Beminde zaterdag (40)
Mei 2022




De Hef

< < < < < Deel 39 al gelezen?


‘Beminde zaterdag’ is een rubriek over treinreizen op die dag met mijn Weekend Vrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn Huygens die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen. Deze reeks is geïntroduceerd in deel 1. Het overzicht van alle tot dusverre verschenen afleveringen vind je in het archief van mijn Thuispagina.

En hier is-ie dan, de laatste aflevering van ‘Beminde zaterdag! Zoals ik in de voorlaatste al schreef, komt er op 31 mei 2022 een einde aan mijn arbeidsleven, en wacht mij een zee van tijd om te reizen. Ik kan voortaan als ik wil elke dag van de week op pad, waardoor de titel van deze rubriek feitelijk zijn betekenis verliest.

Al een tijd ben ik benieuwd of ik van mijn nieuwe vrijheid weer net zo blij zal worden als ik was tijdens een heel, héél lange zomervakantie in 1963. Toen hoefde ik, na een verhuizing in april, pas in september weer naar school; 4½ maand thuiszitter! Ik heb er niet tegen geprotesteerd. En ik heb me geen seconde verveeld. Maar ik moet afwachten of zoiets in het jaar dat ik 66 hoop te worden, weer net zo leuk is als in het jaar dat ik 6 was.

Ik typ dit stukje een week voor mijn laatste werkdag. Wat er voor deze rubriek in de plaats komt, weet ik nu nog steeds niet; het moet nog uitkristalliseren. Mogelijk ga ik nog een poosje door met reizen op zaterdag, omdat ik dat nou eenmaal gewend ben, en komt er na deze laatste aflevering nog een allerlaatste; we zien het wel.

Nu terug naar het begin van deze maand, zaterdag 7 mei. Na slecht weer in de morgen ga ik pas halverwege de middag op pad. Een wandeling in Rotterdam is altijd een aardige besteding van zo’n verloren paar uurtjes. Ik weet dat uiteindelijk de haring en het ijsje in de Markthal op me wachten. Rare combinatie, dat geef ik toe, maar voor mij is dat inherent aan een bezoek aan de Markthal. Ook dat ben ik nu eenmaal gewend.


 

Lombardijen - Blaak: Waar is het HOV-elan gebleven? - Zonder Voetstuk: Lodewijk Pincoffs - De (op)Hef - De Lemelerberg beschreven - De Lemelerberg bereisd - De Lemelerberg beklommen - Barneveld Beneveld - Kind in De Glind‘Dat laat me koud’. ‘Dat zal het zeker’. Hongerwinter beëindigd in Achterveld Het ei en / of de kip  - Afscheidsweerzien met Castricum - Station Castricum gerenoveerd - Slot




Lombardijen – Blaak: Waar is het HOV-elan gebleven?

Ik pak het thema van de vorige aflevering weer op: wandelen van station tot station. Lombardijen – Blaak is het plan voor het restant van deze middag. Daarbij sla ik dan op mijn wandeling anderhalf station over dat je vanuit de trein wel ziet: Rotterdam Zuid en Rotterdam Stadion. Dat laatste station telt maar half mee omdat er alleen treinen stoppen als er iets te doen is in het Feyenoord-stadion, beter bekend als De Kuip.

Plannen zijn er genoeg, zowel voor het stadion en het station als de omgeving daarvan. Feyenoord City, grootstedelijke ontwikkeling in deze omgeving, staat nog steeds op de rol. Maar een nieuw stadion (werktitel: Het Nieuwe Stadion) zal er voorlopig niet komen. Het is te duur. En de trouwe Feyenoord-hooligans zien het niet zitten. Ze hebben een paar intimiderende ‘huisbezoeken’ afgelegd bij de mensen die erover te beslissen hebben.

En dat terwijl De Kuip gewoon zou blijven staan en een andere bestemming gekregen zou hebben, als de plannen voor de Kuip 2.0 doorgegaan waren. De oude Kuip is een architectonisch monument, en mag dus sowieso niet gesloopt worden.

De vraag is, of de plannen om van Rotterdam Stadion een railknooppunt te maken, nu wel doorgaan.

Het eind van de jaren 10, dat was de tijd van het nieuwe elan in het OV, van de vlieg- en autoschaamte, van het klimaat; de tijd van grote plannen voor Hoogwaardig OV (HOV), de jaren dat het OV duidelijk in de lift zat. Ook voor Rotterdam en de wijde omstreken verschenen er fraaie rapporten over mogelijke HOV-projecten. Als die ooit doorgaan, kun je bij Rotterdam Stadion misschien overstappen van de metro Dordrecht – Leiden op die van Rotterdam Zuid naar Oost.

Nu leidt nieuw elan niet altijd tot een goed plan. Van het eerste idee, de metro over de buitenste sporen van de Oude Lijn Dordrecht - Leiden, zie ik het nut niet echt in. Ik heb er in het stukje van vorige zomer over Dordrecht de nodige vraagtekens bij geplaatst.

Dat andere plan is een metroverbinding buiten het centrum van Rotterdam om. Daar schreef ik in de winter van 2018 iets over tijdens mijn zwerftocht door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag. Het plan was gelanceerd door de VVD Rotterdam, een asfaltclub van huis uit, die zich ineens leek te bekeren tot het OV.

Ze noemden het plan dan meteen ook maar lijn V, naar hun eigen partij. Het behelsde een nieuwe, tweede metroverbinding van Kralingse Zoom naar Marconiplein, via De Kuip en Zuidplein. Begeesterd door dit plan, doopte ik de lijn om in de Voetballijn. Aan de westkant trok ik hem door naar het Kasteel van Sparta op Spangen.

Verder plande ik op het oostelijke deel van de route een extra station, Woudestein. Alle 3 de stadions van de betaald-voetbalclubs in Rotterdam met elkaar verbonden! Op het kaartje hieronder mijn alternatief. Woudestein heet tussen haakjes tegenwoordig het Van Donge & De Roo Station; een veel te lange naam voor een metrostation.

 



Fragment van kaartje, overgenomen van Twitter VVDRotterdam
en naar eigen inzichten aangepast


Toen kwam corona, dat aan alle elan voorlopig een einde maakte. De laatste jaren heb ik over beide metroplannen niet veel meer gehoord.

Hoe het in Den Haag gaat aflopen met HOV in de Binckhorst, dat is ook nog een open vraag. Maar de tuin bij Hofwijck in Voorburg, zo zorgvuldig ontworpen en ontwikkeld door de beschermheer van deze rubriek, blijft in ieder geval gespaard. Constantijn Huygens’ Hofwijck wordt in ieder geval niet het eindstation van Randstadrail.

Over voetbal gesproken: Feyenoord doet het dit jaar geweldig goed op het Europese podium. Eergisteren bereikten de roodwitten zelfs de allereerste finale van de Conference League. Ze zijn een jaar geleden door de achterdeur dat toernooi binnengekomen door de play-off van de Eredivisie te winnen. Na een zomer vol slopende voorrondewedstrijden – en een heel korte vakantie - verdienden ze een ticket voor het hoofdtoernooi, waarin ze het dus tot de finale schopten.

Rotterdam Zuid verkeert daarover vandaag nog steeds in een feestroes. Hoe de finale in Tirana is afgelopen, weten we als dit artikel op het Web verschijnt.

 

Onder station Rotterdam Lombardijen bevindt zich nog een spook-metrostation; wel voltooid in ruwbouw, maar nooit op de metro aangesloten. Het was bedoeld voor een eventuele metroverbinding van Zuidplein via IJsselmonde naar Ridderkerk en de Drechtsteden. In dat plan van rond 1990 zag ik meer heil dan in de huidige plannen. Maar het mocht niet zo zijn.


Zonder voetstuk: Lodewijk Pincoffs

De regen heeft plaatsgemaakt voor overvloedig zonlicht. Ik wandel wat rond op IJsselmonde, onder meer in het wijkpark De Twee Heuvels. Een heel leefbaar, rustig stuk Rotterdam, zo te zien, maar wat saai en niet erg fotogeniek. Foto’s heb ik er dan ook niet van. De lezer moet me maar op mijn woord geloven dat ik er geweest ben.

Nu wil ik die oude, opgeknapte havens op de Kop van Zuid fotograferen. Als ik de Dwarsdijk bereik, spring ik bij impuls op tram 23 (Beverwaard – Marconiplein) die net aan komt rijden. Ik ga 4 à 5 haltes mee, langs de achterzijde van De Kuip. Aparte opvatting heb ik van het begrip ‘wandeling’!

Ik stap uit bij de halte Lodewijk Pincoffsweg, hartje Kop van Zuid. Hier heerst leven in de brouwerij. Mijn stemming komt er meteen in, mede dank zij een straatmuzikant bij een drukke winkelgalerij die met roestige strot en een splaakgeblek John Denver staat te vermoorden: ‘Countly Loads, take me home’. Hij kleunt daarbij verwoed op een gitaar.

Met Lodewijk Pincoffs (1827-1911) is een omstreden persoon uit de Rotterdamse geschiedenis genoemd, een man met 2 gezichten. Zonder deze havenbaron, industrieel, politicus en ook fraudeur waren de havens op de zuidelijke Maasoever nooit aangelegd. Hij richtte de Rotterdamsche Handelvereeniging op, met het fraaie poortgebouw als kantoor (rechtsonder op de foto hieronder), en de Afrikaansche Handelvereniging; hij liet havens aanleggen en een entrepotgebouw bouwen. Hij ijverde voor aanleg van spoorwegen.

Pincoffs was een sleutelfiguur in het Rotterdam van rond 1870, een gerespecteerd en bewonderd man, een voorbeeld voor iedereen, ja bijna een halfgod. Hij zat overal in: de gemeenteraad, de Provinciale Staten, de Eerste Kamer. Hij bemoeide zich met verbetering van onderwijs, deed aan liefdadigheid en kreeg lintjes en andere onderscheidingen bij de vleet.

Dan gaat het mis met de handel in Afrika. Zijn Handelvereeniging daar lijdt grote verliezen. Met een ingenieuze dubbele boekhouding weet hij dit feit jarenlang te verbloemen.

In 1879 wordt Pincoffs failliet verklaard. Hij staat voor 10 miljoen gulden in het krijt; voor die tijd een adembenemend bedrag. Vele anderen neemt hij mee in zijn val; de schuldeisers kunnen naar hun geld fluiten. Zijn reputatie is naar de knoppen.

Een jaar later wordt Pincoffs tot 8 jaar cel veroordeeld wegens onder andere ‘bedrieglijke bankbreuk’. Bij verstek; hij is ‘m dan al gepeerd naar de U.S.A. Daar verdient hij de kost als sigarenboer. Hij sterft in 1911, volkomen berooid, zoals dit soort verhalen vaak aflopen.

Een eeuw later lijkt alles vergeten en vergeven, en herinnert men hem zich weer als de grondlegger van het moderne Rotterdam. Er zijn een straat, hotel en tramhalte naar hem genoemd. En hij kreeg een standbeeld, gehouwen door Willem Verbon. Het is in 1998 onthuld door een achterkleinzoon van Pincoffs.

Maar dat beeld staat niet op een voetstuk. Pincoffs doet nu wat hij bij zijn leven volgens mij zelden deed: met beide benen op de grond staan. De moraal van dit fascinerende verhaal… die moet iedereen maar invullen voor zichzelf.

 

De Kop van Zuid, een sterk contrast tussen moderne architectuur en relieken van een oude haven.
Ook de Spoorweghaven (linksboven) was een initiatief van Pincoffs. De haven mat bijna 2 km bij nog geen 100 meter. De zuidelijke helft ervan is nu een allee met flats erlangs, Het noordelijke gedeelte nog steeds haven.


De (Op)Hef

Van een 19e-eeuwse naar een moderne tycoon: de Amerikaanse miljardair Jeff Bezos, oprichter van Amazone.com. Dat is zo iemand die, als hij uit spelevaren wil gaan, voor een half miljard euro een jacht laat bouwen. De Nederlandse scheepswerf Oceano uit Alblasserdam kreeg die lucratieve opdracht.

Dan moet zo’n schip ook nog van de werf naar zee, en dat kan alleen via de Nieuwe Maas, onder De Hef door. De Hef, officieel: de Koningshavenbrug, maakte tot 1992 deel uit van het ‘luchtspoor’, de spoorverbinding op gietijzeren bruggen en viaducten door Rotterdam. In dat jaar werd het luchtspoor vervangen door de Willemstunnel. Daarmee was De Hef overbodig geworden. Maar hij bleef behouden als industrieel erfgoed.

Voor het transport van Bezos’ schip moet het beweegbare middenstuk van De Hef tijdelijk verwijderd worden. En dat valt niet goed in Rotterdam. Die brug is hét symbool van de stad. En die zou dan gedemonteerd moeten worden voor het nieuwe speeltje van een miljardair? Dat is net zo ondenkbaar als wanneer ze in Parijs even de bovenste helft van de Eiffeltoren eraf zouden schroeven, alleen omdat het zo’n rijkaard beter uitkomt. Is dan álles met geld te koop??

Maar ja, de werkgelegenheid van die werf… Het is op het moment nog niet zeker of het wel of niet zal gebeuren. Maar mocht het gebeuren, dan staan de Rotterdammers klaar met rotte eieren, als Bezos’ boot langs vaart.

Aan weerszijden van De Hef liggen fraaie stadsparken. Op de oever aan de kant van het Noordereiland kun je zelfs via een steile trap de ca. 6 meter hoge spoordijk beklimmen die in het verlengde ligt van de brug. En eventueel via een glijbaan weer van de dijk af glijden.

Bovenop de dijk staan zitbanken voor alle denkbare groepen van mensen. Er is er een voor Luchtfietsers (links) en Grondleggers (rechts), een voor Dagdromers en Nachtbrakers, een voor Landrotten en Waterratten, etcetera

Maar geen tijd om te zitten; de haring en het ijs in de Markthal lokken!




Frans Mensonides
26 mei 2022
Er geweest: zaterdag 7 mei 2022



De Lemelerberg beschreven

 

Mijn moeder over het uitzicht vanaf de Lemelerberg bij Ommen, in haar vakantieplakboek uit 1946:


‘Waar je ook keek, aan welke kant je ook ging zitten, het was allemaal even fijn. We konden het haast niet allemaal tegelijk verwerken. Korenvelden als gele blokjes in een groen tapijt; popperige huisjes, waarvan je alleen de rode daken zag glanzen tussen wat warrelig groen; een boerderijtje. De rechte weg, als een grijzige baan daartussen. Een auto die klein en geluidloos erover heen rijdt. De stilte, die overal is… De stilte, die toch zo vol geluiden is… Maar heel andere geluiden, dan in de stad. Kalmer, vrediger.

Uren en uren zou je hier kunnen zitten zonder dat het prachtige uitzicht je vervelen ging.

Eeuwen en eeuwen ligt die berg hier nu al, ontstaan in tijden, dat er nog geen mensen waren. En eeuwen zal hij er nog blijven. Honderden mensen heeft hij in de loop der tijden al op zijn rug gedragen, en nog zullen honderden mensen over hem heen gaan. En hij staat daar, dag in, dag uit; jaar in, jaar uit; in storm en in zon, in regen en in sneeuw, in lente en in herfst, altijd, jaar na jaar, terwijl de uren en dagen aan hem voorbij gaan, terwijl de mensen zich drukmaken over de nietigheden in hun leeg bestaan, terwijl er oorlogen gemaakt worden en de mensen elkaar bij duizenden afslachten. Hij staat daar en lijkt een tikje spottend te kijken naar dat mensengedoe, dat hij al zovele jaren heeft aangezien’.


Dit komt wel even binnen, dit fragment; het ráákt me gewoonweg. Ik had de natuurbeschrijvingen in mijn reisverhalen beter door mijn moeder kunnen laten schrijven. Zij was meer dan ik een natuurliefhebber, en wist het goed te verwoorden.

Toch: haar gedachtegangen op die heuvel, vooral over de futiliteit van het menselijk bestaan, zouden ook heel goed de mijne kunnen zijn. Ik ben echt een zoon van mijn moeder. Alleen al de gewoonte om uitgebreid verslag te doen van reizen en wandeltochtjes; ik heb het van geen mens vreemd. Haar vakantiedagboek uit de zomer van 1946 beslaat een heel dik cahier, met veel handgeschreven tekst, een enkel fotootje in postzegelformaat en wat ansichtkaarten.

Zij, toen 18 jaar oud, en haar hartsvriendin brachten dat jaar de zomervakantie door op een boerderij in de buurtschap Nieuwebrug, even ten zuiden van Ommen en aan de noordkant van de Lemerlerberg.

Ik heb een paar maanden geleden al een FHM’etje geschreven over hun heenreis vanuit Leiden. De jongedames namen de trein naar Amsterdam en daar de nachtboot naar Zwolle. Daarvandaan wilden ze de 24 resterende kilometers naar Ommen / Nieuwebrug lopend overbruggen, met complete vakantiebagage in de bloedhitte van een tropische dag. Halverwege kregen zij het advies van een voorbijganger om te gaan liften, en dat leek hen wel een goed idee.  

Ik ben zelf nooit op pad geweest in de omgeving van de Lemelerberg, en ga er op deze 2e zaterdag van mei 2022 heen. Aangezien ik een hekel heb aan varen – en de nachtbootdienst trouwens in 1952 is opgeheven - doe ik dat per trein, en het laatste stuk per OV-fiets.

 

 

De Lemerlerberg bereisd

Zwolle, trein naar Emmen




Zwolle, trein naar Enschede

Ik zou die fiets kunnen huren op de stations Dalfsen en Ommen aan de Keolis / Blauwnetlijn naar Emmen, en op Nijverdal aan die naar Enschede. Op zaterdagmorgen zijn er volgens de real-time informatie op de site van NS 0 fietsen beschikbaar in Dalfsen, 1 in Ommen en 21 in Nijverdal. Voor de zekerheid besluit ik dan maar naar Nijverdal te reizen; die ene in Ommen is vast al weg als ik daar aankom.

Op naar Zwolle! Oorspronkelijk was van plan, vanmorgen om 10:30 uur mijn huisdeur achter me dicht te trekken zodat ik om 13:13 in Nijverdal zou arriveren. Maar ik ben deze zaterdag ongewoon vroeg uit de startblokken, en ga een half uur eerder op pad. Al om 12:43 in Nijverdal, met een lekker lange middag voor de boeg!

Een kwartiertje pauze in Almere voor koffie. Als ik niet naar de Lemelerberg had gewild, had ik ook naar de Floriade in Almere kunnen gaan. Die kreeg na de opening in april verwoestend slechte recensies. Daarna wilde er geen mens meer naar de Floriade toe. Maar de organisatie heeft maatregelen genomen: ze hebben de recensies gewist.

Ik had ook nog naar Assen gekund, want er is vast wel weer een aardige tentoonstelling in het Drents Museum. Maar als je deze weken naar Drenthe of Groningen reist, kom je per trein niet verder dan Meppel, waar je moet overstappen op bussen die er niet staan. NS heeft het niet goed geregeld. Je zou bijna gaan terugverlangen naar de nachtstoomboot.

Vlak ook Keolis niet uit! In Zwolle blijkt de Blauwnettrein van 12:21 naar Enschede, die ik moet hebben voor Nijverdal, uitgevallen te zijn, zonder opgaaf van reden. Dan toch maar op de trein naar Emmen gestapt voor Ommen. Die ene fiets staat er nog.

Zoek dekking! Nee, nee, te laat! Er is een legertje enquêteurs aan boord die willen dat we een enorme lijst met vragen invullen, over hoe (on)tevreden we zijn over Blauwnet / Keolis en het OV in het algemeen. Ik weiger stuurs, na die uitgevallen trein.

Het begint een ziekte te worden, die enquêtes en beoordelingen te pas en te onpas. Laatst belde ik mijn apotheek met een eenvoudige vraag, die binnen een minuut beantwoord werd. Nog geen uur later lag er al een verzoek in mijn mailbox om de kwaliteit van het telefoongesprek te beoordelen. Dat heb ik naast me neergelegd. Invulling had me een veelvoud gekost van de tijd die het gesprek duurde.

Ik verrot het tegenwoordig gewoonweg; ik werk niet meer mee aan die enquêteplaag. Maar met zo’n houding moet je niet aankomen bij de Saksen die in deze streken wonen. Ze zijn erg gedwee hier; het is me vaker opgevallen. Niemand zal weigeren. Een enquêteformulier invullen? Nou, graag! Mag ik dan misschien alstublieft even uw pen lenen, mevrouw de enquêtrice?
- Nee, nee, die krijgt u erbij en u mag hem houden!
- Gut, zo maar een pen cadeau; nou, dank u wel hoor!

De schapen! Die ene Hollander die weigert, IK dus, wordt met scheef oog aangekeken door de andere passagiers. De enquêtrice werpt me zwaargewonde blikken toe, pruilend.

Ik wed dat iemand die in Dalfsen had willen uitstappen, helemaal meerijdt tot Hardenberg, om die hele lap papier in te vullen, en nog 3 keer na te kijken of alle kruisjes wel goed staan. En aangezien hier niemand een onvoldoende durft uit te delen, zullen de tevredenheidscijfers Van Keolis wel erg hoog uit uitpakken. Die cijfers? Het is appels met peren vergelijken; ik heb het al vaker vastgesteld.

Als we Dalfsen voorbij zijn, is volgens de NS-site die ene fiets in Ommen weg. Ja, het zal eens niet zo zijn. Kan ik niet beter van station Ommen gaan lópen naar de Lemelerberg? Hoe ver is dat? Je moet het hele eind weer terug, ook. Ik wil het opzoeken, maar heb nu ineens geen bereik meer op mijn telefoon. Geen bereik? Dit is wel heel erg 1999, om niet te zeggen: 1946.

Dan kan ik beter doorrijden tot Mariënberg, daar de trein nemen naar Almelo en daar overstappen voor Nijverdal. Maar in Mariënberg zie ik dat de trein op zaterdagmorgen maar om het uur rijdt en een kwartier geleden vertrokken is. Ik reis daarom meteen terug naar Zwolle om daar de trein naar Nijverdal te pakken, die nu hopelijk wel rijdt.

Nou, dat verloopt allemaal weer vlotjes, vandaag! De middag schiet wel lekker op, zo! Ik heb nu wel weer bereik, dat wel.

Om een lang verhaal niet nog langer te maken: om 13:43 uur stap ik alsnog uit in Nijverdal. Door een half uur eerder dan gepland te vertrekken uit Leiden, ben ik nu een half uur later op mijn bestemming.

Dit soort dingen heb ik echt gemist tijdens de afgelopen coronawinter! Maar laat ik er niet te hard over mopperen. Ik kán nu tenminste weer reizen en ik bén er nu. En ik heb maar 3¾ uur over mijn reis gedaan, tegen mijn moeder en haar vriendin in 1946 toch wel een uur of 18.




Station Nijverdal ligt in een diepe sleuf, een uitgraving, naast de A35. Dat nieuwe station zag ik in wording in 2010 en nam ik 2 jaar later feestelijk in gebruik.

Hier maak ik kennis met alweer een nieuw huurfietsendistributiesysteem, dat ik nog nooit eerder gezien heb: de fietscarrousel. Het lijkt wel wat op een frisdrankautomaat, maar dan anders. Als ik met mijn chipkaart een OV-fiets bestel, gaat de molen draaien, klapt er een hoog, smal luik open en kan ik de fiets uit het apparaat trekken. Pas op, het luik gaat dicht; het ging zo snel dat ik er geen foto van heb kunnen maken.

Het is 13 kilometer naar de voet van de Lemelerberg, waar de wandelroutes beginnen naar de top. Laat ik er maar heenrijden zo snel als ik die fiets vooruit kan krijgen, en niet te veel foto’s maken onderweg; de middag is al aardig op streek door dat vervelende treingedoe, daarnet.

Ik rijdt een stukje over ook een soort Rijksweg, de F35 noemen ze het, een fietspad parallel aan het spoor en de echte A35. Daarna rechtsaf, noordwaarts door Hellendoorn heen en via een provinciale weg naar het dorpje Lemele.

Links: Nijverdal; rechts Lemele



 

De Lemelerberg beklommen

In de verte steekt de Lemelerberg als een walvissenrug boven het maaiveld uit. Hij reikt tot 60 meter boven NAP. De heuvel is, net als de Sallandse Heuvelrug ten zuiden van Nijverdal, ontstaan in het Saalien, de voorlaatste ijstijd. Pakijs rukte op vanuit Scandinavië en drukte in de lage landen hier en daar de grond omhoog tot heuvels.

‘Eeuwen en eeuwen’, schreef mijn moeder, maar ik wil dan altijd precies weten hoeveel eeuwen; ik ben van de getalletjes. Mijn moeder had daar niets mee, vooral niet met hele grote getallen, maar ook niet met kleine: breuken bezorgden haar nachtmerries op de basisschool.

Het Saalien duurde tot ongeveer 125.000 à 130.000 jaar geleden. In dat soort zaken kijken ze niet op een paar millennia, en bovendien was zo’n ijstijd natuurlijk niet van de ene op de andere dag voorbij.

Voorbij Lemele begint de weg echt te stijgen, eerst met vals plat, maar even verder moet ik toch van de fiets af. Ik bereik al lopende een parkeer- en pleisterplaats waar een theehuis is en een eet- en drinkstalletje. Daar keten ik ‘mijn’ fiets vast aan een stevige houten balk. Het is nog een OV-fiets met een conventioneel, mechanisch slot en een sleutel; niet een die je met je chipkaart moet openen, zoals laatst in Den Bosch.

Niks geen thee!, geen tijd meer te verliezen; klimmen te voet. Op het hele terrein zijn – niet al te duidelijke – routes uitgezet die ik binnen de kortste keren kwijt ben. Er moet ergens op die bult een enorme zwerfkei liggen die door de autochtonen ‘De dikke steen’ genoemd wordt; die wil ik beslist zien. Gelukkig staat hij op GoogleMaps.

Voor bloeiende heide ben ik een paar maanden te vroeg. Of een paar jaar, zou ik ook kunnen zeggen. Heide is hier nog vrij schaars, maar de provincie Overijssel is bezig met een project om 150 hectare bos om te zetten in heide, met subsidie van Europa in het kader van Natura 2000. Daarbij wordt steenmeel, fijngemalen steen, uitgestrooid om verzuring van de bodem tegen te gaan.

Het gebied kent enkele adembenemende uitzichten. De top van de Lemelerberg heet de Siccama Hoogte, genoemd naar Jonkheer Johan Hora Siccama van de Harkstede (1853-1928). Hij was oprichter van de Oranjebond van Orde. Die wilde de armoede in de grote steden bestrijden en daarmee tegelijkertijd het socialisme. De arrebeiers tevreje houden, zodat ze geen radicale standpunten zouden gaan omarmen en bovenal Oranjegezind zouden blijven of worden.

Een geestverwante van hem, mejuffrouw Bertha Louise Wilhelmina van der Hucht (1831-1927) was presidente van de Kwartguldenvereniging voor heideontginning. Die aan de Oranjebond van Orde gerelateerde club zamelde kwartjes van de rijkeren in, en bood verpauperde werklozen uit heel Nederland de kans om een ongetwijfeld schamel loontje te verdienen met de ontginningen.

Naar haar is hier een bospad genoemd. De 2 namen Siccama en van der Hucht bieden me, behalve fraaie vergezichten voor op de foto, ook een doorkijkje op voorbije, bijna feodale tijden, waarin de adel en de notabelen de arbeidersstand aan het werk zetten. Er gaan altijd hele nieuwe werelden voor je open als je zulke namen natrekt in de Wikipedia of elders op het Web.

Aan de andere kant zouden mensen uit die tijd, geborenen in de 19e eeuw, niet veel meer begrijpen van de onze. Almere, fietscarrousel, coronawinter, enquêteplaag, chipkaart, GoogleMaps, het Web, het wissen van beoordelingen, het al dan niet hebben van bereik… Zo’n stuk als ik nu schrijf, zou voor hen volkomen abracadabra zijn, als ze nog eens een dag zouden mogen terugkeren op aarde. Eén dag zou ook meer dan genoeg zijn; nooit zouden ze in onze tijd kunnen aarden.

Vanaf de top van de Lemelerberg zie ik een nog hogere piek, de Archemerberg (rechtsonder op de foto), de Mount Everest van de streek, 78 meter boven NAP. Die kun je toch niet beklimmen zonder extra zuurstof en Sherpa’s; dat er nog bomen willen groeien!

Ik dwaal hier een paar uur rond, en vind deze omgeving eigenlijk best wel aardig; ja, een plezierige middag na die valse start. Toegegeven, het klinkt wat bleekjes, na die lyrische beschrijving van mijn moeder. Maar ik zit toch iets anders in elkaar dan zij, en leef bovendien in een heel andere tijd, een tijd waarin de mensen minder tijd hebben.

Mijn moeder en haar vriendin trokken maar liefst 4 weken uit voor hun wandelvakantie, en ik maar een dag. En ze namen de tijd om rond te kijken. Ze zaten tijdens hun wandelingen ook niet elke hectometer op hun telefoon.

Ik wel: om te kijken of ik die steen nog kan vinden – waar ik al bijna een uur lang in een wijde cirkel omheen blijk te lopen -. om diverse bekenden kond te doen van het feit dat ik me op de Lemelerberg bevind; om meteen wat foto’s naar ze te appen. En nu ik die phone toch in mijn handen heb, een trein uit te zoeken. Ik wil terugreizen via Deventer, omdat ik Zwolle nu wel gezien heb.

Contact met het thuisfront was voor mijn moeder wel een dingetje. Haar moeder, mijn oma dus, kreeg het altijd vreselijk op haar heupen als ze geen bericht kreeg van vakantiegangers. En daardoor werd ook opa bloednerveus, die haar geweeklaag dag-in, dag-uit maar moest aanhoren.

Ik weet het nog van onze vakanties in Oostenrijk: meteen na aankomst een brief sturen! Mijn moeder bood oma altijd aan om op te bellen dat we goed waren aangekomen (hoewel dat nogal ingewikkeld was vanuit het buitenland, en bovendien ontzettend duur). Maar bellen mocht niet van oma, want dan zou ze schrikken als de telefoon ging...

Mijn moeder en haar vriendin hadden dus meteen dus meteen na aankomst in Ommen brieven naar huis gestuurd, maar die waren nooit aangekomen. Na een paar dagen ontvingen ze op hun vakantieboerderij een paniektelegram, of ze nog wel in leven waren. Toen moesten ze naar het dorp lopen om een geruststellend telegram terug te sturen, en uren wachten totdat het postkantoor open ging.


Bovenste foto: ansichtkaart uit moeders plakboek

Uiteindelijk vind ik de Dikke Steen nog. Niemand heeft hem ooit op een weegschaal gelegd, maar naar schatting weegt hij 23 ton. Dat hij maar nooit vermalen mag worden tot 23 ton steenmeel!

Die kei ligt er dus zo’n 125.000 jaar. Hij lijkt wat op een dier, een reuzenmol, die op het punt staat, een spriong te maken. Maar dat al 125.000 jaar niet doet. De 76 jaar die verlopen zijn tussen mijn moeders bezoek en het mijne, zijn maar een oogwenk, vergeleken bij die tijd. Hoeveel generaties mensen zijn hier langsgelopen? En hoe zouden zij die steen genoemd hebben in hun talen, die we nu niet meer kennen?

De laatste ijstijd, het Weichselien, eindigde om en nabij 12.000 jaar geleden. Daarna werden de stuwwallen al snel populair bij de groepjes van jagers en verzamelaars die Nederland toen heel dun bevolkten. 120 eeuwen, ongeveer 500 generaties; ik hang er graag een getal aan, maar het blijft moeilijk om het je voor te stellen.

Ik daal af naar de parkeerplaats. De middag is vrijwel verstreken, het terras van het theehuis loopt al leeg, maar in de kiosk kan ik nog net voor sluitingstijd een worstenbroodje met mosterd krijgen. Ik eet het op met het prettige vooruitzicht van een snelle afdaling.

Even later suis ik met een snelheid van op het oog geschat 35 km per uur richting het dorp Lemele. Die OV-fietsen kunnen best hard, heuvelaf.

Mede door die snelle start bereik ik station Nijverdal ruim op tijd voor de trein van 18:17. Ik stal de fiets weer in de carrousel; met het voorwiel naar voren erin. Het luik klapt dicht; eind van een tocht in het voetspoor van mijn moeder.

Frans Mensonides
29 mei 2022
Er geweest: Rotterdam zaterdag 7 mei, Lemelerberg zaterdag 14 mei 2022.



Almelo




Deventer


Barneveld, Beneveld

Een zaterdag later pak ik in Amersfoort de Valleilijn naar Barneveld voor een fietstocht in de omgeving. Op mijn uitgestippelde route staan Walderveen, De Glind, Achterveld, Terschuur, Zwartebroek en Voorthuizen. We zitten dan in de Gelderse Vallei (die voor een deel in de provincie Utrecht ligt), een heel vlakke streek  - gelukkig, met zo’n zwaar lopende OV-fiets - met weilanden en bosschages. Een landschap ook, doorsneden door beken.

Beneveld zul je niet op landkaarten en wegwijzers zien staan. Het is een bommelwoord, net als bommelding. En deel van een oud kindergrapje.

Mijn vorige OV-fiets kwam uit een carrousel; deze vandaag komt uit een normale OV-kluis bij station Barneveld Centrum.

Op de Langstraat in het hart van Barneveld staan kneuterige winkeltjes tegenover wat vast weer een creatie is van Alberts en van Huut. Daarna rijd ik een stuk naar het zuiden, en daarna naar het westen, langs de rand van Barneveld, dat steeds meer op een stad gaat lijken en steeds minder op een dorp. Een storp, kortom.

Daar staat één van die 2 uit hun krachten gegroeide kerken, in elk waarvan de helft van de Barnevelder gereformeerde schaapjes een stoel kan vinden. Een paar hectometer verder het van Lodenstein College, genoemd naar de dichter Jodocus van Lodenstein, die mij als student Nederlands loodzwaar op de maag lag.

Langs de N802 komen woningen onder de naam De Woudse Erven, nu nog een belofte op een billboard. Nu al kun je hier tanken en dan gratis je auto wassen, en staat er een langwerpige doos met het opschrift: ‘Gamma, ik kan het’. Ja, ja, ‘Ik kan het’, maar dan kennen ze mij niet, want ik kan echt helemaal niks.

Snel weg van deze snelweg, en de Renswoudsestraatweg inslaan tot de buurtschap Walderveen, en daar de Postweg in naar De Glind. Walderveen valt onder de gemeente Ede, en telt enkele boerderijen en de ruim een eeuw oude Walderveense Molen.

 

Kind in de Glind


'Zorg en geborgenheid', Karin Beek

Jeugddorp’ De Glind moet wel de Nederlandse woonplaats zijn met de laagste gemiddelde leeftijd. Ongeveer de helft van de 620 inwoners is jonger dan 18 jaar. In De Glind zijn diverse kindertehuizen gevestigd, waaronder die van de Rudolphstichting. Bovendien bieden 25 gezinnen in de Glind opvang aan in totaal 120 uithuisgeplaatste kinderen.
 
Als ik op een smal fietspad het dorp nader, zie ik een peloton van die wielrennende randdebielen bijna stuiten op een groep kinderen, die hier onder begeleiding wandelen. Daaronder 2 die zich moeten laten verplaatsen in een rolstoel. Er wordt in remmen geknepen. Luid gebrul van de wielrenner die voorop rijdt, voorkomt ternauwernood een aanrijding. Van mij, op mijn nauwelijks vooruit te krijgen OV-fiets, hebben die kinderen veel minder te vrezen.

In een jeugddorp zou ik trossen spelende, ballende, vrolijk kwetterende kinderen verwachten. Maar op deze zaterdagmiddag hangt er in de kleine dorpskern een diepe stilte. Langs doodlopende straten liggen de paviljoenen van instellingen die zich over de kinderen ontfermd hebben.

In de jaren 40 en 50 hebben zich wel misstanden voorgedaan in en om De Glind. Het tv-programma Andere Tijden van de VPRO besteedde er in 2014 aandacht aan. Uithuisgeplaatste kinderen kregen een strenge, liefdeloze opvoeding in boerengezinnen, werden gediscrimineerd ten opzichte van de eigen kinderschare van de boer en boerin, en waren voornamelijk gratis arbeidskrachten.

Maar dat waren andere tijden, terug naar de onze. ‘Uithuisplaatsing’, dat woord doet anno 2022 meteen alle alarmbellen rinkelen bij de nieuwsconsument die ik ben. Het toeslagenschandaal, 1100 of 1600 kindslachtoffers daarvan die uit huis zijn geplaatst, Jeugdzorg met een zeer kwalijke reputatie, kinderrechters die tekenen bij het kruisje, politieagenten die kinderen uit huis sleuren, ouders die radeloos en rechteloos zijn, en hun kinderen gewoonweg jarenlang helemaal kwijt zijn, niet weten waar zij verblijven…

In wat voor LAND leven we in vredesnaam?? Als er ook maar 10% waar is van de verhalen die er circuleren in de media, is Nederland toch nog verder afgegleden en verloederd dan me tijdens de coronacrisis al duidelijk is geworden.

Maar houd me ten goede, ik zeg daarmee niets ten nadele van De Glind. Dat het dorp me beklemt, ligt louter aan die nieuwsfeiten. Op het grasveld in het hart ervan staat dit aardige standbeeld van een gelukkig gezin, waar Jeugdzorg nog niet op de stoep staat. Afgezien van dat beeld, blijk ik vergeten te zijn, foto’s te maken in De Glind. Er is ook niet zo gek veel bijzonders te zien. Bij een conferentieoord naderen mensen met rolkoffers.

Ik fiets verder, maar niet zonder op de bushalte gekeken te hebben; dit blijft tenslotte een OV-website, ondanks uitstapjes op de tweewieler. De Glind is maandag tot en met zaterdag overdag bereikbaar met buurtRRReis lijn 511( Scherpenzeel – Barneveld).

 

 

 

‘Dat laat me koud’. ‘Dat zal het zeker’. Hongerwinter beëindigd in Achterveld

Verder richting Achterveld. Daarvoor verlaat ik de gemeente Barneveld en de provincie Gelderland even. Het dorp, een maatje groter dan De Glind, valt onder de Utrechtse gemeente Leusden.

Het is fototechnisch gezien erg vreemd weer. Op het schermpje van mijn fototoestel zien mijn foto’s er niet UIT: een hele grauwsluier eroverheen. Maar in de volle glorie vertoond op een beeldscherm tonen ze pas de indrukwekkende wolkenformaties die het weerbeeld vandaag bepalen.

Ik zie de skyline van Achterveld al. Zijn dit nou van die tiny houses, op dit woonerf?

In het tamelijk nietige Achterveld heeft zich toch een belangrijke historische gebeurtenis afgespeeld. De Hongerwinter is er beëindigd.

Dat gebeurde op zaterdag 28 en maandag 30 april 1945, tijdens een topconferentie van de geallieerden met de Duitse bezetters. Plaats van handeling was de Sint Josephschool midden in het dorp, dat net achter de frontlinie lag. De strijdende partijen kwamen overeen dat geallieerde vliegers voedsel mochten droppen in de door honger geteisterde Randstad. Ook voedseltransporten over de weg en het water werden weer mogelijk.

Al snel vind ik het schoolgebouw waar die conferentie plaatsvond. Het gaat tegenwoordig door het leven als cultureel centrum De Moespot. Als ik het loop te fotograferen, naderen enkele seniore streekbewoners die aan de wandel zijn.
‘Heeft u hier vroeger op school gezeten, meneer, dat u hem zo enthousiast aan het fotograferen bent?
‘Nou, als ik hier op school gezeten had, zou ik vast zo enthousiast niet zijn!’

Ik verklaar het doel van mijn reis, en daar horen ze van op, van die conferentie. Zelfs een bejaarde dame die hier zelf nog op school heeft gezeten, had er nog nooit van gehoord.

Op die conferentie verschenen beide partijen met een zeer sterkte delegatie. Voor de geallieerden was Prins Bernhard aanwezig – die er zelfs de verjaardag van zijn vrouw door vergat – en voor de Duitsers Arthur Seyss-Inquart, de Rijkscommissaris, de diep gehate zetbaas van Hitler in Nederland.

Uitgerekend tijdens die voedselconferentie vond in Berlijn Der Untergang plaats. In de Führerbunker gingen de nazi-kopstukken een voor een aan de zelfmoordpil of de kogel. De geallieerden probeerden de ontmoedigde Duitsers meteen tot capitulatie op Nederlands grondgebied te bewegen. Maar de stijfkoppige Seyss-Inquart wilde tot de laatste snik blijven doorvechten.

Toen werd op deze conferentie een van meest gevleugelde woorden uitgesproken uit WO II, bijna net zo gevleugeld als het bloed, zweet en de tranen van Churchill en de kanonnen in plaats van boter van Goebbels.

De Amerikaanse generaal Walter Bedell Smith verloor op een gegeven moment zijn geduld met Seyss-Inquart. Hij snauwde de rijkscommissaris toe dat zijn stijfkoppigheid tot nodeloos bloedvergieten zou leiden en hield hem voor dat het letterlijk uitstel van executie was. Duitsland zou in ieder geval de oorlog verliezen en Seyss-Inquart zou sowieso wel ter dood veroordeeld worden.
‘Dat laat me koud’, zei Seyss-Inquart.
‘Dat zal het zeker’, zei Smith grimmig.

Nog geen week later werd de capitulatie toch nog getekend. Seyss-Inquart zou inderdaad eindigen aan de galg, op het Neurenberg-tribunaal. En hij trad zijn dood werkelijk tegemoet met ijzige kalmte. Hij had zich nog wel op de valreep herbekeerd tot het katholicisme, maar heeft nooit afstand genomen van zijn nazi-idealen. Hij had een IQ van 145, en was dus hoogbegaafd, wat blijkbaar ook niet alles zegt.

Ik drink en eet wat op het terras van De Roskam, dat ooit zo’n ouderwetse, degelijke pleisterplaats geweest zal zijn waar je je paard kon laten verzorgen.

Ook dit dorp is alleen bereikbaar met de buurtRRReis, en wel lijn 509: Barneveld – Achterveld – Leusden – Stoutenburg - Hoevelaken – Nijkerkerveen – Nijkerk. Hij rijdt ook op zondag, wat voor een buurtbus uitzonderlijk is.

 

Het ei en / of de kip

Verder fietsen, over de enige serieuze ‘heuvel’ op deze tocht: een viaduct over het spoor. Dat brengt me terug in Gelderland en de gemeente Barneveld. Ik zet koers naar de 2 valleidorpen Terschuur en Zwartebroek, die qua inwonertal inzitten tussen De Glind en Achterveld. Terschuur en Zwartebroek zijn wél bereikbaar met de reguliere streekbus: lijn 202, Amersfoort – Apeldoorn.

In Zwartebroek aangekomen, kijk ik even op een analoge plattegrond, hoe verder. Er staan een straatnaamkundig curiosum op die kaart vermeld, de Peerstraat bij de buurtschap Appel. Maar dat is me een te grote omweg. Ik ga nu in de richting– denk ik – van Voorthuizen en beland op iets wat je geeneens een B-weg meer kunt noemen. Het is meer een D-weg, met hobbels, en kuilen en puntige stenen.

Ik nader een dorp. Dat lijkt niet erg op Voorthuizen. Nee, het is Terschuur weer, waar ik een halfuur geleden al was!

Daarna maar via de kortste weg terug naar station Barneveld, langs een lange provinciale weg. Hee, verhip, daar heb je Het Ei van Terschuur!

Dat Ei, toepasselijk bij een kiprestaurant, was een herkenningspunt op onze jaarlijkse autorit naar De Heihaas in Putten. We gingen altijd met de Volkswagen-bus van een kennis van mijn opa. Die rit voerde in de jaren 60 grotendeels over provinciale wegen; het rijkswegennet was nog een stuk minder uitgebreid dat nu. En zo kwamen we hier altijd langs. Als we het Ei zagen, wisten we er bijna waren. Indertijd was er een speeltuin bij het Ei, als ik het me goed herinner.

Ik rijd nog een keer verkeerd, beland op een doodlopend fietspad bij de parkeerplaats van McDonald’s en moet een kilometer terugrijden. Daarna een lang, saai stuk langs onder meer bedrijventerrein Harselaar.  

Het landschap in de Vallei haalt het toch niet bij dat in de Veluwe rond Putten, waar we altijd de zomer fietsend doorbrachten. Daarom stap ik straks bij station Barneveld op bus 205 die via Voorthuizen, Putten en Ermelo naar station Harderwijk rijdt. Die bus is de verre opvolger van VAD-lijn 5, Ede – Harderwijk, die ook voor De Heihaas stopte. Een nostalgische rit; ik zal er de lezer niet mee vervelen, want dat heb ik al eerder gedaan met mijn Veluwe-nostalgie, zie deze reeks uit 2014 / 2015.

Aangekomen bij de stalling, heb ik 33 km op de teller. Het komt qua inspanning wel overeen met 99 op een elektrische fiets.

Rest nog de aloude vraag, wat er eerder was: de kip of het ei. In het Nederlands Pluimveemuseum werd die vraag ook al werd opgeworpen. Deze kip bij station Barneveld treurt om de vogelpest van 2003, en staat er dus nog niet zo lang. En Het Ei van Terschuur staat er al al sinds 1958.

Ook op mijn tocht kwam ik Het Ei eerder tegen dan De Kip. Dus daarmee is die kwestie definitief uit de wereld, het ei was er eerder. 






Harderwijk

Afscheidsweerzien met Castricum

Entree gemeentehuis Castricum

Een afscheidsweerzien, wat is dat nou weer? In ieder geval een puntgaaf voorbeeld van een oxymoron, net zoals beroepswerkloze, oudere jongere, oorverdovende stilte, geordende chaos en overwinningsnederlaag. Ik kan het uitleggen.

Ik maakte kennis met Castricum in de 60’s, toen wij (moeder, broertje en ik) in de zomervakantie altijd wel een middag gingen wandelen in de waterleidingduinen. Dat ging op een NS-vakantiedagtocht uit dat langwerpige boekje van NS. In ruil voor een ‘talon’ van je dagtochtkaartje kreeg je op station Castricum een gestencilde routebeschrijving voor een stevige wandeling door de duinen. En bij de uitspanning Johanna’s Hof na inlevering van een andere ‘talon’ een heerlijke pannenkoek. Mijn broertje noemde Castricum altijd Kaskri-jum.

Daarna heb ik zo’n 33 jaar lang de naam Castricum nog maar zelden gehoord – net zoals het woord ‘talon’, dat verder alleen een rol speelt bij het patiencespel en in de obligatiehandel. Totdat ik in de nieuwe eeuw ging werken bij een detacheringsbureau, en gedetacheerd werd bij het gemeentehuis van Castricum. Ik werkte daar van september 2001 tot maart 2003, en opnieuw vanaf juni 2005.

De koppelbaas van dat detacheringsbureau had me tijdens het sollicitatiegesprek wel een aardige, fatsoenlijke kerel geleken. In de loop der jaren voltrok zich echter zowel in het bedrijf als bij de man zelf een onmiskenbaar verloederingsproces, dat in 2005 tot een hoogte- of liever: dieptepunt kwam. De deurwaarders stonden letterlijk bij hem op de stoep. Maar hij had het geld voor zijn ouwe dag veiliggesteld in een zwendel-bv of zoiets, tegelijk met onze pensioenpremie, die hij jarenlang verduisterd had.

Sommige ex-medewerkers van dat bedrijf wensen hem nog steeds een langdurige, uiteindelijk dodelijke ziekte toe, of een fataal ongeval, en dat hij daarna wegrot in de hel. Ikzelf geloof noch in karma, noch in een hiernamaals, maar wel dat de tijd de meeste wonden heelt. Bij mijn weten leeft hij nog steeds lang en gelukkig.

Ik kon na dit ontluisterende fiasco in vaste dienst komen bij de gemeente Castricum. Die fuseerde jaren later, per 1 januari 2017, met de gemeenten Bergen, Uitgeest en Heiloo tot de Werkorganisatie BUCH.

Daarvan koesterde ik rond die tijd nog wel optimistische verwachtingen, zoals ik schreef in een paar afleveringen van deze rubriek uit de zomer van 2016, toen ik 2 dagen fietste in BUCH-land. Dat strekt zich uit van de duinen van Groet tot de polders van Uitgeest.

Hoe het uitgepakt is met die fusie, vertel ik nog wel eens een keer. Ik wil alvast wel kwijt dat ik niet de enige ben die er bitter over teleurgesteld is.

Tot maart 2020, toen corona uitbrak, had ik een stuk of 2100 retourtjes Leiden – Castricum afgelegd per trein, met een totale afstand tot ruim halverwege de maan. Toen kwam er abrupt een einde aan mijn forenzenbestaan. Toen ik me op woensdag 11 maart 2020 om halfzes voor de 2101ste keer naar station Castricum begaf, had ik een soort van vreemd voorgevoel dat ik na die dag Castricum nooit meer zou terugzien. Toegegeven, het klinkt wat pathetisch en theatraal. Maar ik had in de lunch- en koffiepauze het laatste coronanieuws tot me genomen, en het zag er allemaal niet best uit.

De dag daarop kondigde het kabinet coronamaatregelen af, waaronder het zeer dringende advies om thuis te werken, tenzij het echt niet anders kon. In mijn geval kón het; mijn werk bestond voor 90% uit beeldschermwerk.

Al snel merkte ik, wat een zegen dat thuiswerken is. Ondanks alle coronaellende knapte ik er zienderogen van op. Voor mijn gevoel was ik geen 55 kilometer, maar 55 lichtjaar verwijderd van kantoor. Alle stress van het kantoorleven viel van me af.

Want laten we even eerlijk wezen: zo’n 30, 40% van de tijd gaat daar toch heen met gekonkel, geroddel en mensen die in je nek staan te hijgen zonder een positieve bijdrage te leveren aan je werk. En naast dat alles gelukkig ook gezellig gekout, waarmee het werk toch ook niet opschiet.

Ook die reizen van en naar Castricum, in overvolle, vertraagde treinen, miste ik als kiespijn. Terwijl ik thuis mijn werk, het nog min of meer zinvolle en nuttige gedeelte daarvan, gewoon nog kon doen met een laptop op de bank.

Hints om terug te keren naar kantoor, heb ik 2 jaar lang genegeerd. Ik beriep me op mijn positie als kwetsbare diabeet en senior, en op de nadere volgende coronagolf, die inderdaad nooit lang op zich liet wachten.

Toen kwam al snel de gedachte bij me op, dat ik mijn pensioen best wel wat kon vervroegen. Er staat een leeftijd voor van 66 jaar en 10 maanden, tegenwoordig, en dat zou voor mij neerkomen op september 2023. Maar ik ken vrijwel niemand die die eindstreep haalt. Senioren haken af door kwalen of raken burn out, schrapen hun spaarduiten bijeen om een paar jaar eerder te kunnen vertrekken, of worden eruit gewieberd door jongeren die het beter denken te weten dan zij.

Ik besloot al snel mijn pensioen te vervroegen naar december 2022, en eerst nog 6 maanden vakantie op te maken. Die was nog overgebleven uit de tijd dat ik mantelzorger was voor mijn moeder en broer, en sowieso niet op vakantie kon.

En zo heb ik dan dinsdag 31 mei 2022 in mijn agenda genoteerd als mijn laatste werkdag. Het afscheid van mijn collega’s zal een dag later volgen – in Castricum, waar ik al 27 maanden geen voet meer gezet heb.

5 dagen daarvoor, een Hemelvaartsdag met matig weer, besluit ik spontaan om alvast afscheid te gaan nemen van Castricum zelf. Nog niet van de mensen, maar van Castricum als plék in mijn leven, met een rondritje per OV-fiets door het dorp. Maar dat is tevens een weerzien na bijna 2¼  jaar, dus vandaar: Afscheidsweerzien.

Onderweg met de trein had ik kunnen denken aan al die 2100 kantoordagen in Castricum. Maar in plaats daarvan denk ik aan de wandelingen in de jaren 60 en aan Johanna’s Hof. Misschien omdat we die dagtochten altijd op vakantiedagen deden. Het geheugen blijft toch een ondoorgrondelijk ding.

Als kind, op die wandeldagen, vond ik de Velsertunnel altijd een beetje eng. Ik was als kind vrijwel overal bang voor. Dat is nog steeds wel zo, maar aan die tunnel ben ik na al die duizenden doorgangen uiteindelijk wel gewend geraakt.

Ik had dan wel een voorgevoel dat ik Castricum nooit meer zou terugzien, maar dat voorgevoel wordt gelogenstraft op het moment dat ik de spits van de NH-kerk in mijn treinraam zie verschijnen. Naast het hiernamaals en karma, behoren voorgevoelens eigenlijk ook niet tot de dingen waarin ik geloof. Als je dat wel doet, kunnen ze gemakkelijk gaan werken als self fulfilling prophecy.

Het vernieuwde station heb ik dus ook nog nooit gezien. Daar kom ik nog op terug. Nu eerst op de fiets.

 

Gemeentehuis Castricum

Ik begin simpelweg mijn loopje naar kantoor af te leggen, via de Burgemeester Mooijstraat en de Dorpsstraat. Daar doet het geheugen opnieuw van zich spreken. Want daar is op het eerste gezicht niets veranderd. Niets herinnert meer aan corona en alles is weer zoals het was. Corona is niet gebeurd, of heeft Castricum overgeslagen. Waardoor het net lijkt, alsof ik hier eergisteren voor het laatst was. Terwijl ik dondersgoed weet dat dat meer dan 2 jaar geleden is; vervreemdend.

Als ik beter kijk, vallen toch subtiele verschillen op. Op het Bakkerspleintje is Wierenga, hét stamcafé voor lunches en vrijdagmiddagborrels en zo, verdwenen. De leemte is nog niet opgevuld. Op de plaats van het oude postkantoor aan de C.F. Smeetslaan wordt een appartementencomplex gebouwd. Ook tegenover het gemeentehuis staat iets in aanbouw op de plek van – wat stond er ook alweer? Ik geloof een fitnesszaal. De vernieuwbouw van winkelcentrum Geesterduin is nu voltooid.

Wat kilometers verderop, in het stuk van Castricum dat officieus Bakkum heet, is hotel, café, restaurant en zalencentrum Fase Fier nog zichzelf. Op woensdag 26 februari 2020 zat ik er voor het laatst in een popquizteam, in een zaal met 150 schreeuwende, zingende en zwetende mensen. Ik gruw ervan als ik eraan terugdenk.

De hele rit verwacht ik een bekende tegen te komen, die even in me wil knijpen om na te gaan of ik geen spook ben. Maar zo voel ik me zelf als ik rondfiets over het terrein van Duin en Bosch. Van 2008-2011 heb ik gewerkt in het voormalige mannenpaviljoen De Loet, dat in 1909 werd gebouwd als onderdeel van het Provinciaal (psychiatrisch) Ziekenhuis. Dat stond sinds 1999 leeg, en kreeg 9 jaar later een tweede leven als tijdelijk gemeentehuis van Castricum, omdat het gemeentehuis aan het Raadhuisplein gerenoveerd werd.



De Nieuwe Loet

Een horribele, deprimerende werkplek! Sommige collega’s geloofden dat het er spookte. Maar ook spoken kunnen voor wat mij betreft naar het rijk der fabelen. Ik heb er nooit een spook gezien, zelfs niet op die donkere, winderige, regenachtige late vrijdagmiddag toen ik nog als enige in het gebouw aanwezig was, omdat de rest van de collega’s bij een kerstfeest was.

Dat hele Duin en Bosch-terrein is nu een woonwijk met nieuwbouw. Oude gebouwen als De Loet moesten blijven staan vanwege hun monumentale waarde. Maar ze zijn wel geheel verappartement, en nauwelijks meer herkenbaar. Wat er nog aardig was aan deze omgeving is verdwenen. Bijvoorbeeld de grote vijver met de krijsende pauw die ons ambtenaren uit de slaap hield.

Voor iemand die hier voor het eerst komt, zal dit misschien een heel leefbare wijk lijken. Maar ik zou er voor geen goud willen wonen, al kreeg ik de woning plus inrichting gratis. Ik voel me hier zelf net een spook. Nee, nee, in het ergste geval een mens van vlees en bloed in een spookachtige omgeving.

Terug naar het station.

Station Castricum gerenoveerd




Dat station ligt sinds 1867 in een scherpe bocht van de spoorbaan Uitgeest – Alkmaar. Het oorspronkelijke stationsgebouw hield het uit tot 1969, en was er nog toen wij er die wandelroute haalden.

In de 21e eeuw was het station uit 1969 ook wel weer aan een opknapbeurt toe. De restauratie was al heel lang ter ziele, de onderdoorgang een betonnen spelonk, een lift afwezig. Het station zag pre corona 4500 reizigers per werkdag, en was daarmee het drukste tussen Haarlem en Alkmaar, en idem tussen Zaandam en Alkmaar.

In zover klopte mijn voorgevoel wel, dat ik het oude stationsgebouw van Castricum in ieder geval nooit meer terug zou zien na maart 2020. Maar ik wist dat het gesloopt zou worden, dus die voorspelling was eigenlijk geen kunst.

In mei 2021 was het nieuwe station voltooid. Het is mooi opgeknapt: een aardige, kleurige entree, Nuijens’ bloemenstal uitgebreid, een kiosk annex wachtruimte op het eilandperron (die net klaar was toen ik in maart 2020 mijn laatste woonwerkritten maakte).

Nog iets wat veranderd is: de treindienstregeling tussen Haarlem en Alkmaar. Maar daar kom ik nog een keer op terug in een apart stuk over het spoorboekje van 2022.

Slot

En daarmee zit de laatste aflevering van Beminde zaterdag erop, na het ronde aantal van 40 afleveringen, en na de periode van 7 jaar die zo populair is in sprookjes. En het eindigt wonderlijk genoeg op een donderdag. Aan een opvolger wordt gewerkt!

Frans Mensonides
12 juni 2022
Er geweest: Barne-, Bene- en Achterveld: zaterdag 21 mei; Castricum donderdag 26 mei 2022


© Frans Mensonides, Leiden, 2022