Nr. 214 - zondag 24 januari 2016
'Apeldoornse brieven', of: het tante betje 

LAATSTE ZES AFLEVERINGEN

213. DAGBOEK VAN EEN WEEK: KEES VERKERK, DAVID BOWIE EN KEIZER CONSTANTIJN (17/01/2016)
212. 'ALS JE BITCH WIL CHILLEN', HET HITJAAR 2015 (10/01/2016)
211. PLAYERWATER; 'VAN BOSCH TOT BRUEGEL' IN BOIJMANS (03/01/2016
210. 'ELINE VERE' (2): SCÈNES MAKEN (13/12/2015), (3) IJLEND NAAR HET EINDE (17/12/2015)
209. 'DE STEEN'; HERDENKINGSBIJEENKOMSTEN (06/12/2015)
208. OERANGST; 'De SCHREEUW' VAN MUNCH (29/11/2015)




Een paar weken geleden besloot ik, de ‘Apeldoornse brieven’ maar eens over te typen en online te zetten. Het gaat om een bundeltje van 5 brieven uit de periode oktober 1944 - januari 1945. Ze zijn geschreven door mijn oudtante Jet uit Apeldoorn en haar vader (mijn overgrootvader, kortom). Ze zaten, in de originele enveloppen, ingesloten bij het Hongerwinterdagboek van mijn oma dat ik in 2013 op mijn site gepubliceerd heb. Die brieven ben ik daarna, als goede archivaris, kwijtgeraakt, maar ik heb ze later hervonden. Laat ik ze dus snel online zetten, voordat ze weer wegraken!

Over 1 à 2 weken kun je ze vinden op mijn site. Lees en huiver, te zijner tijd. Ze handelen over afschuwelijke oorlogsgebeurtenissen in Apeldoorn, dat in die periode in de frontlinie lag. Ik kom er binnenkort nog op terug op FHM’s. Maar in deze aflevering een kwestie, waarover schriftgeleerden elkaar danig in de haren kunnen vliegen: hoe publiceer je zo’n oude brief?

Dat lijkt simpel: domweg (dom werk, inderdaad) inkloppen, zou je denken. Maar uit de tijd dat ik aan de universiteit doorleerde in de Nederlandse letteren, herinner ik me heftige discussies over de bij dit ’transcriberen’ te hanteren regels. Die gingen dan wel over literaire werken, en niet over epistels met historische waarde maar zonder literaire aspiraties. Maar de discussiepunten blijven hetzelfde.

Je kunt ervoor kiezen, alles letterlijk over te schrijven. Dat is toch iets minder simpel dan je zou hopen. Ja, voor een brief uit 1944 valt het nog wel mee. Maar in eeuwenoude geschreven en gedrukte teksten komen bijvoorbeeld abbreviaturen voor, indertijd algemeen aanvaarde afkortingen om zoveel mogelijk woorden op één regel te kunnen persen. Papier was in die tijd even geduldig als nu, maar wel veel duurder. ‘Ende’ schreven ze dan bijvoorbeeld als ‘en’ met een streepje erboven. Dat is lastig te doen in MS Word en op Internet, dus je noteert dan: ‘en[de]’.

Lastig zijn ook de ligaturen (œ,æ) die je tegenwoordig niet vaak meer in Nederlandse teksten ziet staan, en de ‘s’ die indertijd geschreven werd als stok-s.  Die leek sterk op een ‘f’, zodat ‘rusten’ leek op ‘ruften’. Ter voorkoming van leeffouten en mifverftanden, en om de lezer niet te laten fliffen, fchrijf je die ftok-f natuurlijk niet als ‘f’.

Je kunt ook streven naar zo groot mogelijke begrijpelijkheid voor de moderne lezer, en daarvoor allerlei ingrepen doen in de tekst . Je ´herspelt´ de tekst, je moderniseert de spelling: ‘menschen’ wordt: ‘mensen’, ‘maecken’ wordt: ‘maken’. Of je gaat nog verder: je vervangt verouderde woorden door moderne. Dat doen ze soms zelfs in gedichten, die daarna geen kloppend metrum meer hebben en niet meer rijmen.

Als tweedejaarsstudent schreef ik in 2000 een werkstuk met gedichten over Leidens Ontzet. We moesten oefenen met transscriptiemethoden, en bovendien verantwoorden hoe we het gedaan hadden. Het komt allemaal weer boven, nu ik dit opschrijf. Denk er beslist niet te min over.

Voor mijn oma’s oorlogsdagboek heb ik een compromis gekozen – en ook dat natuurlijk netjes verantwoord in de inleiding. Ik heb de oude spelling, waar wij oma altijd om uitlachten (‘zoo’), gehandhaafd. Dat geeft een oude tekst zo’n prettig ouderwets geurtje. Maar spel- en taalfouten heb ik dan weer wel verbeterd, voor de leesbaarheid.

Mijn oma had niet veel meer opleiding genoten dan lagere school. Hetzelfde geldt vermoedelijk voor tante Jet. Haar broer, mijn opa, heeft al vreselijk moeten soebatten om naar de Ambachtsschool te mogen, en voor meisjes werd een middelbare schoolopleiding meestal helemaal niet noodzakelijk geacht. Maar in die tijden verstonden de mensen de briefschrijfkunst nog. Ook lager opgeleiden drukten zich vaak uit in beter Nederlands dan menig Twitteraar tegenwoordig.

Daarbij moet wel gezegd worden dat tante Jet een voorkeur had voor de stijlfiguur of –fout die bekend staat als het tante betje. Op de site van Onze Taal wordt uitgelegd wat dat is, en waarom je het schrijft met kleine letters.

Kort en goed - maar misschien niet erg begrijpelijk - komt het tante betje neer op verkeerde woordvolgorde in het tweede deel van een nevenschikkende zin. Een voorbeeld uit het oeuvre (œuvre?) van mijn oudtante kan het helderder maken:

‘Nu, pa wil ook nog iets schrijven, en eindig ik in de hoop, van jullie ook spoedig iets te hooren’.  Dat moet natuurlijk zijn: ‘… en ik eindig …’ Het is ook weer geen erg storende fout, je leest er snel overheen en ik laat die tante betjes dan ook gewoon staan in die te publiceren oorlogsbrieven. Die gingen ook eigenlijk over te ernstige zaken om spijkers op laag water te zoeken over taal.

Maar de dichter en taalzuiveraar Charivarius (Gerard Nolst Trenité, 1870-1946) bestreed zulke taalfouten te vuur en te zwaard in zijn krantenrubriek in ‘De groene Amsterdammer'. Charivarius vulde in de periode 1903-1940 die rubriek met voorbeelden van in zijn ogen foutief taalgebruik die hij had aangetroffen in kranten en tijdschriften. Hij had een onaantastbaar gezag, hij doopte zijn pen in azijn; hij was onze nationale strenge bovenmeester. Journalisten durfden hun schrijfmachine nauwelijks meer te beroeren, uit vrees dat hun fouten in Charivarius’ rubriek gehekeld zouden worden.

De hierboven besproken stijlfout doopte hij tante betje, naar zijn zeggen omdat zijn tante Betje deze constructie veelvuldig bezigde in haar brieven. Misschien deden in die tijd veel corresponderende dames dat. Ik ga er geen statistische analyses op loslaten, maar in huidige tweets en blogs zie je het tante betje volgens mij zelden of nooit meer.

Uit recent onderzoek (wat er al niet onderzocht wordt!) is gebleken dat Charivarius helemaal geen tante Betje had. Maar ik had wel echt een oudtante Jet. Het zal de lezer vast niet verbazen dat ik tante betjes voortaan maar tante jetjes noem.

FHM
24 januari 2016


VOLGENDE  AFLEVERING: STROOMLOOS, EN METEEN STROMENLOOS (31/01/2016)

 

© Frans Mensonides, Leiden, 2016.