Gijsbrecht
verguisd
Het verhaal
Schouwburg
De voorstelling van Het Toneel Speelt in 2012
Afgevoerd...
.. maar toch eenmalig terug in Amsterdam.
Opvoering van Theater Kwast in 2018
Verantwoording afbeeldingen
Literatuur
Joost van den Vondels tragedie Gijsbrecht
van Aemstel (1637): meer dan drie eeuwen lang
was het een klassieker waaruit
iedere Nederlander wel een paar
regels kon citeren. Ooit was de Gijsbrecht
traditioneel het eerste toneelstuk dat een kind of tiener zag in de
schouwburg;
was het niet met de ouders, netjes opgedoft, dan wel met een verplicht
bij te
wonen voorstelling via
school. En dat
meestal op of rond nieuwjaarsdag.
Aan het eind van de roerige jaren 60
kwam er abrupt een eind aan
de Gijsbrecht-traditie. De wat statige, statische
klassieker, met
zijn ouderwetse taal en dreunende versregels, paste niet meer in een
tijd van
afrekenen met de gevestigde orde.
Gijsbrecht kwam ten val in Rotterdam,
waar een
held uit 020
altijd al een uitwedstrijd speelt. In 1967 werd kort na nieuwjaar een
voorstelling in de Rotterdamse Schouwburg (de ´Noodschouwburg’,
opgetrokken na
het bombardement van 1940) verstoord door scholieren die ballonnen
lieten
knappen en regelmatig een gejoel aanhieven. De acteur die Gijsbrechts
broer
Arend speelde, moest tijdens zijn sterfscène om stilte verzoeken - en
viel vervolgens ook nog van de brancard waarop zijn lijk werd
afgevoerd. Meer over die gedenkwaardige woensdagmiddagvoorstelling in mijn rubriek FHM's
>>>
Leraren namen het nota bene op voor
de baldadige pubers, in
plaats van ze eens flink aan de oren te trekken. De Gijsbrecht
kon écht niet meer in deze tijd, vonden zij. De laatste
nieuwjaarsopvoering in Amsterdam zou, ook in een rellerige sfeer,
plaatsvinden
in 1968. Dat was in zekere zin maar goed ook, want in 1970 zouden de
acteurs
ongetwijfeld een regen van tomaten naar het hoofd hebben gekregen; de
Actie Tomaat
wilde ons toneel met harde hand dwingen tot modernisering.
En eerlijk is eerlijk: wie
onderstaand geluidfragment en
filmpje afspeelt, zou tot de conclusie kunnen komen dat een Gijsbrecht vijftig jaar geleden een hele
zit was : zo’n dikke
anderhalfduizend wat
stijfjes over het voetlicht
gebrachte
alexandrijnen en daarbovenop na het eerste tot/met vierde bedrijf nog
eens een
rei, een intermezzo met zang.
Wellicht had de regisseur in de jaren
zestig die reien
eigentijds moeten vervangen door muziek van de Beatles. Al Dente deed
dat bij
de opvoering van Faeton in
2009, en bewees daarmee dat de Gouden Eeuw en de
jaren zestig elkaar beslist niet hoeven te bijten.
1957: Beeldfragment uit het vijfde bedrijf
1963: Geluidsfragment: De droom van Badeloch
Gedurende de veertig jaar daarna zijn
er nog vele
Gijsbrechten
opgevoerd, maar doorgaans edities waar Vondel zelf niet veel meer
van zou snappen: vrouwvriendelijke Gijsbregten in het jaar van de
vrouw, 1975,
Gijsbrechten
met slapstick in
de jaren
tachtig, Gijsbrechten
met Amerikanen en Afghanen in de jaren nul van
onze
huidige eeuw.
Maar nu, in dit pasbegonnen jaar
2012, is Gijsbrecht van Amstel dan
‘ten langen
leste’ (om te citeren uit de bekende openingsregel) in min of meer
originele
vorm terug op de planken. Het
Toneel Speelt toert deze winter met deze
klassieker door het land met een versie die zowel recht doet aan
Vondels
oorspronkelijke stuk als aan de ogen en oren en ongedurigheid van de
moderne
toeschouwer.
Ik kwam kijken, en deed dat uiteraard
in Rotterdam, waar
Gijsbrecht 45 jaar geleden zo’n smadelijke nederlaag leed. Eerst iets
meer over
de inhoud en de achtergrond van Gijsbrecht
van Aemstel.
Acteur Willem Ruyters in de kleedkamer,
klaar voor zijn rol
van Gozewijn; tekening van Rembrandt van Rijn.
Volgens een hardnekkige legende
zou Ruyters bij een repetitie het woord
´mijter´ in zijn tekst vervangen hebben door ´strontpot´.
Vondels
Gijsbrecht
zou gezien kunnen worden als een vervolg
op Geeraerdt
van Velsen (dat ik in
2009 zag in Voorburg). Dat historische toneelstuk van P.C.
Hooft uit 1613
handelt over het moordcomplot in 1296 van drie edelen, waaronder
Gijsbrecht van
Aemstel, tegen de Hollandse graaf Floris V. De titelheld uit dit stuk,
Van
Velsen, is bezeten van wraakzucht omdat Floris V zijn vrouw Machteld
verkracht
heeft.
De Gijsbrecht
speelt enkele jaren later, kort na 1300. Gijsbrecht van Aemstel is nu
heer van
Amsterdam, dat aangevallen wordt door Kennemers, Haarlemmers en
Waterlanders
die de dood van Floris V willen wreken. Aan het begin van het
toneelstuk lijkt
Amsterdam na een belegering van ruim een jaar de eindoverwinning te
behalen; in
de kerstnacht nemen de vijanden de wijk. Vosmeer, een overgelopen
vijand, komt uit
een gracht gekropen en wordt voorgeleid voor Gijsbrecht. Hij vertelt
dat zijn
makkers gevlucht zijn na onderlinge twist tussen twee legeraanvoerders,
en in
de haast een schip vol hout achtergelaten hebben.
Vosmeer beweert, bescherming te
zoeken bij Gijsbrecht, maar
is in werkelijkheid een spion en een bedrieger. Het schip, dat door
Gijsbrechts
mannen de stad wordt binnengehaald, zit tjokvol met onder het hout
verborgen
soldaten. In het holst van de nacht, als de bevolking van Amsterdam
zich in de
kerk bevindt om het kerstfeest en de overwinning te vieren, komen zij
tevoorschijn en nemen de stad in. Een list die natuurlijk doet denken
aan die
met het paard van Troje – en aan de verovering van Breda met het
turfschip, in
1590.
Gijsbrecht, nog onkundig van wat er
in de stad gebeurt,
treft zijn vrouw Badeloch thuis aan in staat van ontreddering: zij
heeft in een
droomvisoen haar overleden nicht Machteld gezien (die in 1296 verkracht
was
door Floris V en vervolgens bij de veldslag om het Muiderslot was
omgekomen).
Machteld waarschuwde Badeloch voor de op handen zijnde ondergang van de
stad.
Dan dringt het krijgsrumoer door tot
het kasteel van
Gijsbrecht. Er volgen diverse militaire verwikkelingen, waarover de
toeschouwers op de hoogte gehouden geworden door ooggetuigen, waaronder
een
bode. Slecht één gevechtsscène is te zien op het toneel. Vijandige
soldaten
dringen binnen in het Clarissenklooster, vermoorden de daar
ondergedoken
bisschop Gozewijn en verkrachten en doden de nonnen. In de 17e-eeuwse
opvoeringen van de Gijsbrecht werd
op
dit punt een ´vertoning´ ingelast, een pantomime. Deze verstarde na
enige tijd
tot een tableau vivant. Tien minuten lang bleven de acteurs doodstil
staan om
het treurige tafereel uit te beelden.
In het vijfde en laatste bedrijf
staat de wanhoop van
Badeloch centraal. Gijsbrecht wil zijn zinloze en verloren strijd om
Amsterdam
voortzetten, en prest haar tot een vlucht met hun twee kinderen.
Badeloch wil
blijven en samen met Gijsbrecht ten onder gaan. Op het hoogtepunt van
hun woordenstrijd
daalt de engel Rafaël neer vanuit de toneelhemel en gebiedt beiden, de
wijk te
nemen naar Pruissen en daar een kolonie te stichten. Amsterdam zal in
de verre toekomst, over 300
jaar, afrekenen met haar vijanden en haar kroon verheffen naar de hemel.
Hans Jurriaensz. van Baden, Interieur
van de Amsterdamse
Schouwburg, 1653.
Vondel schreef de Gijsbrecht
in 1637 ter gelegenheid van de opening van de Amsterdamse Schouwburg,
het
eerste stenen theater van Nederland (en de eerste ‘schouwburg´; dat
woord is in
1637 bedacht door Vondel). Het gebouw aan de Keizersgracht was de
opvolger van
de Eerste
Nederduytsche Academie op dezelfde plek, in 1617 gesticht
door
de toneeldichter en arts Samuel Coster (zie de pagina op mijn site). De
nieuwe schouwburg was
ontworpen
door de bekende architect Jacob van Campen.
Diens creatie had op 26 december 1637
moeten worden ingewijd
met de Gijsbrecht, maar er kwam
verzet van calvinistische dominees die zich kantten tegen de vele
katholieke
elementen in Vondels toneelstuk. Daarbij verloor men blijkbaar uit het
oog dat
het speelde rond 1300, toen Calvijn en het calvinisme nog geboren
moesten
worden.
Na het schrappen van enkele al te
paapse scènes kon de
opening op 3 januari 1638 toch nog doorgang vinden. Het Amsterdamse
gemeentebestuur woonde de première van de Gijsbrecht
niet bij, om de dominees niet voor het hoofd te stoten, en bezocht de
voorstelling pas op 5 februari. Al heel lang voor de sixties was de Gijsbrecht een omstreden stuk!
Evenals Hooft bij Geeraerdt
van Velsen baseerde Vondel de Gijsbrecht
heel losjes op de historische feiten. In werkelijkheid is de stad
Amsterdam wél
belegerd geweest, maar nooit op grote schaal verwoest – en was
Gijsbrecht in
die tijd een stokoud man, of zelfs al overleden. En evenmin als Hooft
had
Vondel de intentie, een getrouw beeld te schetsen van een stuk
middeleeuwse
geschiedenis. Nee, het was hem erom begonnen, een heldhaftige
ontstaanslegende
te creëren van Amsterdam, en die te baseren op goddelijke
voorzienigheid.
Daarbij speelde hij, zoals zoveel dichters in zijn tijd, leentjebuur
bij de
klassieken, en wel bij Aeneis van
de
Latijnse toneelschrijver Vergilius.
De Aeneis
verhaalt
hoe de held Aeneas weliswaar de Trojaanse oorlog verliest en moet
vluchten uit
zijn vaderland, maar wel de stichter wordt van de stad Rome. Ook
Vondels
Gijsbrecht moet zijn vaderstad verlaten om deze drie eeuwen later tot
volle
bloei te laten komen (het verband tussen beide gebeurtenissen maakt de
engel Rafaël
niet geheel duidelijk).
Vondel, die Abraham zag in het jaar dat hij de Gijsbrecht
dichtte, heeft nog meegemaakt dat het stuk een nieuwjaarsklassieker
werd.
Gedurende de eerste 100 jaar na de première is het stuk 300 keer
opgevoerd,
alleen al in de Amsterdamse Schouwburg.
Tegenwoordig moet de Gijsbrecht
ingeleid worden bij het publiek, omdat vrijwel niemand het meer kent
van
school. Een veel uitgebreidere inleiding dan de mijne ging in Rotterdam
vooraf
aan het stuk (door mij overgeslagen wegens een krappe agenda). Men kon
hiervoor
al om 19:00 uur bijeenkomen in een bijzaaltje.
Als ik een uur later de schouwburg
betreed, zie ik vooral
jongere ouderen als ikzelf (waarvan er vast een aantal bij die beruchte
opvoering van 1967 waren, en vandaag boete doen). Maar ook zie ik een
jongen
van een jaar of 13, die volgens oude traditie door middel van de Gijsbrecht wordt ingewijd in de
toneelcultuur; ‘Het moest er nu maar eens van komen’, zegt zijn vader.
De
jongen, in zijn netste overhemd, lacht flauwtjes.
Op
het doek van de bijna uitverkochte schouwburg zijn de
contouren van Amsterdam geprojecteerd, zoals die waren rond 1300: een
onbeduidend havenstadje aan weerszijden van Damrak en Rokin; niet de
machtige
wereldstad uit de tijd van Vondel. Het stuk wordt ingeleid door
geluiden van
donderend krijgsgeweld.
Een moment waarnaar ik met spanning
heb uitgekeken: hoe gaan
ze het doen? In originele taal op rijm, zodat veel moderne toehoorders
moeten
afhaken? In moderne bewerking in proza, zodat voor de ingewijden in het
vroegmoderne Nederlandse toneel de fleur eraf is? Ik laat me verrassen;
heb van
te voren bewust geen recensies of achtergrondartikelen gelezen.
De regisseur, Jaap Spijkers, blijkt
een zeer bevredigende middenweg gevonden
te hebben. De toneelspelers spreken
in
Vondels versregels, maar op sommige plaatsen zijn in onbruik geraakte
woorden
vervangen door moderne, wat natuurlijk de begrijpelijkheid zeer ten
goede komt.
De acteurs gaan met deze rijmende
alexandrijnen ook om op de
enige acceptabele manier voor moderne oren: ze werken ze heel handig
weg. Waar
je in de hierboven gelinkte geluidsfragmenten toch na enige tijd steeds
meer in
de greep komt van de ‘dreun’, komen de teksten hier heel natuurlijk
over de
lippen van de acteurs. Ik moet de tekst echt op de voet volgen om het
metrum en
het rijm (voor uitleg, zie de gelinkte pagina) te onderkennen
– maar waarom zou ik eigenlijk? Juist door het
wegwerken van rijm en metrum komt de kracht en de emotionele lading van
Vondels
tekst goed over het voetlicht. Waar Hoofts Geeraerdt
van Velsen toch op veel plaatsen vooral een rationeel
discussie-stuk is,
toont de Gijsbrecht veel
duidelijker
de zielenworsteling van de hoofdpersonen.
Dan de reien, ook altijd een teer
punt in bewerkingen van
toneel uit de 17e eeuw. Je hebt er verstokte
liefhebbers van… In de
huidige toneelpraktijk worden ze echter meestal vervangen door moderne
muziek
(waarbij ik de Beatles bij Faeton
passender vond dan Stevie Wonder bij de nogal
tegenvallende opvoering van Lucifer
door Annette Speelt in 2005), of geheel
weggelaten.
Knap is de oplossing die Het Toneel
Speelt bedacht heeft.
Marise van Eyle draagt na elk bedrijf een kort gedicht in hedendaags
Nederlands
voor met dezelfde strekking als de reizang in de Gijsbrecht
(bijvoorbeeld de kwetsbaarheid van het kindeke Jezus,
omringd door vijanden, vergelijkbaar met de situatie van het belegerde
Amsterdam). Onmisbare
gevleugelde woorden als ‘Waer
werd oprechter
trouw / Dan tusschen man en vrouw / Ter weereld oit gevonden?´en: ´O
Kersnacht,
schooner dan de daegen´ worden
er dan wel ingevlochten.
Toch even afgeleid, vraag ik me
opeens af, wanneer eindelijk
Gijsbrecht, the movie eens gemaakt
zal
worden. Dan kunnen we al die indirect verhaalde gevechtsscènes eens
echt
meebeleven, en in rustigere fragmenten genieten van de originele
reizangen als
achtergrondmuziek. Plannen voor een verfilming zijn
er ooit geweest.
Terug naar de voorstelling van Het
Toneel Speelt. Heel
bijzonder is het decor. Het bestaat uit een plateau dat met behulp van
een
hydraulisch hefwerktuig kan stijgen, dalen en kantelen, en in de loop
van het
stuk afwisselend een kloostermuur voorstelt, een torentrans of de
geblokte
vloer van Gijsbrechts en Badelochs stadskasteel. Een vondst die toch
ook
teruggrijpt op de theaterarchitectuur en -techniek van de 17e eeuw,
die voorzag in vaste torentransen en verwisselbare of draaibare panelen
met
verschillende voorstellingen.
De bewerker heeft de schaar
gehanteerd, en vooral
het lange laatste bedrijf, dat ca. een derde van de totale tekst
beslaat,
drastisch ingekort, zonder dat de niet-ingewijde echt iets zal
missen. Daardoor klinkt reeds om 22:00 uur het slotwoord:
Frans Mensonides
19 januari 2012.
Gezien: woensdag 11 januari 2012 in Rotterdam
Laatste aanpassing: 14 januari 2018.
In 2012 nog opgevoerd, maar een paar jaar later alweer afgevoerd van de toneelkalender. Het Toneel Speelt speelde Vondels klassieker nog een aantal jaren rond de jaarwisseling in de Stadsschouwburg Amsterdam. Maar met de voorstellingen van januari 2016 kwam er alweer een eind aan deze heringevoerde traditie. De oorzaak: subsidieproblemen. De jaarwisseling 2016 / 2017 kwam en ging zonder Gijsbrecht. Amsterdam wacht aan het slot van de Gijsbrecht een andere heer en de Gijsbrecht wacht anno 2017 nog steeds op een andere subsidieverstrekker.
FM
29/11/2017
De oude poort van de Amsterdamse Schouwburg met het opschrift 'De weereld is een schouwtoneel, Elck speelt zijn rol en krijght zijn deel' van Vondel.
Nog niet was de inkt droog van het voorgaande hoofdje, of ik
zag in mijn Twitter-tijdlijn de aankondiging van een
bijzondere opvoering
van de Gijsbrecht door
Theater Kwast. Dit theatergezelschap verzorgt op historische
plaatsen eenmalige
voorstellingen van toneelwerken uit de Gouden Eeuw. Gijsbrecht stond op
het programma voor woensdag 3
januari 2018, op de dag af 380 jaar na de première, en exact
op dezelfde
plek aan de Keizersgracht waar eens de Amsterdamse Schouwburg
stond.
Dat gebouwencomplex is in 1773
vrijwel tot de grond toe afgebrand. Daarna
is op die plaats een nieuw gebouw verrezen waar ruim
twee eeuwen
lang katholieke armenzorg kon worden genoten. Sinds 1998 is er het
vijfsterrenhotel The
Dylan gevestigd (433 euro per kamer per nacht in de nieuwjaarsweek,
waarin
Amsterdam weer is wat het in 1638 was: een magneet voor
mensen uit heel de wereld).
Weinig buitenlandse
gasten zullen zich er bewust van zijn dat zij op een historische plek
slapen…
Uiteraard heb ik een kaartje gekocht
voor deze bijzondere
voorstelling. Wegens de overweldigende belangstelling komt er trouwens
toch nog
een tweede, op zondag 7 januari, maar ook die is inmiddels uitverkocht.
Bij de toegangspoort,
vrijwel het enige wat de schouwburgbrand overleefd heeft, krijgen wij
toeschouwers een
sinaasappel
uitgereikt. In de Gouden Eeuw werd die toen exotische vrucht nota bene
tijdens
de voorstelling - met veel geroep en geschreeuw, stel ik me voor –
uitgevent aan
het publiek, maar wij krijgen hem gratis.
De bode, die in de Gijsbrecht
zo´n belangrijke rol speelt, gaat ons, een gezelschap van ruim 100
toeschouwers, voor naar de
ontvangstruimte. Daarbij lopen we, zo vertelt hij, over de
plek waar eens het toneel was.
Hij leidt het toneelstuk in.
Vervolgens moedigt hij ons aan om te
doen wat het theaterpubliek
in de Gouden Eeuw ook deed: alle emoties die bij je
opkomen,
meteen eruit gooien. Bijvoorbeeld keihard ‘Boeh!’ roepen als er iets
schandaligs vertoond wordt op het toneel, ‘Aààch!’ bij een zielige
scene en
luid bijvallen met ‘Jaaah!’ als er iets heel goeds en verstandigs wordt
gezegd.
Wie heeft ooit bepaald dat je in het theater zelfs niet hoorbaar mag
ademhalen? Ten tijde van Vondel was er veel meer rumoer,
zonder dat ertegen geprotesteerd werd.
Roken en eten tijdens de voorstelling
was ook heel normaal. Ik
ga er daarom maar vanuit dat ook fotograferen met een mobieltje niet op
bezwaren zou hebben gestuit, als die handige hulpmiddelen in Vondels
tijd al hadden
bestaan.
De voorstelling gaat nu verder met
een
rondleiding door het
hotel, waar hier en daar nog enkele geringe overblijfselen van
de Schouwburg zichtbaar zijn. Wij drommen achter de
bode aan naar de
binnenplaats en vervolgens nog enkele andere ruimtes. Op
elke
plaats wordt een cruciale scene uit de Gijsbrecht
gespeeld, in de originele taal.
Theater Kwast heeft haarfijn aangevoeld dat een complete Gijsbrecht van ik schat 2,5 à 3 uur een modern publiek niet meer zou kunnen bekoren. Men heeft het stuk op een heel knappe manier opgedeeld in een aantal hapklare brokken. De bode vertelt telkens in het kort wat er gebeurd is in de overgeslagen scenes.
Bij
het laatste bedrijf mogen we gaan zitten, en wel in de
Arianazaal. Die is genoemd naar Ariana Nozeman (ca. 1627-1661), de
eerste vrouw
in Nederland die op het toneel stond in een schouwburg. Ze speelde o.a.
Badeloch, de echtgenote van Gijsbrecht. Maar dat was pas vanaf 1655, en
wij
zijn daarnet in de tijdmachine naar 1638 gestapt. Badeloch wordt dus
gewoon nog
gespeeld door een man die een wat hoge stem opzet. ‘Ze’ draagt een
schitterend
kostuum, vervaardigd naar een schets door Rembrandt van een Gijsbrecht-opvoering uit zijn tijd.
Deze Gijsbrecht
is
dus een ruime samenvatting van het originele stuk, maar is in zekere
zin toch
completer dan die van Het Toneel Speelt uit 2012 (zie hierboven).
Binnen vijf
kwartier krijgen we alles te zien en te horen wat een Gijsbrecht
een Gijsbrecht
maakt. Er zijn ultrakorte reizangen (foto), er zijn tableaux vivants
(ook wat korter dan
de tien minuten die er vroeger voor stonden) en de bode doet wat een
bode
altijd deed
in toneelstukken uit die tijd: vertellen wat je op het toneel
niet zag.
Jammer, dat deze voorstelling maar
eenmalig is – nou ja, tweemalig.
Vondels Gijsbrecht verdient het
echt
om opnieuw een klassieker te worden. En de vorm waarin Theater Kwast
het stuk gegoten
heeft, is geschikt om het publiek er nog wel een halve eeuw of langer
van te laten genieten.
Dat geldt zelfs voor kinderen. Ook
vandaag zijn er weer
een paar jongeren met hun ouders aanwezig om, heel
traditioneel, hun
theaterdoop te ondergaan bij
een Gijsbrecht. Meer naar boven op
deze pagina en op mijn rubriek FHM's beschreef ik hoe in
Rotterdam een voorstelling voor
scholieren finaal
uit de hand liep door rumoer en baldadigheid van het publiek. Die
gebeurtenis
uit 1967 en de daarop volgende discussies in de media leidden het einde
in van de Gijsbrecht-traditie.
Ja, het is vanzelfsprekend nakaarten,
en het geschiedenisboek
kent geen ´als´. Maar áls ze toen die Rotterdamse lieverdjes, net als
vandaag ons,
op het hart gedrukt hadden om op gepaste momenten het nodige kabaal te
maken, en verder stil te zijn,
dan was al die ellende misschien niet gebeurd.
Al met al heb ik geen idee of we in
2019, 2020, 2021… weer
ergens een Gijsbrecht
kunnen zien. Maar deze bijzondere opvoering van Theater Kwast kunnen ze
ons niet meer afnemen!
Frans Mensonides
4 januari 2018
Besanger heeft goed nieuws voor degenen die de twee voorstellingen van 2018 gemist hebben. Zij mogen donderdag 3 januari 2019 alvast vrijhouden in hun agenda.
*
Affiche:
Het
Toneel Speelt
* Scènes uit het stuk: Theater aan de Parade
(foto
1, foto 2)
* Portret Vondel: uit J.F.M. Sterck
et
al., De werken van
Vondel. Dl. 5.
1645-1656. Amsterdam 1931.
p. 54.
* Gijsbrecht met schild: Albert van
Dalsum in 1932. Foto:
Nederlands Theater Instituut; overgenomen
uit Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Groningen 1993. p. 232.
* Gozewijn: Collectie Devonshire,
Chatworth. Overgenomen uit: Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien
eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen. Amsterdam 1996. p.
205.
* Interieur Schouwburg: Nederlands
Theater Instituut. Overgenomen
uit: Een
theatergeschiedenis der
Nederlanden. Tien eeuwen
drama en theater in Nederland en Vlaanderen.
Amsterdam 1996. p. 195.
*
Joost
van den Vondel, Gysbreght
van Aemstel. Met
inleidingen en aantekeningen
door Mieke B. Smits-Veldt. Amsterdam 1994.
* L. van Gemert, ‘De opening van de
Amsterdamse Schouwburg.
Vondel en de Gijsbrecht-traditie’. In: Nederlandse
Literatuur, een geschiedenis.
Groningen 1993. p. 230-236.
*M. Smits-Veldt,
‘Opening van de Amsterdamse Schouwburg met
Vondels Gijsbrecht
van Aemstel. Begin
van een traditie en het beheer de Schouwburg’. In: Een theatergeschiedenis der
Nederlanden. Tien eeuwen
drama en
theater in Nederland en Vlaanderen. Amsterdam 1996. p. 204-211.
*W.M.H. Hummelen, ‘Jacob van Campen bouwt de Amsterdamse
Schouwburg. Inrichting en gebruik van het toneel bij de rederijkers en
in de
Schouwburg’. In: Een
theatergeschiedenis
der Nederlanden. Tien
eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen.
Amsterdam 1996. p. 192-103.
*M. Gnyp, De
ontragische dood van Gysbreght van Aemstel: Het einde van een eeuwenlange opvoeringstraditie
in de culturele
context van Nederland van de jaren zestig van de twintigste eeuw.
*
B.Albach, Drie
eeuwen ‘Gijsbreght van Aemstel’. Kroniek van de jaarlijkse
opvoeringen. Amsterdam 1937.
© Frans
Mensonides, Leiden, 2012, 2018