Mantgum
Je hebt van die stations, waar je alleen maar langsheen
rijdt met de trein, en waar je nooit op het idee komt om er uit te stappen.
Plaatsen die je niet echt toeristisch aantrekken. Je moet er al wonen, of er
echt moeten wezen, wil je er je voeten op de aarde plaatsen.
Het leek me aardig, om een reeksje te maken over zulke
stations, er in de loop van dit jaar zo nu en dan gewoon eens een of twee te prikken,
van te voren niets over zo’n plaats op te Wikipediën, en gewoon maar te kijken
wat er op mijn weg komt. In het Bevrijdingsweekend deed ik op die manier
Mantgum en Deinum in Friesland, en Opheusden in de Betuwe. Hieronder verslag,
in een extra lange Hemelvaartsaflevering.
Het is niet eenvoudig, een bruggetje te slaan tussen twee zo
ver van elkaar gelegen en uiteenlopende landstreken. Maar het is in ieder geval
zo, dat beide regionale lijntjes gereden worden door rode GTW-diesels van
Arriva, onder het logo: SPURT; dat is toch een overeenkomst.
Sporen in Friesland – Mantgum – Deinum – Twee minuten stilte –
Betuwe-boemel - De klad – Opheusden -
Beek, Berg en vooral Dal
Friesland doe ik op maandag, dodenherdenking. Als ambtenaar
heb ik morgen vrij omdat het dan Bevrijdingsdag is, en vandaag omdat het morgen
Bevrijdingsdag is. Ik reis met de eerste trein na 9 uur van Leiden naar
Leeuwarden. Daar zal ik om kwart over twee een geëmigreerde Hollander ontmoeten
die me per auto gaat rondtoeren door de kop van Friesland, de streek aan de
boorden van de Waddenzee. Autotochtjes blijven op deze OV-site natuurlijk buiten
bespreking. Maar voordat ik instap in de vierwieler, heb ik nog net tijd om de
twee genoemde dorpen te besporen.
Mantgum ligt aan de lijn Leeuwarden – Sneek –Stavoren. Ik was in 2007 al eens in Sneek, toen
in het noorden de Spurt pas was ingevoerd. IJlst deed ik in de hete zomer van
2003 tijdens een zevenstedentocht (Drylts, ook zo’n plaats waar je niet
uitstapt; de náám alleen al). Toen reden er nog Wadlopers van Noordnet; de
mijne met een oververhitte motor en een op volle kracht loeiende verwarming.
In Hindeloopen was ik in 1999; in Workum
en heel eventjes in Stavoren in de zomer van 1997, de eerste zomer in het toen
nog prille bestaan van deze site. Rest alleen nog de vraag, waarom ik de trein
nooit verlaten heb op het voorlaatste station, Koudum – Molkwerum. Maar het is misschien
nog niet te laat.
De Arriva-lijn naar Stavoren heeft tot Sneek een strakke
20-minutendienst. Na Snits ga je echt de rimboe in. Slechts één trein per uur
rijdt zo ver door. De spoorlijn naar Groningen via Buitenpost heeft een 10-20-30-minutendienst, dank zij
twee stoptreinen en één sneltrein per uur. Maar de lijn naar Harlingen, waaraan
Deinum ligt, is een uitbijter, met afwisselend een interval van 25 en 35
minuten.
Al met al heb je in Leeuwarden, als je het een beetje
uitmikt, altijd wel ergens aansluiting op iets anders, als je met de trein
reist. Ik heb een perfecte van mijn langzame IC, die aankomt om 11:56, op die ene
trein per uur helemaal naar Stavoren, die vertrekt om 12:03.
Het is stil in de Spurt; veel mensen vieren deze week
vakantie. De trein rijdt langs velden met gele bloemen. Boterbloemen? Whatever.
Het is weer eens iets anders dan bollen. Vanuit de Hanzetrein zag ik vanmorgen
tussen Lelystad en Zwolle ook een hoop bollenvelden. Daar schijnen ze ook te
willen gedijen; beter nog dan in de traditionele Bollenstreek rond Lisse, waar
je tegenwoordig meer huizen ziet dan tulpen.
In Mantgum kruisen om 10, 30 en 50 minuten na het hele uur
steeds twee tegenliggers elkaar. Het lint van de sporen loopt weg in grazige,
volmaakt vlakke weiden. Plukjes bomen in de verte markeren andere dorpjes. Banen
licht en donker trekken met windsnelheid - vandaag een aanzienlijke vaart -
over de velden.
Mantgum is een terpdorp met ruim 1000 inwoners, waarvan er
per dag circa 275 in de trein stappen, volgens cijfers van 2006.
Reizigerscijfers zijn tegenwoordig bedrijfsgeheim en tevens bedrijfskapitaal:
een belangrijke troef bij aanbestedingen. Recente cijfers zijn dan ook bijna
niet te verkrijgen (hier die t/m 2009 op de site van Treinreiziger.nl).
Al voor de eeuwwisseling verbood directeur Sul van
railconcurrent Lovers het tellen van reizigers in zijn treinen (wat je
natuurlijk heel gemakkelijk stiekem kunt doen, zolang je niet hardop telt). En
bij die recente aanbesteding in Limburg speelden reizigerscijfers ook een rol.
NS had ze, en zou ze volgens beschuldigingen alleen ter beschikking willen stellen
aan NS-dochter Qbuzz / Abellia, die dong naar de concessie. En hem ook won.
Maar ik dwaal weer lichtelijk af, ook geografisch gezien. De
trein is plezierig dichtbij in Mantgum; nergens in de bebouwde kom van het dorp
woon je verder dan tien minuten lopen van het spoor.
Iets dunner is het busvervoer gezaaid. De enige reguliere
streeklijn die het dorp aandoet, Arriva-lijn 93, Leeuwarden – Sneek, vertoont
zich slechts 8 keer per dag per richting.
Daarnaast heb je nog de ‘Opstapper’, een buurt-
belbussysteem met variabele routes en –vertrektijden. Vrijwel alle Friese
dorpen en gehuchten zijn er op aangesloten. Het heeft zelfs de mogelijkheid, je
van huis op te laten halen en je thuis terug te laten bezorgen. Dat kost dan
wel wat extra, maar nog lang niet zoveel als een taxi. Het begin- of eindpunt van
je rit is altijd een plek waar je kunt overstappen op het reguliere OV.
Zo is station Mantgum per Opstapper bereikbaar vanuit Baard,
Bears (beren op de weg?), Boazum, Britswerd, Dearsum, Easterwierum (waar het
365 dagen per jaar Pasen is), Jellum, Jorwert (waarover een boek geschreven is dat
al jaren op mijn bucket-list staat),
Leons, Raerd, Weldum en Wiuwert. ‘Frysk Ferfier’, staat hier fier op alle
bussen.
Zo, Wiuwert (Wieuwerd), 5 kilometer hier vandaan, is dus ook
met enige moeite nog bereikbaar per OV. Dat dorp staat ook op mijn emmerlijst.
Een van de interessantste Friese attracties is er te zien: mummies in de kerk. Vandaag
geen tijd voor.
Gemummificeerd in Wieuwerd, met alleen een Opstapper tot je
beschikking; wie zou het willen? De plaatsnaam klinkt al obscuur en
onheilspellend; ik moet er beslist een keer heen. Maar Mantgum moet voor de
niet-autobezitter wél een aantrekkelijk oord zijn, 7 minuten sporen van de
stad. Als vanouds hebben dan ook veel renteniers het dorp uitverkoren om er hun
laatste decennium door te brengen.
Zij woonden en wonen in een beschermd dorpsgezicht, op de Seerp van Galemawei of Om‘e Terp, dat bestaat uit grote herenhuizen die er bijna allemaal hetzelfde uitzien. Zie de foto; dat scheelt weer een ingewikkelde uitleg. Ze lijken sprekend op de huizen voor binnengelopen herenboeren die ik een jaar geleden zag in Noord-Groningen.
Mantgum is, zoals vele dorpjes in het noorden van het land,
gebouwd op een terp, een bescheiden kunstmatige heuvel die zorgde voor droge
voeten, in tijden dat het polderen nog niet was uitgevonden. Het dorp is
minstens 700 jaar oud, maar heeft vast al eeuwen en eeuwen bestaan zonder vermeld
te zijn in annalen die thans nog nageslagen kunnen worden in archieven. De kerk heeft het al een half millennium
uitgezongen.
‘Snein’ is het hier ‘keatse’. Zondag is het hier kaatsen.
‘Snein’ is zondag en ‘sneon’ zaterdag; het is soms knap verwarrend, dat Fries. Je
boodschappen doe je in veel Friese dorpen bij Poiesz, wat meer Tsjechisch in de
oren leest dan Fries (spreek uit: ‘poeiers’ of ‘pooiers’? My guess is as good as yours).
Verder heeft Mantgum een klein nieuwbouwwijkje. Ik kan de
ronde door het plaatsje snelwandelend afleggen in 20 minuten, of in bedaagd
tempo in 40, en kies voor het laatste. ‘Twiet, twiet, tsjilp, tsjilp, roekoe,
roekoekoe, kras, kras’ is alom hoorbaar.
Na mijn ronde beklim ik het perron voor de trein naar
Leeuwarden. Aanvankelijk sta ik er alleen, maar gaandeweg ontstaat een
wachtende menigte van wel vijf man, inclusief mezelf. Ik tel ze, en openbaar de
cijfers, of het mag of niet. Vier autochtonen, dat is 12 per uur, gegeven de
20-minutendienst, dat is zo’n 200 per dag, plus nog een aantal naar Sneek, dan
kom je inderdaad wel aan 275 instappers.
Het station overtreft daarmee Deinum verre, mijn volgende
pleisterplaats, die er maar 77 per dag zag in 2009. Dat terwijl het dorp toch
bijna evenveel inwoners telt als Mantgum, en ook een Opstapperhalte heeft waar ook
nog wel wat reislustig volk zal worden aangevoerd op het station. Het zit hem
misschien in die rare 25-35-dienst, die een stuk minder gunstig is dan de 20 op
de lijn naar Stavoren.
Ik heb in ieder geval geen aansluiting, en kan een compleet
lunchpakket wegwerken gedurende de tijd dat ik sta te wachten op station
Leeuwarden. De trein naar Harlingen, die Deinum op zijn route heeft, lijkt wat
moeite te hebben met de punctualiteit. Aan het eind van de lijn kun je overstappen
op de veerboot naar Terschelling. De trein is druk in een vakantieweek als
deze; hutkoffers en enorme surfplanken worden uitgeladen; daarna worden andere door
anderen weer ingeladen. De ‘slag’ naar Harlingen moet in een uur tijd worden afgelegd,
de keertijden zijn krap en het is een enkelsporige lijn met alleen in Dronrijp,
Franeker en Harlingen passeermogelijkheden.
Franeker, inclusief het befaamde planetarium, deden wij al
eens in 2001. In Harlingen ben ik ook een keer geweest, maar van die Friese
stad weet ik me alleen nog te herinneren dat mijn familienaam er levensgroot op
het raam van een showroom stond. Verre achter-achterneven en -nichten van mij drijven hier
een winkel in wasmachines, televisies en ander spul dat op ’t elektrisch gaat.
Mensonides is verder in die streek een náám in de installatiewereld.
Dat zijn natuurlijk de ware naneven van onze oud-oud-oud-, etc.-oom
en –tante uit Bolsward, die zo goed geboerd hadden dat de paupers uit dat
stadje er nu nog van profiteren; ik schreef erover in 2011.
Zelf heb ik mijn commerciële vaardigheden vooral georven van
moederszijde. Mijn grootvader had opvallend veel wanbetalers onder zijn
opdrachtgevers. Oma moest hem steeds pushen om erachteraan te gaan: ‘Je hebt toch
recht op dat geld!’ De vader van opa, mijn overgrootvader dus, werd - volgens verhalen die ik gehoord heb -
besodemieterd door een compagnon, en had op zijn ouwe dag financiële
ondersteuning van zijn kinderen nodig. Ik ben zelf maar nooit in de commercie
gegaan en sleet – en slijt voorlopig nog steeds - mijn dagen op kantoor; in
sommige werkkringen met iets nuttigs dat niet persé aangenaam hoeft te zijn, in
andere met niet veel meer dan betaalde bezigheidstherapie.
Als ik in Deinum uitstap, heb ik nog 40 minuten over van de
45 die het spoorboekje me er officieel gunt.
Maar dat moet ruim voldoende zijn; het dorp is, zoals gezegd, nog van een iets
kleiner formaat dan Mantgum.
In Deinum overheerst, ornithologisch gesproken, het ‘kra,
krwah, krah’ van vogels die om de boomtoppen scheren. Het zijn kraaien, kauwen
of roeken; in ieder geval zwarte vogels. Ik neem een schelpenpad, dat om het
hele dorp heenloopt.
Dit is een forenzenplaats, maar er staan ook weer een paar van die rentenierswoningen, met zo’n omlijste deurpartij met bonkige uitbouw erboven, zonder bovenverdieping en met twee maal twee grote rechthoekige ramen aan weerszijden van deur. Het zijn vast ideale huizen voor klussers. Regelmatig moet de bewoner de ladder op. Waarbij hij niet ziet dat De digitale reiziger hem vereeuwigt voor op zijn site.
Deinum lag, net als Mantgum, ooit nabij de oevers van de
Middelzee. Deze brede zeearm begon ten zuiden van Bolsward en liep met een grote slinger
noordelijk van Sneek en westelijk van Leeuwarden naar de Waddenzee. Vanaf zo rond
1100 verzandde en verlandde hij langzamerhand. Wat ervan overbleef, werd een
paar eeuwen later ingepolderd.
Deinum ligt natuurlijk op een terp, opgeworpen ter
bescherming tegen die Middelzee, en is sinds het begin van de jaartelling bewoond. Sommige stenen van de Sint-Johannes
De Doperkerk op de terp hebben negen verschillende eeuwen gezien. Veel nieuwer
is de ‘sipel’, de opvallende uivormige toren. Hij dateert van 1989 en kwam in
de plaats van een oudere, die door de grote, bonte knaagkever was opgevroten.
Ze zijn hier erg trots op hun ui: ‘Yn
Deinum stiet in sipel op 'e toer’ is een bekend statement. Er is zelfs een lied
over, al wil YouTube het niet prijsgeven.
Het licht is
vandaag wat problematisch. Nee, dat roept de weerman nooit om, maar elke dag
heeft zijn eigen licht, wat je alleen opvalt als je een camera bij je hebt.
Vandaag is het wat omfloerst, en een beetje viezerig, poeperig; anders kan ik
het niet uitdrukken. Ja, op de foto’s die je ziet, is de grauwsluier vakkundig
weggePhotoShopt. Maar net als ik bij de terp sta, komt er ineens weer zo’n baan
helder zonlicht over de velden aangezweefd, die de kerk prachtig in het volle
licht zet.
Zo, die foto heb ik. Nu kan ik met een gerust hart terug
naar het station. Waar ik met vijf medepassagiers langdurig sta te reikhalzen
naar de trein, die we nog niet zien naderen over de kaarsrechte baan door de
velden. Schiet op, schiet op; er wordt op me gewacht in Leeuwarden!
Ook deze trein, als hij dan eindelijk arriveert, is weer
afgelaaien met bagage. Het is wisseldag op Terschelling, de weekendgasten
vertrekken en de midweeks-arrangementen gaan in, denk ik. We rollen tegelijk
met de trein uit Sneek station Leeuwarden binnen, waar het autogedeelte van
mijn middag begint.
Kwelders, de Waddenzee en in de verte Ameland
’s Avonds word ik tegen achten ook weer op dit punt afgezet.
Nog juist op tijd schiet me te binnen dat het vandaag Dodenherdenking is. Ik klim
in de ´langzame IC´ van 20:02 die me weer rechtstreeks naar Leiden zal brengen.
De obligate twee minuten stilte breng ik door in de stilstaande trein. Omdat
denken aan iets anders dan oorlog zeer, zeer ongepast is op dit moment, herkauw
ik maar 120 seconden wat we daarnet zagen in het centrum van Leeuwarden. Dat waren stoepen waarop met krijt vakken
getekend waren, met daarin levensgroot de tekst ‘BEZET’.
‘BEVRIJD’, hadden we daar liever zien staan. Dat is toch wat
we morgen vieren??
De zaterdag daarvóór reis ik naar de Betuwe. Opheusden heb
ik geprikt, aan het Betuwelijntje Tiel – Arnhem. Waarom uitgerekend Opheusden,
en niet Kesteren, Hemmen-Dodewaard of Zetten-Andelst? Omdat ik al eens een stuk
schreef, een klassieker op deze site, getiteld: ‘Wanneer komt nou Opheusden’, over onder andere een
vervangende busrit langs dit lijntje, waarbij we volkomen verdwaalden. Opheusden
heb ik toen alleen in de schemering gezien.
Die lijn Tiel - Arnhem maakte deel uit van wat eens een
behoorlijk snelle oost-westverbinding was dwars door Nederland. Op initiatief van
enkele Dordtse zakenlieden werd in de jaren 80 van de 19e eeuw een spoorweg
Dordrecht – Elst (– Arnhem / Nijmegen) aangelegd. Dank zij dat lijntje kwam de
Betuwe tot bloei, en niet alleen eind april / begin mei.
Tegenwoordig doe je bijna nog langer over je rit door de
Betuwe dan in het stoomtijdperk. Het traject Dordrecht – Geldermalsen heet nu
de MerwedeLingelijn en wordt ook alweer geëxploiteerd door Arriva. Ik ben er
kind aan huis omdat er regelmatig nieuwe stations geopend worden. In
Geldermalsen moet je overstappen op het staartje van de NS-stoptreinverbinding
Utrecht – Tiel. Daar wacht dan eens per uur een Arriva-diesel naar Arnhem.
Wil je naar Nijmegen, dan moet je eruit in Elst,
en dan zie
je met een beetje geluk – zoals ik vanmiddag zal merken – de trein naar
Nijmegen net aan de overkant wegrijden. In de andere richting heb je
wel een
fatsoenlijke aansluiting. Dat komt doordat het Betuwelijntje een
‘scheve’
dienstregeling heeft, met passeertijden om 26 en 56, in plaats van het
hele en
halve uur. Dat zal vast een reden hebben, al overzie ik die niet. Met
enkelsporigheid heeft het deze keer niets te maken. Het Betuwelijntje
is van
Kesteren tot bijna in Elst dubbelsporig uitgevoerd. Zoals gezegd was
het ooit een belangrijke verbinding, en kon je bovendien
rechtstreeks reizen van Kesteren naar Amersfoort, via Veenendaal en
Woudenberg-Scherpenzeel.
In deze reisdag, daar zit meteen de klad in, en hij komt er
niet meer uit, ook. Als ik op station Leiden Lammenschans wil instappen, blijkt
mijn bij Blokker gekochte dagkaartje, een papieren kaart met ingebouwde chip,
het niet te doen. De chippalen reageren er niet op, evenmin als de
kaartenautomaat. De chip is blijkbaar defect, hoewel ik de kaart na aankoop tot
vandaag keurig in het kartonnetje heb laten zitten, en hij niet geknakt of
beschadigd is. Nog nooit meegemaakt, en als ik het meld aan Blokker – die me
wel naar NS zal doorverwijzen – krijg ik vast te horen dat dat helemaal niet
kán.
In arren moede reis ik dan maar op saldo, op mijn
persoonlijke chipkaart. Zonder problemen kom ik tot Alphen aan den Rijn. Een
paar kilometer voorbij dat station remt de trein plotseling, na een brug
gepasseerd te zijn. Eerst roept de
meester om dat het een
ATB-probleem is (alle reizigers weten vast wel wat dat is), maar later ineens
dat de stroom niet meer aansloeg, of zo, na een stroomloze brug. Hij gaat het
uitzoeken, belooft hij via de luidspreker. Hij gaat er dus zelf aan prutsen. Oh
jee! Waarom heb ik daar nou op voorhand meteen al geen fiducie in?
Ten onrechte ook nog; na een heel stijf kwartier komen we toch weer in beweging. Het lag aan de
luchttoevoer, wordt nu gemeld; Ik dacht aan de stroomtoevoer…
Mijn volgens dienstregeling zeer ruime aansluiting op de
trein naar Tiel is misschien nog haalbaar. Totdat we horen dat de trein wegens
opgelopen vertraging niet verder zal rijden dan Woerden.
Dat betekent nu voor mij dus een uur vertraging, gezien de uurdienst
op het Betuwelijntje. En nu moet ik, behalve dat geld van mijn Blokker-kaartje,
ook nog dat van deze rit naar Tiel terugvorderen. Als het nog even zo doorgaat,
kom ik vanavond rijker thuis dan ik vanmorgen vertrokken ben. Of helemaal niet meer
thuis.
Op Woerden worden we nu verwezen naar de IC Utrecht die een
half uur na mijn trein uit Leiden is vertrokken. Maar vanzelfsprekend heeft die
ook een enorme vertraging opgelopen; hij heeft in Alphen moeten wachten op de
trein die in Bodegraven moest wachten op onze defecte trein. Na 50 jaar
discussie zouden ze de lijn Leiden – Utrecht eindelijk eens geheel dubbelsporig
moeten uitvoeren. Het zit eraan te komen, geloof ik, nog voor 2025, of in ieder
geval voor the year 2525.
´Man, maak je niet zo dik, gifkikker´, zou ik wel willen
roepen. Of je nou op een bankje in de zon zit, of in een treincabine. HIJ wordt
betaald voor deze ellende, en heeft dus niets te klagen. Maar de betalende
passagiers ondergaan het met lijdzaamheid. Reizigers verdienen een pluim, dat er
elke dag nog 999.998 hun geduld weten te bewaren met NS. Per dag vliegen slechts twee van de miljoen treinreizigers
een NS-er naar de strot.
Om een al veel te lang verhaal kort te maken: Drie uur na
vertrek uit Leiden bereik ik Opheusden. Nog ruim 100 kilometer afgelegd in die
tijd; beslist geen slecht moyenne!
Onderweg heb ik weinig bloeiende fruitbomen gezien. Ze zijn
nog in de knop, of al uitgebloeid, of elders in de Betuwe. In Opheusden zal ik
ze ook niet zien – behalve in openbaar groen of tuinen van particulieren, maar daar
zie je ze bij mij in de buurt ook, en daarvoor had ik dus wel thuis kunnen
blijven.
En doordat ik niks over Opheusden heb opgezocht, Wiki ik
achteraf pas, dat dit dorp in de Betuwe uitgerekend het hart is van de kweek
van laanbomen. Bomen langs lanen zijn dat, weet de Wikipedia. Fruitbomen zul je
hier dus met een vergrootglas moeten zoeken of als een speld in een hooiberg.
Goed dat ik ook vandaag Januvia weer heb thuisgelaten (en
nog beter dat zij slechts bestaat als gefingeerde figuur in deze kolommen).
Deze zeperd zou me wekenlang zijn nagedragen. ‘Drie uur onderweg voor…. [snib,
snib, snibber de snib].‘
Deze sof prangt des te meer daar er in Opheusden verder ook
weinig te zien valt. Opheusden kent, evenmin als Mantgum en Deinum, een
stationsgebouw van betekenis. De seinpaal staat een paarhonderd meter verder in
een tuin.
De monumentenlijst is in Opheusden net zo kort als de rubriek Horeca in de Gouden gids. Van de twee kerken is de een gehuld in groene sluiers en is de andere weer zo’n modern geval met punttorentje, dat je de laatste jaren overal ziet in de bijbelgordel. Hij betwist die van Barneveld Veller, waar ik laatst langsliep, de eer, qua aantal zitplaatsen de grootste van Nederland te zijn. Het hangt geloof ik op het aantal klapstoeltjes dat ze nog kunnen bijschuiven als de nood echt aan de man komt.
Het beziens- en bewandelenswaardigste deel van het dorp is
de Maneswaard, de voor voetgangers toegankelijke uiterwaarden langs de Rijn.
Wonderlijk genoeg lees ik ook weer later dat die tot de gemeente Wageningen
behoren, van welke stad ik aan de overkant de flats zie, en waarboven de
Grebbeberg opdoemt, waar we de oorlog eerst verloren, en later gewonnen hebben.
Ook in Wageningen was ik laatst, op mijn winterse
Veluwe-toer. Die Veluwe ligt me toch nader aan het hart dan de Betuwe. Mijn
Betuwereisjes, ooit jaarlijkse traditie, kwamen toch vooral neer op lang
wachten op buitenissige voertuigen die voor een bus moesten doorgaan, met
ondoordachte dienstregelingen (zie dit verhaal uit 2012, toen ik het toch nog een
keer probeerde met de Betuwe). Opmerkelijk, dat het mooiste stuk van het
Betuwedorp Opheusden eigenlijk op de Veluwe ligt. En ‘Veluwe’ mag etymologisch zo
ongeveer ‘het arme land’ betekenen; voor mij is het rijker dan dat aan de
zuidzijde van de Rijn.
Verder wil ik niets van Opheusden zeggen, hoor. De mensen
deugen er, zonder meer. Mannen, vrouwen,
kinderen en zelfs pubers groeten me allemaal vriendelijk als ze me passeren;
honden beginnen zelfs te kwispelen, in plaats van hun tanden te laten blikkeren.
Alleen de bejaarde vrouw op het bankje op de hoek, met een ouderwetse
wandelstok op de schoot, blijft als een wassen beeld voor zich uitkijken.
Zo’n stenen beeld van paard, boer en wagen, dat is toch wel
een overtreffende trap in lulligheid. Op de Smachtkamp smacht ik naar de
volgende trein. De Sportvereniging DFS
doet me even glimlachen. Die afkorting staat namelijk voor: Door Fusie Sterk. De
rest van mijn wandeling peins ik vergeefs over de vraag, wat daar nou zo
grappig aan is. Maar dat zou je je van dit hele artikel kunnen afvragen.
Ik reis verder. Op elk station stapt hooguit een handvol
reizigers in en uit; de moeite van het tellen nauwelijks waard. Dat het nog
bestaat, dit lijntje! Hemmen-Dodewaard is helemaal een vreemd geval. Wie zal
hier uitstappen? Dodewaard ligt dichter bij station Opheusden, en Hemmen zit
vast aan Zetten, dat een eigen stopplaats heeft, gedeeld met Andelst.
Ik was van plan, hier ook nog een uurtje te gaan kijken,
maar heb er ineens helemaal geen zin meer in en blijf zitten.
Na de mislukte overstap op Elst neem ik de volgende stoptrein
naar Nijmegen. Daar spring ik bij impuls in de gereedstaande bus naar Berg en
Dal, en loop vandaar via een vallei naar Beek, waar ik tot de ontdekking kom
dat alle busdiensten er zijn opgeheven omdat het hele dorp op de schop ligt,
zodat me niets anders rest dan maar weer terug te lopen naar Berg en Dal
(heuvelop, de naam zegt het al).
In Beek heb ik nog een stuk gelopen langs de Filosofenbeek,
een natuurgebied dat zeker uitdaagt tot filosoferen over de zin van het leven
in het algemeen en dat van het uitgeven van een digitaal OV-reismagazine in het
bijzonder. Ik kom er niet uit, tijdens één wandeling; daarvoor heb je bijna een
heel mensenleven nodig.
Een ding is wel zeker: deze Betuwedag, die geen dag wilde
worden, vormt één groot pleidooi om je avonturen gedegen voor te bereiden, en
ze niet aan het toeval over te laten.
Frans Mensonides
Hemelvaartsdag, 14 mei 2015
Er geweest: Opheusden zaterdag 2 mei 2015, Mantgum en Deinum maandag 4 mei 2015
PS: Blokker verwees mij inderdaad door naar NS voor
geldteruggave van het defecte kaartje. Van NS mocht ik het met postzegel opsturen
naar de Klantenservice, en dan hoor ik nog wat ze gaan doen in zo´n onmogelijk
geacht geval.
FM
PPS: Het is nu een maand later. Nooit meer iets gehoord van NS-Klantenservice, vanzelfsprekend.
FM
7-6-'15
FM
12-7-'15
Vergezicht bij Berg en Dal en Beek. Ach, voor zo’n idyllisch plaatje, daar heb je toch die reis voor gemaakt?
©
Frans Mensonides, Leiden, 2015