altijd de absolute bodem van het OV vind: het taxibusje. Ik neem het van station Kruiningen-Yerseke naar Yerseke zelf. Je kunt dat stuk ook lopen, maar dan veroordeel je jezelf tot drie kwartier langs een kronkelige, drukke, lawaaiige weg zonder fiets- of voetpad ernaast. Ik pak dus het busje maar, temeer daar dat gereed staat op het moment dat de stoptrein uit Vlissingen en de IC uit Amsterdam het station binnenlopen. Aansluiting is hier wel.

We hebben het dan over bus 29 van Hansweert naar Yerseke. Ik ben de enige die zich aandient voor de rit. Het voertuig wordt bestuurd door een jongeman van 18 jaar en 4 maanden die nog de voorkomendheid bezit die je in zijn beroep zo snel afleert. Het frenetieke hossen en schudden van het busje ligt niet aan hem; het is inherent aan deze vorm van OV, zo is mijn ervaring.

De bus neemt de buitenwijken van Yerseke, zonder af te slaan naar de haven en het dorpshart. Ik moest dus maar eens uitstappen. Ik vraag voor de grap aan de bestuurder, of ik echt op de STOP-knop moet drukken als ik eruit wil, maar dat hoeft niet; het gewoon mededelen volstaat in een busje als dit.

Ik stap dus uit. Het busje passeert me een paar minuten later weer, op zijn terugweg naar Hansweert. Hier zie je het op de foto. Het lijkt zo niet eens meer op een openbaar vervoermiddel, maar op een doodgewone verkeersdeelnemer.

Van een ander kaliber is bus 27 waarmee ik verder reis naar Goes, en wel via de plaats met de opmerkelijke naam Wemeldinge. Daar ga ik ook nog eens naar toe; wedden dat er een verhaal rondwemelt dat opgeschreven wil worden? Deze bus is een hypermoderne aardgasbus, herkenbaar aan de bult op het dak, waarvan ik er veel zie rondrijden in deze contreien (hiernaast op de foto in Middelburg). Ineens schiet mij de waterstofbus te binnen, een nog geavanceerder vervoermiddel, waarvan wij in de kop van Zuid-Holland vorig jaar oktober de komst hebben gevierd, maar die ik nog nooit heb zien rijden.

Het is een wisselvallige dag. In Middelburg en Yerseke scheen de zon, toen ik uitstapte op Kruiningen-Yerseke spatte het en nu ik in de bus zit, zie ik de fronten eens in het echt, in plaats van op de weerkaart. Een grote, zwarte kwal van wolken schuift over het laagland en verduistert de zon.

De regenbui volgt een meer westelijke koers dan de bus. Als ik uitstap in Goes is het droog. Ik ga de stad bewandelen. Pas 115 uur later neem ik de bus naar Zierikzee; de langste wandeling van mijn leven!

Die bus is dan lijn 132, een gewone groene bus, deze keer. Ik neem hem niet bij het station, maar in de binnenstad. Hij is bij Goes NS al volgelopen, en ik kan nog ternauwernood een zitplekje vinden, alweer naast iemand met veel overtollig vet om de lendenen.

De rit door Noord-Beveland is niet overdreven interessant en geeft de bus geen aanleiding tot stoppen. Dan komt het letterlijke en figuurlijke hoogtepunt van de hele rit door Zeeland: naast wiekende rotorbladen nemen we de klim naar de Zeelandbrug. Deze brug moet je eigenlijk van het water af bekijken. Hij is 5 kilometer lang, verbindt Colijnsplaat met Zierikzee en was bij de opening in 1965 de langste van Europa. De Zeeuwen hebben hem zelf besloten, gebouwd en bekostigd; het kwam deze keer niet uit Den Haag. Tot 1993 moest er tol betaald worden voor de trots van Zeeland. ‘Zoek gegevens brug op’, bevelen mijn aantekeningen me; bij dezen!

Er hangt een teddybeer met bloemen aan de reling van het fietspad; iemand die hier naar beneden is gesprongen of gedonderd? Altijd die memento’s langs de weg…

In de jaren 60 konden ze niet vermoeden dat er ooit files zouden staan in Zeeland. Daarom hebben ze die brug maar met twee rijstroken aangelegd. Nu staan we dan toch bijna stil, midden op de brug. Met zicht op een blauwe wereld, met plukjes zeilboten erin. Als er iets op en top Zeeland is, is het dit plaatje wel, en deze brug.

Het volgende ritje, naar Bruinisse (bus 133), gaat in een noodvaart. Ik heb nu wel alle ruimte; ik zit er alleen in. Even buiten Zierikzee maken we een noodstop; opa op zijn invalidenscooter steekt plotseling de weg over. Daarna weer verder. Berucht zijn de Zeeuwse rondjes. Veel dorpen hebben maar één bushalte, aan de rand van het dorp en naast de grote weg. De bus rijdt een rondje langs die halte, en dat gaat doorgaans zo hard, dat je je afvraagt hoe het komt dat de bus niet slipt en kantelt. Zo rijden we door Nieuwerkerk. Was dat busongeluk laatst in Spanje geen waarschuwing?

Ook Bruinisse heeft zo’n rondje. Ik stap er uit en een uur of wat later weer in. Een minimale wachtvoorziening; de Zeeuwse bus op zijn allerberoerdst, hier. De abri is een lekke, half vergane ijzeren loods; de fietsen in het rek staan onoverdekt, een haltevertrekstaat ontbreekt. Gelukkig heb ik de tijden van de bussen opgeschreven – maar een Interliner, die ik ook opgeschreven had, komt niet opdagen.


Uiteindelijk sta ik hier langer dan een half uur. Ik lees de overvloedige teksten op de loods, die gezien het handschrift alle door één en dezelfde persoon geschreven zijn. Dat hij op gespannen voet leeft met o.a. de Nederlandse taal, blijkt uit zijn TEREUR BOVEN ALLES, en uit de verzuchting: ‘Waarom staat de Nederlandse literatuurlijst nog niet bij de verboden martel methoden’.

Misschien omdat je niet dood gaat van die armetierige zes boekjes die ze tegenwoordig moeten lezen. Ik moest er in mijn tijd maar even 25, waarvan minstens één uit de middeleeuwen, en minstens één uit elke eeuw die daarop gevolgd was. Ik vond er ook niks aan; ik kwam er niet doorheen, ik las ze tegen heug en meug, vooral Huygens. Raar, dat je dan 32 jaar later op die man afstudeert als master in de Nederlandse literatuur. En dat je website over hem wordt voorgezet aan middelbare scholieren en studenten – tenminste dat maak ik op uit het feit dat de leescijfers in de zomer als een plumpudding inzakken.

Goed, ik reis verder met de 133 die uiteindelijk verschijnt; wederom een aardgasbus. Een aangenaam ritje volgt over een weg met een felle groene streep in het midden, met water links en water rechts. Roe… roe… roe… roe…doet de motor, met rung… rung… rung… als ondertoon, als je goed luistert.

In 2006 was dat nog de langste lijn van Nederland: Zuidplein – Middelburg. Tegenwoordig is hij ingekort tot Oude Tonge – Middelburg en moet je in de eerstgenoemde plaats overstappen op 136. Het zal wel een concessiekwestie zijn; in Zeeland houdt Connexxion nog stand, maar onder Rotterdam heeft Arriva de strijd gewonnen.

De Arrivabus doet ríííííííííííííííí, met brrrrrrrrr als ondertoon; verschil moet er toch zijn tussen concessiehouders. Deze chauffeur gelooft niet in jakkeren. We doen 45 seconden over een kilometer; precies 80 per uur. Rotterdam 22, staat op een wegwijzer. Het mochten er van mij wel 222 zijn. Het Zuid-Hollandse gedeelte is het aangenaamste van een bustochtje door Zeeland.

 


<<< TERUG


Dipje door Circe

 

‘Er is een evenement aan de gang!’ zegt een bord bij de Sas van Zierikzee. Dan wordt je, bij foutparkeren, weggesleept. Zo’n evenement in wat zonder evenement al een toeristenoord is, daar moet je niet heen willen. Feitelijk zou ik die waarschuwing ter harte, en meteen de aansluitende bus naar Bruinisse moeten nemen. Maar ik loop het stadje in, op zoek naar een maaltijd (mosselen, eindelijk?) op een terrasje.

Aan de gang blijken de Maritieme Dagen. Nou is zo’n havenstad altijd wel een beetje maritiem. Ik zie weinig extra maritiems, maar wel treurige uitdragerijen op elke straathoek. Het blijkt vrijmarkt te zijn. Een gezin in de buurt van het busstation verkoopt alles wat ze in huis hadden en niet vastgespijkerd was. Wat een lol om je buurman in je persoonlijke bezittingen te zien grasduinen!

Onder meer verkopen ze boeken van Dickens, in wiens verzamelde werken ik nog steeds niet begonnen ben, en van Konsalik, die ik evenmin gelezen heb. Die romantische spionageromans waren erg populair onder het lezerspubliek van de openbare bibliotheek waar ik ooit werkte, maar verguisd onder het personeel. Ik heb nog eens meegemaakt dat er twee potige huisvrouwen vochten om een Konsalik, waarvan ze beiden beweerden, hem het eerst gezien te hebben.

Ik word altijd zo droevig van vrijmarkten; het lijkt of die mensen zojuist door een deurwaarder hun woning zijn uitgezet, en de inboedel nu wacht op de verhuis- of vuilniswagen. Triester nog word ik van die mooie haven, waar een lawaaierige kermis is en alle terrassen overvol zitten. Er roteren attracties; ‘Mamma, mamma, ik wil eruit’, hoor ik roepen vanuit de Shaker.

Zierikzee heeft 1 monument op 18 inwoners en staat daarmee vermoedelijk op de tweede plaats in Nederland, na het Dickens-stadje Bronkhorst, waar ze ongeveer 1 op 1 lopen. Toch bezorgt de oude havenstad me nu een dip. En ik liep hier 3,5 jaar geleden nog wel zo lustig rond, in DIT verhaal. Zierikzee moet je als toerist op de winterdag doen, als er geen toeristen zijn.

Ik denk, om me af te leiden, aan een raar verhaal dat ik eens gelezen heb. Een zogenaamde geleerde, ene Wilkins, beweert bij hoog en bij laag dat de Odyssee van Homerus niet speelt in de Egeïsche zee, maar in de Zeeuwse wateren – Odysseus was een aardig stukje uit koers geraakt, blijkbaar. Hij bewijst dit onder meer door te wijzen op de naam Zierikzee, die afgeleid zou zijn van Circe. Dat was een heks die Odysseus gevangen hield en zijn bemanning in varkens veranderde (knor, knor).

Een uitleg waar geen speld valt tussen te krijgen – als je de kloof van 2400 jaar weet te overbruggen tussen de Trojaanse oorlog en de eerste vermelding van Zierikzee in de archieven, en dan nog een verklaring vindt voor het feit dat de heuvels en rotsen uit dat verhaal verdwenen zijn. Volgens de officiële geleerden dankt de Zeeuwse havenstad zijn naam als zovele steden aan haar stichter. Dat was ene Zierik; een iets plausibeler verklaring dan Circe, die in het Grieks trouwens Kirkè heette.

Op de veel te drukke markt eet ik een ijsje en twee Vietnamese loempia’s. Daar klaart mijn dip een beetje van op (ik neem er dan ook geen dip bij); hij was mede van metabolische aard. Maar echt senang voel ik me pas weer als mijn bus wegrijdt van het busstation. Ik weet hoe het komt: die ouwe toverkol, Circe, zat erachter; dus toch!

Een paar foto’s. Enkele dateren van 2006; nimmer eerder gepubliceerd materiaal!

 

 

 

 

 

Ja, Zierikzee via Circe.

<<< TERUG

Frans Mensonides
31 augustus 2009
Er geweest: donderdag 30 juli en dinsdag 4 augustus


© Frans Mensonides, Leiden, 2009. Foto van Zeelandbrug gepikt uit de Wikipedia.


<< naar thuispagina Frans Mensonides