Steenwijk
Afgelopen winter, in een lange coronastop op deze site, heb ik avondenlang zitten speuren naar streken en oorden in Nederland waar ik nog nooit een voet gezet had. Die waren er toch nog wel te vinden. Bijvoorbeeld de Acht Zaligheden in Noord-Brabant en het Drentse dorp Frederiksoord in een van de dunst bevolkte streken van Nederland.
Frederiksoord behoort tot de zeldzame plaatsen die niet gaandeweg in de loop der eeuwen ontstaan zijn, maar op een bepaald moment zijn gesticht. In 1818 werd het dorp in het leven geroepen als eerste Kolonie (Proefkolonie) van de Maatschappij van Weldadigheid. Er kwamen meer van dit soort koloniën. Arme drommels uit de grote steden konden er een nieuw bestaan opbouwen als boer, op een boerderij en op grond die beschikbaar was gesteld door de Maatschappij.
Anders dan de Ommerschans (waar ik vorige zomer even rondliep) was Frederiksoord geen strafkolonie. Maar het regime was er toch vrij streng en schools, en het leven hard. Velen haakten af; ze liepen weg, of werden verbannen naar Ommerschans.
In tegenstelling tot Ommerschans is Frederiksoord goed geconserveerd. Het is UNESCO-werelderfgoed. Je hebt er Museum De Proefkolonie, maar het dorp op zich is één groot openluchtmuseum. Er staan nog veel originele gebouwen; de boerderijen van de kolonisten worden, na een moderniseringsslag, bewoond door particulieren.
Dat wil ik zien, en ik pak de trein naar Steenwijk. De dag: vrijdag 22 juli 2022. Het is vandaag niet te heet. Van de week hebben we een kortstondige hittegolf gehad van 48 uur, die vooral de gemoederen verhit heeft. Felle klimaatdiscussies en oranje en gele weeralarmen vlogen ons om de oren. ‘Vanaf nu worden de zomers elk jaar heter, nóg heter’, heet het.
Later deze dag zal ik in Museum De Proefkolonie iets lezen over 1816, ‘Het jaar zonder zomer’, waarin oogsten mislukten en mondiaal hongersnood uitbrak. Het klimaat was tijdelijk koeler geworden door de uitbarsting van de vulkaan Tambora in Nederlands Indië, een jaar eerder. De as van die vulkaan verduisterde over heel de wereld het zonlicht. Er viel hier en daar een bui van insecten en dode vogels, nogal apocalyptisch. Velen dachten daardoor wat velen nu ook denken: dat de ondergang van de aarde nabij was.
Kan er anno 2022 weer eens niet zo’n vulkaan uitbarsten?, mijmer ik. De opwarming van de aarde gecompenseerd. En eindelijk weer eens een ouderwetse snertzomer!
Op Schiphol Airport krijg ik in de 1e klas gezelschap van een vader met 2 jonge zoontjes. We zijn de Schipholtunnel nog niet uit, of één van hen vraagt op klaaglijke toon: ‘Pappa, wanneer zijn we nou in Zwolle?’ Ik schiet in de lach. Zwolle, dat duurt nog wel een stijf uurtje.
De jongetjes zitten er dat ruime uur bij alsof ze vanmorgen ondergedompeld zijn in jeukpoeder in plaats van badwater. Arme vader, die ze probeert zoet te houden met spelletjes en afleidingsmanoeuvres.
Na Zwolle is het nog maar een halfuurtje naar Steenwijk. Bij dat station is onlangs een steile Brug der Zuchten verrezen over het spoor, met een trap met heel erg veel treden. Tenminste, ik geloof dat die loopbrug er nog niet was bij de laatste keer dat ik in Steenwijk was, en dat was toen ik in de winter van ’18 gefuifd werd op kniepertjes in museum Rams Woerthe.
Op het busstation gaat de meeste toeristische belangstelling uit naar bus 70, die Giethoorn aandoet. Ik pak bus 19, Steenwijk – Frederiksoord – Noordwolde, die in de vakantieperiode verder rijdt als lijn 17 naar Wolvega. Die bus verlaat Steenwijk met 3 passagiers aan boord.
Frederiksoord 7, staat op een ANWB-wegwijzer. Het uitzicht – ja, hoe zal ik het omschrijven, weinig bergen in ieder geval, en veel groen. Deze streek ligt op de grens van 3 provincies: Overijssel, Drenthe en Friesland, en op die van 3 zeer uitgestrekte natuurgebieden: het Drents-Friese Wold, Weerribben-Wieden en het Dwingelderveld. Ze bestaan uit laagveen en wat bos en heide.
We doorkruisen Eesveen en Nijensleek, 2 buurtschappen. Veel omgekeerde
vlaggen langs de weg: blauw-wit-rood. De boeren-burgeroorlog, die dit
voorjaar uitbrak, lijkt op het moment vooral met vlaggen uitgevochten
te worden. Het is ergens wel een goed teken *). Ik vraag me wel af,
waarom zulke boeren niet naar Sleeswijk-Holstein in Noord-Duitsland
emigreren, als het leven daar beter is, want DIE vlag hangen ze
namelijk uit.
*) te vroeg gejuicht, zoals de komende week zal blijken
Het is wel een knap dure grap, met die vlaggen. Sommige boeren hangen er een aan vrijwel elke paal, om de 30 à 40 meter, om hun punt te maken. Zo’n vlag kost al gauw 15 euro. En webshops voor vlaggen krijgen tientallen keren per dag de vraag: ‘Wat kost nou een omgekeerde vlag?’ Er circuleert al een grap op Twitter: Gewone Nederlandse vlaggen € 14,95, omgekeerde Nederlandse vlaggen € 57,95.
Alweer de zoveelste tegenstelling die momenteel een splijtzwam vormt in Nederland (dnalredeN?), die tussen stad en platteland. Ik heb de afgelopen weken in Leiden welgeteld één omgekeerde vlag gezien, aan een flatje. Mogelijk van iemand die een rundveestapel houdt op zijn achterbalkon; wie zal het zeggen?
Je kunt je, gezien die tegenstelling, afvragen of je stadsmensen überhaupt wel naar het platteland moet verplaatsen. In Museum De Proefkolonie zie je in een videopresentatie mensen die uit de sloppen van Amsterdam afkomstig zijn, met hun hele schamele hebben en houwen hier in Drenthe door de rimboe lopen, op weg naar hopelijk een beter leven. Voordat die kolonie gesticht werd, was hier niets, helemaal niets; woeste grond. Echt geschikte landbouwgrond was het niet; anders was hij vast al wel eerder ontgonnen.
De wijk Frederiksoord in Rijnsburg is (volgens één etymologische theorie) zelfs naar dit Drentse dorp genoemd, omdat het ook belabberde bodemomstandigheden kende. Toen hebben ze er uiteindelijk maar huizen neergezet.
Het museum is even strak georganiseerd als indertijd de kolonie. Het bestaat uit 3 ‘belevenissen’, die hier geen ‘experiences’ heten. Eens per 20 minuten klapt de deur naar de eerste belevenis open en kan een nieuwe groep mensen toegelaten worden - vandaag steeds maar een klein plukje. Het is een introductie in de vorm van een nagebouwde Amsterdamse sloppenwijk. Na nog eens 20 minuten klapt de deur open naar de 2e zaal, waar een film te zien is over de eerste kolonisten, en nog weer 20 minuten later die naar het eigenlijke museum. Daar lees en zie je alles over het reilen en zeilen van de Maatschappij van Weldadigheid.
Die is opgericht in 1818 op initiatief van generaal Johannes van den Bosch (1780-1844). Aanleiding was die hongerzomer van 1816. Hij wist het Koninklijk Huis achter zijn plannen te krijgen in de persoon van Prins Frederik der Nederlanden (‘Frits’ voor intimi; 1797-1881, in wiens achtertuin in Wassenaar ik tussen haakjes nog wel eens wandel).
Frederik was de jongste zoon van koning Willem I. Hij werd de eerste voorzitter van de Maatschappij. Het benodigde geld voor de ontginningen werd gefourneerd door rijke notabelen, overal in het land, crowdfunding avant la lettre. Je kon donateur worden voor de somma van 5 cent per week.
Dat is altijd nog f 2,60 per jaar, geen gering bedrag in die tijd. Een paar maanden geleden las ik op de Lemerlerberg iets over de Kwartguldenvereniging voor heideontginning. Die had vergelijkbare doelstellingen als de Maatschappij van Weldadigheid, een soort na-aperij, zelfs, lijkt het. Dat was driekwart eeuw later, en het ging toen om een kwartje per jaar; niet per week.
Voormalige kolonistenwoning. Oorspronkelijk hadden deze huizen aan de achterkant een uitbouw, de ‘deel’, met onder meer de stal.
De kolonisten kregen hun boerderij cadeau, maar moesten zaken als
meubels en kleding zelf (af)betalen. Dat betekende voor die mensen, die
aanvankelijk geen cent hadden om hun gat te krabben, hard werken om
geld te verdienen en hopelijk nog iets over te houden.
Wat wel lastig was gezien het systeem van verplichte winkelnering dat op een gegeven moment werd ingevoerd. De kolonisten kregen geen klinkende munt meer in handen, maar bonnen die alleen in de koloniewinkel geldig waren. ‘I owe my soul to the company store,’ schiet me te binnen, met het bijbehorende klarinetriedeltje uit dat treffende lied uit de 50’s.
Voor wie het echt niet kon bolwerken, of ziek werd, invalide, of weduwe, was er een sociaal vangnet met geldelijke ondersteuning. Het wordt in dit museum het begin van de verzorgingsstaat genoemd.
Ook de leerplicht begon in de kolonies. Kinderen tot 12 jaar moesten er naar school, wat in die tijd geenszins vanzelfsprekend was, zeker niet op het platteland.
Had dit alles nou het gewenste resultaat? Ja en nee. 70% van de kolonisten kwam van armoede in de stad tot een zekere welstand op het platteland. Maar sommigen liepen weg uit de kolonie om elders een bestaan op te bouwen.
Ook werden er vaak kolonisten voor straf naar de Ommerschans of Veenhuizen gestuurd. Maar ook het regime in de niet-strafkoloniën was al streng. Een kolonie kende een eigen rechtspraak; voor de minste vergrijpen kon je een aantal dagen op water en brood worden gezet.
Op papier had Johannes van den Bosch de financiën van de koloniën heel goed doordacht. Maar in de praktijk waren er telkens tekorten. Kolonisten konden hun schulden vaak niet aflossen. Weglopers lieten hun schulden achter. Verder had men te kampen met wisselvallige oogsten en tegenvallende contributies van de leden van de Maatschappij van Weldadigheid in de steden. De Maatschappij had daardoor zelf een groeiend leger van schuldeisers, die wanhopig moesten smeken om hun geld.
Ook was de organisatie wel erg bureaucratisch, met kantoren vol klerken, waar bij wijze van spreken elke graankorrel werd geadministreerd.
Al met al moest er ieder jaar een hele sloot rijkssubsidie bij. Toch hielden de koloniën het nog uit tot in de jaren 30 van de 20ste eeuw. In totaal hebben in ruim een eeuw tijd 80.000 mensen in een van de koloniën geboerd, en leven er in het huidige Nederland een stuk of miljoen van hun nakomelingen.
Johannes van den Bosch schopte het in 1828 tot gouverneur-generaal, ‘onderkoning’ in Nederlands Indië. Daar bouwde hij een nogal kwalijke reputatie op. Hij voerde het Cultuurstelsel in, een systeem van pacht en belastingen. Daardoor produceerden de inlanders voornamelijk voor ‘s Rijks schatkist, en werden ze in feite uitgebuit; zie de Max Havelaar.
Dit standbeeld van Johannes v.d. Bosch, door de beeldhouwer Herma Schellingerhoudt uit Frederiksoord, is fonkelnieuw. Vorige maand is het onthuld door een achter-achterkleinzoon van de afgebeelde.
Het beeld gaat tegen de tijdgeest in, waarin volgens woke types het liefst iedereen die ‘fout’ was in andere tijden dan de onze, van zijn sokkel getrokken moet worden. Maar Schellingerhoudt ging nou juist weer tegen die tijdgeest in, en legt dat uit in DIT artikel van RTV Drenthe.
Ik vind het een beeld dat er wezen mag; stoer. Het staat voor… ja, voor een stuk geschiedenis, vanzelfsprekend, maar fysiek staat het beeld voor het Logement Frederiksoord, tegenwoordig Logement en Gasterij Frederiksoord, een hotel-restaurant.
Zelf lunch ik in het café bij het Museum De Proefkolonie. Je kunt in het Logement of in de B&B in de oude bakkerij (rechtsonder op de collage-foto hieronder), gerust een week vakantie doorbrengen, en elke dag iets anders zien. Bij het museum zijn folders met wandel- en fietsroutes in de wijde omgeving verkrijgbaar, variërend van krap 3 tot dik 40 kilometer.
Na de lunch wandel ik een paar uur rond in Frederiksoord en in het Sterrenbos ten noordwesten van het dorp. Overal op het voormalige grondgebied van de Maatschappij van Weldadigheid heerst een weldadige stilte.
De opvallendste panden in Frederiksoord zijn de Dokterswoning
uit 1915 (foto hierboven) en het Postkantoor uit 1901 (foto boven dit artikel). Het
laatste heet tegenwoordig Huygens Huys. Er is een café met terras, maar
in de eerste plaats doen ze in antieke klokken, die je er ook kunt
laten repareren. Het Huygens Huys is ongetwijfeld genoemd naar Christiaan Huygens, de uitvinder van de slingerklok. Het staat te
koop, zie ik pas als ik de foto bewerk.
In het midden op de bovenste rij: de opzichterswoning. Rechts daarvan en 2e van links op de onderste rij: de 7 hectare grote schooltuin bij de Tuinbouwschool. Die school heeft bestaan van 1884 tot 2005. Aanvankelijk zaten er alleen zonen op van kolonisten, maar later trok hij leerlingen, ‘tuinhazen’ genaamd, uit het hele land. De vervallen tuin wordt nu opgeknapt en in oude luister hersteld.
Linksonder: twee ambtenarenwoningen voor de kantoorklerken, die iets minder ruim behuisd waren dan de dokter. Middenonder huize Westerbeek in het Sterrenbos. Rechts daarvan de ster waaraan het bos zijn naam ontleent: een open plek waarop 8 rechte paden uitkomen. Dat overzichtelijke sterpatroon is niet aangebracht ten gerieve van mensen als ik, die altijd verdwalen in bossen, maar voor de jacht.
Als ik in dat Sterrenbos de wandelpijlen niet kwijtgeraakt was, had ik op de route nog een oude tramremise kunnen zien, of liever gezegd: een goederenloods van de Nederlandsche Tramweg Maatschappij. Hun lijn Steenwijk – Frederiksoord – Noordwolde vervoerde passagiers van 1914-1947. Tot 1962 heeft nog goederenvervoer plaatsgevonden.
Lijn 19 van Arriva, Steenwijk - Noordwolde, is één van de vele streekbuslijnen die een stoomtramlijn hadden als verre voorganger. De bus rijdt van maandag tot vrijdag overdags in uurdienst. Hetzelfde geldt voor lijn 17 naar Wolvega. In het weekend en ’s avonds tot 22:00 worden die vervangen door de lijnen 517 en 519, gereden met 8-persoons busjes.
Al deze lijnen gaan door 3 provincies. De streek ligt ook op de grens van 2 concessiegebieden: Zuid-Oost Fryslân en Wadden (Arriva) en Groningen / Drenthe (Qbuzz). Ook Qbuzz komt door Frederiksoord, en wel met lijn 20: Meppel – Steenwijk – Frederiksoord – Vledder – Diever – Smilde – Assen; maandag t/m vrijdag uurdienst tot 20:00 uur.
Daarmee biedt het OV in deze dunbevolkte streek ook na corona nog een redelijk voorzieningsniveau.
Ik stel me op bij de halte tegenover het postkantoor voor bus 19 van 17:47 naar Noordwolde (en verder als lijn 17 naar Wolvega). De rit van in totaal 23 km voert eerst langs Wilhelminaoord, een dorp dat net als Frederiksoord zijn bestaan begon als kolonie. Daarna volgt Noordwolde-Zuid; ja ook plaatsen met ‘Noord’ erin hebben een zuiden.
De bus rijdt nu 2 rondjes door Noordwolde; een keer als lijn 19 en een keer als lijn 17. Ik zie de molen, Bouwmarkt Kluswijs, Lunchroom Tramhalte Plein en het Nationaal Vlechtmuseum dan ook 2 keer langskomen. Na de eerste ronde houdt de chauffeur in een onverstaanbaar dialect werkoverleg met een collega uit een andere bus, onze tegenligger.
Nu rijden we verder door het Friese land, door Steggerda, Peperga en De Blesse, geen metropolen. Steggerda is de absolute winnaar voor wat betreft het aantal omgekeerde vlaggen dat je ziet per hectometer. Ik denk ook dat je daar niet over moet gaan steggelen, in Steggerda.
In Frederiksoord had ik nog 3 medepassagiers, maar die zijn allemaal uitgestapt in Noordwolde. Tot Wolvega heb ik de hele bus voor mezelf. Een taxi met 40 stoelen, noem ik dat. De tijd, dat ik me in zo’n bus opgelaten voelde, is voorbij. Sinds het uitbreken van corona heb ik het liefst zo weinig mensen om me heen. Ik denk niet dat dat ooit nog overgaat.
Daarom reis ik in de trein nu altijd 1e klas. Ik ben bezig, mijn in coronawinters ontstane voorraad aan Keuzedagen op te maken. Daarna ben ik van plan om een DalVrij abonnement te nemen.
Bij beide kaarttypen moet je, als je op werkdagen reist, de klok van halfzeven goed in de gaten houden. Reizen op halfzeven, noem ik het al.
In de middagspits, tussen 16:00 en 18:30, mag je met zulke kaarten namelijk niet inchecken. Anders betaal je de volle mep voor je reis, ook al vindt die grotendeels na halfzeven plaats. Ja, tussen halfzeven en 9:00 ’s morgens kun je ook niet inchecken, maar dat is een minder groot bezwaar voor een avondmens.
De Sprinter naar Zwolle zal vertrekken om 18:31, en nadert in de verte. Rond de chipzuil op het perron verdringen zich nu naast mij ook meerdere nerveuze senioren die pas willen inchecken op het exacte moment dat de klok op 18:30 springt. Wat helemaal niet nodig is. Het is een zorgvuldig bewaard geheim, maar al een paar minuten vóór dat tijdstip gaat bij NS het dal-urentarief in.
In de coupé zit een wat simpele man met een gigantische groene boodschappentas op enorme wielen. Uit een zijvak steken 2 thermosflessen met ongetwijfeld lauw geworden koffie, mitsgaders een hoge stapel bekertjes plus een aangebroken rol koekjes. Hij biedt mij ook een bakje aan, wat ik beleefd weiger, maar laat het zich zelf goed smaken. Hij mompelt daarna nog, meer tegen zichzelf dan tegen mij, dat het prima weer is vandaag, niet zo heet meer als van de week, maar dat het in huis zo blijft hangen, en dat hij vanavond in Ermelo een taxi naar huis neemt.
Er circuleren verhalen op Twitter dat je tegenwoordig in de 1e klas alleen maar zich schromelijk misdragend, luidruchtig plebs ziet, mensen die er geeneens voor betaald hebben, en daar bij gebrek aan controle mee wegkomen. Het is allemaal, zoals zoveel op dat medium, schromelijk overdreven.
De meest opmerkelijke medepassagiers vandaag in de 1e waren die twee ongedurige jongetjes op de heenweg en deze causeur met zijn rijdende koffiekraam. Mijn overige medepassagiers kan ik me niet eens meer herinneren.
Oh ja, er zijn ook klachten over paupers die in de 1e klas reizen met een aanvullend kaartje op een al heel goedkope Keuzedag: een dagkaart 1e klas voor 6 euro. Die zitten er dus weliswaar legaal, maar zo goed als voor niks de rijke habitués te ergeren, louter door hun aanwezigheid.
Daar kan ik niets van zeggen, want ik behoor zelf tot die groep. Dus zeg ik er ook maar niets meer over.
Frans Mensonides
7 augustus 2022
Er geweest: vrijdag 22 juli 2022
©
Frans Mensonides, Leiden, 2022