De digitale reiziger (73c)
'Snelwegbus'; niet de BrabantLiner naar Bergen op Zoom en Steenbergen


 

< < < lees ook deel 1: Raamsdonksveer en Geertruidenberg
< < < lees ook deel 2: Woudrichem

Dit bescheiden drieluik over de BrabantLiner hing toch al als los zand aan elkaar. Maar het wordt des te erger met dit reisverslag van een rit met Veolia-lijn 101, Bergen op Zoom NS – Rotterdam Zuidplein. Die reed tot 2009 volgens het nu niet meer bestaande Interliner-NS-tarief. In de Wikipedia staat hij nog altijd vermeld als BrabantLiner, de gelijke van de lijnen 400 en 401 (Breda / Oosterhout – Utrecht) die we onlangs deden. Maar iemand als ik, die regelmatig onzin schrijft in die encyclopedie, zou zich er zelf niet op moeten verlaten.

Lijn 101 lijkt verdacht veel op een normale streek-snelbus, en wordt ook niet met het speciale BrabantLiner-materieel gereden. Veolia zelf erkent hem niet meer als zodanig, vermeldt hem ook niet (meer) op haar BrabantLinerpagina, maar gunt hem nog wel een status aparte: Ritkaartjes  zijn er duurder dan op normale buslijnen

Dit derde deel had dus ongeschreven kunnen blijven. Maar de wandeling en de foto’s waren gemaakt, zij het al maanden geleden. En ik wilde er ook nog een beschouwing aan vast knopen over de ‘Snelwegbus’ (wat lijn 101 maar in beperkte mate is).

Ik ben namelijk op Internet aan het discussiëren geslagen met  Lex Boersma, de bedenker van een geheel nieuw Snelwegbus-concept. Het woord Snelwegbus heeft hij niet zelf bedacht. Maar al wat tot dusverre onder die naam gereden heeft, is echt drie keer niks, vindt hij.

Zijn Snelwegbus houdt een nationaal bussysteem in over ons rijkswegennet. 40% van de woonwijken en bedrijventerreinen liggen nabij een snelweg. Terwijl ons OV-systeem al sedert de 19e eeuw georiënteerd is op de binnensteden. Het enige wat je hoeft te doen om het OV ingrijpend te innoveren: een hoogfrequente bus laten rijden over de snelweg, van oprit naar oprit. Boersma wil bij die opritten halteplaatsen aanleggen, en hoopt bij files over de vluchtstrook te mogen rijden.

Naar die Snelwegbushaltes begeeft de reiziger zich te voet of per fiets. Desondanks lijkt Boersma met zijn geesteskind vooral automobilisten te willen trekken. Hij geeft hoog op van het geringe tijdverlies van zijn bus ten opzichte van de auto. Een tijdverlies dat je graag voor lief neemt om rustig in een comfortabel voertuig te kunnen zitten, en verlost te zijn van files en parkeerproblemen.

Op punten waar de snelweg de spoorbaan kruist, geeft Boersma’s bus aansluiting op het klassieke OV-net. Nu moet ik helaas wel tegenwerpen, dat er heel weinig NS-stations op zulke plekken gelegen zijn.

Er valt wel meer in te brengen tegen het Snelwegbus-concept. Een bus die, met rijkssubsidie, in 2009/2010 even onder die naam gereden heeft naar bedrijventerreinen in Utrecht, was inderdaad heel erg ‘snel weg’, zoals in toen schreef in FHM’s. Maar dat was Boersma’s idee niet. Die farce komt in zijn ogen doordat de bus regelmatig de snelweg verliet om te stoppen bij bedrijven. De zijne doet niet aan deur-tot-deurvervoer, en blijft op de snelweg. Dan verlies je geen tijd, en daaraan ontleent zijn systeem zijn kracht.

Het Utrechtse experiment was bovendien een vorm van besloten vervoer. Het zijne wordt dat overigens ook. Je moet er een pasje voor hebben, of lid van zijn, of zoiets, om in te mogen stappen. Op Boersma’s wervende website kun je aangeven of je behoefte hebt aan een Snelwegbusverbinding tussen A en B. Als hij een bepaald quorum aan potentiële reizigers bijeen heeft, gaan er daadwerkelijk bussen rijden.

Ik wees hem erop, dat je je aardig kunt verrekenen met zulke dingen. Dat was de les uit de SWAB-experimenten (Samen Werken Aan Bereikbaarheid, het klonk al te braaf) aan het eind van de jaren 90. Bij enquêtes gaven honderden, zo niet duizenden autoforenzen aan, met het OV te zullen gaan reizen als dat beschikbaar zou zijn op hun woonwerktraject, bijvoorbeeld van Ridderkerk naar het Botlekgebied. Dat kun je natuurlijk gemakkelijk zeggen, zolang er geen OV ís. Maar toen er op grond van zulke enquêtes werkelijk bussen gingen rijden, stapte er geen hond in; ik schreef erover in 1998.

Boersma laat zich door zulke argumenten geenszins ontmoedigen. Je moet als innovator niet kijken naar het verleden. Die SWAB-bussen hadden als nadeel dat ze mensen van deur tot deur wilden brengen. Hetzelfde geldt voor R-Net-lijn 320, Amsterdam Amstel – Hilversum, die met 100 over de snelweg mag (ik nam hem vorig jaar). Die buslijn heeft zijn meeste haltes in woonwijken, bij bedrijventerreinen en NS-stations. Volgens mij heeft dit concept daaraan zijn betrekkelijke succes te danken. Maar Boersma vindt dat je de snelheid er lelijk uithaalt als je steeds de snelweg verlaat.

Ik weet niet; ik heb hem alle succes van de wereld gewenst, maar acht dat niet voor hem weggelegd. Hij snapt niets van de psychologie van de automobilist, noch van die van de OV-reiziger. Ongeveer evenveel als Wubbo Ockels, wiens Superbus hij natuurlijk diep bewondert; zijn Snelwegbus zou in de toekomst een Superbus kunnen zijn.

Het enige sympathieke aan de Snelwegbus vind ik het feit dat Boersma er geen subsidie voor vraagt. Deze narigheid gaat dus niet ten koste van het reguliere OV waarmee ik me ook de komende decennia zal moeten behelpen. Mijn bestemmingen liggen zelden of nooit langs de snelweg. Zelf woon ik op een klein halfuur lopen van zo’n asfaltlint, terwijl ik twee spoorwegstations op een ruim kwartier heb.




Allemaal dingen om eens diep over na te denken tijdens een zonnige wandeling in Bergen op Zoom. Ik bewandelde het centrum van deze carnavaleske stad eerder dit jaar, en begeef me nu naar de outskirts (maar ook ver weg van de snelweg; Boersma’s bus zal er nooit rijden).

Deze keer neem ik de Zuidoostsingel langs het centrum, die naar het zuidwesten voert (wat toch wel logisch is, vanuit de binnenstad geredeneerd). Daar staat een pracht van een pacifistisch gedicht op de gevel van een grote, moderne kantoortempel. Een bank, natuurlijk; wie heeft er anders, sinds de door banken veroorzaakte crisis, nog zoveel geld voor eclatante kantoorgebouwen? Maar het gedicht heeft niks met bankieren te maken, en verwijst naar het vestingwal-verleden van deze plek.

Dat verleden wordt even verderop, als je ook Stadsbeheer en de Rechtbank voorbij bent, veel tastbaarder. Daar is een mooi stadspark aangelegd op het oude vestingwerk Kijk in de Pot, ten zuidwesten van de stad. Er staat een moderne flat uit te kijken over het groen, en er komen nog nieuwe villa’s. Aan de einder zie je overal de vertrouwde gestalte van de Sint-Gertrudiskerk. Ook buiten carnavalstijd kun je er niet veel anders in zien dan een mannetje, één dat vertrouwen wekt; de waker van de stad.

Een plezierige wandelstad, Bergen op Zoom, ook buiten de wallen; een parkenstad, een waterstad, ook. Ooit lag hij aan de Westerschelde, en daarmee feitelijk aan zee. De Deltawerken plaatsten de Oesterdam en de Markiezaatskade tussen Bergen op Zoom en de woelige baren. De stad ligt nu nog maar aan het Markiezaatsmeer, de Binnenschelde en het Zoommeer, een opeenvolging van plassen die ideaal zijn voor kitesurfen, dat hier fanatiek beoefend wordt. Tientallen onverschrokkenen zie ik over het water scheren, voortgetrokken door kleurige boemerangs in de lucht.

Er ligt een strand en een grasveld langs het water, met patatgelegenheden en restaurants aan de boulevard, en een sportschool met de aanduiding ‘3=2, 2=1’ op de gevel, bijzondere Bergse rekenkunde.

Aan de overkant van het water strekt zich als een langwerpig steenlint de nieuwbouwwijk Bergse Plaat uit. De wijk is in de jaren 90 gebouwd op een zandplaat, die voor de vloed van 1530 ook al eens een poosje bewoond is geweest. Ik loop om het meer heen op die wijk af, een schiereiland. Een wijk waarvan de bouw omstreden was, maar is dat niet vrijwel alles in dit land? Ik zie een aardig leefbare buurt, met doorkijkjes op water, met veel groen dat de bebouwing doorbreekt.

Een hardloper probeert de wolkenschaduw bij te houden, maar hij schiet te kort. Het is overwegend zonnig, vanmorgen, maar dat zal niet duren tot zonsondergang. Dit stuk wordt pas in september gepubliceerd, dank zij actuele dingen die ertussendoor kwamen, maar ik ben hier op maandag 25 juni 2012; we zitten in de druilerigste junimaand sinds heel lang.

Echt een tweeverdienersbuurt, deze Bergse Plaat, met overdag vrijwel geen mens op straat. Een klein, nog niet schoolplichtig meisje blaast kleurige zeepbellen met zeepsop dat zij met zich meevoert in een soort pijlkoker. Een Cupidootje dat slechts bellen blaast; schreef ik daar niet eens een academisch verantwoord werkstuk over (NB: in Word-formaat, voor wie het wil doorworstelen)? Dat moet gebeurd zijn in zo'n vlaag van genialiteit die ik soms heb; ik kan er zelf geen touw meer aan vastknopen, nu.

Aan de westkant van de plaat, in een natuurgebiedje met kniehoog gras, bevinden zich nog twee levende wezens: een vrouw in een invalidenscooter met een hondje. De vrouw spreekt haar blijdschap uit over eindelijk wat zon, maar ze heeft misschien vanmorgen het weerbericht niet gehoord.

Aan de overkant, ergens in Zeeland, industrie aan de einder, met wijde, rokende schoorsteenmonden en vlammende boortorens, zo het lijkt. Vanaf een kunstmatig duin, een meter of twaalf hoog, heb je een fraai uitzicht over de hele wijk, met jagende stapelwolken erboven.


Stadsbus 25 brengt me, samen met 6 andere passagiers, terug naar het centrum van Bergen op Zoom. Deze stad met 50.000 inwoners heeft nog een stadsnet met vier lijnen, en evenzovele bussen, dat hyper-efficiënt is opgezet. Een lus station – buitenwijk – station neemt slechts een klein halfuur in beslag. Aangekomen op het busstation begint de bus vrijwel meteen aan de volgende rit. Er kan zodoende maar in één richting aansluiting gegeven worden op de treinen, die op het hele en halve uur vertrekken. ’s Morgens arriveren en vertrekken de bussen rond 25 en 55 op het station, zodat je aansluiting hebt op de vertrekkende treinen. ’s Middags en ’s avonds komen en vertrekken ze 35 en 05, zodat je aansluiting hebt vanuit de arriverende treinen. Het kantelpunt ligt rond 13:30. Dan heb je één keer een 40-minuten-interval, in plaats van 30.

Ik ga lunchen in de binnenstad. Ik vergat de vorige keer nog op te merken over Bergen op Zoom, dat ze als één van de weinige steden in ons land een eigen, officieel volkslied hebben, Merck toch hoe sterck. Jammer dat het nooit tot nationale hymne is verheven. Het klinkt een stuk pittiger en opgewekter dan die jengelende begrafenismars waar we het nu mee moeten doen, ook op hoogtijdagen, straks weer als een landgenoot een olúmpische muddálje wint (nog toekomstmuziek, nu ik hier loop).

Hoor het Bergse volkslied HIER op You Tube, met krijgshaftig gebrul, fanatiek tromgeroffel en trompetgetetter. Dit triomflied over het ontzet van Bergen op Zoom op 2 oktober 1622 werd geschreven door de bekende Gouden Eeuwse protestzanger Adriaen Valerius, op een bestaande melodie. Het was dus maar een cover, maar stond desondanks 414 weken op nummer 1 in de top-40.

Een ware klassieker, die komende december maar eens door de Bergers in de top-2000 moet worden gestemd. Het was een track van het album Nederlandtsche gedenck-clanck uit 1626, dat pas in de 19e eeuw echt populair zou worden. Op die elpee staat ook een song over Leidens ontzet. Een en ander is in 2000 behandeld op mijn site; serieuzer dan ik het hier doe.




Op weg van het centrum naar het station zie ik een heuse BrabantLiner rijden, een ware Brabo. Bus 101 die voor komt rijden op het busstation, is echter een doodnormale streekbus, zonder laptopstopcontact, zonder individuele lampjes, zonder niks. Ook deze bus heeft een man of 7 aan boord.

Hij stopt in het centrum, nog een paar keer in de noordelijke buitenwijken van Bergen op Zoom, en nog drie keer in het onder die gemeente ressorterende Halsteren, een uitgestrekt dorp. De route van Lijn 101 voert over provinciale wegen; geen snelwegen, nog. Inwoners van Halsteren en Steenbergen zijn er snel mee in Rotterdam, maar vanuit Bergen op Zoom zelf kun je echt beter de trein nemen; de busrit van begin- tot eindpunt duurt 70 minuten.



In Steenbergen stap ik uit op de halte Ravelijnstraat en neem de Van Gaverenlaan richting centrum. Het is hier een sjieke boel – staat in mijn aantekeningen, hoewel ik een eenvoudige doorsneestraat voor mijn ogen heb. Nee, ‘sjeudeboel’, staat er bij nadere ontcijfering; er is een jeu de boulesbaan waar bejaarde heren elkaar de loef proberen af te steken bij het gooien van grote ballen naar een kleine.

Ik rond een enorme vestingwal rond een klein stadje, of liever: de plekken waar die gelegen heeft, want de vesting is sinds lang ontmanteld. Er zijn nog wel bolwerkachtige nieuwe huizen te zien, met uitzicht op voormalige vestinggrachten en parkachtige vergezichten.

An het begin van mijn rondwandeling ontmoet ik twee dames van het Rode Kruis die me vragen naar het Nassau Bolwerk. Ik zeg, dat ik vandaag voor het eerst in mijn toch niet al te korte bestaan in Steenbergen ben, en het helaas niet weet. Pas als ze een stipje in de verte zijn, schiet me te binnen dat ik een uitgedraaid kaartje bij me heb, en ik het ze dus zó had kunnen uitduiden. Echt spijt heb ik er niet van: ze droegen geen verbanddozen, maar voerden slechts collectebussen met zich mee, om de bewoners van het Nassau Bolwerk geld afhandig te maken. Geen transfusie, maar een aderlating.

Steenbergen is / was, net als Bergen op Zoom, vesting-, garnizoens-, industrie- en handelsstad, maar lijkt vooral het lelijke zusje van haar buurstad. Er zijn weinig eeuwen verstreken zonder dat Steenbergen het strijdperk was in oorlogen. De watergeuzen, die elders zoveel heilswerken  verrichtten, plunderden deze stad al in 1572, en de Spanjaarden hielden een halve eeuw later, rond het beleg van Bergen op Zoom, ook nog eens flink huis. Ook in WO II heeft Steenbergen zwaar te lijden gehad.

Het stadje zucht op deze junimiddag onder een levensgrote schol van inktzwarte wolken. Wat resteert, na al die oorlogen, is een stad waar ik telkens verwacht dat het er mooi zal worden als ik de volgende straathoek rond. Maar die op niets gebaseerde verwachtingen kan hij niet echt meer waarmaken.

Ook ik kan het niet waarmaken. Als reisschrijver verbeeld ik me soms dat ik een plaats inclusief al zijn inwoners voor 100% kan doorgronden, louter door er een uurtje in rond te lopen. Maar vanmiddag in Steenbergen lijkt dit vermogen me verlaten te hebben. Ik zie rijke winkelstraten en steegjes met wat armetierige, lage huisjes; hoe is het leven hier?



De Witte Kerk (hieronder) heeft alle oorlogsgeweld doorstaan, maar de Sint-Gummaruskerk (hierboven) hebben ze na de oorlog zo ongeveer geheel moeten heropbouwen. Het ziet er naar uit, dat de volledig foute architect Kropholler, die ik o.a. in Waalwijk tegenkwam, ook hier weer een keutel gekakt heeft. Maar het nep-antieke raadhuis, met de trompetter ervoor, is hier door een ander neergepoot, als ik het later nasla.

Daar loop ik zowaar die twee Rode-Kruisdames weer tegen het lijf, die terugkomen van de volkomen verkeerde kant die ik ze eerder zag opgaan. Ik heb onderweg inmiddels hun Nassau Bolwerk gezien, en ben deze keer niet te beroerd om ze de goede richting te wijzen.

Daar het begint te regenen, en het vertrektijdstip van lijn 101 nadert (die van maandag tot vrijdag overdag halfuurdienst rijdt), begeef ik me naar de halte. Lawaaierige schooljongens passeren me op de fiets: ‘Ha, ha, ha’, brult er één, ‘Het kiertje van Kyra, ik heb Kyra d’r kier gezien, jongen, (bronstig gelach), ik zweer het je, jongen!’

De bus komt al aanrijden aan de overkant, een paar minuten te vroeg. Ik bereik de halte nog, met een oversteek die ik niet hoop terug te zien op ‘Wegmisbruikers’ of zo’n programma.


Na Steenbergen gaan we echt de snelweg op. Nu begint deze bus toch wat te lijken op een snelwegbus. Utrecht – Oosterhout is natuurlijk de oer-snelwegbus, de eerste in zijn soort, ook al heette hij Sneltreinbus en heet hij thans BrabantLiner. Er komen dit jaar weer wat nieuwe Snelwegbussen bij, waar Lex Boersma niet zijn goedkeuringszegel aan zou hechten. In april is Connexxion-lijn 150 in dienst gekomen, Almere Buiten – Almere Stad – Almere Hout – Blaricum Carpool – Utrecht Rijnsweerd – Utrecht de Uithof; een opvolger feitelijk van die snelwegbus die snel weg was.

In de herfst gaat er nog een tweede snelwegbus rijden naar de Alma Mater: Breda – Oosterhout – De Uithof, over de zelfde snelweg als de Brabantliner. Deze bus krijgt flink wat stopplaatsen binnen de bebouwde kom van Breda en Oosterhout, en zal daardoor zeker geen genade vinden bij de Snelwegbusgoeroe. Maar ja, hoe snel een bus ook is, een mens wil er ook ergens in kunnen stappen.

Boersma liet opnieuw van zich horen toen onlangs de Hanzelijn in discussie kwam in de noordelijke media. Dat ding, dat een miljard gekost heeft, brengt het noorden hooguit 10 minuten dichter bij Amsterdam. Stel, dat je woont in Sneek. Per auto ben je in 1:30 uur in de hoofdstad (waar je het blik dan nog wel moet zien te parkeren). Met het OV doe je er zo ongeveer de dubbele tijd over.

Met Boersma’s Snelwegbus is dat natuurlijk verleden tijd. Instappen bij de afslag Sneek, en anderhalf uur later uitstappen in Amsterdam. Maar wáár?, denk ik dan. Niet op het Rokin, maar wellicht bij bushalte ’t Schouw bij Watergang. En hoeveel mensen willen per dag van Sneek naar Amsterdam?

We koersen aan op het Hellegatsplein, een aan het water ontrukt verkeersplein op de grens van Brabant en Holland. Twee Amerikaanse jongelieden, toeristen, spellen de naam Hellegatsplein moeizaam van een wegwijzer en van een landkaart die ze op hun schoot hebben. ‘Knooppunt Hellegatsplein, that means Hell Hole Junction', zeg ik, om ze extra ontzag in te boezemen voor onze Deltawerken.

Ik wijs ze op de kaart desgevraagd waar ze vandaan komen met deze bus, naartoe gaan en verder ook nog op enkele kerkspitsen die ze straks in hun busraam zullen zien: die van Numansdorp (Nobody’s Village, vertaal ik uit de losse pols), Mijnsheerenland (The Land of the Lord), Goidschalkxoord (Gods Servant’s Place) en Heinenoord (Reaper’s Place, Magere Hein, nietwaar). Ze kijken nu wat vreemd; waar zijn ze in terecht gekomen; in een allegorie in plaats van een vakantieland?

De autostroom stolt tot langzaamrijdend verkeer en dat weer tot totale stilstand. De brug bij het Hellegatsplein staat open; ik wist niet eens dat daar een brug was. Na een minuut of vijf komt er weer langzaam beweging in de zaak.

Een stijf kwartiertje later komen we aan op Zuidplein, tot zichtbare opluchting van de Amerikanen. Voor de rit terug naar BOZ staat gelukkig wat meer volk klaar dan ik tot dusverre gezien heb.

Hier eindigt een rommelig reeksje over de BrabantLiner. Ik wed, dat ik de kwaliteiten ervan pas onderken als ik het over een jaar of wat nog eens overlees; zo gaat het vaak.

Frans Mensonides
4 september 2012
Er geweest: maandag 25 juni 2012







© Frans Mensonides, Leiden, 2012