LAATSTE
ZES AFLEVERINGEN
213. DAGBOEK VAN EEN WEEK: KEES VERKERK, DAVID
BOWIE EN KEIZER CONSTANTIJN (17/01/2016)
212. 'ALS JE BITCH WIL CHILLEN',
HET HITJAAR 2015 (10/01/2016)
211. PLAYERWATER;
'VAN BOSCH TOT BRUEGEL' IN BOIJMANS (03/01/2016
210. 'ELINE
VERE' (2): SCÈNES MAKEN (13/12/2015), (3) IJLEND NAAR HET EINDE
(17/12/2015)
209. 'DE
STEEN'; HERDENKINGSBIJEENKOMSTEN (06/12/2015)
208. OERANGST; 'De SCHREEUW' VAN
MUNCH (29/11/2015)
Een
paar weken geleden besloot ik, de ‘Apeldoornse brieven’
maar eens over te typen en online te zetten. Het gaat om een bundeltje
van 5 brieven
uit de periode oktober 1944 - januari 1945. Ze zijn geschreven door
mijn
oudtante
Jet uit Apeldoorn en haar vader (mijn overgrootvader, kortom). Ze
zaten, in de originele
enveloppen, ingesloten
bij het Hongerwinterdagboek
van mijn oma dat ik in 2013 op mijn site gepubliceerd heb. Die brieven
ben ik daarna,
als goede archivaris, kwijtgeraakt, maar ik heb ze later hervonden.
Laat ik ze
dus snel online zetten, voordat ze weer wegraken!
Over 1 à 2 weken kun je ze vinden op
mijn site. Lees en
huiver, te zijner tijd. Ze handelen over afschuwelijke
oorlogsgebeurtenissen in
Apeldoorn, dat in die periode in de frontlinie lag. Ik kom er
binnenkort nog op
terug op FHM’s. Maar in deze aflevering een kwestie, waarover
schriftgeleerden
elkaar danig in de haren kunnen vliegen: hoe publiceer je zo’n oude
brief?
Dat lijkt simpel: domweg (dom werk,
inderdaad) inkloppen,
zou je denken. Maar uit de tijd dat ik aan de universiteit doorleerde
in de Nederlandse
letteren, herinner ik me heftige discussies over de bij dit
’transcriberen’ te
hanteren regels. Die gingen dan wel over literaire werken, en niet over
epistels met historische waarde maar zonder literaire aspiraties. Maar
de
discussiepunten blijven hetzelfde.
Je kunt ervoor kiezen, alles
letterlijk over te schrijven.
Dat is toch iets minder simpel dan je zou hopen. Ja, voor een brief uit
1944 valt het nog wel mee. Maar in eeuwenoude
geschreven en gedrukte
teksten komen bijvoorbeeld abbreviaturen voor, indertijd algemeen
aanvaarde
afkortingen om zoveel mogelijk woorden op één regel te kunnen persen.
Papier
was in die tijd even geduldig als nu, maar wel veel duurder. ‘Ende’
schreven ze
dan bijvoorbeeld als ‘en’ met een streepje erboven. Dat is lastig te
doen in MS
Word en op Internet, dus je noteert dan: ‘en[de]’.
Lastig zijn ook de ligaturen (œ,æ)
die je tegenwoordig niet
vaak meer in Nederlandse teksten ziet staan, en de ‘s’ die indertijd
geschreven
werd als stok-s. Die
leek sterk op een
‘f’, zodat ‘rusten’ leek op ‘ruften’. Ter voorkoming van leeffouten en
mifverftanden, en om de lezer niet te laten fliffen, fchrijf je die
ftok-f
natuurlijk niet als ‘f’.
Je kunt ook streven naar zo groot
mogelijke begrijpelijkheid
voor de moderne lezer, en daarvoor allerlei ingrepen doen in de tekst .
Je ´herspelt´
de tekst, je moderniseert de spelling: ‘menschen’ wordt: ‘mensen’,
‘maecken’
wordt: ‘maken’. Of je gaat nog verder: je vervangt verouderde woorden
door
moderne. Dat doen ze soms zelfs in gedichten, die daarna geen kloppend
metrum
meer hebben en niet meer rijmen.
Als tweedejaarsstudent schreef ik in 2000 een werkstuk met gedichten over Leidens Ontzet. We moesten oefenen met transscriptiemethoden, en bovendien verantwoorden hoe we het gedaan hadden. Het komt allemaal weer boven, nu ik dit opschrijf. Denk er beslist niet te min over.
Voor mijn oma’s oorlogsdagboek heb ik
een compromis gekozen
– en ook dat natuurlijk netjes verantwoord in de inleiding. Ik heb de
oude
spelling, waar wij oma altijd om uitlachten (‘zoo’), gehandhaafd. Dat
geeft een
oude tekst zo’n prettig ouderwets geurtje. Maar spel- en taalfouten heb
ik dan
weer wel verbeterd, voor de leesbaarheid.
Mijn oma had niet veel meer opleiding
genoten dan lagere
school. Hetzelfde geldt vermoedelijk voor tante Jet. Haar broer, mijn
opa,
heeft al vreselijk moeten soebatten om naar de Ambachtsschool te mogen,
en voor
meisjes werd een middelbare schoolopleiding meestal helemaal niet
noodzakelijk
geacht. Maar in die tijden verstonden de mensen de briefschrijfkunst
nog. Ook
lager opgeleiden drukten zich vaak uit in beter Nederlands dan menig
Twitteraar
tegenwoordig.
Daarbij moet wel gezegd worden dat
tante Jet een voorkeur
had voor de stijlfiguur of –fout die bekend staat als het tante betje. Op de site
van Onze Taal wordt uitgelegd wat dat is, en waarom je het schrijft met
kleine
letters.
Kort en goed - maar misschien niet
erg begrijpelijk - komt
het tante betje neer op verkeerde woordvolgorde in het tweede deel van
een
nevenschikkende zin. Een voorbeeld uit het oeuvre (œuvre?) van mijn
oudtante
kan het helderder maken:
‘Nu, pa wil ook nog iets schrijven,
en eindig ik in de hoop,
van jullie ook spoedig iets te hooren’.
Dat moet natuurlijk zijn: ‘… en ik eindig …’ Het is ook
weer geen erg storende
fout, je leest er snel overheen en ik laat die tante betjes dan ook
gewoon
staan in die te publiceren oorlogsbrieven. Die gingen ook eigenlijk
over te
ernstige zaken om spijkers op laag water te zoeken over taal.
Maar de dichter en taalzuiveraar
Charivarius (Gerard Nolst
Trenité, 1870-1946) bestreed zulke taalfouten te vuur en te zwaard in
zijn
krantenrubriek in ‘De groene Amsterdammer'. Charivarius vulde in de
periode
1903-1940 die rubriek met voorbeelden van in zijn ogen foutief
taalgebruik die
hij had aangetroffen in kranten en tijdschriften. Hij had een
onaantastbaar gezag,
hij doopte zijn pen in azijn; hij was onze nationale strenge
bovenmeester. Journalisten
durfden hun schrijfmachine nauwelijks meer te beroeren, uit vrees dat
hun fouten
in Charivarius’ rubriek gehekeld zouden worden.
De hierboven besproken stijlfout
doopte hij tante betje, naar
zijn zeggen omdat zijn tante Betje deze constructie veelvuldig bezigde
in haar brieven.
Uit recent onderzoek (wat er al niet
onderzocht wordt!) is gebleken dat
Charivarius helemaal
geen tante Betje had. Maar ik had wel echt een oudtante Jet. Het zal de
lezer
vast niet verbazen dat ik tante betjes voortaan maar tante jetjes noem.
FHM
24 januari 2016
© Frans Mensonides, Leiden, 2016.