Ik
bracht een brugdag
door in Zeeland, en deed die drie K-stations op Zuid-Beveland waarvan
ik de
volgorde nooit kan onthouden: Krabbendijke, Kruiningen-Yerseke en
Kapelle-Biezelinge. Waarbij ik de middelste oversloeg omdat ik er al
veel vaker
ben uitgestapt.
En dit heet dan een ‘brugdag’ omdat ambtenaren dan vrij zijn, om de kloof te overbruggen tussen hun vrije weekend en hun eveneens vrije Koninginne-dinsdag. Daarmee is de titel van dit stukje verklaard. Behalve dan het gedeelte: ‘De K van Biezelinge’ maar de goedgeïnformeerde lezer begrijpt wel dat dit een allusie is op: ‘De W van stamppot eten’ uit het omstreden koningslied.
Wie niet van spoorboekjes houdt, moet
nu zeven alinea’s
overslaan. Maar begrijpt dan verderop soms niet helemaal meer, waar het
over gaat.
Die drie stations met een K, die ik
na vandaag nooit meer
doorelkaar zal halen, liggen aan de enige reizigersspoorlijn in
Zeeland. Die verbindt
Vlissingen met het Brabantse Roosendaal. Kruiningen-Yerseke ligt, in
tegenstelling tot de andere twee, midden in de rimboe, met binnen een
straal
van vele mijlen alleen een uienfokkerij. Maar toch was juist dit
station eens stopplaats
op de Intercitylijn Vlissingen - Amsterdam CS. Je kon er de bus nemen
naar de
veerhaven van Kruiningen, en daar de boot naar Perkpolder en daar weer
de bus
naar Terneuzen. In 2003, na opening
van de Westerschedetunnel kwam er een eind
aan deze zeer omslachtige verbinding met Zeeuws-Vlaanderen.
De beide andere stations:
Krabbendijke en
Kapelle-Biezelinge, liggen in de bebouwde kom. Maar tot voor kort
stopten er
alleen boemels: eens per uur de stoptrein Vlissingen-Roosendaal.
Datzelfde gold
voor twee andere stations in het Zeeuwse land: Rilland-Bath en
Arnemuiden.
Zo’n jaar of twintig is er gesteggeld
over de Zeeuwse lijn.
Het was volgens velen een onbevredigend geheel. Die vier stoptreinstops
hielden
verschrikkelijk op. Dat doen ze trouwens overal ter wereld. Reizigers
uit metropolen
als Vlissingen (met wel 40.000 inwoners), Middelburg (33.000) en Goes (23.000) waren 7
minuten extra kwijt
als ze die boemel namen. Er is gesproken, lang gesproken, over de
opheffing van
het viertal stoptreinstations.
In december 2011 werd de rit
Vlissingen – Amsterdam CS flink
verlengd door het tussenvoegen van een aantal stops op de Oude Lijn; ik schreef
er toen over. Bovendien was Schiphol ineens geschrapt uit de route, en
zagen de
Zeeuwen op weg naar onze hoofdstad Haarlem langs hun couperaampje
paraderen.
In december 2012 werd de hele boel
wederom omgegooid. De
lijn uit Vlissingen kreeg ineens helemaal Lelystad als eindbestemming,
en
bereikt die nu weer via Schiphol in plaats van Haarlem, en via
Amsterdam
CS. Daarvandaan
rijdt hij, met nog één
stop: Almere Centrum, verder naar de hoofdstad van Flevoland, om aldaar
aansluiting te geven op de Hanzelijn
naar Zwolle.
Eindelijk heeft men nu een
Salomonsoordeel geveld over die
vier Zeeuwse stoptreinstationnetjes. Alle treinen stoppen nu overal,
elk
halfuur, en alle treinen rijden door naar Lelystad. De Sprinter
Vlissingen –
Roosendaal is
opgeheven. Vlissingen –
Amsterdam CS duurt nu 2:54
uur, tegen
2:41 in het spoorboekje van 2010. Die reis kan nu wel twee maal per uur
gemaakt
worden, zonder overstappen. En er is een regelmatige halfuurdienst,
waar er vroeger een scheve
23-37-minutendienst was.
Voor Vlissingen – Lelystad staat maar
liefst 3:37 uur. Je
rijdt dan om, maar met overstap op Schiphol, via Duivendrecht, gaat het
niet
sneller. Met de Fyra vanaf Rotterdam win je wél een halfuur, maar
daarvoor moet
je overstappen en bijdokken.
Krabbendijke
Hier voegen de spoorboekjeshaters
zich weer bij ons. De dag begint in Leiden met regen en met een defecte
chipkaartlezer in de bus naar het station. Het laatste is niet erg, en
het
eerste zal volgens de buienplanner tegen het middaguur verholpen zijn.
De hele dag, op elk station, meldt
een ingeblikte jongedame
met een nerveus kwebbelstemmetje dat
er
vanaf 19:00 uur gereden wordt volgens de Oranjedienstregeling. Met
ingang van dat
tijdstip is het tevens verboden om
alcoholhoudende drank bij zich te hebben op het station of in de trein.
Ik zit in een dubbeldekstrein waar
geen eind aan komt; 12
bakken IRM. In Roosendaal wordt meestal de helft ‘afgetrapt’. De plee
in de trein is voorzien van heel drukke
bloemenmotieven; alleen in de lente, denk ik.
Sporen
door Zeeland, daarbij ben je geneigd te denken aan zeeklei en
dijken. Maar het landschap is veel gevarieerder, als je er
echt op gaat letten. Ik doorkruis een streek met bosjes, weilanden,
kassen ook,
alsof we in het Westland waren; bloesembomen alsof we op de Betuwe
bivakkeerden;
wiekende windturbines, overgestoken kanalen, door de spoorbaan
doorsneden
dijken, een spaarzaam bereden B-weg naast het spoor, een veel drukkere
snelweg
iets verder weg, nog meer fruitboompjes die voorlopig niet fruiten, en
zelfs
nog niet willen bloeien; bomenruggen in de verte als windvangers,
wijd-armige
hoogspanningsmasten die hun draden over het landschap spinnen, als …
als wat? Een
web van intriges? Dat van een spin? Levensdraden van de schikgodinnen?
Nee, nee,
nee, dat zijn veel te mankgaande vergelijkingen. Driftig kras ik ze
door in
mijn notitieboekje. Mijn vergelijkingen met hoogspanningsmasten komen
nou nooit
eens een keertje uit de verf. Ik worstel er al jaren mee.
Industrie is er ook. Bij Coremans Metaalbewerking in Rilland hebben ze geen brugdag; er wordt gewerkt.
Later rijdt de trein kilometers
langs hoekige, grijsbetonnen loodsen. We remmen: station
Kapelle-Biezelinge.
Bestemming bereikt!
Als ik uitstap, houdt het op met
zachtjes regenen; het
plenst nu. Maar het blijkt een laatste stuiptrekking van de regenzone,
die snel
wegtrekt, overeenkomstig de voorspelling van de buienradar. Die is vaak
betrouwbaarder dan meteorologen van vlees en bloed. Vanaf nu perioden
met zon.
Met mij lopen 4 andere reizigers van
het perron af. Voor de
trein in de andere richting, die over een paar minuten binnen zal
komen, staan
er zelfs wel acht samengepakt in een kleine abri.
Het witgepleisterde station
Kapelle-Biezelinge is hier
neergezet in 1863, toen de Zeeuwse lijn in aanleg was. Sinds 1868
stoppen hier
treinen. Het is een voorbeeld van een StaatsSpoorstation vijfde klasse;
standaardarchitectuur.
Kapelle en Biezelinge zijn eeuwenoude
Zeeuwse dorpjes, die
ooit op een kwartier gaans van elkaar lagen. De spoorbaan werd
ertussendoor
getrokken. Dat vijfde-klasse-station kwam precies halverwege Kapelle en
Biezelinge. In de loop van de 20ste eeuw rukten beide dorpen elk aan
hun eigen
kant op naar de spoorbaan, die nu de grens vormt. Gezamenlijk
huisvesten ze
9.000 zielen – in het gereformeerde bolwerk dat Zuid-Beveland is, durf
ik het
woord ‘zielen’ wel te gebruiken voor wat voorshands levende mensen van
vlees en
bloed zijn.
In Biezelinge, het kleinste van het
duo, aanschouwde in 1956
ex-premier Jan Peter Balkenende het levenslicht; in Kapelle deed in
1911 de schrijfster
Annie M.G. Schmidt (†
1995) hetzelfde.
Zij wordt nu juist in Biezelinge geëerd met een complete Annie M.G.
Schmidtwijk, de Zuidhoek. Balkenende wordt in geen van beide dorpen
geëerd,
zelfs niet met een straatnaam. Maar voor dat soort eerbetonen moet je
eerst
eens een flink tijdje dood zijn, en dan kun je er niet echt meer van
genieten;
althans daar ga ik van uit.
Zuidhoek bereik ik via een tunnel
onder het spoor door, met
Jip-en-Jannekemotieven. Wat me als beginnende lezer indertijd niet
opviel, maar
nu des te meer: illustratrice Fiep Westendorp tekende Jip en Janneke
als
negertjes. Een onvermoede diepere laag in de Jip
en Janneke-reeks: die gaat eigenlijk over de integratie van
allochtonen.
Ik loop zo’n 25 meter achter een
jongedame met twee zware
boodschappentassen, die angstig omkijkt naar mijn camera, waarmee ik
Jip en
Janneke fotografeer (hij bijt niet, hoor). Onder het spoor gaat haar
pas over
in een driftig getrippel, terwijl ze om de tien stappen schichtig over
de
schouder blikt of ik haar echt nog wel achternazit. Wat zijn de mensen
toch
schijterig, tegenwoordig! Het komt door programma’s als Opsporing
verzocht, dat iedereen in iedereen een potentiële rover of
aanrander ziet. Maar ook wel doordat er in Biezelinge nooit iemand op
straat
loopt, behalve Biezelingers. De stilte tuit hier in mijn Randstedelijke
oren.
Straatnamen als Minoes en Floddertje ten spijt, en niettegenstaande het feit dat veel woningen gepavoiseerd zijn met rood-wit-blauwe en oranje vlaggetjes, maakt het dorp hier toch een deprimerende, verwaaide indruk. Zelfs op de Petteflat staat geen hoge flat; alles is hier laag gehouden. Ook huize Utopia is van vlaggen voorzien.
Er
is in Biezelinge een fruitmuseum,
maar dat is op maandag
gesloten. Verder loop ik, langs een park met Schmidt-rekwisieten en een
veld
vol grijze kleibonken. Heel in de verte raast de snelweg en dreunt een
landbouwwerktuig. Midden in het dorp ligt het Marktplein (linksonder op
de mozaïekfoto), dat tot 300 jaar
geleden een haventje was, verbonden met de Westerschelde.
Schmidt verdient eerder een eerbewijs
dan Balkenende. Drie
generaties Nederlanders hebben lezen geleerd met Jip
en Janneke, Pluk van de
Petteflat, de Abeltje-reeks
en
vele andere van haar boeken.
Maar wat heeft Balkenende eigenlijk
gepresteerd? Ik heb
vandaag geen elektronische opzoekmiddelen bij me, en probeer uit mijn
hoofd te
reconstrueren hoe zijn acht jaren in het torentje ook alweer verlopen
zijn. Dat
is niet eens gemakkelijk; hoe snel vergeet je de moderne geschiedenis,
ook als
geïnteresseerde krantenlezer en actualiteitenrubriekenkijker!
Al die ministers en
staatssecretarissen in al die
kabinetten; ik leer ze al lang niet meer uit mijn hoofd. Het is de
moeite niet
meer waard, als een doorsneekabinet na formatie zo’n anderhalf jaar
standhoudt.
Dat ook het huidige ‘moetje’ van PvdA en VVD de rit niet uit zal
zitten: je
hoeft geen Nostradamus te heten om dat te kunnen voorspellen. Rutte II
valt
volgende maand op legale illegalen, of wat later, op iets anders, maar
vallen
zal het.
Mijn geheugen werkt langs de lijnen
van mijn eigen
schrijfsels. Ik weet nog dat het zoveelste kabinet-Balkenende viel in
de zomer
van 2006, omdat ik toen voor deze rubriek rondliep in Baarlo (L), en mijn
moeder mij opbelde dat er een rompkabinet gekomen was. Zo’n romp,
zonder armen
en benen, kan niet veel doen; ook dat rompkabinet liep niet.
Balkenende wás er in 2002 ineens, op
het politiek toneel, en
liep er in 2010 ook ineens door de zijdeur vanaf. Daartussenin heeft
hij een
stuk of vier kabinetten, het CDA en de confessionele politiek naar de
Filistijnen geholpen. Ik zit er beslist niet mee. Maar er komt hier
vast nooit
een Balkenende-wijk.
Zo denkend passeer ik een
spoorovergang en loop het andere
dorp, Kapelle, binnen; langs een wrakke fruitloods. Madelinde is
geslaagd! Ik heb
niet de eer, Madelinde te kennen, maar dat ze geslaagd is, zie ik staan
op een
groot banier. En in Kapelle heeft
rechts voorrang, niet anders dan in de rest van dit land.
Dat Kapelle er vriendelijker uitziet
dan Biezelinge, kan komen
door het oranjezonnetje, dat nu overvloedig schijnt, één etmaal te
vroeg. De
Coxstraat is genoemd naar de appel, en niet naar Gerard. In elk
bloesemdorp heb
je wel een appelen- en/of perenbuurt.
Maalstede is de oudste wijk van het dorp, al bewoond in de 13e eeuw, en toen gelegen rond een kasteel. Tegenwoordig is het een nieuwbouwwijk rond een weiland. Het kasteel raakte bouwvallig, werd gesloopt, en zou het tijdperk van de monumentenzorg niet halen. Nu resteert nog wat je de artist impression zou kunnen nomen, als die term niet gereserveerd was voor iets wat nog moet komen.
Kapelle is een puntgaaf voorbeeld van een kerkringdorp, waar
de kerk het middelpunt is / was van het bestaan. In één van de statige
panden op
de ring (linksboven op de foto) werd Annie M.G. Schmidt geboren, als
domineesdochter.
Ik nuttig mijn traditionele lunch
(twee kroketten op
bruinbrood, altijd hetzelfde, anders heb je geen
vergelijkingsmateriaal; deze
hier krijgt vier sterren) een kwart kerkring verder, in een van de 996
etablissementen in dit land die De Zwaan heten.
Op het papieren onderleggertje staan
een paar pagina’s
afgedrukt uit een autobiografisch verhaal van Annie M.G. Schmidt. Zij
vertelt
dat zij als kind niet langs het café - dít café! – durfde te lopen,
omdat het
een plaats van zonde was, maar ook omdat de eigenares een grote, enge
hond
bezat.
De Zwaan houdt een eeuw later het
midden tussen een eetcafé
en een kroeg. Wat Schmidts vader er in zag, een voorportaal van de hel,
dat is
het echt niet. Er heerst een lieflijke rust op dit middaguur. Ik ben de
enige
eter. Aan de bar zitten twee middelbare mannen hun brugdag loom te
verdrinken
in bier, en tegen de uitbaatster aan te zwetsen. Een andere man laat in
de hoek
zo’n beetje zijn complete AOW van deze maand in de gleuf van een
gokkast
glijden. Hij kijkt sip; deze 29ste april is niet zijn geluksdag. Het
apparaat
slikt en slikt maar, en weigert pertinent, iets uit te spugen.
Welk een zonde, zulk tijdverdrijf… In
ieder geval zonde van
het geld en de tijd. Dat zou je ook kunnen zeggen van stad en land
afreizen als
De digitale reiziger. Ik reis dus maar snel verder; op naar het station!
De trein naar Krabbendijke heeft 13 minuten vertraging; hoe
krijgen ze het voor elkaar, al helemaal aan het begin van die lange rit
naar
Lelystad! 13 minuten, dat rij je er niet meer uit; 5 vaak nog wel. Deze
trein
zal tot Lelystad te laat zijn, overal het overige treinverkeer in de
wielen
rijden en bovendien zijn aansluiting op de Hanzelijn missen.
Ik sta dat kwartiertje uit met drie
medepassagiers.
Kapelle-Biezelinge staat diep in het rechterrijtje van de stations,
gerangschikt naar passagiersaantallen. Maar in de morgenspits op een
niet-brugdag zal het perron misschien wel zwart staan, wie weet. 500
passagiers
stapten hier per dag in, volgens statistieken uit 2007. Met die
halfuurdienst
kan het aantal best stijgen. Frequentieverdubbeling leidt tot 30% extra
passagiers, en een geschrapte overstap idem; tenminste dat zeiden wij
altijd toen
ik nog in ROVER zat.
Ik neem plaats op het bovendek in een
coupé met verder
alleen twee giechelmeiden van een jaar of 20. Nauwgezet gaan zij gangen
van de
conducteur na: ‘Hij komt hierheen, nee, nee, hij gaat naar beneden!’
- ‘ Ja, maar dan komt hij straks aan de andere kant naar boven!’
Die rijden dus zwart. Maar voor een
conducteur hoef je echt
niet bang te zijn, in een trein met flinke vertraging.
Het gesprek gaat over het boeiendste
onderwerp dat denkbaar
is: jongens.
- ‘Zou je nou zelf zo’n jongen als Die-en-die kiezen?’ (giebel, giebel,
giebel).
- ‘Hij heeft echt
zo’n voetbalhoofd!’
(giebel, giebel, giebel).
- ‘Ja, maar vind jij Madelinde nou zelf echt zo mooi, dan?’ (giebel,
giebel,
giebel).
- ‘Maar ik ben blij dat ik in mijn eigen bedje kan slapen, in plaats
van in
Oergoezië, of hoe heet dat, waar hij vandaan komt’ (giebel, giebel,
giebel).
- ‘Dan kun je net zo goed helemaal geen jongen hebben’ (giebel, giebel,
giebel).
Het station van Krabbendijke is een zusje van dat van
Kapelle-Biezelinge;
ook zo’n vijfdeklasser. Grappig, dat zulke originele 19e-eeuwse
stations er
nog steeds staan! Ook dit station trok in 2007 500 reizigers per dag.
Veruit
het populairste station van Zeeland is Goes, met 6700. Station
Krabbendijke staat
te huur en bij te dragen aan de miljoenen vierkante meters lege
kantoorruimte
in Nederland. Ja, dit is natuurlijk ook niet echt een aansprekende
a-locatie;
niet echt centraal in het land.
Krabbendijke strekt zich uit langs de
spoorbaan, en wel aan
de zuidkant ervan. Dit is echt Zuid-Beveland op z’n smalst –
geografisch
gezien, dan. Het dorp ligt op 500 meter van de Oosterschelde en 2,5
kilometer
van de Wester-. Bij de naamgeving van die zeearmen hadden ze het kompas
niet
helemaal scherp in de smiezen; de Westerschelde had eigenlijk
Zuiderschelde moeten
heten, en de Oosterschelde Noorder-. Of stond de aardas duizend jaar
geleden
anders dan nu? Dat lijkt me onwaarschijnlijk.
Er is toch best iets te zeggen voor
die halfuursdienst op de
hele Zeeuwse lijn. Niemand in Krabbendijke hoeft langer dan een
kwartier te
wandelen naar het station. Al zullen ook hier nooit drommen mensen op
de
perrons staan, het dorp is nu tenminste behoorlijk ontsloten met het
OV. Van de
bus moet je het echt niet hebben. Er rijdt een belbus door
Krabbendijke, lijn
410 (Kruiningen – Waarde – Krabbendijke – Rilland – Bath); 6 keer per
dag per richting, als hij tenminste zo vaak gebeld wordt.
Verder rijdt er weliswaar een hele
tros andere buslijnen
door het dorp, maar die hebben alle het Calvijncollege als bestemming,
één van
de vele vestigingen van deze in Zeeland alom tegenwoordige school. Die
bussen rijden
alleen in aansluiting op de lesuren, en vandaag, in de meivakantie, dus
helemaal niet. De school heeft zelfs een eigen busperronnetje voor de
deur.
Daar ik een luie bui heb, wil ik de
Oosterschelde zien, en
niet de Westerschelde. Ik sla dus af naar het noorden, bij zo’n door de
spoorbaan doorbroken dijk. Er zitten wel schotten in om de boel af te
sluiten,
in geval van dreigende overstroming.
Onderaan de dijk ligt het buurtschapje Roelshoek. Een ezel balkt
me woedend, met wijd opengesperde muil (het is een muilezel) toe over
de rand
van een hek. Volgens kinderboeken zegt zo’n beest ‘Ia, ia!’, maar in
werkelijkheid klinkt het gebalk meer als een roestig mechaniek dat te
lang niet
gesmeerd is.
De dijk langs de Oosterschelde wordt
hersteld. Aan de
overkant van het water ligt Tholen,
waar ik ruim een jaar geleden was.
Ik keer terug naar de dorpskom van
Krabbendijke en wandel in
een nieuwbouwwijkje waar de vogels oorverdovend kwinkeleren. Er lijkt
hier een
stilte-voor-de-storm te heersen voor de orgie van Oranjefeestvreugde
die morgen
zal losbarsten.
Zo’n abdicatie duurt feitelijk maar
tien minuten; met het
tekenen van de akte is het gepiept. De rest, de balkonscène, de
inhuldiging
door de Staten Generaal, de rondvaart, Armin van Buuren, het
is allemaal de
‘franje van Oranje, het vertoon van de kroon, de eis van het paleis’,
met dank
aan Wim Sonnevelds onvergetelijke stalmeester. Brood en spelen
voor het volk,
nee, geeneens brood, en alleen maar spelen.
Dat zweren van trouw aan de koning,
door Kamerleden: leuk
schouwspel, voor wie ervan houdt, maar
het betekent niets. Wie het weigert, is morgen nog steeds Kamerlid, en
wordt
niet in een kerker geworpen. En wie het wel doet, mag overmorgen best
een republikeins
standpunt verkondigen. Een Kamerlid is in de eerste, tweede en derde
plaats
trouw verschuldigd aan de kiezer, aan wie hij zijn stoeltje dankt.
Krabbendijke is geen kerkringdorp, en
heeft eerder een Jumbo-filiaal
als middelpunt dan een godshuis. Bij de boekhandel kan ik eigenaar
worden van
het werk Onze vorstin. Protestanten over
Beatrix. Als ik het koop, zullen er vast onvermoede werelden
voor me
opengaan, maar ik betreed de zaak niet.
Meer opmerkelijks: een eetcafé, dat
De Krab heet. En de
aanduiding ‘Gymnastiek’ op een bouwsel dat overduidelijk een gymzaal
is, en
waarvoor de architect niet bepaald met zijn talenten gewoekerd heeft.
Aan zo’n
gymnastiekzaal is ook weinig eer te behalen. En diverse tuintjes met
doolhofheggen. Je ziet ze de laatste tijd overal; het is een trend in
tuinieren,
denk ik. De laan
langs de spoorbaan slaat
me ook met stomheid van verbazing. Die heet namelijk: Spoorlaan.
Ik stap weer in de dubbeldekker. Deze
is wat drukker dan
eerder op de dag. Er reizen nu wat groepjes rumoerige jongeren, die
uitpuilende
tassen vol bierblikken met zich meetorsen. Alvast naar de hoofdstad,
voor
morgen; Zeeuwen zijn Oranjegezind, zoals gezegd. Ja, en met deze trein
kun je
nog net voor zevenen, het ingangstijdstip van het alcoholverbod, in
Amsterdam
zijn, en onderweg continu inzuipen.
Aangezien de dag feitelijk nog jong
is, stap ik nog even uit
in het Brabantse Bergen
op Zoom, waar ik vorig jaar ook al een paar keer was.
Daarmee schijt ik me wel in de zak, met al die onderbrekingen, want met
de
chipkaart moet je steeds uitchecken als je het station verlaat, en dure
korte
ritjes betalen. Een Zeeuw zou het zo niet doen.
Ergens in het hart van Bergen op Zoom
valt mijn oog op een
gesloten sigarenzaak. Ik weet niet of het komt door mijn gebruikelijke
late-middagdip, maar een achter het raam geplakt krantenartikel doet me
bijkans
in schreien uitbarsten. 40 jaar heeft dat echtpaar in die zaak gestaan.
Elke week
72 uur geëzeld. Nooit eens een brugdag, want dat kost je omzet. En nu
is het
afgelopen; geen opvolger die ze zo gek hebben gekregen…
Ik sta het me in te denken: 40 x 52 x
72 uur, zo om en nabij
150.000 uur: ‘Goedemorgen, goedemiddag, zegt u het maar, anders nog
iets?, lekker
weertje vandaag / wat een snertweer vandaag, wie mag ik helpen?, dat is
dan
zoveel gulden / euro zoveel, dat maakt weer 10 / 20 / 25, ziet u wel?,
wordt u al geholpen?, alstublieft,
vloeitjes erbij?, heeft u het niet kleiner?, dankuwel, tot ziens… Half
Bergen
op Zoom aan gifstengels en aan kwaadaardige nieuwvormingen geholpen,
voor een
paar rotcenten winst. Het is nog erger, en minder lucratief, dan 32
jaar koning
zijn. En dan klaag ik nog wel eens over die zielige 24 uur per week die
ik
aanwezig moet zijn op een kantoor waar tegenwoordig zo goed als alles
digitaal
en dus helemaal automatisch gaat. Het is toch verschrikkelijk,
verschrikkelijk,
zo alles bij mekaar…
Mijn
artikelen worden
altijd zo lang, omdat ik er nooit een fatsoenlijk einde aan kan
draaien. Ook
deze keer lukt het me niet, een overtuigende slotzin te bedenken. Raar
einde,
weer.
Frans Mensonides
9 mei 2013
Er geweest: maandag 29 april 2013
© Frans Mensonides, Leiden, 2013