Wat suft ghij, lezer, opgetoghen van de toghen
Zoo luchtelijck geswaejt, en vloeyend'op haer' pas?
Zij zijn, van loome hand gesleept niet; maer gevloghen,
Ujt een' doorluchten geest; wiens wakkre penne was
Doorluchte diamant, papier doorluchtigh glas.
P.C. Hooft; op de roemers beschreven bij joffr.e Tesselscha
't Kwam in de bus
In de bus van Bussum naar Naarden
Voor dat ik het wist.
Nooit zal ik die rit vergeten
Dat ik naast jou heb gezeten.
Jij keek mij aan
Ik keek jou aan
Een schok en toen:
In de bus van Bussum naar Naarden
Kreeg ik d'eerste zoen.
Helma & Selma; tophit uit 1956
Langs lange lijnen is de langst lopende serie op De digitale reiziger. Al sedert begin 1998 nemen wij van tijd tot tijd een lange buslijn, d.w.z. een lijn met een rijtijd van minstens 100 minuten van begin- tot eindpunt. Hier vind je het complete overzicht van alle in deze reeks verschenen artikelen.
In deze aflevering Connexxion-lijn 136, die alleen qua tijdsduur een lange lijn genoemd mag worden. De bussen op deze lijn leggen een afstand af van amper 40 kilometer. Tot voor kort liep de lijn van spoorwegstation Hilversum naar metrostation Weesperplein in Amsterdam, en deden de bussen 1 uur en 50 minuten over die rit. Met ingang van de dienstregeling 2000-2001 is de 136 in Amsterdam ingekort tot het Amstelstation. Ook de rijtijd nam daardoor af, maar met 1 uur 43 in de avondspits voldoet hij nog nèt aan ons Lange Lijnen-criterium van 100 minuten.
Lijn 136 beweegt zich door een mooie landstreek met oude dorpen en steden, die rijk
zijn aan de historische feiten waarover wij op deze site zo graag uitweiden. Ik nam de
136 op zaterdag 24 maart 2001, tijdens een verrassend lenteachtige middag in een
kalendermaand vol winterse buien en stormvlagen. Op naar het Gooi; naar bekende
Nederlanders als P.C. Hooft, Jean des Bouvrie, Fagel, Camille Claudel (die een
Francaise was), Emeroord, Helma & Selma, Floris V, Maria Tesselschade, en vele
naamloze Erfgooiers die we onderweg zullen tegenkomen.
Als ik uiteindelijk een grote strippenkaart sta te kopen, hoor ik al weer ander gerucht in de stationshal. Bij de kiosk zet zo'n verwend materialistisch nest van een jaar of acht een enorme keel op, en krijgt een driftaanval, compleet met stampvoeten erbij. "Nou, dan rúilen we hem wel", sust haar moeder, "maar ik vind wel, dat je altijd erg raar doet!".
"Nergens anders dan in het Gooi zie je zo duidelijk aan de voorbijgangers dat geld niet gelukkig maakt", schreef ooit een schrijver; het was niet P.C. Hooft. Maar in de loop van de dag zal de zon doorbreken, en zal zelfs de Erfgooier zich van een iets vriendelijker kant laten zien dan gebruikelijk.
In de stationshal verwijst een soort CTA de stads- en streekreiziger naar de perrons op het lange busstation. Het ding werkt met klapbordjes, en is vermoedelijk het oudste Dynamisch Reizigers Informatie Systeem (DRIS) van Nederland, maar het wérkt tenminste, althans de keren dat ik er langs kom.
Lijn 136 vertrekt om 11.06 voor zijn slingerslangerrit naar Amsterdam. In de ochtenduren rijdt hij ieder half uur. 's Middags ook, maar ergens daartussenin zit er een rare knik in de dienstregeling, met een interval van 38, in plaats van 30 minuten. Vanaf dat moment ligt de vertrektijd op 14 en 44 na het hele uur. 's-Avonds en op zondagen is het weer anders; dan rijdt de bus slechts eens per 60 minuten. Een trouwe lezer vroeg me onlangs, waarom busdienstregelingen zo verschrikkelijk onlogisch in elkaar zitten, in vergelijking met de ijzeren regelmaat van het spoor. Ik gaf een lang, en redelijk plausibel klinkend antwoord, maar het hierboven genoemde gat van 38 minuten kan ik ook niet verklaren.
Heel de route van 136 heeft iets raadselachtigs. Neem nu mijn eerste etappe naar Laren, waar
ik het Singermuseum wil bezoeken, dé tempel van Nederlands moderne kunst. Dit dorp ligt 2
kilometer ten noorden van Hilversum, maar de bus doet er een dik half uur over, met een
omweg via Baarn (op het grondgebied van welke gemeente hij slechts twee keer stopt; buiten
de bebouwde kom) en Eemnes. De 137, die op het perron achter dat van de 136 gereed staat,
doet nog geen kwartier over het ritje naar hetzelfde kunstenaarsdorp. Nu zou ik in de 136
kunnen laten afstempelen tot Laren, maar dan roepen passagiers en chauffeur in koor: "Bus
137 is er eerder, hoor!", en ik wil per se de 136 (immers een lange lijn), dus ik verander van
tactiek en kies Eemnes als bestemming, waar ik nog nooit geweest ben. Als de bus vertrokken
is zie ik op mijn plattegrond van het Gooi dat Eemnes en Laren feitelijk één agglomeratie
vormen, al ligt de eerste plaats in Utrecht, en de laatste in Noord-Holland.
Via een tunnel kruisen we het spoor. We passeren nog een paar Dudok-scholen. De bus is betrekkelijk nieuw, maar niet nieuw genoeg om uitgevoerd te zijn in het schreeuwende Connexxion-geel. De banken zijn gestoffeerd in bonte regenboogkleuren; eigenlijk veel mooier.
Al snel verlaten we Hilversum, en kiezen de Zandheuvelweg door de bossen. Enkele minuten later stoppen we bij de eerste Baarnse halte: Emeroord, een tehuis voor geestelijk gehandacapten. Die naam ken ik; ik ken hem maar al te goed. Hij is er in gerámd. De radiopiraat Veronica, een verre voorloper van wat nu ME schijnt te willen heten, organiseerde in pakweg 1971 een inzamelingsactie voor Emeroord, waarvan de naam minstens 19 keer in elke uitzending genoemd werd. Veronica had wel meer van die acties; zo kan ik me herinneren, mijn moeder nog eens een tientje afgebedeld te hebben voor een door de piraat uitgebrachte langspeelplaat, waarvan de revenuen naar de Nierstichting gingen. Op die plaat stond het puikje van de Nederlandse beatgroepen, waaronder De Golden Earring, Shocking Blue, The Tea Set en Ekseption. Ik heb die vinylzwarte schijf nog steeds in mijn bezit, en beschik zelfs nog over apparatuur om hem af te kunnen spelen.
De radiozender ondernam dergelijke charitatieve acties om zijn populariteit te verhogen. Het piratenwezen stond onder zware druk; het kabinet wilde er een einde aan maken, vooral omdat de inkomsten uit de STER-reclame tegenvielen. Naar Hilversum drie, opgericht als tegenwicht tegen de populaire Noordzeepiraten, luisterde geen hond, behalve misschien een zonderling uit Winterswijk of Emmen wiens radio te zwak was om de zeezenders te kunnen ontvangen.
De bus neemt onderweg van Hilversum naar Eemnes zoals gezegd een puntje mee van Baarn; het gedeelte waar kasteel Groeneveld staat, met een zeer uitgebreide bewandelbare tuin eromheen, en met tentoonstellingen over natuurbeheer en soms ook over boeiender onderwerpen.
We slaan linksaf, en koersen over een lange dijk op Eemnes aan. Rechts zie ik het polderland
van Utrecht; links weet ik de bossen en mild glooiende heuvels van het Gooi. De bus stopt
slechts drie keer in het nietige Eemnes. Bij de laatste halte: Hotel Eemland, stap ik uit.
Ik vind het warm, al zie ik mijn adem nog gaan, en al reikt de thermometer niet hoger dan 12 graden. Desondanks gaat mijn winterjas uit.
Deze keer zal ik de lezer niet vervelen met mijn grenssymboliek. De grens Utrecht - Noord-Holland leent zich daar ook niet erg voor; hij valt samen met een autoweg, en wordt niet eens gemarkeerd met een bordje of bijvoorbeeld een verweerde grenspaal. Via een voetgangerstunnel kruis ik de weg, en daarmee de provinciegrens.
In de tunnel hangt nog een klamme winterkou. Aan de overkant begint Laren. Dit is het oudste dorp van het Gooi; het stond rond het jaar 700 al op de landkaarten, en Willebrord heeft er nog gepredikt. Laren was een brinkdorp, een aantal boerderijen gegroepeerd rond een gemeenschappelijke weide. Aan veel woonhuizen en winkels rond de Larense Brink is de boerenafkomst nu nog af te zien. De laatste 100 jaar is er weinig meer geboerd in Laren, maar is het dorp het terrein geworden van nouveau riches en van kunstenaarstypes. Beide groepen zijn ruim vertegenwoordigd in het zaterdagse straatbeeld, en ze lopen bijna allemaal twee aan twee. Veel echtparen op middelbare of nog hogere leeftijd, allen hand in hand; verknocht. Komt het door het voorjaar of komt het door Laren? Het zou me kunnen vertederen, als ik zo in elkaar zat.
De meeste mensen hier zijn rijk - zij het minder rijk dan een maand geleden -; zij zouden déze week kunnen shoppen in New York, en volgende week in Sydney, maar hebben vandaag eensgezind besloten, de weekendboodschappen te halen in eigen dorp.
Bij de kerk zie ik een heuse kunstenaar, al durf ik niet te garanderen dat hij ooit iets maakt. Wat stempelt iemand tot artiest? Oppervlakkig beschouwd, qua kleding, kon hij een kantoorchef zijn, maar daarvoor is zijn haar net iets te lang, zijn gezicht net iets te angeliek en zijn blik net iets te hooghartig. Het vrouwtje dat hij aan de hand medevoert, is 100% een femme d'artiste; zij schrijdt voort met het hoofd verwaten in de nek geworpen, en beseft niet half hoe bespottelijk zij eruit ziet in haar tot de grond reikende, knaloranje geverfde bontjas (ik neem aan dat die jas geverfd is, of nep: geen enkel zoogdier ter wereld, behalve een Larense kunstenaarsvrouw of kunstenares, moet door het leven met een oranje mimicry).
Naast echtparen zie je hier ook heksachtige kruidenvrouwtjes, met lang, wit piekhaar, die genoeg geld hebben om hier hun leven als excentriekeling te kunnen slijten en schijt te hebben aan wat de mensen denken. Ik monster mijzelf in de weerspiegeling van een etalageruit. Met mijn pasgekapte gedistingeerd grijze hoofd kon ik makkelijk doorgaan voor een rijk rentenier, maar het effect wordt grondig om zeep geholpen door mijn schots en scheef om het middel geknoopte winterjas.
Zoals je bekende Nederlanders hebt, zo heb je ook bekende Nederlandse dorpen. In Laren "herken" ik de Singer Concertzaal en Nick Vollebrechts Jazzcafé, hoewel ik ze nog nooit eerder gezien heb. Zo "herkende" ik in Parijs ook van alles, tijdens mijn eerste bezoek aldaar.
Mijn voorlopige reisdoel doel is het Singer Museum, waar mijn NS-kortings- annex MJK-kaart nog slechts goed is voor 25% rabat. Er blijkt een tentoonstelling te zijn van het werk van Camille Claudel (1864-1943), een Franse beeldhouweres. Die zijn Wim en ik onlangs in Parijs ook al tegengekomen, in het musee Rodin. Claudel en Rodin hebben jaren met elkaar samengewerkt, en ook het bed gedeeld, voordat de laatste de eerste de bons gaf, ondanks gedane beloften van eeuwige trouw, en dat soort dingen. Claudel is later volkomen aan lager wal geraakt en bracht de laatste decennia van haar leven door in een krankzinnigengesticht.
Vond ik in Parijs het werk van Rodin en zijn geliefde kunstzuster indrukwekkend; hier zegt het me absoluut niets. Het ligt aan de ambiance, denk ik: Laren is nu eenmaal geen Parijs.
Het is druk in het museum; er wandelen opvallend veel Duitsers rond, die wellicht op weg waren naar de bloembollen, en bij ontstentenis daarvan maar een museum zijn binnengelopen. Uit de luidsprekers galmen voortdurend de kentekens van Nederlandse en Duitse auto's, waarvan de eigenaars verzocht wordt/worden zich te melden bij de receptie, in verband met fout parkeren. Als alle auto's op de juiste plaats zijn gezet, schalt opnieuw de taal onzer oosterburen door de zalen van het museum. Een strenge, en enigszins teleurgestelde herenstem meldt het ontbreken van drie leden uit een reisgezelschap, terwijl de "Vorlesung" toch op het punt van beginnen staat. Deze drie wordt/worden dringend verzocht, zich naar het auditorium te begeven. Ja, ja, dat kennen we! Inschrijven voor een kunstreis door Nederland, en dan je snor drukken bij de voorlezing! Het stond toch zo duidelijk in de kleine lettertjes van de reisvoorwaarden: het bijwonen van alle voorlezingen is verplicht, met draconische straffen voor spijbelaars.
Ik loop nog even in de beeldentuin rond, maar ook die kan me niet bekoren. Snel verder! Op
het kermisterrein zie ik bus 137 naar Hilversum langsrijden, met felblauwe totaalreclame.
Thuis wis ik de foto: het blauw doet werkelijk zeer aan mijn ogen. Ook het
Connexxion-vogelpoepgeel is niet erg fotografabel; die luminicente verf lijkt zo'n hele foto te
overstralen, en te verpesten.
Eerst nog Ziekenhuis Gooi-Noord, de enige halte op Blaricums grondgebied. Er is een busstationnetje, met overstapgelegenheid. Ook de Interliner Huizen - Amsterdam Amstel stopt hier, als ik me niet heel sterk vergis. Het is hier weer het gebruikelijke DRIS-werk; defecte digitale displays, die zo zwart blijven als de kolenkit.
Dan rijden we onafwendbaar Bussum binnen. Mijn barricade is hard nodig (de bus is druk: ik tel 27 passagiers; het dagrecord) en zeer effectief; niemand van de normaal zo hondsbrutale Gooiers durft de zetel naast mij te claimen.
Bussum bestaat in hoofdzaak uit bejaardenoorden. Het centrum is zeer uitgestrekt, maar dat is toch niet het doel van de meerderheid der passagiers. We rijden door de lanen die ik herken van NS Zet bussen in, en bevinden ons dus in de buurt van Naarden-Bussum, een station dat in een vorig artikel een "tempel voor de reiziger" genoemd heb.
Naarden-Bussum, twee plaatsnamen die behalve door dit station, ook door Helma & Selma on(lo)smakelijk aaneen zijn gesmeed. Ook hun tophit kan ik thuis uit de luidsprekers laten klinken (een mogelijkheid waarvan ik slechts spaarzaam gebruik maak): ik heb hem op een CD, getiteld "De muziek van uw geboortejaar". In mijn geval was dat 1956. Helma & Selma klinken allesbehalve Goois, en veeleer Zuid-Nederlands. Je kent dat werk wel: twee Limburgse deernen, door een vuige producer uit hun boerderij gelokt; één hitje, misbruikt, afgedankt en teruggevallen in diepe vergetelheid; zo moet het gegaan zijn.
De CD bevat verder aan Nederlandstalig werk "De Trappelzakboogie", en een smartlap van Johnny Hoes over een smokkelaar, met een tekst waar de veters van uit je schoenen springen. Het laatste nummer wordt evenals "In de bus van Bussum naar Naarden" begeleid door zo'n irritant jengelend, bonkend Hammond-orgeltje. Het buitenlandse werk is niet veel beter. "Que sera sera" en "Blueberry Hill" zijn natuurlijk geheide meezingers, maar wat ze toch in die Bill Haley hebben gezien, snap ik echt niet. Ach, de muziek uit je puberteit blijft je toch het best bij, ongeacht je geboortejaar.
Bij Naarden-Bussum stapt vrijwel iedereen uit. De bus koerst verder naar Naarden, waar ik verwacht had vervoerd te worden tot binnen de vesten. Maar de bus slaat af in de richting waar ik Amsterdam vermoed, en ik stap schielijk uit, ter hoogte van een hertenkamp. Ik heb bijna een halfuur gedaan over de rit van Laren naar Naarden, een afstand van hemelsbreed nog geen 5 kilometer; heel tekenend voor lijn 136.
In verband met mond- en klauwzeer mogen de herten niet gevoederd worden. Dit is de enige verwijzing die ik vandaag onderweg tegenkom naar de actuele veeziekten.
De Naardense vesting valt op door een uniek systeem van dubbele wallen. Vanuit de stad naar buiten gaand kom je achtereenvolgens een wal, een gracht, een wal en weer een gracht tegen. Ik besluit de buitenste vestingwal te ronden, tussen beide grachten in; een tippel van 3,5 kilometer. Daarbij kan ik nog kiezen uit het lage gedeelte nabij de binnengracht of de hoge wal die uitzicht biedt op de buitengracht. Een enorme vesting voor zo'n klein plaatsje; de stad moet ook toen al verschrikkelijk rijk geweest zijn om zich zulke verdedigingswerken te kunnen, en moeten, veroorloven.
Ik wil dus om de stad heen lopen, maar een halfuur later bevind ik me tot mijn verbazing op een fietspad naast een drukke en lawaaierige verkeersweg, en is de kerkspits van Naarden nog slechts vaag te zien in de opkomende nevel. Verkeerd afslaan op een vestingwal; hoe krijgt een mens het voor elkaar? Opnieuw heb ik een persoonlijk record neergezet in mijn geliefde tak van sport: oriëntatiestoornissen en hogere verdwaalkunde.
Ik blijf de snelweg volgen, in de hoop dat ik via een afslag rechtsaf opnieuw het vestingstadje kan bereiken. En inderdaad; een kleine kilometer verderop kan ik een smal geasfalteerd voet- en fietspad nemen, waar een ANWB-pijl de weg wijst naar Naarden. Even later passeert me op dat pad een fietsende postbode, die me woedend toeschreeuwt dat ik opzij moet gaan. Gelukkig, we zijn nog steeds in het sympathieke Gooi, en dat zullen we weten.
Naarden is even rijk als Laren. Maar Naarden is altijd zo rijk geweest. Dat zie je alleen al aan het puissante stadhuis, dat dit jaar precies 4 eeuwen oud is. Het is meer een plaats voor het oude geld, tegenover de nieuwe rijken van het brinkdorp. Aan de binnenkant van de vestingwal staat het Arsenaal, thans in gebruik als excessief luxueus winkelcentrum. Meubelontwerper Des Bouvrie en fijnproever Fagel zijn hier gevestigd, om er maar eens twee te noemen. Ik hou het maar op kijken, kijken en niet kopen.
Het dorpje Muiderberg ligt aan de voet van de Flevolijn, onder aan de spoordijk, maar de massieve dubbeldekkers razen dóór, en stoppen niet. Het dorp is voor zijn OV geheel aangewezen op lijn 136, die hier tot laat in de avond stopt. De laatste bus naar Amsterdam vertrekt na elven, behalve op zondag, wanneer de bereikbaarheid een uur eerder ophoudt. Inderdaad: ik geef mijn lezer gelijk: busdienstregelingen zijn onlogisch en ondoorgrondelijk.
Muiden; ik stap uit bij een halte langs de snelweg, de enige van het IJsselmeerstadje, zoals ik me kan herinneren. Toch ziet het er hier anders uit dan in pakweg 1993, toen ik er voor het laatst was. Als ik ben uitgestapt maakt de bus een scherpe draai over de parkeer- en carpoolplaats, alvorens de snelweg op te rijden, richting Hoofdstad. Overal ligt versplinterd glas; de abri is onlangs aan barrels geslagen. Nabij de parkeerplaats bevindt zich een speeltuin met een skate-baan; enkele puberale jongens hangen er verveeld en sigarettenrokend rond. Zij hebben die abri gesloopt, weet ik: een schuldige is altijd gauw gevonden.
Het Muiderslot ligt op een soort landtong in het IJsselmeer, v/h de Zuiderzee, en heeft twee beroemde bewoners gekend; twee bekende Nederlanders uit de vaderlandse historie. De eerste is natuurlijk Graaf Floris V, die het slot liet bouwen, en er nog een jaar of 15 heeft kunnen wonen voordat hij in 1296 door de edelen aan repen werd gesneden. De tweede is de dichter en (geschied)schrijver P.C. Hooft. Hij bewoonde het kasteel toen het al een monument was, van 1609 tot 1647, het jaar van zijn dood.
Pieter Corneliszoon Hooft (1581-1647) was drost van Muiden en baljuw van het Gooi. Op deze Engelstalige website maken ze een sheriff van hem, maar het wil er bij mij niet in dat Hooft met O-benen, en al schietende door de straten van dit stadje ging. Daarvoor was hij een veel te erudiet man; meer een type om de wet te handhaven door middel van vaderlijke, vermanende gesprekken met overtreders.
Hooft had geen erg zware functie, denk ik: het Gooi bestond indertijd uit wat dorpjes met plaggenhutten, en de bewoners waren een stuk meegaander dan in de huidige tijd. Ik schat: als die Hooft 's morgens een paar uurtjes had zitten baljuwen, dan zat zijn werk er voor de hele dag op, en kon hij zich verder wijden aan de schone letteren. En hij kreeg regelmatig logees uit de stad, met name in de zomer, neem ik aan. Vooral Maria Tesselschade Roemersdochter Visscher (een hele mond vol; "Tesseltje" voor vrienden) was er niet weg te slaan; zij liet zelfs expres dingen achter, om ze later weer op te kunnen halen, zoals je zou kunnen afleiden uit de anekdote op de Engelstalige site. Hooft was zeer van haar onder de indruk; van haar persoonlijkheid, wel te verstaan, en van haar glasgraveerwerk, maar niet zozeer van haar gedichten, waarvan hij de achterkant gebruikte als kladpapier.
P.C. Hooft wordt tegenwoordig alleen nog maar gelezen door Neerlandici en daarvoor studerenden, maar zelfs die hebben meestal een sloot voetnoten nodig om nog te begrijpen wat de oude maestro bedoelde. In het begin ging het nog wel: in zijn jonge jaren schreef hij veel liefdessonnetten, die nog redelijk helder waren. Hij mocht van zijn vader, C.P. Hooft, een studiereis maken naar Italië, waar hij met de regelmaat van een slingeruurwerk (al was dat toen nog niet uitgevonden) verliefd werd op zo'n Italiaans mens, wat zijn poëtische inspiratie ongetwijfeld aangewakkerd heeft. Maar later legde hij zich toe op het schrijven van zo ontoegankelijk mogelijk Nederlands. In zijn Historiën poogde hij de Romeinse geschiedschrijvers te imiteren, met lange, gekunstelde, ondoorgrondelijke zinnen, die je als moderne lezer als het ware met een ontleedmes uit elkaar moet rafelen. Ik vraag me af, hoeveel zijn tijdgenoten er van begrepen hebben.
Ijsselmeerstadjes genieten in het zomerseizoen een enorme populariteit bij het varende volkje. In de winter zijn het prachtige verstilde plaatsjes, en zie je ze zoals ze bedoeld zijn. Wijl uit de getemde Zuiderzee een verstenende kou komt opzetten, doorkruis ik de straten en grachten van Muiden.
Een bijzonderheid in de dienstregeling betreft de Maxis bij Muiden; een grote supermarkt langs de snelweg. Sommige bussen op lijn 136 stoppen op het parkeerterrein van deze weidewinkel, zodat ook openbaar vervoerreizigers gebruik kunnen maken van deze toch voor automobilisten in het leven geroepen winkelketen. Andere bussen stoppen echter niet bij de Maxis. Het staat allemaal keurig netjes vermeld op de vertrekstaten bij de haltebordjes en in de abri's: welke wel, en welke niet, maar veel systeem zit er niet in.
Deze chauffeur houdt van opschieten. Met minstens 125 kilometer per uur stuiven we op Amsterdam aan. Ik weet niet eens, of een Connexxionbus zo hard kan, maar deze bestuurder krijgt het voor elkaar; hij trapt het gaspedaal bijna door de bodem. Eigenlijk zou de juwbal van het Gooiland hem in het cachot moeten gooien; veertien dagen op water en brood. Vanuit een zijweg nadert een bestelauto. Hij ziet het groengele gevaar nog niet naderen, en wil de weg oprijden. De buschauffeur toetert, en klimt in de remmen. Alweer een bijna-ongeluk dat nog net goed afliep. Er moeten wel honderdduizenden aartsengelen boven het Nederlandse wegennet zweven.
De chauffeur is geschrokken, en de rit wordt voortgezet in een iets lager tempo, al priemt de snelheidsmeter nog ver boven de 80 kilometer per uur, die als maximumsnelheid geldt voor touringcars en bussen van het openbaar vervoer.
In het zicht van de haven moet de bus nog een paar meanders afleggen door de bebouwde kom van Diemen. Ook deze route wordt met onverantwoordelijk grote snelheid afgelegd. In Amsterdam passeren we de Watergraafsmeer. Op de plek van het voormalige Ajax-stadion zijn woningen gebouwd. Ajax voetbalt tegenwoordig in een luxueuzere ambiance, op een beroerdere grasmat.
6 minuten te vroeg bereiken wij station Amstel. Daarvandaan neem ik de GVB-metro naar
Amsterdam CS. Ik vermeld dit speciaal voor een GVB-medewerker, die zich onlangs
beklaagde over het feit dat er zo weinig over het GVB wordt geschreven op De digitale
reiziger. Bij deze.
Frans Mensonides
30 maart 2001
Maatschappij | Connexxion |
Provincies | Noord-Holland; Utrecht |
Lengte traject (schatting) | 40 kilometer |
Rijtijd in aangegeven richting (overdag) | 1 uur 43 |
Idem, 's-avonds | ca. 1 uur 25 |
Exploitatie (maandag - vrijdag) | ca. 06.30 - 0.00 |
Zones | 9 zones |
Frequentie | Halfuurdienst. Zondags en in de avonduren: uurdienst |
NS-stations | Hilversum, Naarden-Bussum, Amsterdam Amstel |
Belangrijke overstaphaltes | Laren Brink, Ziekenhuis Gooi Noord. |
Route: | Hilversum, (Baarn), Eemnes, Laren, (Blaricum), Bussum, Naarden, Muiderberg, Muiden, Diemen, Amsterdam. |