LAATSTE
ZES AFLEVERINGEN
216. NUMMERTJES TREKKEN BIJ HET ARTSENLAB
(07/02/2016)
215. STROOMLOOS,
EN METEEN STROMENLOOS (31/01/2016)
214. 'APELDOORNSE
BRIEVEN', OF: HET TANTE BETJE
(24/01/2016)
213. DAGBOEK
VAN EEN WEEK: KEES VERKERK, DAVID
BOWIE EN KEIZER CONSTANTIJN (17/01/2016)
212. 'ALS JE BITCH WIL CHILLEN',
HET HITJAAR 2015 (10/01/2016)
211. PLAYERWATER;
'VAN BOSCH TOT BRUEGEL' IN BOIJMANS (03/01/2016
Twee weken geleden schreef ik op deze plek over de brieven die
mijn oudtante Jet Lamberts en mijn overgrootvader Mannes Lamberts tussen oktober 1944 en januari 1945 verzonden
hebben naar mijn grootouders en moeder in Leiden. Vanaf vandaag staan deze 5 ‘Apeldoornse
brieven’ online. Ze vormen een bijlage bij mijn oma’s ‘Hongerwinterdagboek’.
Lezing van deze oorlogsbrieven leidt onvermijdelijk tot
enige relativering van de toestanden waarmee we anno 2016 te kampen hebben.
Apeldoorn had in het laatste oorlogsjaar pas echt een vluchtelingenprobleem. De
bevolking moest er 50.000 opvangen. De ontheemden kwamen niet uit Syrië maar
uit Arnhem, dat midden in de frontlinie lag en waar veel wijken zo ongeveer
geheel met de grond gelijk waren gemaakt.
Bij duizenden en duizenden trokken de Arnhemmers noordwaarts
over de Veluwe, met wat geredde huisraad op een kar. Velen brachten de laatste
7 oorlogsmaanden door in belabberde omstandigheden, soms in een koeienstal bij
een boer. Scholen, winkels en fabriekshallen werden gevorderd voor
vluchtelingenopvang. Protesten klonken er niet…
Niet alleen in Arnhem, maar ook in Apeldoorn vlogen de
bommen en kogels je om de oren, zoals blijkt uit de ooggetuigenverslagen van
tante Jet en haar vader. De laatste schreef nuchter dat het niet goed was voor
je hart ‘als men ’ s nachts recht overeind in bed
wordt getild door een regen van gloeiende kogels juist boven je heen’. Al
even nuchter was zijn constatering: ‘We zitten er mooi tusschen’.
Meer ellende: er waren executies als represaillemaatregel tegen
de Apeldoornse mannen die geweigerd hadden, zich te melden voor de Arbeitseinsatz;
de lijken lagen in de straten. Post, telefoon, privé- en openbaar vervoer lagen
op hun gat; de Apeldoornaars zaten wekenlang zonder stroom. En ik meende me in
de vorige FHM’s te moeten beklagen over 3 uur stroomuitval.
De verloofde van tante Jet was vermist. Hij was op zaterdag
16 september 1944 per fiets vertrokken naar Nijmegen om geld op te halen dat
iemand hem schuldig was. De dag daarop brak de Slag om Arnhem uit en lag er een
oorlogsfront tussen hem en zijn Jet. Hij kon, gezien het gebrek aan
communicatiemiddelen, niets aan het thuisfront laten weten. Jet was in
november nog steeds in onzekerheid over
zijn lot.
Het avontuur is goed afgelopen, maar ik weet niet precies
hoe. Ik heb het fijne ervan nooit gehoord en het valt uit die brieven ook niet
op te maken.
Als ik de Apeldoornse brieven naast mijn oma’s dagboek houd,
valt het verschil op in beleving van de oorlogsellende. In Leiden werd honger
en gebrek geleden, maar was het front ver weg – zeker in de herfst van 1944;
later werd het spoorwegknooppunt Leiden ook frequent gebombardeerd. In
Apeldoorn was wel voldoende voedsel voorhanden, maar was geen mens zijn leven
zeker.
In het westen lagen de verhoudingen heel duidelijk: de
Moffen en hun handlangers waren de schurken, de geallieerden waren de helden.
Mijn moeder vertelde vaak over de vreugde die gevoeld werd als er ’s nachts weer
een squadron RAF-bommenwerpers overvloog; wat zouden die rot-Moffen er weer van
langs krijgen!
Dichter bij het front maakten de geallieerden zich toch veel
minder populair; dat lees je duidelijk in deze Apeldoornse brieven. Als de
kogel je treft, maakt het ook niet zo gek veel meer uit of het vuur vijandelijk
of vriendelijk was.
Ook was er weinig begrip voor de mannen die zich weigerden
te melden voor dwangarbeid. Volgens historische bronnen kwamen er welgeteld 7
opdagen van de duizenden die een oproep gekregen hadden. Het was duidelijk dat
er represaillemaatregelen zouden volgen. Enkele tientallen mannen werden
doodgeschoten. Dat gebeurde in hetzelfde etmaal dat 30 kilometer verderop de
nazi’s 600 mannen wegvoerden uit het Veluwse dorp Putten, waar bovendien
enkele honderden woningen in brand werden gestoken. Apeldoorn had hetzelfde lot
kunnen ondergaan.
Ik heb de brieven, net als oma’s Hongerwinterdagboek,
voorzien van verklarende noten. Voor de Apeldoornse oorlogshistorie kon ik
daarvoor gemakkelijk andere oorlogsdagboeken naslaan; op de site Apeldoornendeoorlog.nl zijn een paar zeer uitvoerige exemplaren gepubliceerd. Het blijft
fascinerende literatuur: de oorlog door de ogen van gewone burgers.
De familiezaken, mij alleen bekend van horen zeggen, heb ik
maar een beetje vaag gelaten. Het zou
netjes geweest zijn als ik voor de publicatie van deze brieven toestemming had
gevraagd aan de nazaten / erfgenamen van Jet. Er staan geen grote geheimen in,
voor zover ik kan nagaan. Maar het laatste wat ik zou willen is eventueel oude
wonden openrijten over kwesties van vóór mijn tijd.
Helaas ken ik Jets
erfgenamen niet. De contacten met de Apeldoornse tak van mijn familie zijn de
afgelopen 70 jaar sterk verwaterd; dat gaat soms zo. Ik wilde deze brieven, die
een fascinerend beeld geven van het leven aan een oorlogsfront, toch ook weer
niet voor mezelf houden en heb ze toch aan Internet prijsgegeven. Een paar
zaken heb ik weggelaten; namen van personen heb ik meestal alleen weergegeven
met hun beginletter.
Uit de brieven krijg ik de indruk van heel hechte
familiebanden in Apeldoorn en tussen Apeldoorn en Leiden. Maar dat was me al
duidelijk geworden uit verhalen van mijn moeder, die altijd met veel liefde
sprak over haar Apeldoornse verwanten, en er in haar kindertijd soms weken of
zelfs maanden logeerde.
Ook in de hongerwinter genoot mijn moeder er gastvrijheid,
en wat nog belangrijker was: maaltijden. Maar in oktober 1944 stuurden
familieleden al voedselbonnen naar Leiden. Zoals de bonnen van een tante die dicht
bij het station woonde en bij een bombardement bijna uit haar huisje was geblazen.
Hoewel het huis nog redelijk intact was, durfde zij er niet te blijven, en kreeg ze daarna kost en inwoning bij familieleden.
Ik vind het heel bijzonder dat ik, dank zij die brieven, nog
een paar krabbels bezit die meer dan 70 jaar geleden zijn geschreven zijn door
mijn overgrootvader. Tante Jet heb in mijn
prille kinderjaren één of twee keer gezien; ik heb geen duidelijke herinneringen
aan haar.
Nog wel heb ik een aandenken aan de tante die uit haar huis
werd gebombardeerd. Mijn moeder erfde lang geleden van haar een oud melkkannetje
en een suikerpot met bijbehorende suikerschep. Die behoren nu tot de
inventaris van mijn huis. Nee, ik zal er niet mee naar ‘Tussen kunst en kitsch’
lopen; hun materiële waarde is gering of nihil. Maar ze hebben een bombardement
overleefd, dus ik zal ze ook zeker nooit wegdoen.
FHM
14 februari 2016
Jet en Mannes Lamberts
© Frans Mensonides, Leiden, 2016.