De digitale reiziger (48a)
Do ut des; treinen in Zeeland

Stadhuis Middelburg boven de marktkramen uit

Stilstaan

Vanmorgen horloge gepakt;
staat stil. Kapot.
Niks meer aan te doen.

Op het balkon gezeten,
Broodje kaas gegeten,
Poes gestreeld,
Geraniums water gegeven.

Radio aangezet. Gewenst
dat niet alleen mijn horloge
maar ook deze dag
stil zou blijven staan.

Gedicht achter het raam van een huis in Goes

 

Ik deed twee dagen Zeeland; vlak achter elkaar. Op de eerste dag, donderdag 30 juli 2009, reisde ik per trein van Leiden naar Middelburg, daarvandaan naar Kruiningen-Yerseke, per taxibusje naar Yerseke zelf, per aardgasbus door naar Goes en daarvandaan naar huis. Vijf dagen later, dinsdag 4 augustus, spoorde ik eerst terug naar Goes, waar een lange en gevarieerde busrit begon die me via Zierikzee, Bruinisse en Oude Tonge op Rotterdam Zuidplein bracht.

Verslag ook in twee delen, maar niet één op één en niet chronologisch. Ik heb die twee dagen door elkaar gehusseld en opgediend in korte stukjes, zodat het net een echt blog lijkt, soms. Hieronder begint deel 1.


Middelburg: eigenlijk bijna te veel
Zeeuws Museum
Treinen in Zeeland
Fotowandeling door Goes

 

Middelburg: eigenlijk bijna te veel

 

Middelburg is eigenlijk bijna te veel; voor de wandelaar en zeker voor de fotograaf. De havenstad die zich kort na het verstrijken van de middeleeuwen een poosje de grootste metropool van de Noordelijke Nederlanden mocht noemen, staat zo afgestampt met monumentale panden dat je je camera kunt laten ratelen als een mitrailleur. Je hebt het ene object nog niet in je zoeker, of je oog - je eigen en dat van je camera - wordt alweer getrokken door iets nog mooiers.

De Zeeuwen heten zuinige, spaarzame lieden te zijn, maar op hun huizen hebben ze nooit beknibbeld. Sterker: het lijkt wel of ze zich het brood uit de mond gespaard hebben om al hun geld in steen te kunnen investeren.

Het (voormalige) stadhuis bijvoorbeeld, is overweldigend. De details die ik vastleg, blijken te bestaan uit allerlei nog kleinere details: torentjes en vensterstjes met weer allerlei krullen en tierelantijnen erboven. In zijn geheel krijg ik hem er vandaag so wie so niet op. Het is markt, en alle foto’s worden overstemd door een zee van kramen en een van mensen.

Het is alleen nog maar een huls, dat stadhuis. In de oorlogsdagen van 1940 brandde het interieur geheel uit bij een aanval van onze oosterburen die de markt vandaag bevolken; alleen de buitenmuren bleven behouden.

Ik richt mijn ogen naar beneden. Een bolle man houdt een demo voor schoonmaakspul voor spiegels. Hij prijst het met verve aan; er staat een massa mensen omheen. ‘Van links naar rechts, van boven naar beneden; één keer wrijven en klaar!’ Veel kijkers, weinig kopers, helaas voor hem. Ook zijn hier erebeze verkrijgbaar; ik hoor iemand tegen zijn vrouw zeggen dat ze die vooral niet moeten vergeten. Aardbeien, gok ik.

In ca. 40% van de kramen wordt vis verkocht; een walmende meur zoekt zijn weg over het plein. Het lijkt wel alsof de helft van Middelburg vis verkoopt aan de andere helft. Toch vraagt een driftige Duitse matrone, die aan het hoofd staat van haar echtgenoot en een sleep kinderen, me op aangebrande toon naar de Fischmarkt. Ik tref altijd zulke Duitsers; laatst in Bad Bentheim ook al, die zenuwlij’er die midden tussen de tentharingen naar een camping zocht. Maar zou er in Middelburg soms ook nog een aparte Vismarkt zijn, waar ze ook nog vis verkopen; alleen vis en niets anders?

‘Nein, Verzeihung, dat weis ich nicht’, antwoord ik; ‘ich bin hier leider nicht bekannt. Gehen Sie mahl auf der Fischstanke ab, gewöhn die Nase achternä, immer geradeaus, dan finden Sie es vanselbst wohl.’ Ik geloof dat het Duits dat over de haag mijner tanden rolde, opnieuw niet geheel vlekkeloos was, maar me dunkt dat ze het er toch mee kunnen doen.

In een steegje wordt de film Weer te laat opgenomen door de in filmkennerskringen wellicht vermaarde, doch mij onbekende regisseur Ruben Schouw. Gaat die film over het OV? Ik weet het niet, maar Schouws starlet staat in ieder geval voor de etalage van een klokkenwinkel; haar welgevormde bips richtend naar het oog der camera. Misschien is mijn spiegelbeeld even zichtbaar geweest in de winkelruit en ben ik straks te zien op het filmfestival van Rotterdam of Cannes in een cameo appearance. Schouw heeft er in ieder geval één in mijn oeuvre.



Een carillon (‘kareljon’ staat in mijn aantekeningen; de spelling zoek ik vaak later pas uit) tingelt een toccata van Bach - evenzeer een gok als ‘erebeze’. Plotseling gaat het over op Love theme from the Godfather (Speak softly love), waarmee Andy Williams nog op 15 in de top-40 heeft gestaan; ’72 was dat.

Dan de Abdij, waarvoor ik eigenlijk kom. In dit immense gebouwencomplex, waarvan de eerste steen kort na 1100 gelegd werd, vind je het bestuur van de minst bevolkte provincie van dit land, het Zeeuws Museum en ook nog twee kerken, waarvan ik er een binnenwandel omdat hij de Wandelkerk heet.


Binnen bonkt een organist fanatiek op de klavieren; hij oefent, slaat de plank wel eens flink mis en stokt ook wel eens een keer. Op een tafel liggen allemaal boeken over Calvijn, die ik laatst door de mangel haalde. Als Calvijn geen Zwitser geweest was, was hij zonder twijfel een Zeeuw geweest. Tussen de lijst van predikanten die aan deze kerk verbonden zijn geweest, prijkt een van zijn meest fanatieke volgelingen: Frans Gomarus was hier van 1611 tot 1615. Nooit geweten; zat hij in de provincie ondergedoken, terwijl zijn ideeën bijna een burgeroorlog veroorzaakten? De lijst met abten begint in 1123 en houdt op in 1574, toen Middelburg overliep naar het Calvinistische kamp van prins Willem I.

Het middaggebed zit eraan te komen; er wordt een microfoon opgesteld en de organist blaast de aftocht. Ik ga ook wieberen; op naar het museum.

 

Niet altijd som(b)er in Zeeland.

<<< TERUG

 

Zeeuws Museum

 

Het Zeeuws Museum is in 2007 heropend na een grootscheepse moderniseringsslag. Het is een hypermoderne constructie met veel glas, ingebed in die eerbiedwaardige oude abdij. Ik ben hier eerder geweest, maar weet eigenlijk niet meer hoe het eruitzag. Ik denk toch wel eens, dat ik aan de vooravond van mijn verschijnen op het WWW een bad heb genomen in de Lethe, de rivier der vergetelheid. Het deel van mijn leven dat ik heb opgeschreven, staat me veel duidelijker voor de geest dan de periode daarvoor, toen ik alleen maar geleefd heb.

Even hypermodern als het museum is de digitale kassa, die van slag is. Hij meldt op het schermpje heel langzaam: w – e – l – k – o –m , b – i – e – n – v – e – n – u – e en print de toegangskaartjes met barcode in een even tergend tempo. Tot overmaat komt er iemand tussendoor die graag een euro wil hebben voor de bagagekluisjes. Er moet een vijfje gewisseld worden en de kassa wil nu helemaal niet meer open. Er komen andere functionarissen bij. ‘Was gewoon zo’n papieren kaartje niet gewoon veel handiger?’, zegt een ongeduldige man achter me. Toevallig, maar laatst schreef ik bijna woordelijk hetzelfde over de OV-chipkaart.

Eindelijk heb ik dan mijn barcode. Ik laat hem lezen, een perspex glazen hek klapt voor me open en ik sta in het museum. Net is het poortje achter me gesloten of ik bedenk dat ik pen en papier heb laten liggen in mijn tas in de al genoemde kluisjes. Ik durf nu ook niet meer terug, dan zal het systeem ongetwijfeld definitief op tilt slaan en is het vandaag in heel Zeeland uit met de museumpret. Dan maar gewoon een paar dingen proberen te memoriseren, hoewel ik een aanhanger ben van het adagium: ‘Je hebt je hoofd om te denken, niet om te onthouden’.

Wanhopig fluisterend repeterend doorloop ik de vier verdiepingen van het museum, om vast te houden wat een mens geneigd is te vergeten, daar zijn autobiografisch geheugen alleen de grote lijn onthoudt en liever geen details. Dit weet ik nog:

De tentoonstelling ‘Rome in Zeeland’, met de offerbeelden van de Germaanse godin Nehalennia, die ik herken uit het Museum van Oudheden in Leiden. Ik heb ze al ik weet niet hoe vaak gezien. Maar hier is er een filmpje bij van een ouderwets sprekende, gekapte en gebrilde geleerde die in 1973 op de televisie mocht vertellen hoe het in elkaar zat met offers.

Romeinen hadden een nogal juridische opvatting van het geloof, zegt hij. De mens had als het ware een contract met de goden. Je offerde aan een god, en dan deed hij er wat voor terug. Kreeg je niets, dan had je gewoon onvoldoende geofferd. ‘Do ut des’, met Latijnse bondigheid; ‘Ik geef opdat gij geeft’, of vrij vertaald: ‘Voor wat hoort wat’.

Dat onthoud ik omdat het een ideale titel is voor dit verhaal. Hij prikkelt tot verder lezen, omdat je hem niet snapt, tenzij je professor bent in de klassieke talen. 90% kans dat je dacht dat het Engels was, op grond van ‘do’, en dat je er verder niets in zag. Een lezer wees er overigens op, dat do, ut en des ook drie muzieknoten zijn.

Dat ‘do ut des’ is vanuit het heidense Romeinse geloof overgenomen door het katholicisme, met al haar heiligen waaraan je een gunst kunt vragen, met al haar kaarsjes die je kunt opsteken voor je eigen belang, met al haar aflaatbeelden met een gleuf voor geld erin. Het is dan nog de verdienste van Calvijn dat hij aan dat gemarchandeer een einde heeft gemaakt. Zijn God laat zich door de mens niet dwingen wanneer hij niet wil, net zo min als Ramses Shaffy in dat liedje dat hij denkt dat hij de zon is.

Wat herinner ik me nog meer? De zaal met tapijten, met voorstellingen van zeeslagen uit de Tachtigjarige Oorlog. De Slag bij Bergen op Zoom (gestreden in 1574) is gerestaureerd; ze hebben er 40 jaar over gedaan. Ik zoom(!) in op een detail. Landvoogd Requesens, de weinig succesvolle opvolger van Alva, heft de handen ten hemel; hij verliest weer eens een ronde. Spaanse matrozen kruipen aan land. Ze hebben nog mazzel; honderden zijn er achtergebleven op de bodem van de zee. Wij wonnen alle zeeslagen. Er kunnen ook tapijten gehangen hebben van slagen die we verloren hebben, maar dat behoort dan niet tot de dingen die ik onthouden heb.





Een Engels spotschilderij: de verscheurde Nederlanden als koe, gevoederd door de Britse vorstin Elizabeth, bereden door de Spaanse koning, uitgemolken door Willem I, en schijtend op de gesjeesde koning Frans van Anjou – veel Franzen in dit verhaal, afgezien nog van mezelf. Een afbeelding uit een hoogst merkwaardige tussenperiode, 1581-1587, in de vaderlandse geschiedenis, toen we inderdaad gemakkelijk voorwerp van spot konden worden. We hadden de koning van Spanje afgezworen, maar meenden het toch niet zonder gekroond hoofd te kunnen stellen. Toen namen we de hertog van Anjou, en toen we genoeg van hadden van die interim-manager, Leicester, het liefje van Elizabeth. Pas toen die ons ook de strot uit begon te hangen, werden we een Republiek, en deden we het verder zonder koning, 219 jaar lang.

Het schilderij is geleend, ook door mij hier, van het Rijksmuseum, al jaren bestaande uit niet veel meer dan deze website, een erg mooie. Kunnen ze dat zo beter niet laten? Stuk voordeliger, voor bezoekers en henzelf; dat gebouw komt toch nooit meer af.

De stemmig verlichte Wonderkamers met hun mummies, schedels, organen en wezens op sterkwater, poppen, borden, vazen, bekers, potten en wat Zeeuwse zeelui verder allemaal vergaard hebben op hun tochten over het wereldrond. Een 18e-eeuws genootschap heeft het allemaal verzameld om het tentoon te stellen in een rariteitenkabinet, een voorloper van ons museum.

Ik zie er twee bakvissen uit de regio Deventer, zo te horen. De ene barst steeds uit in gegiechel, en de andere roept dan ‘sjjjjt!’, omdat lachen in een museum niet gepast is. ‘Nou, dat lijkt me echt iets voor jou’, zegt de eerste, wijzend op een halfvergaan wambuis.
‘Hoehoehoehiiieeeaaaah!’
‘Sjjjjtt, stil toch!’

Ik ben er er weer uit, uit het museum, dat klaphek door, haal mijn tas op en schrijf dit allemaal meteen op op mijn schrijfblok, behalve wat ik inmiddels al weer vergeten ben.

 

<<< TERUG

 

Treinen in Zeeland


Middelburg

 

Wat te zeggen over een paar treinreizen op de enige reizigersspoorlijn van Zeeland, die ik 16 maanden geleden ook al eens deed per bus? Het is een soort running gag in afleveringen over Zeeland: wat ze nu weer bedacht hebben om de dienstregeling om te gooien op dat simpele lijntje Roosendaal – Vlissingen, dat nog gedeeltelijk in Noord-Brabant ligt, ook. Een paar jaar geleden nog hing sluiting de stoptreinstations Rilland-Bath, Krabbendijke, Kapelle-Biezelinge en Arnemuiden nog boven het hoofd als het zwaard van Wieookweer.

Dat is nu van de baan. Volgens de laatste plannen die ik gehoord heb, komt er binnen afzienbare tijd een halfuurdienst Amsterdam – Vlissingen, net als vóór 1985 via Haarlem; alles weer als vanouds over de Oude Lijn. Dat is dan omdat de HST straks ook nog via Schiphol moet, zodat daar een te grote toeloop van treinen ontstaat. Al die treinen Amsterdam – Vlissingen stoppen dan op alle Zeeuwse stations. Iedereen heeft dus straks een strakke halfuurdienst met Holland. Er hoeft niet meer overgestapt te worden in Roosendaal. Iedereen tevreden, al zullen er best wel weer een paar mensen menen dat ze er op achteruit gaan.

Wat verder nog te zeggen? Dat ze altijd, in Roosendaal aangekomen vanuit Amsterdam, een treinstel afrangeren. Dat doen ze natuurlijk ook als het hartje zomer is en het bevolkingstal van Zeeland tijdelijk verdubbeld is met toeristen. ’s Winters gaan de meeste mensen in Roosendaal eruit; op de zomerdag stappen ze er juist in.

Zo wil het wel vol worden, al kan iedereen nog net zitten. Naast mij neemt een zeer corpulente jongedame plaats met gigantische dijen, die me op de rest van de reis aardig in verdrukking zullen brengen. Ze zou zelfs Rubens te gortig zijn; het vet bubbelt aan alle kanten uit d’r kleren. Uit de kille haatblikken die ze me toewerpt, blijkt dat ze me die paar vierkante decimeter zitbank die zij overlaat, eigenlijk ook nog misgunt. Maar ik geef geen krimp.

Alle tv-uitzendingen over obesitas zijn aan haar voorbij gegaan. Dat pakken ze ook helemaal verkeerd aan. Je kunt de laatste tijd de tv niet aanzetten of je ziet iemand van 450 kilo die als een vormeloze vetkwab op zijn sponde ligt en er alleen vanaf komt om een half filiaal McDonalds soldaat te maken of de toiletpot tot de rand toe vol te schijten (dat laatste zie je nooit in beeld, maar je kunt vermoeden dat het zo gaat, want het moet érgens blijven). Wel word je overgeleverd aan allerlei onsmakelijke praatjes over maagbanden, spijsproppen die dan terugkeren, en wat niet.

Het is allemaal zo extreem; ze filmen alleen de ergste gevallen. De doelgroep, de doorsnee-dikkerdjes die we bij honderdduizenden hebben in dit land, worden zo niet bereikt. Die denken dat het met hun allemaal zo’n vaart niet zal lopen; ze wegen tenslotte hooguit 150 en nog geen 500.

Weet je, het gaat in zulke shows helemaal niet om een waarschuwing tegen overgewicht, maar meer om een algemene moralistische boodschap tegen overdaad en vóór matigheid. Vroeger, tot zo ongeveer de Romantiek, schreven ze daar leerdichten over, maar tegenwoordig maken ze er documentaires over, want ook de moraal moet érgens blijven.

Het ergste vind ik nog, dat ze altijd aankomen met type-twee diabetes, die je er voor straf van krijgt. Maar ook dat is zwaar overtrokken. Je kunt dat ook krijgen zonder een dag in je leven overgewicht te hebben gehad, zoals ondergetekende, uw dienaar, kan getuigen.

Ze staat op, wankelt het trapje van de dubbeldekker af, voetje voor voetje met evenwichtsgebaren met de armen, om niet te dompen; topzwaar.

 

Kruiningen-Yerseke

 

<<< TERUG

Fotowandeling door Goes

Nee, ik zal niet meer aankomen met dat flauwe grapje: ‘Who ‘goes’ where?’ Maar ik heb nog iets goes te maken, goed te maken. De vorige keer dat ik in Goes was, regende het, en de voor-vorige keer was het avond. Nu eindelijk dan een volledige stadswandeling met foto’s.

Goes is iets minder uitgelaten dan Middelburg; iets rustiger voor de ogen, feitelijk. Een mooie, groene stadsomwalling (niet op de foto, merk ik) omsluit een stad met intieme steegjes en een fraaie haven. Op de bastions en ravelijnen is nieuwbouw verrezen die redelijk past bij het oude, dat je er soms bovenuit ziet steken. De kerk is monstrueus van grootte, zoals het in Zeeland betaamt, maar het stadhuis steekt haar naar de kroon.

 

Niet erg geslaagde moderne architectuur onder een dreigende wolkenhemel die het toch ineens mooi maakt.

 

Grote of Maria Magdalenakerk

 

Het stadhuis uit de 15e en 16e eeuw.

 

Het Soepuus uit de 17e eeuw kreeg in de 19e de functie die door de naam wordt uitgedrukt: gaarkeuken voor arme donders. Van origine is het een watergetijdenmolen.

 

De mooie jachthaven, midden in de stad.

 

Als je zonder armen door het leven moet, kun je nog steeds halskettingen etaleren.

 

Te voet of te fiets dwalen door steegjes.

 

De molen wiekt boven de daken uit.

 

Zoals je in Doel altijd de kerncentrale erop krijgt als je de molen fotografeert, krijg je er in Goes steevast de televisietoren bij cadeau. Maar hier is het beeld minder dramatisch dan in Doel. Daar zal de kerncentrale overleven en de molen wijken. Maar in Goes staan ze vast over 100 jaar nog naast elkaar, want ook de televisietoren is een monument. Hij is meer dan een halve eeuw oud, is de oudste nog bestaande in Nederland, en heeft een eigen schoonheid.

 

Huize In den Bastiaen werd voltooid in 1623, dat net als 2009 een crisisjaar was. Maar geen crisis zal die Zeeuwen ooit beletten, mooie huizen neer te zetten.

Frans, niet Gomarus, noch van Anjou
14 augustus 2009
Er geweest: donderdag 30 juli en dinsdag 4 augustus 2009

<<< TERUG

NAAR DEEL 2 >>>


© Frans Mensonides, Leiden, 2009.


<< naar thuispagina Frans Mensonides