LAATSTE
ZES AFLEVERINGEN
215. STROOMLOOS,
EN METEEN STROMENLOOS (31/01/2016)
214. 'APELDOORNSE
BRIEVEN', OF: HET TANTE BETJE
(24/01/2016)
213. DAGBOEK
VAN EEN WEEK: KEES VERKERK, DAVID
BOWIE EN KEIZER CONSTANTIJN (17/01/2016)
212. 'ALS JE BITCH WIL CHILLEN',
HET HITJAAR 2015 (10/01/2016)
211. PLAYERWATER;
'VAN BOSCH TOT BRUEGEL' IN BOIJMANS (03/01/2016
210. 'ELINE
VERE' (2): SCÈNES MAKEN (13/12/2015), (3) IJLEND NAAR HET EINDE
(17/12/2015)
Een keer per kwartaal moet ik me als diabetespatiënt melden
bij het artsenlab bij mij in de stad om mijn bloed te laten prikken.
Het aantal
wachtenden daar is nooit gering. Maar ze hebben een waterdicht systeem
om alles
en iedereen in goede banen te leiden en te zorgen dat de patiënten in
de juiste
volgorde worden opgeroepen door de prikzuster. En dat waterdichte
systeem
verandert bijna iedere drie maanden. Ik kom er al jaren, en ben iedere
keer benieuwd
wat voor reorganisatie ze nu weer doorgevoerd hebben.
Eerst moest je je met prikformulier,
mitsgaders eventuele plas,
fluim, drol, of wat dan ook, melden aan een balie. Daar werden je
geloofsbrieven gecontroleerd: ziektekostenverzekeringspas en ID-kaart.
Ook
werden de gegevens op het prikformulier nagelopen en eventueel
aangevuld. Doordat
er vaak meerdere medewerksters achter de balie stonden, ging dat
meestal nog lekker
vlot.
Aan die balie kreeg je vervolgens een
volgnummertje uitgereikt
en daarna moest je wachten totdat dat nummer verscheen op zo’n
elektrisch
apparaatje met klapbordjes. Dan was je aan de beurt voor de prik. Het
prikken
duurde per persoon ook niet lang, omdat het papierwerk aan de balie al
gedaan
was. Zelfs in een wachtkamer met 15 à 20 nummertjes vóór je, was je in
een wip aan
de beurt.
Dat was bijna te mooi om waar te
zijn, en het duurde dan ook
niet lang. Er werd ingevoerd dat je meteen een nummertje kon trekken
voor
bloedprikken en dus niet eerst langs de balie hoefde. Maar dat
bespaarde je
beslist geen tijd, want de bloedprikster moest nu eerst je gegevens
controleren
alvorens ze de naald in je huid kon drijven. De wachttijd nam toe.
Daar zullen ze wel de nodige
klachten over gekregen hebben,
want een paar kwartaal-bezoeken later was het systeem alweer aangepast.
Controle
vond opnieuw plaats bij de balie, waar je, tegelijk met je nummertje,
ook een
sliert barcode-etiketten meekreeg. Die kon je tijdens het wachten in de
wachtkamer tegelijk met dat nummertje zitten beduimelen en ze
verfomfaaid aan
de prikster overhandigen als je aan de beurt was.
Ik sla nu een paar fases over. Mijn
geheugen is feilbaar en
mijn A4-tje niet langer dan een A4-tje, dus ik kan ze niet allemaal
meer
opsommen. Maar het is een feit dat er elke 3, of toch zeker elke 6
maanden een
nieuw systeem werd uitgedacht.
Op een gegeven moment, ergens aan het
begin van de jaren 10,
ging het laboratorium over op een digitaal systeem van
volgnummertoekenning.
Bij binnenkomst vond ik een toestel op mijn weg met drukknoppen en een
duidelijke instructie (die ook elke 3 maanden zou veranderen) in welk
geval je
op welke knop moest drukken. Kwam je alleen voor bloedprikken, had je
een afspraak
voor een onderzoek of was je in het bezit van af te geven ‘materiaal’
(plas,
drol, etc.)? Voor alles was nu een aparte knop. Als je daar op drukte,
spoog
het apparaat een slap bonnetje uit met daarop vetgedrukt een letter en
een
nummer.
Daarna kon je gaan zitten en moest je
goed opletten. In de
wachtkamer hing nu een digitaal display, een lichtkrant. Dat gaf een
dingdong-geluid
als er een nieuw persoon aan de beurt was. Als het apparaat dan de
unieke
combinatie van jouw letter en nummer toonde, diende je te begeven naar
cabine
1, 2 of 3 voor het bloedprikken. Dat cabinenummer stond erbij. Je werd
niet
meer door de zuster gehaald, zodat die niet meer de hele dag heen en
weer
hoefde te lopen van haar werkplek naar de wachtkamer. Efficiëntie alom.
Maar dat duurde uiteraard niet lang,
want een paar bezoekjes
later werd besloten dat toch weer iedereen eerst langs de balie moest.
Daar
ontstond meteen een flinke wachtrij; alle baliemedewerksters behalve
één, waren
wegbezuinigd.
Wat er drie maanden later toe leidde,
dat er een getrapt wachtnummersysteem
werd ingevoerd. Als je binnenkwam, moest je eerst een A-nummer uit het
drukknopapparaat trekken. Wanneer dat nummer gedingdongd werd, kon je
je naar
de balie begeven. Daar hoorde je dan, na controle van je papierwinkel,
dat je
een C-nummer mocht gaan trekken om door te dringen tot de bloedprikster.
Je had ook B-nummers, maar die
verschenen zelden of nooit op
de dingdong. Ik durfde me nauwelijks te verdiepen in het lot van die
stakkers
die tot een B-nummer veroordeeld waren. Moesten die misschien direct
naar de aanlegsteiger
voor het bootje van Charon?
Toen ik 9 maanden geleden het
artsenlaboratorium binnenkwam,
en mijn hand zich al uitstrekte naar de drukknop, bleek deze verborgen
te zijn onder
een papier met de tekst DEFECT in grote Edding-markeerstiftletters erop
gekalkt.
Daaronder stond: ‘S.v.p. nummertje trekken en zich melden bij de
balie’. Naast
het kapotte digitale apparaat stond nu weer zo’n ouderwetse
nummertjestrekautomaat;
net alsof of je bij de slager bent. Met dat nummertje meldde je je bij
de
baliejuffrouw, en het was tevens je nummertje voor het bloed afnemen. Ouder gewoonte keken we naar
het
dingdong-apparaat, dat zwart bleef.
We werden nu weer opgehaald door de
zuster als we aan de
beurt waren. Een brul door de volle wachtkamer: ‘Wie heeft nummer 27?’
De
gelukkige bezitter daarvan stond op en leverde als bewijs het groezelig
geworden briefje met dat nummer in bij de prikzuster. Die prikte het op
een
papierprikker die opgesteld stond op de balie. Als nu de volgende
zuster de
volgende patiënt kwam halen, keek zij op dat prikkertje, constateerde
dat
nummer 27 bovenop lag, en riep af dat nu nummer 28 nu aan de beurt was.
Dat
nummer werd weer op de prikker geprikt, etc., etc.
Bij mijn volgende twee bezoeken bleek
het digitale systeem
nog steeds defect. ‘U moet een nummertje trekken’, brulde de
baliemedewerkster
telkens naar iedere nieuw binnengekomene; het trekapparaat stond
tientallen
meters van de balie af.
Bij mijn meest recente bezoek, vorige
week, was er een
nieuwe situatie ingetreden. De nummertjestrekautomaat was nu ook kapot.
‘Er zit
geen nummertje meer in’, riepen de patiënten. ‘Jawel’, riep de
baliedame terug,
‘maar hij zit klem. U moet het apparaat openklappen en het nummertje
eruit
vissen’. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. In het ruime uur dat
ik daar
zat – is de hele stad tegelijk ziek? – zag ik diverse cliënten het
apparaat
helemaal uit elkaar halen om er een nummertje uit te wringen.
‘Is dat digitale systeem nou nog
steeds defect?’ vroeg ik
belangstellend, toen ik aan de beurt was; een vraag in de categorie:
overbodige
vragen. ‘Nee, niks defect’, zei de zuster, meteen behoorlijk vinnig.
‘We zijn
het systeem aan het uitrollen en uittesten, maar het heeft wat
kinderziekten.
Het is allemaal veel minder eenvoudig dan u misschien denkt!’ Maar hoe
ingewikkeld kan zo’n systeem zijn, dat in duizenden wachtkamers in dit
land
vlekkeloos functioneert? Ik zei verder maar niks.
Toen ik, na geprikt te zijn, het lab
verliet, stond de
baliemedewerkster het nummertjesapparaat weer in elkaar te zetten, dat
door al
het geruk eraan in stukken uiteen was gevallen. 2016…
FHM
7 februari …. 2016, inderdaad.
© Frans Mensonides, Leiden, 2016.