< < < lees ook
deel 1: Raamsdonksveer en
Geertruidenberg
< < < lees ook deel 2: Woudrichem
Dit bescheiden
drieluik over de BrabantLiner hing toch al als los zand aan elkaar.
Maar het
wordt des te erger met dit reisverslag van een rit met Veolia-lijn 101,
Bergen
op Zoom NS – Rotterdam Zuidplein. Die reed tot 2009 volgens het nu niet
meer
bestaande Interliner-NS-tarief. In de Wikipedia staat hij nog altijd
vermeld
als BrabantLiner, de gelijke van de lijnen 400 en 401 (Breda /
Oosterhout –
Utrecht) die we onlangs deden. Maar iemand als ik, die regelmatig onzin
schrijft in die encyclopedie, zou zich er zelf niet op moeten verlaten.
Lijn 101 lijkt verdacht
veel op een normale streek-snelbus, en wordt ook niet met het speciale
BrabantLiner-materieel gereden. Veolia zelf erkent hem niet meer als
zodanig,
vermeldt hem ook niet (meer) op haar BrabantLinerpagina, maar gunt hem
nog wel
een status aparte: Ritkaartjes zijn
er
duurder dan op normale buslijnen.
Dit derde deel had
dus ongeschreven kunnen blijven. Maar de wandeling en de foto’s waren
gemaakt,
zij het al maanden geleden. En ik wilde er ook nog een beschouwing aan
vast
knopen over de ‘Snelwegbus’ (wat lijn 101 maar in beperkte mate is).
Ik ben namelijk op Internet aan het
discussiëren geslagen met
Lex Boersma, de
bedenker van een geheel
nieuw Snelwegbus-concept. Het woord
Snelwegbus heeft hij niet zelf bedacht.
Maar al wat tot dusverre onder die naam gereden heeft, is echt drie
keer niks, vindt
hij.
Zijn Snelwegbus houdt een nationaal
bussysteem in over ons
rijkswegennet. 40% van de woonwijken en bedrijventerreinen liggen nabij
een
snelweg. Terwijl ons OV-systeem al sedert de 19e
eeuw georiënteerd
is op de binnensteden. Het enige wat je hoeft te doen om het OV
ingrijpend te
innoveren: een hoogfrequente bus laten rijden over de snelweg, van
oprit naar
oprit. Boersma wil bij die opritten halteplaatsen aanleggen, en hoopt
bij files
over de vluchtstrook te mogen rijden.
Naar die Snelwegbushaltes begeeft de
reiziger zich te voet
of per fiets. Desondanks lijkt Boersma met zijn geesteskind vooral
automobilisten te willen trekken. Hij geeft hoog op van het geringe
tijdverlies
van zijn bus ten opzichte van de auto. Een tijdverlies dat je graag
voor lief
neemt om rustig in een comfortabel voertuig te kunnen zitten, en
verlost te
zijn van files en parkeerproblemen.
Op punten waar de snelweg de
spoorbaan kruist, geeft Boersma’s
bus aansluiting op het klassieke OV-net. Nu moet ik helaas wel
tegenwerpen, dat
er heel weinig NS-stations op zulke plekken gelegen zijn.
Er valt wel meer in te brengen tegen
het Snelwegbus-concept.
Een bus die, met rijkssubsidie, in 2009/2010 even onder die naam
gereden heeft
naar bedrijventerreinen in Utrecht, was inderdaad heel erg ‘snel weg’,
zoals in
toen schreef in FHM’s. Maar dat was Boersma’s idee niet. Die
farce komt in
zijn ogen doordat de bus regelmatig de snelweg verliet om te stoppen
bij bedrijven.
De zijne doet niet aan deur-tot-deurvervoer, en blijft op de snelweg.
Dan
verlies je geen tijd, en daaraan ontleent zijn systeem zijn kracht.
Het Utrechtse experiment was
bovendien een vorm van besloten
vervoer. Het zijne wordt dat overigens ook. Je moet er een pasje voor
hebben, of
lid van zijn, of zoiets, om in te mogen stappen. Op Boersma’s wervende
website
kun je aangeven of je behoefte hebt aan een Snelwegbusverbinding tussen
A en B.
Als hij een bepaald quorum aan potentiële reizigers bijeen heeft, gaan
er
daadwerkelijk bussen rijden.
Ik wees hem erop, dat je je aardig
kunt verrekenen met zulke
dingen. Dat was de les uit de SWAB-experimenten (Samen Werken Aan
Bereikbaarheid, het klonk al te braaf) aan het eind van de jaren 90.
Bij enquêtes
gaven honderden, zo niet duizenden autoforenzen aan, met het OV te
zullen gaan reizen
als dat beschikbaar zou zijn op hun woonwerktraject, bijvoorbeeld van
Ridderkerk
naar het Botlekgebied. Dat kun je natuurlijk gemakkelijk zeggen, zolang
er geen
OV ís. Maar toen er op grond van zulke enquêtes werkelijk bussen gingen
rijden,
stapte er geen hond in; ik
schreef erover in 1998.
Boersma laat zich door zulke
argumenten geenszins
ontmoedigen. Je moet als innovator niet kijken naar het verleden. Die
SWAB-bussen
hadden als nadeel dat ze mensen van deur tot deur wilden brengen.
Hetzelfde
geldt voor R-Net-lijn
320, Amsterdam Amstel – Hilversum, die met 100 over
de
snelweg mag (ik nam hem vorig jaar). Die buslijn heeft zijn meeste
haltes in
woonwijken, bij bedrijventerreinen en NS-stations. Volgens mij heeft
dit
concept daaraan zijn betrekkelijke succes te danken. Maar Boersma vindt
dat je de
snelheid er lelijk uithaalt als je steeds de snelweg verlaat.
Ik weet niet; ik heb hem alle succes
van de wereld gewenst,
maar acht dat niet voor hem weggelegd. Hij snapt niets van de
psychologie van
de automobilist, noch van die van de OV-reiziger. Ongeveer evenveel als
Wubbo
Ockels, wiens Superbus hij natuurlijk diep bewondert; zijn Snelwegbus
zou in de
toekomst een Superbus kunnen zijn.
Het enige sympathieke aan de
Snelwegbus vind ik het feit dat
Boersma er geen subsidie voor vraagt. Deze narigheid gaat dus niet ten
koste
van het reguliere OV waarmee ik me ook de komende decennia zal moeten
behelpen.
Mijn bestemmingen liggen zelden of nooit langs de snelweg. Zelf woon ik
op een
klein halfuur lopen van zo’n asfaltlint, terwijl ik twee
spoorwegstations op
een ruim kwartier heb.
Allemaal
dingen om eens diep over na
te denken tijdens een
zonnige wandeling in Bergen op Zoom. Ik bewandelde het centrum van deze
carnavaleske stad eerder
dit jaar, en begeef me nu naar de outskirts (maar ook
ver weg van de snelweg; Boersma’s bus zal er nooit rijden).
Deze keer neem ik de Zuidoostsingel
langs het centrum, die
naar het zuidwesten voert (wat toch wel logisch is, vanuit de
binnenstad
geredeneerd). Daar staat een pracht van een pacifistisch gedicht op de
gevel
van een grote, moderne kantoortempel. Een bank, natuurlijk; wie heeft
er anders,
sinds de door banken veroorzaakte crisis, nog zoveel geld voor
eclatante
kantoorgebouwen? Maar het gedicht heeft niks met bankieren te maken, en
verwijst naar het vestingwal-verleden van deze plek.
Dat verleden wordt even verderop, als
je ook Stadsbeheer en
de Rechtbank voorbij bent, veel tastbaarder. Daar is een mooi stadspark
aangelegd op het oude vestingwerk Kijk in de Pot, ten zuidwesten van de
stad.
Er staat een moderne flat uit te kijken over het groen, en er komen nog
nieuwe
villa’s. Aan de einder zie je overal de vertrouwde gestalte van de
Sint-Gertrudiskerk. Ook buiten carnavalstijd kun je er niet veel anders
in zien
dan een mannetje, één dat vertrouwen wekt; de waker van de stad.
Een plezierige wandelstad, Bergen op
Zoom, ook buiten de
wallen; een parkenstad, een waterstad, ook. Ooit lag hij aan de
Westerschelde,
en daarmee feitelijk aan zee. De Deltawerken plaatsten de Oesterdam en
de
Markiezaatskade tussen Bergen op Zoom en de woelige baren. De stad ligt
nu nog
maar aan het Markiezaatsmeer, de Binnenschelde en het Zoommeer, een
opeenvolging van plassen die ideaal zijn voor kitesurfen, dat hier
fanatiek
beoefend wordt. Tientallen onverschrokkenen zie ik over het water
scheren, voortgetrokken
door kleurige boemerangs in de lucht.
Er ligt een strand en een grasveld
langs het water, met
patatgelegenheden en restaurants aan de boulevard, en een sportschool
met de
aanduiding ‘3=2, 2=1’ op de gevel, bijzondere Bergse rekenkunde.
Aan de overkant van het water strekt
zich als een langwerpig
steenlint de nieuwbouwwijk Bergse Plaat uit. De wijk is in de jaren 90
gebouwd
op een zandplaat, die voor de vloed van 1530 ook al eens een poosje
bewoond is
geweest. Ik loop om het meer heen op die wijk af, een schiereiland. Een
wijk
waarvan de bouw omstreden was, maar is dat niet vrijwel alles in dit
land? Ik
zie een aardig leefbare buurt, met doorkijkjes op water, met veel groen
dat de bebouwing
doorbreekt.
Een hardloper probeert de
wolkenschaduw bij te houden, maar
hij schiet te kort. Het is overwegend zonnig, vanmorgen, maar dat zal
niet
duren tot zonsondergang. Dit stuk wordt pas in september gepubliceerd,
dank zij
actuele dingen die ertussendoor kwamen, maar ik ben hier op maandag 25
juni 2012;
we zitten in de druilerigste junimaand sinds heel lang.
Echt een tweeverdienersbuurt, deze
Bergse Plaat, met overdag
vrijwel geen mens op straat. Een klein, nog niet schoolplichtig meisje
blaast
kleurige zeepbellen met zeepsop dat zij met zich meevoert in een soort
pijlkoker. Een Cupidootje dat slechts bellen blaast; schreef ik daar
niet eens
een academisch verantwoord
werkstuk over (NB: in Word-formaat, voor wie het wil
doorworstelen)? Dat
moet gebeurd zijn in zo'n vlaag van genialiteit die ik soms heb; ik kan
er zelf geen touw meer aan vastknopen, nu.
Aan de westkant van de plaat, in een
natuurgebiedje met
kniehoog gras, bevinden zich nog twee levende wezens: een vrouw in een
invalidenscooter met een hondje. De vrouw spreekt haar blijdschap uit
over
eindelijk wat zon, maar ze heeft misschien vanmorgen het weerbericht
niet
gehoord.
Aan de overkant, ergens in Zeeland,
industrie aan de einder,
met wijde, rokende schoorsteenmonden en vlammende boortorens, zo het
lijkt.
Vanaf een kunstmatig duin, een meter of twaalf hoog, heb je een fraai
uitzicht
over de hele wijk, met jagende stapelwolken erboven.
Stadsbus 25 brengt me, samen met 6
andere passagiers, terug
naar het centrum van Bergen op Zoom. Deze stad met 50.000 inwoners
heeft nog
een stadsnet met vier lijnen, en evenzovele bussen, dat hyper-efficiënt
is
opgezet. Een lus station – buitenwijk – station neemt slechts een klein
halfuur
in beslag. Aangekomen op het busstation begint de bus vrijwel meteen
aan de
volgende rit. Er kan zodoende maar in één richting aansluiting gegeven
worden
op de treinen, die op het hele en halve uur vertrekken. ’s Morgens
arriveren en
vertrekken de bussen rond 25 en 55 op het station, zodat je aansluiting
hebt op
de vertrekkende treinen. ’s Middags en ’s avonds komen en vertrekken ze
35 en
05, zodat je aansluiting hebt vanuit de arriverende treinen. Het
kantelpunt
ligt rond 13:30. Dan heb je één keer een 40-minuten-interval, in plaats
van 30.
Ik ga lunchen in de binnenstad. Ik
vergat de vorige keer nog
op te merken over Bergen op Zoom, dat ze als één van de weinige steden
in ons
land een eigen, officieel volkslied hebben, Merck
toch hoe sterck. Jammer dat het nooit tot nationale hymne is
verheven. Het klinkt een stuk pittiger en opgewekter dan die jengelende
begrafenismars
waar we het nu mee moeten doen, ook op hoogtijdagen, straks weer als
een landgenoot
een olúmpische muddálje wint (nog toekomstmuziek, nu ik hier loop).
Hoor het Bergse volkslied HIER op You Tube, met
krijgshaftig gebrul, fanatiek tromgeroffel en trompetgetetter. Dit
triomflied
over het ontzet van Bergen op Zoom op 2 oktober 1622 werd geschreven
door de bekende
Gouden Eeuwse protestzanger Adriaen Valerius, op een bestaande
melodie. Het
was dus maar een cover,
maar stond
desondanks 414 weken op nummer 1 in de top-40.
Een ware klassieker, die komende december maar eens door de Bergers in de top-2000 moet worden gestemd. Het was een track van het album Nederlandtsche gedenck-clanck uit 1626, dat pas in de 19e eeuw echt populair zou worden. Op die elpee staat ook een song over Leidens ontzet. Een en ander is in 2000 behandeld op mijn site; serieuzer dan ik het hier doe.
Op weg van het centrum naar het
station zie ik een heuse
BrabantLiner rijden, een ware Brabo. Bus 101 die voor komt rijden op
het
busstation, is echter een doodnormale streekbus, zonder
laptopstopcontact,
zonder individuele lampjes, zonder niks. Ook deze bus heeft een man of
7 aan
boord.
Hij stopt in het centrum, nog een
paar keer in de noordelijke
buitenwijken van Bergen op Zoom, en nog drie keer in het onder die
gemeente ressorterende
Halsteren, een uitgestrekt dorp. De route van Lijn 101 voert over
provinciale
wegen; geen snelwegen, nog. Inwoners van Halsteren en Steenbergen zijn
er snel
mee in Rotterdam, maar vanuit Bergen op Zoom zelf kun je echt beter de
trein
nemen; de busrit van begin- tot eindpunt duurt 70 minuten.
In Steenbergen stap ik uit op de
halte Ravelijnstraat en
neem de Van Gaverenlaan richting centrum. Het is hier een sjieke boel –
staat
in mijn aantekeningen, hoewel ik een eenvoudige doorsneestraat voor
mijn ogen
heb. Nee, ‘sjeudeboel’, staat er bij nadere ontcijfering; er is een jeu
de boulesbaan
waar bejaarde heren elkaar de loef proberen af te steken bij het gooien
van
grote ballen naar een kleine.
Ik rond een enorme vestingwal rond
een klein stadje, of
liever: de plekken waar die gelegen heeft, want de vesting is sinds
lang
ontmanteld. Er zijn nog wel bolwerkachtige nieuwe huizen te zien, met
uitzicht
op voormalige vestinggrachten en parkachtige vergezichten.
An het begin van mijn rondwandeling
ontmoet ik twee dames
van het Rode Kruis die me vragen naar het Nassau Bolwerk. Ik zeg, dat
ik
vandaag voor het eerst in mijn toch niet al te korte bestaan in
Steenbergen
ben, en het helaas niet weet. Pas als ze een stipje in de verte zijn,
schiet me
te binnen dat ik een uitgedraaid kaartje bij me heb, en ik het ze dus
zó had
kunnen uitduiden. Echt spijt heb ik er niet van: ze droegen geen
verbanddozen, maar voerden
slechts
collectebussen met zich mee, om de bewoners van het Nassau Bolwerk geld
afhandig
te maken. Geen transfusie, maar een aderlating.
Steenbergen is / was, net als Bergen
op Zoom, vesting-,
garnizoens-, industrie- en handelsstad, maar lijkt vooral het lelijke
zusje van
haar buurstad. Er zijn weinig eeuwen verstreken zonder dat Steenbergen
het
strijdperk was in oorlogen. De watergeuzen, die elders zoveel
heilswerken verrichtten,
plunderden deze stad al in 1572,
en de Spanjaarden hielden een halve eeuw later, rond het beleg van
Bergen op
Zoom, ook nog eens flink huis. Ook in WO II heeft Steenbergen zwaar te
lijden
gehad.
Het stadje zucht op deze junimiddag
onder een levensgrote
schol van inktzwarte wolken. Wat resteert, na al die oorlogen, is een
stad waar
ik telkens verwacht dat het er mooi zal worden als ik de volgende
straathoek
rond. Maar die op niets gebaseerde verwachtingen kan hij niet echt meer
waarmaken.
Ook ik kan het niet waarmaken. Als reisschrijver verbeeld ik me soms dat ik een plaats inclusief al zijn inwoners voor 100% kan doorgronden, louter door er een uurtje in rond te lopen. Maar vanmiddag in Steenbergen lijkt dit vermogen me verlaten te hebben. Ik zie rijke winkelstraten en steegjes met wat armetierige, lage huisjes; hoe is het leven hier?
De
Witte Kerk (hieronder) heeft alle
oorlogsgeweld doorstaan, maar de Sint-Gummaruskerk (hierboven) hebben
ze na de oorlog zo ongeveer geheel moeten heropbouwen. Het ziet
er naar
uit, dat de volledig foute architect Kropholler, die ik
o.a. in Waalwijk
tegenkwam, ook hier weer een keutel gekakt heeft. Maar het nep-antieke
raadhuis, met de trompetter ervoor, is hier door een ander neergepoot,
als ik
het later nasla.
Daar loop ik zowaar die twee
Rode-Kruisdames weer tegen het
lijf, die terugkomen van de volkomen verkeerde kant die ik ze eerder
zag
opgaan. Ik heb onderweg inmiddels hun Nassau Bolwerk gezien, en ben
deze keer
niet te beroerd om ze de goede richting te wijzen.
Daar het begint te regenen, en het
vertrektijdstip van lijn
101 nadert (die van maandag tot vrijdag overdag halfuurdienst rijdt),
begeef ik
me naar de halte. Lawaaierige schooljongens passeren me op de fiets:
‘Ha, ha,
ha’, brult er één, ‘Het kiertje van Kyra, ik heb Kyra d’r kier gezien,
jongen, (bronstig
gelach), ik zweer het je, jongen!’
De bus komt al aanrijden aan de
overkant, een paar minuten
te vroeg. Ik bereik de halte nog, met een oversteek die ik niet hoop
terug te
zien op ‘Wegmisbruikers’ of zo’n programma.
Na Steenbergen gaan we echt de
snelweg op. Nu begint deze
bus toch wat te lijken op een snelwegbus. Utrecht – Oosterhout is
natuurlijk de
oer-snelwegbus, de eerste in zijn soort, ook al heette hij Sneltreinbus en
heet hij thans BrabantLiner. Er komen dit jaar weer wat nieuwe
Snelwegbussen
bij, waar Lex Boersma niet zijn goedkeuringszegel aan zou hechten. In
april is
Connexxion-lijn 150 in dienst gekomen, Almere Buiten – Almere Stad –
Almere
Hout – Blaricum Carpool – Utrecht Rijnsweerd – Utrecht de Uithof; een
opvolger
feitelijk van die snelwegbus die snel weg was.
In de herfst gaat er nog een tweede
snelwegbus rijden naar
de Alma Mater: Breda – Oosterhout – De Uithof, over de zelfde snelweg
als de
Brabantliner. Deze bus krijgt flink wat stopplaatsen binnen de bebouwde
kom van
Breda en Oosterhout, en zal daardoor zeker geen genade vinden bij de
Snelwegbusgoeroe.
Maar ja, hoe snel een bus ook is, een mens wil er ook ergens in kunnen
stappen.
Boersma liet opnieuw van zich horen
toen onlangs de Hanzelijn
in discussie kwam in de noordelijke media. Dat ding, dat een miljard
gekost
heeft, brengt het noorden hooguit 10 minuten dichter bij Amsterdam.
Stel, dat
je woont in Sneek. Per auto ben je in 1:30 uur in de hoofdstad (waar je
het
blik dan nog wel moet zien te parkeren). Met het OV doe je er zo
ongeveer de
dubbele tijd over.
Met Boersma’s Snelwegbus is dat
natuurlijk verleden tijd.
Instappen bij de afslag Sneek, en anderhalf uur later uitstappen in
Amsterdam.
Maar wáár?, denk ik dan. Niet op het Rokin, maar wellicht bij bushalte
’t
Schouw bij Watergang. En hoeveel mensen willen per dag van Sneek naar
Amsterdam?
We koersen aan op het Hellegatsplein,
een aan het water
ontrukt verkeersplein op de grens van Brabant en Holland. Twee
Amerikaanse jongelieden,
toeristen, spellen de naam Hellegatsplein moeizaam van een wegwijzer en
van een
landkaart die ze op hun schoot hebben. ‘Knooppunt Hellegatsplein, that
means Hell
Hole Junction',
zeg ik, om ze extra ontzag in te boezemen voor onze Deltawerken.
Ik wijs ze op de kaart desgevraagd
waar ze vandaan komen met
deze bus, naartoe gaan en verder ook nog op enkele kerkspitsen die ze
straks in
hun busraam zullen zien: die van Numansdorp (Nobody’s Village, vertaal
ik uit
de losse pols), Mijnsheerenland (The Land of the Lord), Goidschalkxoord
(Gods
Servant’s Place) en Heinenoord (Reaper’s Place, Magere Hein, nietwaar).
Ze
kijken nu wat vreemd; waar zijn ze in terecht gekomen; in een allegorie
in
plaats van een vakantieland?
De autostroom stolt tot
langzaamrijdend verkeer en dat weer
tot totale stilstand. De brug bij het Hellegatsplein staat open; ik
wist niet
eens dat daar een brug was. Na een minuut of vijf komt er weer langzaam
beweging
in de zaak.
Een stijf kwartiertje later komen we
aan op Zuidplein, tot
zichtbare opluchting van de Amerikanen. Voor de rit terug naar BOZ
staat
gelukkig wat meer volk klaar dan ik tot dusverre gezien heb.
Hier eindigt een rommelig reeksje
over de BrabantLiner. Ik
wed, dat ik de kwaliteiten ervan pas onderken als ik het over een jaar
of wat
nog eens overlees; zo gaat het vaak.
Frans Mensonides
4 september 2012
Er geweest: maandag 25 juni 2012
© Frans Mensonides, Leiden, 2012