Grou-Jirnsum
De treinreiziger heeft de Hanzelijn
een jaar na de opening
toch nog in het hart gesloten. Het 50 km lange nieuwe spoortraject
tussen
Lelystad en Zwolle wordt nu goed gebruikt, zowel de IC-treinen als de
Sprinters.
Ik maakte deze winter wat ritten op de
Hanzelijn en de
uitlopers daarvan, die helemaal reiken tot Amsterdam en Den Haag in het
westen en
Groningen en Leeuwarden in het noorden. Daarbij stapte ik uit de trein
in
Grou(w), waar ik het wereldkampioenschap klunen had kunnen zien,
Leeuwarden,
waar ik het Fries Museum zag (zie de aflevering van FHM’s), Lelystad,
waar ik
Lely zag, Kampen, waar kerken, poorten en teksten strijden om de
blik van de
bezoeker, Dronten, waar ik weinig nieuws zag (en ook weinig ouds), Assen, waar de mummies niet terugkeken, en nog even Almere, waar 's avonds meer te zien is dan overdag.
Dit verhaal verschijnt in 3
afleveringen, maar is zelf feitelijk
al deel 4 over de
Hanzelijn. In maart
2011 deed ik hem per bus, uit voorpret, in augustus 2012 was ik bij de grote
Hanze-buitendienststelling op station Zwolle en in december van dat
jaar nam ik
de Hanzelijn op de eerste serieuze werkdag na de opening.
Grou
We schrijven zaterdag 18 januari
2014. Geheel tegen mijn weekendgewoonten
in ben ik vroeg genoeg opgestaan om de zon te kunnen zien opkomen
vanuit het
coupéraam van een trein. Dat is dan de Hanzetrein Den Haag Centraal –
Groningen, die om 8:47 is vertrokken van Leiden Centraal.
Ik schreef in die eerdere stukken al
kort door de bocht, dat
dat miljard voor de aanleg van de Hanzelijn vooral was uitgegeven om
Dronten op
het spoornet aan te sluiten en voor Leidenaars die naar Zwolle of hoger
wilden
reizen. Verbindingen met Schiphol, Amsterdam en Den Haag zouden voor
geen enkele
reiziger spectaculaire tijdwinst bieden ten opzichte van de klassieke
route via
Amersfoort.
Neemt niet weg dat mijn trein op deze
vroege zaterdagmoren
vol zit met westerlingen die net als ik blijkbaar naar het noorden
willen. Het
is echt druk. En de loop zit er bij de tussenstations ook goed in. Ik
vergat toen
ik mijn boude uitspraken deed, een categorie reizigers: die van Almere
naar het
noorden reizen en ten opzichte van de oude situatie een klein uur
tijdwinst
hebben.
Ik heb die hele Hanzelijn misschien
verkeerd beoordeeld, al blijf
ik erbij dat een Zuiderzeelijn, Lelystad – Groningen via onder meer
Heerenveen
en Drachten, meer tijd- en daardoor meer reizigerswinst had opgeleverd.
Zelfs
al had je hem uitgevoerd als klassieke spoorlijn voor 160 km/uur, en
had
afgezien van onzinnige en prestigieuze plannen als een superbus of
magneetzweefbaan.
Intrigerend vind ik altijd het
landschap tussen Almere en
Lelystad. Het natuurgebied Oostvaardersplassen, waar de trein slechts
met een
flauwe slinger, een ‘badkuiptracé’, langsheen mocht rijden, maakt een
buitenaardse indruk. Het is een grasvlakte met op grote onderlinge
afstanden
eenzame, door de bliksem getroffen boomstammen,
zo lijkt het als je er met wat kippige
ogen langsrijdt. Kuddes gnoes of wisenten, of wat het ook zijn, zie ik
in de
verte, stipjes in de steppe; ze laten zich vandaag alleen van grote
afstand
bekijken.
De Oostvaardersplassen vormen het toppunt van Hollandisme. Als je dan toch een
nieuw stuk
wereld inpoldert, laat het er dan ook maar uitzien zoals nergens ter wereld
een
landschap eruit ziet. Ik vraag me af, of je er alleen maar naar mag
kijken, of
er op de zomerdag ook op safari kunt.
Als ik het nasla, lees ik dat
Oostvaardersplassen beperkt
toegankelijk zijn; er is een bezoekerscentrum en er zijn
observatiepunten. Het
gebied is overgeschoten bij de inpoldering van Zuidelijk Flevoland; wel
omdijkt, maar nooit in cultuur gebracht. Het westelijk gedeelte, niet
zichtbaar
vanuit de trein, bestaat uit wetland.
Het beestenspul is iets minder uitheems dan ik meende te zien:
paarden-,
runder- en hertenrassen; grote
grazers
die in dit gebied in de oertijd voorkwamen toen het nog niet
ingepolderd hoefde
te worden omdat het nog niet was ondergelopen.
Voorbij Lelystad is er gewoon weer
wat saaier polderland.
Zoefff!, we gaan de Drontermeertunnel in; even die druk op je oren; de
menigte
reizigers schrikt wakker.
Mijn trein gaat naar Groningen. Als ik naar Grou en Leeuwarden wil, zal ik in Zwolle over moeten stappen. Op dit station heerst op zaterdagmorgen om kwart over tien een soort spitsdrukte, een geren en gedraaf alsof het geen vrije dag was, vandaag. De houten noodtraverse en de noodtrappen schudden en rammelen onder het gewicht van honderden reizigersvoeten.
Met de nieuwe voetgangerstunnel annex
winkelgalerij onder de
sporen door, wil het maar niet vlotten. Je ziet geen enkele
vooruitgang, ook niet
als je maandenlang niet in Zwolle geweest bent.
Ik meld me bij de gereedstaande IC
van 10:23 naar
Leeuwarden. De koploper zit al uitpuilend vol. Het is maar één stel,
een
viertje. De rest van de trein hebben ze zojuist met de gebruikelijke spoorwegintelligentie
afgekoppeld. Ik heb geen
zin in die drukte, bedenk trouwens dat ik naar Grou had gewild waar
deze niet
stopt, en zie ervan af.
Een paars aangelopen dikke vrouw komt
nog de trap af zetten,
met zwoegende boezem, baant zich met vlinderslaggebaren naar de
treindeuren,
maar die zijn al gesloten en de trein zet zich al in beweging. Voortaan
wat
kwieker zijn, dame, en een beetje trainen op sprintvermogen! Ze had er
toch
niet meer bij gekund. Ik ga een kop koffie drinken.
Friesland voelt zich tekort gedaan
ten opzichte van de
erfvijand Groningen. Naar die laatste stad rijden per uur twee IC’s
(één vanuit
Rotterdam via de Veluwe en één uit Den Haag via de Hanzelijn), plus nog
twee
stoptreinen. Naar Leeuwarden gaat één IC die slechts in Steenwijk en
Heerenveen
stopt (die uit Rotterdam die ik net heb laten lopen), en de IC Den Haag
–
Leeuwarden die overal stopt, maar zich toch IC mag noemen; de
Sprintercity,
heet hij ook wel. Op werkdagen overdag rijdt er ook nog een Sprinter
Meppel-Leeuwarden, die aansluit op die van Zwolle naar Groningen.
Waarom wilde ik ook alweer naar
Grou-Jirnsum? Oh ja, omdat
ik er nog nooit geweest ben. En ook wel een beetje omdat Grou-Jirnsum
een van
de twee stations is met een echte Friese naam (de andere is Hurdegaryp,
op de
lijn Leeuwarden – Groningen).
Onderweg bereid ik me alvast voor op
het museumbezoek in
Leeuwarden, vanmiddag, dat me ‘Een
zoektocht
naar het typisch Friese’ belooft, zoals ik al schreef op FHM’s. Wat
zou nu
écht Fries zijn? Ik maak er als halve, niet in Friesland geboren Fries,
alvast een
lijstje van.
Koppigheid, onverzettelijkheid, onafhankelijkheid. Veelal ook:
stijfkoppigheid. Ik heb eens een uitspraak gehoord van iemand die hier als
mediator de kost probeerde te verdienen, maar binnen de kortste keren burned-out
op de Friese zeeklei zat: ‘Zet twee Friezen aan één tafel en je hebt binnen de
kortste keren drie meningen en vier belangengroepen’. En de uitdrukking ‘op z’n
elfendertigst’ komt ook uit deze provincie en slaat op de elf steden en dertig
dorpen, die het nooit snel ergens over eens konden worden.
Melkvee. Mijn eigenste bet-bet-bet-overgrootvader was melkveehouder; mijn oud-oud-oud (etc., etc. ) -oom en –tante waren verpachters
van gras dat door koeien werd - en nog steeds wordt - omgezet in melk. Ik moest
het op school al leren: in Friesland heb je stamboekvee. Zelfs runderrassen
moesten we leren: blaarkoppen en roodbonte koeien. Ik vertelde laatst al eens
dat wij als stadskinderen bij aardrijkskunde vooral boerendingen moesten leren.
Eén daarvan werd ons ook als typisch Fries verkocht, namelijk: de opstrekkende
heerde.
Opstrekkende
heerden, dus. Dat waren stukken Waddenzee die ingepolderd werden.
Boeren mochten hun land aan de Waddenzee dan uitbreiden
naar het nieuwe land (het welbekende, aloude Recht van Opstrek). Waarom
leerden
wij dat soort details over de boerenstaat die Nederland toen al lang
niet meer
was? En een nog ernstiger prangende vraag: waarom heb ik het allemaal
onthouden?
Boven dat alles uit rijst voor mijn ogen het beeld op van de Friese Dragonder, de struise Friese vrouw die te allen tijde het middelpunt blijft van haar familie; die geen middel uit de weg gaat: vleierij, manipulatie, noch achterklap, om in het brandpunt der belangstelling te blijven staan; de onbetwiste mater familias die de familiekring bijeen houdt én daarbinnen altijd voldoende gesprekstof oplevert als zij er een keer niet zelf bij is.
Mijn Friese grootmoeder behoorde tot dit type; ik mag het niet verzwijgen. Maar
ook een Friese buurvrouw én nog een overbuurvrouw die ik gehad heb. Je gaat er
dan al gauw vanuit dat alle Friese vrouwen zo zijn. Maar mijn moeder weet ook
allerlei tantes, achtertantes en achternichten op te sommen uit haar schoonfamilie,
die hele sympathieke vrouwen waren. En die oud-oud-oud….tante van mij uit Bolsward,
Katrijn Epes, moet een schat van een mens geweest zijn; 500 later profiteren ze
in die stad nog van haar milde gaven.
Eerst Grou-Jirnsum. Dat station lag
ooit halverwege Grouw en
Irnsum. Maar Grou groeide naar het spoor toe, en Jirnsum bleef een
klein stipje
in de verte. In het stationsgebouw zit een misschien typisch Fries
Thais
restaurant. Het is niet echt koud, het vriest niet, maar de zon schijnt
ook
niet, grauw in Grou; een inkoppertje. Daarom wilde ik óók naar Grou: om
te
kunnen schrijven dat het er Grou was.
En hoe kien ik het uit! Trek ik dan
echt de ellende naar me
toe? Een poster kondigt het wereldkampioenschap klunen aan, het officiële
wereldkampioenschap klunen. Het wordt uitgerekend hier en nu gehouden,
in Grou,
deze zaterdag, ik wist het niet, en het begint om 14:00 uur. Zorgen dat
ik dan
weg ben; ik laat er dat museum niet voor lopen, en ga er niet naar
kijken.
Maar als ik hier tot vanavond blijf,
kan ik in Jirnsum
Creedence Clearwater Revival zien, de band die begin jaren 70 de
Beatles
bijna deed vergeten. Nou, nou, uitgerekend in Jirnsum! Daarvan waren er
toch al
een paar dood? Nee, nee, wacht even, het is maar een tribute band, The
Fortunate Sons.
Ik loop naar het dorpshart van Grou
via een eindeloze
Stationsweg. Ah,
daar een oude bekende,
het voormalige gemeentehuis van Boarnsterhim. Ik ben hier nog nooit
geweest,
maar toch herken ik het. Je ziet van een kilometer afstand dat het van
de
tekentafel kwam van de foute architect Kropholler. Overal kom je hem
tegen: in
Waalwijk, Wateringen, Noordwijkerhout en dus ook in Grou. En alles wat
hij
gemaakt heeft, is exact hetzelfde.
Grou, dat is een dorp met smalle straatjes, voorname huizen, en ook kleine huisjes met enorme Friese vlaggen. Het is kort geleden ingelijfd bij de gemeente Leeuwarden, en is nu dus een soort buitenwijk van de hoofdstad van Friesland, al ligt het er wel 13 spoorkilometers vanaf. Het dorp, waarover ik van te voren niets heb opgezocht, blijkt een watersportplaats aan een groot meer. De steigers liggen leeg en verlaten te wachten op de varensgasten van de zomer.
Klunen behelst het hardlopen, met
schaatsen ondergebonden, op
plekken waar geen ijs ligt en in plaats daarvan tapijten zijn
neergelegd om de
schaatsijzers te beschermen. Door Grou, zelf geen stad, is een heus
elfstedenparcours
uitgezet, met o.a. de scheve kerktoren Oldehove van Leeuwarden en de
Waterpoort van
Sneek nagezaagd uit planken. De winnaar van deze hoogst zonderlinge wedstrijd verwerft
niet
alleen onmetelijke roem, maar krijgt ook nog tickets voor een
wintersportvakantie in een land waar het wél vriest en een hectoliter
Unox-erwtensoep, waarvan hij tot diep in augustus zal kunnen genieten.
Je
geniet daar toch altijd al redelijk lang van, van Unox-erwtensoep, qua
oprispen,
en na-boeren.
‘Als het gras twee kontjes hoog is,
holahé, holahi’, barst
het uit de luidsprekers, een Brabantse carnavalshit (carnaval-shit) uit
1976 die
indertijd ook tot boven de 53ste breedtegraad is doorgedrongen. Publiek verzamelt zich. De
stemming begint er
al aardig in te komen. Misschien is dat ook wel typisch Fries: persé op
schaatsen willen staan en een Elfstedentocht uitrijden als er geen ijs
is.
Ik ga iets eten (geen
Unox-erwtensoep) bij het grote houten,
rietbedekte café-restaurant ’t Theehuys bij de jachthaven. Ik vrees dat
dit vol
zit met lawaaierige deelnemers aan het klunen en hun supporters, maar
ik ben de
enige aanwezige in een zaal voor 250 man. Net voordat de pleinvrees me
te
machtig begint te worden, treedt een Fries gezin binnen en komt me uit
mijn
eenzaamheid verlossen. Alhoewel: de jongste telg brult met doordringend
stemgeluid: ‘Ik wil buiten zitten, gaan we niet buiten zitten?’
‘Nee, het is toch veel te koud, joh!’
‘Nou, hoor, ik wil buiten zitten!’, stampvoet het joch.
‘Dan ga jij toch lekker in je eentje buiten in de kou zitten!’
Laat ik de klok goed in de gaten
houden! Ik zou de trein van
13:45 niet graag missen; dat kost je in het weekend een uur.
Nog niet heeft de trein Grou-Jirnsum
verlaten, of ik zie de
Oldehove van Leeuwarden al aan de horizon. Als we dichterbij komen,
blijkt het
echter een hoog gebouw bij het station te zijn. Ik had het kunnen
weten; de
Oldehove staat scheef, en deze kolos staat tenminste recht. Een andere
deugd
ervan zou ik niet kunnen noemen. Het is hier neergepoot door architect
Bonnema,
wiens ruimhartige legaat de herbouw van het Fries Museum mogelijk maakte; zie het stuk op FHM’s,
met de
Museum-top-5.
In dat stuk liet ik al doorschemeren
dat het museum zijn
doel, het bieden van een ‘Zoektocht naar het typisch Friese’, voor wat
mij
betreft niet bereikt heeft. Het museum heeft een hoop zalen gewijd aan
verschijnselen die in meer provincies van Nederland voorkomen: dijken
om het
land droog te houden, verzetshelden en foute lui in
de oorlog, de plutocratie van rijke
familieclans in de Gouden Eeuw.
Van mijn eigen lijstje vind ik wel de
taal heel prominent
terug, maar bijvoorbeeld niet het schaatsen en het zeilen. Mata Hari
was
ongetwijfeld een Friese Dragonder, maar de trots op haar BH is zo
mogelijk nog
misplaatster dan die op dat zogenaamd echte zwaard van Grutte Pier. Ook
niets
gevonden over opstrekkende heerden. Die zijn ook niet zo typisch Fries
als ik
dacht; ze komen ook voor bij rivieren, en niet alleen aan de Waddenzee.
Wel
aandacht voor de koe, plus de koe-der-armen: de geit. Maar de items
daarover
hebben niet genoeg indruk gemaakt om tot mijn langetermijngeheugen en
de top-5
door te dringen.
Ik dineer in Leeuwarden, niet als De
digitale reiziger maar
als privépersoon, met een naar Friesland geëmigreerde Hollander die nog
nooit
van opstrekkende heerden gehoord blijkt te hebben.
Daarna keer ik terug naar Leiden via
de snelste weg: tot
Zwolle de snelle IC naar Rotterdam en daar overstappen op de Hanzelijn.
2,5 uur
duurt de rit; het is vrijwel niets, en ik snap dan ook niet dat je mij
niet
iets vaker ziet in het Heitelân.
Frans Mensonides
12 februari 2014
Laatste aanpassing: 23 februari 2014
Er geweest: zaterdag 18 januari 2014
PS2: de wereldtitel klunen ging, net als in 2013, naar de in Grou wereldberoemde Jelmer Lageveen. Hij was zo verstandig, de Unox-snert niet allemaal zelf op te eten, doch te doneren aan de Voedselbank.
© Frans Mensonides, Leiden, 2014