De digitale reiziger (85)
Geerdijk; de nadagen van een winkeldochter



Sluiting van een spoorwegstation: het is gelukkig een zeldzaamheid. Iets ergers is nauwelijks denkbaar voor de omwonenden die ervan afhankelijk zijn voor hun mobiliteit. En voor de OV-hobbyist is het natuurlijk ook erg sneu als een station gesloten wordt, zonder dat hij er ooit is in- of uitgestapt.

Ik heb al dertig jaar wat ik noem: het Casembroot-trauma, dat ik nooit, ook niet tijdens Tienertoer, ben uitgestapt op station IJmuiden-Casembrootstraat, dat nu ligt weg te rotten langs het Noordzeekanaal. Het zal me niet overkomen met Geerdijk, aan de spoorlijn Mariënberg – Almelo. Dat station gaat namelijk ook dicht: eind 2015. Het wordt opgeofferd aan een hogere gemiddelde snelheid van het treinverkeer. Een nobel doel, maar je hebt er niks aan als die snelle treinen op jouw station niet meer stoppen.

Het is een mooie bestemming, zo’n verwaarloosbaar veendorp, voor het laatste resterende HEMA-dagkaartje van deze zomer. Tussen Mariënberg en Geerdijk nam ik niet de trein, maar ‘lijn 2’, zogezegd, langs het Kanaal Almelo – De Haandrik. Ik veroorloofde me op die wandeling een omweggetje dat vervelend lang uitpakte, net als sommige uitweidingen in mijn artikelen.

De spoorlijn Mariënberg – Almelo zelf was afgelopen winter al eens een uitweiding in een artikel over het pas geopende station Hengelo-Gezondheidspark. Ik copy-and-paste er hieronder wat uit (met een paar kleine wijzigingen in verband met de duidelijkheid en voortschrijdende inzichten); want waarom het wiel opnieuw uitvinden?

Geerdijk

Mariënberg – Almelo, een lijntje in dunbevolkte contreien. Deze lijn ging open in 1906 en had indertijd vooral betekenis voor het goederenvervoer tussen Twente en Groningen. Je kon toen helemaal door tot Groningen stad, via Emmen, Stadskanaal, Veendam en Zuidbroek. Veel personenvervoer zal het dieselboemeltje nooit getrokken hebben. In de jaren 90 dreigde het gesloten te worden, omdat het zwaar verlieslatend was.

NS wilde in die tijd erg graag af van wat zij ‘nevenlijnen’ noemden – ik sprak zelf liever van neven- en nichtenlijnen, omdat er nogal wat nabije en verre Mensonidessen aan woonden. Redding voor zulke lijnen kwam door introductie van aanbesteding. De toenmalige streekvervoerder Oostnet nam in mei 1998 de lijn Mariënberg-Almelo van NS over; de eerste geregionaliseerde spoorlijn in Nederland.

In Mariënberg geeft de trein soms aansluiting op de Vechtdallijn (Zwolle – Emmen) die sinds december 2012 gereden wordt door Arriva. Het dorp is, met 700 inwoners, het meest bescheiden spoorwegknooppunt van Nederland. Op Mariënberg-Almelo rijdt nu nog Syntus, in opdracht van Connexxion. Maar op de treinen staat ‘Twents’, ter nog verdere vergroting van de naamsverwarring.

De Tukkerse LINT-diesels, even rood als het shirt van FC Twente, rijden door zompig veenland, van tijd tot tijd onderbroken door dorpjes met forenzenwijken. Daartussenin boerderijen met opwekkende namen als ‘Ora et Labora’. Bid en werk; dat doen ze in deze volgorde, vermoed ik, anders had er wel: ‘Labora et Ora’ gestaan.

Vanaf Mariënberg gerekend stopt de trein achtereenvolgens in Geerdijk, Vroomshoop, Daarlerveen en Vriezenveen. Op het eindstation, Almelo, kun je overstappen richting Enschede, Zwolle en Deventer - Den Haag / Schiphol. De lijn is enkelsporig. Alleen op de twee stations met een V, die ik vanzelfsprekend voortdurend doorelkaar hussel, is er een passeermogelijkheid. Die kruisingsplaatsen, en in mindere mate Daarlerveen, stellen nog iets voor, maar Geerdijk is niet veel meer dan een lint van huisjes langs een vaart.

Er bestaat een niet helemaal recente lijst (spoorwegbedrijven zijn er nooit scheutig mee) met reizigerscijfers per station. Die lijst staat op de site Treinreiziger.nl, en is de webmaster misschien in handen gespeeld door een klokkenluider in het spoorwegwezen. Geerdijk neemt op die lijst de voorlaatste plaats in met slechts 55 in- plus uitstappers per dag. Daarlerveen is met 98 reizigers winkeldochter nummer drie op het spoorwegnet (cijfers van 2008).

Maar de geringe populariteit is niet de reden van opheffing van station Geerdijk. Het zit zo: eind 2013 komt ook de lijn Almelo - Mariënberg te vallen onder Arriva en onder de naam Vechtdallijnen. Daarna zal de lijn geschikt gemaakt worden voor een  hogere snelheid dan het huidige opgevoerde-bromfietstempo: 120 km/uur, in plaats van 80 (en hier en daar zelfs 60). De treinen Almelo – Mariënberg zullen dan bovendien doorgetrokken worden naar Hardenberg aan de huidige Vechtdallijn Zwolle-Emmen. Geerdijk wordt opgeofferd aan die operatie, omdat de treinen de rit Almelo-Hardenberg anders niet halen binnen een half uur.



Net als van de winter bereik ik deze afgelegen landstreek via de Hanzelijn, met hardloop-trap-op-trap-af-overstap in Zwolle op de Vechtdallijn. Die Hanzelijn is nu na een half jaar dan toch nog door het grote publiek ontdekt als soms snellere route van de Randstad naar Noord-Nederland. Natuurlijk neem ik de eerste trein na 09:00 uur uit Leiden Centraal, en die zit vol met toeristen als ik. Onder vrolijk gekwetter is men op weg naar een dagje of weekje in Groningen of Friesland, met rugtassen en rolkoffers bij de vleet.

Nee, de Zuidas, Almere en Lelystad behoren nog steeds niet tot de toeristische attracties. Weinigen stappen hier uit. Wie er ook vrolijk kwettert is de opvallend zwetsgrage conducteur, die zo te horen zijn complete autobiografie de microfoon in boert, maar gelukkig niet goed verstaanbaar is.

In Zwolle haal ik zoals gezegd nog de Vechtdallijn naar Emmen, waarvan ik het fraaie interieur afgelopen december al fotografeerde.


Gelukkig is Mariënberg vandaag het begin van mijn wandeling, en geen overstappunt. De treinen van en naar Emmen kruisen hier volgens dienstregeling om 11:15, maar om 11:13 is, evenzeer volgens dienstregeling, de trein naar Almelo al vertrokken. Het andere halve uur gaat hij om .49, en is er volgens planning wél aansluiting. De halfuurdienst op deze lijn is in wezen een 5/8 – 3/8-uurdienst, met intervallen van ongeveer 37-23 minuten.

Daarover later meer. Eerst aan de wandel. Het stationsgebouw van Mariënberg is tegenwoordig café. Ertegenover staat de enige zware industrie van dit dorp: een fabriek van tuin- en parkmachines (of perk-, mijn aantekeningen laten hier weer eens een steek vallen). Op de halte van buurtbus 597 naar Beerzerveld en Hardenberg staat ‘Station Oostnet’ als haltenaam. Ik glimlach: Oostnet exploiteerde het lijntje naar Almelo slechts een jaar, tot 1999, toen het bedrijf opging in Connexxion.

Mariënberg lijkt op alle dorpen in deze streek. Zij begonnen hun bestaan halverwege de 19e eeuw als veenkolonie, langs een kanaal. Zo’n dorp omvatte aanvankelijk alleen wat statige huizen bij een brug, aan weerszijde van kerk en kroeg. Na de oorlog kwamen er wat uitbreidingswijkjes. En er is overal nog wel wat meer ruimte om nog wat meer te bouwen. Het wonen hier werd aantrekkelijker, althans voor mensen die op hun rust gesteld waren, doordat de particuliere vierwieler in opkomst was, en de meesten niet meer afhankelijk waren van dunnetjes OV.

Ik voorzie me van een lunch bij het supermarktje. De kleuter- of peuterschool heet hier De Grendel, wat ik een eerlijker naam vind dan De Klimop of Het Kompas. Niet meer pretenties dan een bewaarschool te zijn.


Ik kruis de spoorbaan naar Emmen zo’n halve mijl ten noorden van het station en loop een zanderige weg op, en daarmee het platteland, in deze streek bestaande uit een lappendeken van weilanden, akkerlanden en bosjes. Donkere wolkenplukken komen soms de zon verduisteren. De marsorders voor de stortbuien luidden vanmorgen, dat zij het noordoosten van het land pas tegen de avond mochten bereiken. Daarom heb ik vandaag deze streek uitgekozen voor mijn wandeling.

Ik passeer de camping De Pallegarste en bereik het brede Kanaal Almelo-De Haandrik, dat ooit diende voor afvoer van de hier gestoken turf naar de kachels der Randstedelingen. Het kanaal is 32 km lang en komt bij De Haandrik, tussen Gramsbergen en Coevorden, uit in de Overijsselse Vecht. Ik had er tot voor kort nog nooit van gehoord. Sommige kanalen leer je op school; andere niet.

Op een wegwijzer staan buitenplaatsen als Beerzerveld, Sibculo en Bergentheim. De eerste zal ik straks bereiken, de tweede speelt geen rol in dit verhaal. Maar Bergentheim, waar ik vandaag ook niet kom, is een spoorcuriosum.

Het ligt aan dit kanaal en de spoorlijn Zwolle – Emmen, halverwege Mariënberg en Hardenberg. Als vanouds had het een station. Toen werd in 1970 de spoorlijn Almelo-Mariënberg doorgetrokken naar Hardenberg; ook toen al, voor korte duur. In Bergentheim stopten toen alleen nog maar die treinen, en niet meer die naar Zwolle en Emmen. Daardoor kachelde het station achteruit in de vervoersstatistieken, en werd het in 1975 gesloten, hoewel Bergentheim veel groter is dan bijvoorbeeld Geerdijk. Het station zal met de nieuwe, snelle, blijkbaar al krap in zijn tijd zittende verbinding Almelo – Hardenberg, ook wel niet meer open gaan.

In onze Tienertoerjaren hebben we dus ooit gestopt in Bergentheim, maar ik herinner het me niet meer. Ook daar nooit uitgestapt; ook daarover een Casembroot-gevoel.

Nu die Tienertoer al voor de tweede keer ter sprake komt: ik heb het verschijnsel in 2001 ingeleid bij het jongere publiek dat het niet heeft meegemaakt. In de vakantieweken konden personen van 12 t/m 19 jaar voor een habbekrats (twee, later drie tientjes opgespaard zakgeld) 8 dagen lang onbeperkt per trein door Nederland reizen. Ze kregen onderweg aanschouwelijke aardrijkskundeles, louter door het doorkruisen van landstreken waarvan ze tot dan toe alleen op school gehoord hadden. En bovendien werden familiebanden aangehaald, want lang vergeten oudtantes en achter-ooms bleken juist op handige plekken te wonen voor een overnachting.

Zelf tienertoerde ik in 1972 en 1973, met mijn jongere broertje, en met twee neven uit Deventer, wat voor mij ook weer een extra dimensie geeft aan de term: ‘nevenlijnen’.

Tienertoer is een paar jaar geleden opnieuw uitgevonden, maar zal niet meer leiden tot coupés vol vrolijke, lawaaiige, vrijende, boerende tieners, overal in den lande. Wie van de hedendaagse jongeren loopt er nog warm voor een vakantie in eigen land, of zelfs maar Europa?


Het kanaal heeft een eindje verderop een zijkanaal met een sluisje, waar ik water hoor kolken en een gronderige, venerige waterlucht mijn neusgaten bereikt. Nog een paar hectometer verder wordt de vaart gekruist door een snelweg, die ook niet tot de drukste van Nederland zal behoren.

Ook hier nostalgische gevoelens, als ik op het viaduct een heus provo-teken gekalkt zie staan. Wat er helaas nog aan ontbreekt, is de kreet: ‘VS uit Vietnam.’ Jarenlang heb ik naar school gefietst langs die op een fabrieksmuur gekalkte woorden. Maar op zekere nacht kladderde een lolbroek er een U voor, zodat er voortaan stond: ‘UVS uit Vietnam’, een protest tegen de militaire aanwezigheid van onze plaatselijke voetbalclub in dat land.

Aan eikenbomen hangen waarschuwingen tegen de eikenprocessierups. Ik kijk wat lacherig omhoog; word ik straks besprongen door een killer-caterpillar van 7 meter lengte, de boa constrictor onder de vlinderlarven, zoals je zou verwachten te zien in een B-griezelfilm, waarop je stuit als je in de nacht van zaterdag op zondag om 2:45 uur nog zit te zappen, omdat je nog geen zin hebt om naar bed te gaan, gezien het feit dat je er morgen toch niet vroeg uit hoeft?

Als ik het beestje achteraf nasla, vergaat het lachen me. Die rupsen zijn wel degelijk gevaarlijk. Ze hebben giftige ’brandharen’, heel, heel dunne en korte, maar wel bij honderdduizenden. Die kunnen nare allergische reacties veroorzaken bij wie er allergisch voor is: branderigheid, duizeligheid, projectielkotsen, bronchitis, koorts.

Wikipedia verhoogt de spanning met de formulering: ‘De eikenprocessierups vertoont herhaaldelijk getalsmatig pieken in aanwezigheid’. Dat klinkt nog veel onheilspellender dan: ‘Er zijn er soms knap veel van’.

Op wandelingen heb je ook te maken met dieren met minder poten dan rupsen. Bij vrijwel elke boerderij word je aangeblaft door honden, die soms ook nog op je af komen. Vroeger was ik er bang van, en ben ik ook wel eens gebeten – zij het dat dat in de stad gebeurde. Maar ik heb er een probaat middel tegen ontwikkeld. Bij de nadering van zo’n blaffend zoogdier zeg ik: ‘Heb het hart eens in je falie, nog maar één stap dichterbij te komen, vieze, vuile, gore rothond, anders geef ik je een ongekend krachtige doodschop!’

Dat helpt perfect. Hondenfluisteraar. Natuurlijk begrijpen die honden geen mensentaal. Je hoeft zo’n bedreiging ook helemaal niet hardop te uiten; denken volstaat. Honden hebben een zevende of negende zintuig, waarmee ze opvangen dat er met die snuiter echt niet te spotten valt.

Beerzerveld ligt in tussen het kanaal en de spoorbaan, maar ook dit dorp moet het doen zonder station. Het bestaat goeddeels uit nieuwbouw, en is bereikbaar met de buurtbus. In de zomer rijdt die langs de campings en in de winter houdt hij rekening met de lestijden van scholen.

Bij mijn nadering moeten moeders hun kinderen binnengeroepen hebben; er is niemand op straat en er valt geen menselijk stemgeluid te vernemen. Ik vóél gewoon dat er tussen twee jaloezieën naar me geloerd wordt; daarvoor heb IK nou een achtste zintuig.

Er is in deze buurtschap één praktijk, met alles waarvoor je naar een praktijk zou willen komen: huisarts, fysiotherapeut, consultatiebureau, inleverpunt voor te onderzoeken plas of drol, plus de psychiater die in dit Tempedal wel een karige boterham moet verdienen.


De bewoner van nummer 27 laat in het midden of zijn hele huis te koop staat of alleen het vogelhuisje waaraan het bordje TE KOOP is bevestigd. Voor zo’n klein huisje zul je ook met de huidige huizencrisis nog wel een hypotheek kunnen krijgen bij de bank.

Ik loop verder langs het kanaal, onder omfloerst zonlicht, en sla, op ongeveer een kilometer van Geerdijk, bij impuls een zijweg naar rechts in, een gemarkeerde wandel- of fietsroute. Daar zal wel iets te fotograferen zijn. In ieder geval opnieuw dat spoorbaantje, en een wetering met bomen die helemaal scheef overhellen, door de overheersende zuidwestenwind.




Verder voert deze weg langs koeien en bosjes. De Kolenmieten, heet dit gebied. Als je na de zomer zegt: ‘Ik ben in de Kolenmieten geweest’, en je mummelt wat onduidelijk, dan begint je gesprekspartner vast over de Dolomieten, en hoe mooi het daar is, en hoe ongerept en woest de bergen zijn, die hier in werkelijkheid heel sterk ontbreken.

Een beleefd slag mensen woont hier. Boerenknechten groeten me vriendelijk, en de weinige mij passerende auto’s rijden zo wijd om me heen dat ze aan de andere kant van de weg bijna in de greppel belanden. Maar nu zou ik het toch heel erg waarderen als ik een eens een afslag naar links zou ontmoeten, en daarna liefst nog een; ik kom zo steeds verder weg van station Geerdijk. Uiteindelijk buigt de weg af naar links - vele kilometers later. Na nog een paar keer links en rechts ben ik mijn oriëntatie goeddeels kwijt.

Bij een weilandje wordt informatie gegeven over de Dexter mini-koe. Ze hebben veel minder voedsel nodig dan een normale ‘productiekoe’, en je kunt ze ook kleinschalig houden. Dat laat zich allemaal raden, met zo’n mini-koe. Ze kalven verder makkelijk af, staat er, en worden daardoor misschien nog wel kleiner. Zo klein dat ik er geen één zie; verborgen achter graspollen, mogelijkerwijze. Ze zorgen zelf voor een wintervacht, en je hoeft dus geen bontmantel voor ze te kopen. Er gaat weer eens een nieuwe wereld voor me open; dat wist ik allemaal niet, net zomin als dat van die rupsen.

Ik kruis de spoorbaan nu weer, maar niet bij station Geerdijk, zoals ik gehoopt had. Als ik bij het kanaal terug ben, zie ik dat maar een paarhonderd meter verwijderd ben van de plek waar ik een zeer ruim uur geleden rechtsaf sloeg. Maar ik heb wel een mij nog onbekend stuk Nederland gezien.



Station Geerdijk ligt aan enkelspoor, maar heeft toch twee perrons. Die liggen beide ten westen van de spoorbaan, en aan weerszijden van een overweg. De trein stopt altijd voorbij de overweg; zie de foto.

Ik sta er alleen. Tekenen dat hier toch al eerder passagiers zijn geweest, zijn de zeven fietsen in de stalling, en het kinderzomerjack dat vanmorgen door iemand is achtergelaten op een bankje. Je moet die geringe passagiersaantallen wel in verhouding zien. 55 op de 600 inwoners die het dorp Geerdijk telt, is nog altijd zo’n 9%; er zijn plaatsen die dat niet halen.

Ik sta nog even te denken over die rare, scheve dienstregeling. De twee Twents-treinen passeren elkaar rond 30 in Vriezenveen en 57 in Vroomshoop. Kunnen ze dat niet gewoon om 30 en 00 doen op het laatste station? Dan geven ze in Mariënberg perfecte aansluitingen op de treinen naar Zwolle en Emmen. Maar als ik even verder reken, kom ik erachter dat ze dan al uit Almelo moeten vertrekken als ze daar nog niet eens binnengekomen zijn. Dan is er, anders gezegd, een derde trein nodig om het lijntje te exploiteren.

Echt laat moet je het hier niet maken. De laatste trein vertrekt om 21:22 uit Almelo. Maar daar is, volgens een hardnekkig gerucht, toch niets te beleven.

Als ik een treinreiziger uit Geerdijk zou zijn, zou de lol er voor mij nu al af zijn. Bij het vooruitzicht, nog maar 2,5 jaar in te kunnen stappen, zou ik nu waarschijnlijk al zo’n oudemensenfiets kopen, met elektromotor, en de trein meteen al de rug toekeren. 



De LINT komt binnen. Heel bijzonder: hij is helemaal leeg. De zeldzame ervaring dat ik al enige in een trein zit. Het duurt maar tot Vroomshoop, maar ik koester het unicum.

In Daarlerveen staat ook niemand op het perron, en ben ik de enige uitstapper. Als ik er niet was geweest, had de trein kunnen doorrijden. Maar zo’n trein stopt altijd, ook al wil er niemand in of uit. Eigenlijk moesten er stopknoppen inzitten. Waarom niet? Die LINT’s lijken van binnen op een bus, ze hebben het tempo van een bus, het motorgeluid van een bus, hebben geen plee, net als in een bus, en ze worden geëxploiteerd door een busboer. Waarom dan geen stopknoppen ?

Daarlerveen heeft iets meer inwoners dan Geerdijk, en ook iets meer treinpassagiers. Wat is dan het minst gebruikte station van Nederland? Dat is Enschede De Eschmarke, aan de lijn Enschede – Gronau – Münster, met 46 in- plus uitstappers per dag. Ik was er in 2005, in de allereerste aflevering van de nieuwe reeks De digitale reiziger. Ook daar stond ik in mijn eentje op het perron, inderdaad.

De drukst beklante stations van Nederland zijn (cijfers uit 2009, in- plus uit-, inclusief overstappers): Utrecht Centraal (228.000), Amsterdam Centraal (186.000), Rotterdam Centraal (110.000), Den Haag Centraal (81.000) en Leiden Centraal (75.000). Utrecht overtreft dus Amsterdam, en is hét spoorwegknooppunt van Nederland; Leiden overtreft alle andere provincieplaatsen.

Daarlerveen is ontstaan rond een brug over het kanaal, zoals zoveel van dit soort veendorpen. Daar zit ik op een bankje bij een verzetsmonument mijn zonden te overpeinzen, totdat de volgende LINT komt. Er nadert over het water een pleziervaartuig, en over de weg een auto van provincie Overijssel. Uit de laatste stapt een roodgeheste brugwachter die de brug opent voor de boot. Na passage daarvan en sluiting van de brug beent de brugwachter naar zijn wagen, stapt schielijk in en rijdt langs het kanaal de boot achterna, om eerder dan hem bij de volgende brug te arriveren, om ook die te openen. Opnieuw een aanwijzing dat zaken in deze streek nog op degelijke, ouderwetse wijze worden aangepakt.

Ik neem een deze keer niet helemaal lege LINT naar Almelo. Onderweg passeren we Aadorp, dat op pagina 1 stond in het telefoonboek van heel Nederland, toen dat nog bestond, en waar ook nog ooit een trein gestopt heeft.

Bij Almelo laat ik het platteland achter me en beland op de drukte van een Intercitystation. De rest is terugreis; de regen tegemoet.

Frans Mensonides
14 augustus 2013
Er geweest: dinsdag 30 juli 2013.


© Frans Mensonides, Leiden, 2013