'Fietslorrie' in Groesbeek
Een
stuk in twee
delen rond een twijfelachtig jubileum en een even twijfelachtig
archeologisch
monument; allebei in Groesbeek en omgeving. Dat jubileum is van de
spoorlijn
Nijmegen – Groesbeek – Kleef (Kleve, op z’n Duits; in de volgende
aflevering
gaan we daarheen). Deze 27 km lange, grensoverschrijdende
lijn is in
1865 geopend
en zette daarmee Nijmegen op de spoorwegatlassen. Hij kent nu geen
treinverkeer
meer, wat dit anderhalve eeuwfeest – dat bij mijn weten alleen op deze
site
gevierd wordt - wel wat sneu maakt.
Maar
de sporen liggen
er grotendeels nog en ze worden nog gebruikt ook, zij het niet voor
treinen,
doch voor ‘fietslorries’. En de opheffing van het dieselboemeltje is
volgend
jaar ook alweer 25 jaar geleden - wat in zekere zin toch ook een
jubileum is.
In de
gemeente
Groesbeek, preciezer: in het dorp Berg en Dal, begon ooit een tramlijn
naar
Nijmegen, die ook jubileert: hij is dit jaar 60 jaar geleden opgeheven.
Ook in Berg en Dal
begon nog vele eeuwen langer geleden een Romeins aquaduct. Dat
transporteerde water
vanaf een bron op een stuwwal naar de legerplaats aan de Waal, ten
oosten van
Nijmegen. Dat aquaduct heeft gemeen met die tramlijn dat hij er niet
meer is,
maar verschilt ervan in dit opzicht, dat hij misschien zelfs nooit
bestaan
heeft.
‘waar
u slechts kunt gissen
wat uw blik moet missen’
We
beginnen dit serietje dan maar bij dat (vermeende) aquaduct,
dat ik bewandel op de laatste zaterdag van juni. Er is een 7,5 km lange
wandelroute
uitgezet, die het waterwerk, of aardwerk, op de voet volgt. Je kunt die
wandeling
lopen aan de hand van een app op je smartphone. Ik moet toch eens
uitzoeken hoe
zoiets werkt. Voorshands heb ik de route,
met de bijbehorende plattegrond,
maar ouderwets uitgeprint op papier.
Nou denk je bij een aquaductenroute verlekkerd aan panorama’s zoals je wel eens op foto’s uit Zuid-Europa ziet; zo’n langzaam glooiend stenen gevaarte in de heuvelen, met wijde bogen, zoals op de foto hiernaast. Maar zoiets zal je in de omgeving van Groesbeek niet zien. Dit was een aquaduct op zijn Nederlands, of op zijn Germania-inferiors, want zo noemden de Romeinen ons land.
Die waterleiding was een geul die ze
hebben uitgegraven uit
de blubber. Daartoe hebben ze maar liefst 200.000 kuub grond
verplaatst, drie
kunstmatige dalen aangelegd en drie dammen opgeworpen. In die geul
hebben ze
een houten goot gelegd.
De watermanagers van toen wisten de
legionairs wel aan het
werk te zetten. Honderden manjaren graafwerk zaten er in dat aquaduct.
De soldaten
moesten toch beziggehouden worden, en waarom dan niet met scheppende
arbeid? ‘”Teken
toch bij”, zeiden ze, “teken toch bij!”’ (Asterix).
Die houten goot is in de loop van bijna 20 eeuwen natuurlijk vergaan. Maar wel wonderlijk, dat er zelfs geen splintertje is teruggevonden van dat 5000 meter lange gevaarte. Sceptici twijfelen daardoor wel aan het bestaan ervan. Misschien was het waterwerk wel van middeleeuwse oorsprong; misschien was het helemaal geen waterwerk, en gaat het om natuurlijke stromen, die hier ooit gestroomd hebben, en inmiddels zijn opgedroogd.
Aquaduct overgenomen uit Wikipedia: Pont du Gard
De gemeente Nijmegen heeft er
een rapport over uitgebracht.
Daarin staat dat de gemeente zich rijk rekent met deze attractie, die
er
mogelijk geen is. Men vreest
zelfs voor
imagoschade, als het verhaal niet zou blijken te kloppen.
Merkwaardig genoeg is dat rapport
niet geschreven door een
historicus, maar door de Rekenkamer. Dat ken ik trouwens wel van
gemeenten. Die
scheppen er behagen in, elke 2,5 jaar hun organisatie te laten
kantelen; dat
zijn ze min of meer aan hun stand verplicht. Daarbij laten ze functies
wel eens
rouleren, als ze echt niks beters meer weten te verzinnen. Dat heeft
tot
gevolg dat iedereen die net lekker is ingewerkt, iets moet gaan doen
waarvan
hij / zij geen verstand heeft. In dat licht bezien is het best wel
logisch, dat
een rekenkamer zich uitspreekt over archeologische zaken. In Nijmegen
zal de
gemeentebegroting vermoedelijk ook wel opgesteld worden door de
stadsarcheoloog.
Rond het middaguur arriveer ik in Nijmegen. Breng-stadsbus 8
(Hatert - Berg en
Dal) stuift langs het Kronenburg(er)
Park waar van de winter de aflevering over station Goffert
eindigde.
Daarna
neemt hij de Waalkade. Deze bus rijdt, zoals meerdere lijnen, op
dinsdag tot
met vrijdag door het hartje van de stad, via Plein 1944 en de
Burchtstraat, en
op de overige dagen om het winkelhart heen, langs de Waal. Dat heeft te
maken
met de markt op maandag, evenementen op zondag en grote drukte op
zaterdag.
De elektrische tram naar Berg en Dal,
die reed van 1913 tot
1955, deed het hart van de stad helemaal niet aan. Zijn beginpunt lag
in de
buurt van het Valkhof. Vanaf het station moest je een andere tram nemen
om daar
te komen.
Het moet een spectaculair ritje
geweest zijn, Nijmegen –
Berg en Dal. Anders dan bus 8, reed de tram via Beek en Ubbergen, en
begon hij
daarna aan een zeer steile klim naar Berg en Dal. In het parcours zaten
een
paar haarspeldbochten, en de tram kruiste zelfs zijn eigen route
ongelijkvloers, via een hoog viaduct dat helaas evenmin bewaard is
gebleven als
dat houten aquaduct. Van deze tramlijn resteren alleen wat foto’s;
zie deze
site. De lijn doet buitenlands aan.
Net
als de tramlijn
Utrecht – Zeist genoot deze tram een grote
faam bij zondagswandelaars. Berg en Dal ligt te midden van een
aantrekkelijk
wandelgebied, zoals ik vanmiddag zal zien. Ik was er al even een paar
maanden
geleden, op een dag waarop alles mis ging,
en ik hier natuurlijk ook finaal
verdwaalde.
Verkeerstechnisch zit er ook het
nodige scheef in Nijmegen.
‘Al die lossende vrachtwages de hele middag. Ze kunnen die leveringen
toch ook
’s ogges regelen?’ En dan dat verkeersproject, daar en daar. ‘Er is al
miljoenen aan eûtgegeven en er is nog geen schjop in de grond gegaan.
Wat dat
betrâft is het één grote sof!’’
Ja, daar droom ik ook wel eens van,
een stad waar
buschauffeurs niet alleen de bus besturen, maar álles; dat moet ideaal
zijn. Ik
worstel wat met de fonetische weergave van het Nijmeegs. Het klinkt me
erg vreemd
in de Hollandse oren, met een soort van halfslachtige zachte g; eerder
Limburgs
dan Gelders. Dat zou nog best eens kunnen, want Limburg begint een paar
kilometer ten zuiden van hier, en accenten trekken zich weinig aan van
door
mensen getrokken grenzen.
Deze rit voert door statige Nijmeegse
buurten. De bus klimt
wat geleidelijker dan indertijd de tram. Onderweg komen we een oud
badhuis
tegen dat nu een theater is. We zijn nu gestegen tot de hoogte van Berg
en Dal,
maar we hebben nog kilometers Kleefse Baan tegoed voordat we het
eindpunt
bereiken.
‘Die Vierdaagse wordt ook steeds
elektronischer’, weet de
buschauffeuse. ‘Nu met die polsbandjes, maar ze zullen in de toekomst
vast nog wâl
veel meer nieuwe dingen eûtvinde’. Dit gesprek gaat alle kanten op. Ik
stap uit
bij de Bisschop Hamerlaan, zoals mijn wandelroute me bevolen heeft. ‘Er
was een
spookrijder’, hoor ik de man met de mishoornstem nog vertellen. ‘Hij
kon hem
niks nie ontwijken. Het was een van mijn bâste vrienden!’ Van dit drama
zal ik
het fijne nooit te weten komen.
De wandelroute begint op de Oude Kleefsebaan, bij een
uitzichtpunt over het Kerstendal. Dat dal zou in vier jaar tijd
afgegraven zijn
door 80 soldaten. Hier, waar ik nu sta, lag de waterbron. Het water
werd van 80
meter boven NAP geleid naar 50 meter bij het Romeinse kamp, over 5
kilometer, met
een constant verhang van ca. 0,6 %. Knap! – als het al gebeurd is.
Het eerste deel van de wandeling
leidt door een woonwijkje
waar niets bijzonders te zien is. Dat zal gelden voor meer stukken van
deze
fotowandeling van 2,5 uur. Veel trajectdelen van het aquaduct behoren
nu tot
ontoegankelijke landgoederen die met dikke hekken zijn afgesloten.
Andere zijn
inmiddels overwoekerd door nieuwe huizen.
Ook in Berg en Dal hebben dit
voorjaar achttienjarigen hun
schooltassen aan de vlaggenmast kunnen hangen, zo niet: aan de wilgen.
Ze
denken allemaal, dat hun leven daarna pas echt lollig gaat worden. Ik
ben nu alweer
grondig verdwaald. De wandeling is wel gemarkeerd
met pijlen op paaltjes, maar toch. Ik heb grote
behoefte aan
een ‘ep’ op mijn phone die me stap voor stap voorkauwt hoe ik mijn
voeten moet plaatsen,
en die me een stevige stroomstoot toedient als ik een verkeerd pad wil
inslaan.
Bij een twijfelpunt (rechtsaf het bos
in of rechtdoor in een
zonovergoten straat) zegt een Berg-en-dalse, die boodschappen uit haar
auto
staat te laden, dat ik gerust het woud in kan lopen. ‘Maar u moet wel
goed
eûtkijke, hoor! Voor de hondedrôlle. Het is hier losloopgebied.
Iedereen laat
hier zijn hond maar schjijte!’
Ik beloof uit te kijken, stap
desondanks een hectometer
verder in een gigantische bolus, die mijn schoen slechts node, en met
een
zuigend geluid prijsgeeft. Na het nodige geschraap bereik ik een gammel
ogend
uitzichtpunt boven weer zo’n door Romeinenhand gegraven vallei.
Daarna voert de route weer de wijk
in, waar een monument
staat uit een veel recentere periode van gewapende vrede dan de Pax
Romana. Het
is een atoombunker uit de tijd van Chroesjtsjov en Kennedy, in een
onopvallend
gebouw dat op een opslagschuurtje lijkt. Volgens mij zijn ze hem weer
in
gebruik aan het nemen, voor het geval dat Poetin het op zijn heupen
krijgt of
de Grexit – die vandaag weer een stap dichterbij zal komen - leidt tot
algehele
Europese ontwrichting. Er staat een liftmontagewagen voor het pand, dat
vast
toegang geeft tot tientallen kilometers gangen die op honderden meters
diepte
liggen. En die antenne op het dak, die ziet er erg 21ste-eeuws uit, en
dateert zeker
niet uit het tijdperk van de Koude Oorlog.
De tocht wordt vervolgd over de
Meerwijkselaan, een drukke
weg langs fraaie vergezichten op weilanden. De informatie onderweg is
overvloedig, met om de halve kilometer wel een bord met uitleg. Maar
die draagt
niet altijd bij tot de geloofwaardigheid van het verhaal over het
aquaduct.
Zo heet het bij de vijver op het landgoed Watermeerwijk dat die plas niet goed onderzocht kan worden omdat hij in WO II is gebruikt als munitiestort (dat komt dan misschien wel goed uit). En zo staat bij het Louisedal, even verder in een bos, vermeld dat dit feitelijk afloopt naar de verkeerde kant. Nou geef ik de Romeinen alle krediet die ze verdienen. Maar ik ga er niet vanuit, dat zij het water omhoog konden laten stromen. Hier hebben ze dus iets uit te leggen!
Een argument pro het aquaduct is dan wel weer dat plaatje
van A, B en C. Een door mensenhand gegraven aardwerk kun je gemakkelijk
onderscheiden van een natuurlijke waterloop. Als er langs de oever even
veel
bagger ligt als er ontbreekt in die greppel, is dat een duidelijke
aanwijzing
dat er mensen aan het scheppen zijn geweest.
Misschien is de schepsis van de
Rekenkamer misplaatst. Wat
nou, rijkrekenen? Dit gebied kent ook zonder aquaduct toeristische
attracties
genoeg: het Afrika Museum, Park Tivoli. Die wandeling, zeker het
middenstuk
ervan door de bossen, is ook aangenaam als dat aquaduct nooit bestaan
zou
hebben, en verder trekt hij geen drommen toeristen die hun geld terug
zouden
eisen als dat niet geval zou blijken. Ik zie hier niemand lopen,
behalve
mezelf.
Ik doorkruis een diepe kloof,
bereikbaar via een glibberige
houten trap met een klamme, bemoste houten leuning erlangs. Daarna rust
ik even
uit op dat ene bankje en loop verder langs een muur, waarop het
volgende
gedicht is geklad:
Sta
hier als schutting
op de grens van
twee werelden
ik zie beide kanten
waar u slechts kunt gissen
wat uw blik moet missen
maar ook de andere kant
kampt met hetzelfde.
ik scheid en toch
verbind IK
nieuwsgierigheid is MIJN
deel, oh kon ik MAAR
bewegen om u dit
inzicht te GEVEN
Aan de muur, om een klooster heen, is een doorsnede
aangebracht van het aquaduct. Dat geeft wat inzicht in hoe het er heeft
uitgezien, maar niet in de vraag, of het echt bestaan heeft.
Nieuwsgierigheid
is inderdaad mijn deel. Zal eens de waarheid aan het licht komen, en
hoe
ontluisterend zal die zijn?
Misschien loopt dit verhaal wel net
zo af als dat van de
Vliet. Eeuwenlang is gedacht dat dit kanaaltje van Leiden via Voorburg
naar
Delft samenvalt met de ‘fossa Corbulonis’ (gracht van Corbulo) die in
de eerste
eeuw is gegraven op last van de veldheer van die naam. Maar uit recent
onderzoek bleek dat dat smalle, ondiepe kanaaltje dat de Romeinen
gegraven
hadden, snel verland is nadat ze hun hielen gelicht hadden;
dichtgeslibd. In de
middeleeuwen hebben de streekbewoners een nieuw kanaal gegraven. Dat
maar voor
een heel klein gedeelte samenvalt met dat van Corbulo. De Vliet is,
kortom,
helemaal datzelfde Romeinse kanaal niet meer.
Ondertussen is Corbulo een regionale
held. Er zijn straten
naar hem genoemd, scholen, clubs, en er is in mijn geboortedorp
Voorburg zelfs
een standbeeld voor hem opgericht. Een beetje overtrokken; een beetje
teveel
eer. Hij was tenslotte een bezetter; de Seyss-Inquart van zijn dagen.
Het liep
niet best met hem af, tussen twee haakjes. Hij viel in ongenade bij
keizer
Nero, en werd door hem dringend verzocht, zelfmoord te plegen. Dat deed
hij,
met het famous last word: ‘Axios’ (terecht). Als dat dan tenminste wél
waar is.
Wetenschappelijk onderzoek is het begin van alle wijsheid en het eind van veel mooie verhalen. 2000 jaar geleden werd onweer veroorzaakt door de toorn van Donar, tegenwoordig door een elektrische ontlading. Ontnuchterend. En je moet nog steeds niet buiten lopen tijdens onweer; dat blijft gevaarlijk.
Ik filosofeer maar wat voor me uit, tijdens die wandeling,
die nu naar een Nijmeegse buitenwijk leidt, over de Broerdijk. Die in
de jaren
dertig bebouwde laan, kwam in de plaats van een dam waarover dat
aquaduct
gelopen zou hebben. Langs de straat zit een Nijmeegse schone alvast te
wachten op de
intocht
van de Vierdaagse. De Broerdijk loopt regelmatig glooiend, aquaductisch
af.
Maar na de rotonde met de tekst in witte letters: ‘AQUA CASTRORUM
NOVIOMAGUS,
loopt hij even hard weer omhoog. Die dijk moet er in Romeinse tijden
dan toch
een stuk anders hebben uitgezien. Ook hier hebben de archeologen nog
iets uit
te leggen.
Op die rotonde kruis ik de route van
lijn 8. Hij is me net
niet opgevallen, toen ik in de bus zat. ‘Het water van de legerplaats
Nijmegen’
betekent het potjeslatijn op de rotonde. Natuurlijk: castra, castrorum,
een
plurale tantum, geen a-stam, maar onzijdig meervoud, zo’n instinker
waaraan die
taal zo rijk is.
De wandelroute eindigt op het
kruispunt van de Broerweg,
Ubbergseveldweg en Beekmansdalseweg. Bij een moderne flat die Porta
Romana
heet, zijn de contouren van het Romeinse Legerkamp aangebracht. Er
staat een
digitale informatie-automaat die helaas vernield is, en nog wat
schriftelijke
uitleg.
Die gewaagt van de 500.000 liter
water die de 5000 soldaten
in het kamp elke dag nodig hadden. Ze hadden er Wc’s met echt stromend
water.
Die Romeinen waren hun tijd technologisch gezien eeuwen vooruit, en
kunnen dus
best ook dat aquaduct aangelegd hebben; ik zie het ze wel doen.
500 kuub water, 100 liter de man per
dag, dat is me nogal
wat! Ik denk dat de soldaten via hun CAO recht hadden op twee keer per
week een
kuipbad met warm water; het was wel een beetje decadent zooitje in dat
Romeinse Rijk. Zag ik hier in Nijmegen in 2008 niet een tentoonstelling
over
warm
stromend water in het oude Rome? (in DIT artikel,
helemaal onderaan, waar je
ziet staan: ‘Rare jongens, die Romeinen’. De rest van dat stukje ging
over de
voorgenomen tramverbinding Arnhem-Nijmegen, die ten prooi zou vallen
aan de
crisis).
Ik reis vandaag op zo’n HEMA- gemaks- of gebakskaartje, net
als laatst in Groningen.
Na deze wandeling haak ik naar gratis koffie met appelgebak.
Ik had gehoopt en verwacht dat de route min of meer bij de HEMA (Hema,
Hemorum) uit zou
komen.
Maar dat is niet het geval; dat is nog een stijf halfuurtje lopen, maar
wel
langs adembenemende doorkijkjes op de Waal. Waarom haalden de Romeinen
hun
water dáár niet uit? Omdat de Waal veel lager lag dan hun kamp, en ze
het water
niet op konden pompen. Er zit toch een soort logica in dit
aquaduct-verhaal. Ik
gelóóf erin, wat de stadsboekhouders er ook van mogen vinden; ik heb
dat stuk
toch niet voor niks gelopen?
Later
op de middag begin ik mijn verkenning van de spoorlijn
Nijmegen-Kleef. Ik schreef dat Kleef het eindpunt was, maar feitelijk
komt Nijmegen
meer voor die titel in aanmerking. Op die lijn reden Duitse treinen
naar een
stuk Nederland waar het spoorwegwezen nog niet was doorgedrongen.
Nijmegen was
eerder verbonden met Duitsland dan met Holland. Toen dat laatste ook
eenmaal
voor elkaar was gekomen, reden er over het spoortje naar Kleef
doorgaande
treinen Amsterdam – Keulen; een belangrijke verbinding, indertijd!
De lijn liep de eerste 7 kilometer
parallel aan de Maaslijn,
Nijmegen – Roermond, die gelukkig nog wel wordt bereden met
treinen. Daarna
ging het met een slinger naar Groesbeek, waarbij de trein de
Gelders-Limburgse
grens scheerde. Stations waren er in Groesbeek en Kranenburg, aan
weerzijden
van de grens. Op Duits grondgebied heeft de trein in sommige perioden
ook nog
gestopt in de onder Kleve ressorterende dorpjes Frasselt, Nütterden en
Donsbrüggen.
Sindsdien ijvert een vereniging met
de opgewekte naam VIEV (Vereniging
Innovatief Eurogionaal (Rail)vervoer) voor de gehele of gedeeltelijke
her-ingebruikname
van de spoorlijn. Lokale en regionale overheden aan weerszijden van de
grens staan niet onwelwillend
tegenover deze VIEVe plannen, maar in Groesbeek moeten ze er niets van
hebben.
Onzinnige NIMBY-argumenten. Maar met
een ander bezwaar
hebben de critici wel een punt: terugkeer van de trein zou wel eens
kunnen
leiden tot inkrimping of opheffing van de huidige busdienst, Breng-lijn
5
(Beuningen – Groesbeek). Hoe zonde dat zou zijn, merk ik als ik op deze
zaterdagmiddag bij Nijmegen NS bus 5 neem. Hij rijdt in kwartierdienst
naar Groesbeek,
en
overbrugt de afstand van 11 km daarheen ook in niet veel meer dan een
kwartier.
Een prima verbinding. Een trein zou het niet veel sneller doen, en is
bovendien
alleen aantrekkelijk voor reizigers die in de buurt van het station
wonen.
Plannen voor reactivering van het
spoorlijntje werden volop
bediscussieerd in de jaren 00, maar zijn de laatste jaren in de ijskast
beland,
en op de lange spoorbaan. Het meest recente idee van railvoorvechters
VIEV
behelst inzet van lightrail, lees: een tram, maar dan alleen op het
traject
Nijmegen – Groesbeek. Een halfuurdienst, één trammetje, dat heen en
weer
pendelt. Dit lijkt me echt geen haalbare kaart, en bovendien leidt dit
niet tot
herstel van de verbinding Nijmegen – Kleef – (Düsseldorf). Regionale en
plaatselijke overheden hebben het plan voorlopig maar eens opgeschoven
naar de
jaren 20 van deze eeuw.
Ook bus 5 verlaat Nijmegen via statige lanen. Hij passeert
een kazerne die tegenwoordig appartementencomplex is. Na v/h de Heilig
Land Stichting, thans: Museumpark Oriëntalis, rijden we het bos in,
waaruit na
luttele kilometers het ca. 18.000 inwoners tellende dorp Groesbeek
tevoorschijn
komt. Over het spoor en voorbij de molen splitst de buslijn zich in
twee takken
die elk een uithoek van deze grensplaats bedienen.
Het spoortje, met een betonnen
wandel-fietspad ernaast, is
in het hart van Groesbeek onderbroken door een bouwplaats. Betekent dit
het
definitieve einde van de reactiveringsplannen, of scheert de tram van
VIEV
straks langs de gevels?
Het gemeentehuis lijkt sterk op dat
van Houten en Teylingen.
Mét dat ik dat vaststel, schiet me eindelijk te binnen dat
ik hier al eerder
geweest ben, en toen ook al constateerde dat het gemeentehuis nageaapt
was. In
1997 was dat, in een serie
over stadsvervoer. Ik schrijf altijd over hetzelfde.
Maar als er 18 jaar tussen zit, zal geen lezer het zich meer
herinneren. Ik was
het zelf al bijna vergeten.
Toen
reden er nog geen draisines. Nu wel. Voorbij de
bouwplaats kun je met een groep fietslustigen bij een geïmproviseerd
stationnetje een draisine (op z’n Duits) of fietslorrie (Nederlands)
huren. Daarmee vind
je fietsend je weg over het
spoor, naar Kranenburg of zelfs tot in Kleve. Details op de site
van Grenzland
Draisine.
Ik sla het pad naar Kranenburg in.
Drie lorries passeren me,
met grote tussenpozen. Ze ontwikkelen een flinke snelheid, met
ouderwetse
kedeng-kedeng-geluiden. De eerste wordt bezeten door vier dames met
opvallend
dikke achterwerken, die wel wat lichaamsbeweging kunnen gebruiken.
‘Kom ik nou soms op faceboek?’,
grauwt een harpij van een
mens, die me tegemoet loopt, en per ongeluk in beeld komt als ik zo’n
draai-ziene
fotografeer. ‘Dat mocht je willen!’, antwoord ik gevat. ‘Ouwe taart!’,
mompel
ik er onhoorbaar achteraan. Die heeft eens een klok horen luiden over
Facebook.
En wat dan nog, als je daarop komt? Denkt ze dat de duivel haar ziel
dan komt
halen? Of had ik moeten beloven, haar telefoonnummer erbij te zetten?
Ik zit
trouwens geeneens op Facebook. Ik zat al op Internet toen Facebook nog
lang
niet bestond, en doe het nu ook nog maar zonder.
Aan de rand van Groesbeek kruist het
spoor een verkeersweg.
Daar moeten de fietsers een hek openen, afstappen, op een knop drukken,
zodat
het licht voor de auto’s op rood springt, en verder rijden. Daarna
blijft het
licht nog geruime tijd op rood staan, tot ergernis van de
automobilisten, die deze
onderbreking met verbeten koppen aanzien.
Dat dat mag, zo’n spoorkruising, met
de heersende
veiligheidsgekte in spoorwegland! Over spoorveiligheid was van de week
een
heftige discussie, aangezwengeld door een ProRail-bobo die, weinig
fijngevoelig, zelfmoordenaars opriep om voortaan te wachten tot na de
spits met
hun sprong.
Dat is exact maar dan ook exact wat
een spitsreiziger denkt
als er iemand voor zijn trein springt. Toch kun je als bobo zoiets niet
zeggen
in de media. Zeker niet op de dag dat je organisatie onder zware druk
staat
wegens het zoveelste aanbestedingsschandaal dat uit de doofpot is
gekomen. Wie
geschoren wordt, moet stilzitten, en de railsector wordt aardig kort
geschoren,
de laatste maanden.
Weet je, het probleem met
spoorwegmensen is: communicatie.
Van werkvloer tot directiekamer weten ze niet, wanneer ze moeten praten
en
wanneer ze hun kop moeten houden. En in het eerste geval: wat ze dan
precies
moeten zeggen.
Ik keer terug naar de kern van Groesbeek, waar de klokken
van het stadhuis oorverdovend luid halfzes klepelen. Er komen me geen
draisines
meer tegemoet; het sein zal inmiddels wel op rood staan.
De spelersbus van De Treffers rijdt
door het dorp. Dat
voetbal gaat hier twaalf maanden per jaar door; van een zomerstop
willen ze
niet weten. Helemaal voetbalgek is Groesbeek, met diverse
vooraanstaande amateurclubs.
Eén ervan, Achilles’29, waagde enkele jaren geleden zelfs de sprong
naar het
min of meer betaalde voetbal. Daar, in de Jupiler League, breken ze
echter geen
potten, dat nou ook weer niet. Ze bungelen voortdurend in de onderste
regionen
van het rechterrijtje.
Volgende week ga ik naar Kranenburg
en Kleve. Nee, niet per
draisine. Daar is geen gein aan, in je eentje. En als ik Januvia
meevraag, weet
ik al precies hoe het gaat. Bij de aanblik van dat fietsgeval zal ze
ongetwijfeld zeggen: ‘Je denkt toch zeker niet dat ik dáár met mijn
goeie goed
op ga zitten?’ Nee, ik ga met de bus, die de trein verving. Verslag
over
anderhalve week op deze plek.
Frans Mensonides
5 juli 2015
Er geweest: zaterdag 27 juni 2015
©
Frans Mensonides, Leiden, 2015