De digitale reiziger's vakantieplakboek 2005
Deel 9: Huis Doorn: een keizerlijke hakplaats


Doorn

 

November 1918. Duitsland heeft de Eerste Wereldoorlog verloren. Keizer Wilhelm II (1859-1941), die op dat moment resideert in het Belgische Spa, krijgt de schuld van die sof. In de straten van Berlijn heerst revolutie. Iets zegt de keizer, dat hij beter niet kan terugkeren naar zijn vaderland. Hij neemt de wijk naar het in de oorlog neutraal gebleven Nederland.

Op de 10e meldt de keizerlijke auto zich in alle vroegte bij de grenspost Eijsden. Na twaalf uur diplomatiek heen en weer gepraat tussen Limburg en Den Haag – een half etmaal dat de geschiedkundigen nooit helemaal loepzuiver in kaart hebben kunnen brengen – mogen de keizer en zijn gemalin naar binnen. Zij krijgen hier zonder veel poespas asiel; Holland was indertijd vriendelijker voor politieke vluchtelingen dan thans.

Wilhelm laat wat huisraad en snuisterijtjes nazenden – tientallen spoorwagons vol - in handige kistkoffers, zal ik ze maar noemen, die Nederland nooit meer zouden verlaten. Er staan er tegenwoordig nog een paar in de vestibule van Huis Doorn, waar hij in 1920 zijn intrek nam. Je krijgt daar de indruk dat de keizer nog leeft, en dat hij die koffers ieder moment kan pakken om terug te keren naar zijn vaderland; ooit moeten zij daar zijn naam toch weer scanderen.

Het keizerlijke echtpaar wordt in die novemberdagen aanvankelijk ondergebracht bij baron Bentinck in Kasteel Amerongen. Het is een gouden kooi: uit angst voor een aanslag op zijn leven wordt de bewegingsvrijheid van de keizer sterk ingeperkt. In Amerongen tekent hij, na 30 jaar keizerschap, zijn abdicatie.

In 1919 koopt hij Huis Doorn, inclusief het bijbehorende landgoed van ruim 36 hectare, voor de ronde somma van een half miljoen gulden (circa €227.000), waarmee je in het huidige Doorn niet zo gek veel meer doet op de woningmarkt. Hij laat het wat vervallen 18e eeuwse huis, met roots in de middeleeuwen, oplappen, en er elektra, stromend water en centrale verwarming in aanbrengen, alsmede een liftje voor zijn slecht ter been zijnde gemalin.

21 jaar lang heeft de keizer daar zitten wachten op het keren van het politieke tij. Hij schijnt zelfs nog gelonkt te hebben naar de nazi’s, maar die hadden al een Führer, waarover ze bovendien dik tevreden waren. Wel lieten zij de oude vorst met rust, nadat zij hem in 1940 waren nagereisd naar de lage landen. Het jaar daarop overleed de keizer, na onwel geworden te zijn tijdens zijn lievelingsbezigheid in den vreemde: houthakken. Al hakkende had hij jarenlang zijn frustraties botgevierd over de loop der geschiedenis, die zo onvriendelijk voor hem was geweest – een man die zelden de hand in eigen boezem stak, vrees ik.

Huis Doorn werd na de oorlog door het rijk geconfisqueerd. Het is thans museum; kortom: ik ging erheen.

 

Omdat Huis Doorn op zondagen pas om 13:00 zijn poorten opent, maak ik een ommetje via Rhenen. Vandaag word ik vervoerd in ‘tweetjes’. Een ‘eentje’, als dat zou bestaan, was ook wel voldoende geweest op deze zonnige zondagmorgen.

In Alphen hoor ik dat er een wisselstoring is op het lightrailtraject Alphen – Gouda; niet de eerste uit de recente geschiedenis. Hoeveel wissels er vandaag verkeerd staan, weet ik niet, maar feit is, dat er een trammetje van de Rijn Gouwelijn helemaal terecht is gekomen op station Driebergen-Zeist, dat ik een uurtje later passeer. Ik heb over dit opmerkelijke feit nog niets gelezen op Yahoo- discussiegroep OVL, dat normaliter toch liters inkt spendeert aan ieder gebeurtenisje dat zich op het vaderlandse railnet voordoet, en heb zodoende dus een primeur – maar ik ben het ze vergeten te melden, bedenk ik nu. Later lees ik dat er sprake was van proefritten tussen Driebergen-Zeist en Maarn-goederen.

Station Rhenen ligt in een diepe kuil. Als je daaruit snel naar boven klautert, en 150 meter naar het oosten loopt, kun je bus 50 nog halen. Het lukt me nog net.

Connexxion-lijn 50 geldt als de mooiste lijn van Nederland, althans dat zegt een site die aan die lijn gewijd is. ‘De mooiste twee lijnen’ zou je moeten zeggen; hij liep ooit helemaal van Arnhem NS naar Utrecht CS, maar is in 2002 geknipt in twee lijnen die elk ook weer lijn 50 heten: Arnhem – Wageningen en Utrecht – Wageningen. Ze geven daar nog wel aansluiting op elkaar.

De knip was nodig om de steeds toenemende vertragingen op te vangen op de enige weg van betekenis die zich door de Utrechtse Heuvelrug slingert; een weg die eigenlijk al sedert het begin der jaartelling te smal is. Die knip heeft dan wel tot gevolg, dat doorgaande reizigers in Wageningen soms hun aansluiting missen, en zodoende meer tijd verliezen dan in een vertraagde, doorgaande bus.

Zelfs op zondag is het een beetje druk. Niet in de bus; wel op de weg, die vandaag voornamelijk bereden wordt door pelotons van wielrenners en motorrijders, die beide hun eigen vorm van bravoure tentoonspreiden.

We rijden door het dorp Amerongen, dat al eerder ter sprake kwam. In deze bus bedenk ik maar weer eens, dat ik feitelijk te laat geboren ben. Van het tijdperk van de streektram heb ik slechts het allerlaatste staartje meegekregen. Ik kwam te laat voor vele tramlijnen, waaronder Amersfoort – Zeist – Doorn - Arnhem, die in 1949 werd opgeheven.

Het moet me een rit geweest zijn; minstens 2,5 uur. De 66 kilometer lange lijn over de Heuvelrug was grotendeels enkelsporig, met om de paar kilometer een wisselplaats. Wie naar Utrecht wilde, in plaats van naar Amersfoort, kon in Zeist overstappen.

Als je een beetje detective bent, zie je nog precies waar de tram gereden heeft, ook zonder het in de boeken op te zoeken. Hier een rare, loze, veel te brede grasberm op die al zo smalle weg; even verderop een vrijliggend fietspad op grote afstand van de weg-as; daar een brede parkeerplek voor vrachtwagens, waar vast en zeker ooit een wisselplaats is geweest. Niets ontsnapt aan het oog van een rail-archeoloog.

Dan zijn we in Doorn. Sla je de Langbroekerweg in, dan sta je binnen 5 minuten op de stoep bij Kaiser Wilhelm. Zijn ruim uitgevallen tuin mag, zolang de zon boven de horizon staat, vrij bewandeld worden; je ziet er onder andere zijn ‘hakplaats’ en een kapelletje.

De wind voert zwembad(?)kreten hierheen; klaterende, echoënde kinderstemmen. Bossen kunnen wat een weiland niet kan: echoën. Of verbeeld ik me dat nu?

‘Nou hoor, niet zo snel lopen’, beveelt een meisje haar ouders en broer; ‘je ziet toch, dat ik naar takken aan het zoeken ben!’ De ouders bevriezen; prinsesje heeft een wens. Als het meisje pogingen doet, zowat een halve boom van zijn gerechte plaats te verwijderen, proberen ze voorzichtigjes: ‘laat die grote tak nu maar onder de bomen liggen; we zeggen het net tegen Justin, en dan moet jij het óók niet doen’. De ouders lopen door, met een gezicht van zeven weken onweer. Justin kijkt landelijk (staat in mijn notities, maar mijn bedoeling zal wel geweest zijn: ‘landerig’).

De jongen pakt nu een kleiner model tak, en begint ermee tegen bomen te rammen.
‘Nee Justin’ [geduldig, doch dodelijk vermoeid], ‘een tak is om mee te lopen, niet om mee te slaan, ook niet tegen bomen’.
‘Bomen kunnen geeneens pijn voelen’, smaalt Justin.
‘Jawel, hoor’, zegt vader (een onbewezen stelling, lijkt me).
-‘Hà, ze hebben niet eens een gezicht’. Hij geeft met die tak nog maar weer eens een flinke jens tegen een schuldeloze boom, die zich niet kan verweren.

Even later loop ik rond in het keizerlijke ballingsoord, met gemengde gevoelens. Het telt een kamer of 15, waaronder een rookvertrek, een leeskamer en een schrijfkamer. Alleen voor de keizer zelf; zijn eega had weer eigen vertrekken. Bekeken door het objectieve oog van een buitenstaander, is het een heel aardig optrekje voor een bejaard echtpaar. De voormalige keizer echter, moet zich hier wel aardig opgelaten, opgesloten en bescheten gevoeld hebben; in zijn vaderland was hij het allemaal iets ruimer en luxueuzer gewend.

Op mijn rondgang vang ik flarden op van de uitleg die door de vrijwilligers van Huis Doorn wordt gegeven in vier talen. Duits overheerst; veel Duitsers maken de reis naar Doorn, uit… ja uit wat? Uit interesse voor de historie, maar vermoedelijk vooral uit een hang naar het soort koninklijke grandeur dat je in een republiek nu eenmaal moet missen, al is Schröder ruimer behuisd dan Wilhelm II.

De rooksalon is gewijd aan Wilhelms bet-overgrootvader, Frederik de Grote. ‘Daar hield Wilhelm lange verhalen over wie er schuldig was aan de oorlog; hele avonden!’, zegt een rondleider. Die soirees van die kankerende ex-keizer waren berucht; tegenspraak werd niet op prijs gesteld, en wie erbij in slaap viel, had het definitief bij hem verkorven.

De keizer omringde zich graag met portretten en erfstukken van zijn voorvaderen. Een opvallende uitbijter in die collectie is het ‘schip van staat’; een godvergeten lelijk zilveren gedrocht, dat hij in 1913 cadeau had gekregen, en dat hem in 1927 naar Doorn werd nagezonden, hoewel het schip van staat allang gezonken was.

Ergens in een kamer hangt een fotoprotret van hem, gemaakt door een hofleverancier onder de fotografen, gevestigd op Unter den Linden. De jeugdige keizer is in vol militair ornaat, kijkt opvallend verwaten in de lens, en draagt een punthelm met een complete adelaar erop. Voor het slagveld wat onhandig; als de bliksem er al niet in sloeg, was je een ideaal doelwit voor de vijand. Maar de keizer heeft zelf het leger nooit gediend; hij was lichtelijk mismaakt, en moest tot zijn verdriet thuisblijven.

Wat een vervelende knorrepot de keizer ook was; tegenover zijn nieuwe landgenoten gedroeg hij zich uiterst hoffelijk, als een voorbeeldige, bescheiden gast. Hij genoot een zekere populariteit onder de bevolking van Doorn, voor wie hij in 1927 een vrij toegankelijk rosarium liet aanleggen op zijn landgoed. Het is er nog steeds; ik zag er vanmiddag jonge en oude paren tortelen, tussen rozen die ook al weer bijna uitgebloeid zijn.

‘Toon me je boekenkast en ik zal zeggen wie je bent’. In die van de keizer prijken drie kloeke vuurrode banden: Deutschland unter Kaiser Wilhelm II. Het toppunt van ‘voorbij’; jezelf kunnen opzoeken in de geschiedenisboeken. Ik zié het hem doen, woedend stomend met zijn onafscheidelijke sigaret: ‘zo is het helemaal niet gegaan!’

Buiten kruip ik over de stenen voor een buste van Wilhelm, en beklim later heel oneerbiedig een stenen bankje dat ’s keizers kont ooit gedragen heeft. Een passerende wandelaarster ziet me bezig, en kijkt bewonderend toe: hier is een professionele fotograaf aan het werk!

 

De middag spoedt zich om. Ik zit in de rats of ik wel op tijd thuis zal zijn voor de voetbalsamenvattingen op Talpa. Die vormen een hele verbetering ten opzichte van die van de publieke omroep. De overzichtelijke programmering van beurtelings 5 minuten voetbal, 10 minuten slap geleuter erover, en 15 minuten reclame stelt me in staat, tijdens het voetbalprogramma alle tijdschriften te lezen die ik in de loop van de week vergaard heb. Ideaal is ook de duidelijke, overvloedige informatie in beeld. Aangezien je toch alles ziet, kun je het gebral van de commentator zacht zetten.

De Mol heeft het er ingepompt bij de sportcommentatoren: ‘Enthousiasme, enthousiasme wil ik horen! Daar worden jullie op beoordeeld; daar ga ik jullie op afrekenen!’ De verslaggevers hebben die woorden zodanig geïnterpreteerd dat ze finaal uit hun knijter menen te moeten gaan bij wedstrijden als RKC-RBC, en een hels gekrijs moeten aanheffen bij elk schot dat het doel weet te benaderen tot een afstand van minder dan 25 meter. Schreeuwen kunnen ze al; hopelijk leren ze nog praten, in de hopelijk korte tijd dat de TV-zender Talpa zal bestaan.

Snel bus 50 genomen naar Utrecht dus! Daar dit toch geen echt blog is, zal ik niet uitweiden over de twee keer, in een recent verleden, dat ik langs de route van deze lijn gewerkt heb (twee blauwe maandagen), noch over de cursus weetikwat die ik hier ergens ooit volgde, waarvan ik me nog slechts één pedant, aangebrand zinnetje herinner: ‘Zistig euro pir uur bood hij. Voor zistig trik ik mijn pin niet eens uit mijn vistzakje’, uitgesproken door de docent, een jonge, over-arrogante reclametekstschrijver, die ik gaarne in een gierput gedouwd had, als die voorhanden was geweest. Ik vind daar goddomme nog geen kwart van in mijn loonzakje, en wat heeft zo’n vent nou meer dan ik?

Wat voor cursus wat dat? Oh ja, het was een cursus over de finesses van het free-lancen. Daar ben ik uiteindelijk toch maar niet toe overgegaan. Ik heb een ernstige handicap: ik kàn niks. Dan ben je veroordeeld tot werken in loondienst.

Het zij zo. In Utrecht wil ik bus 50 fotograferen, maar ik zie dat iemand me vóór is, een man die ik niet taxeer op een OV-hobbyist, daarvoor ziet hij er te normaal en ordentelijk uit. Wat is hij dan wel? Even later zal hij alles nauwkeurig in een opschrijfboekje kalligraferen. Een schrijvende geestverwant? De hoffotograaf van connexxion?

Ik fotografeer fotograaf en object. Onwillekeurig kijk ik achter me, of ik zelf misschien ook… Maar nee, een Escheriaans, spookachtig einde met een Droste-cacaobuseffect van fotografen fotograferende fotografen tot in het oneindige; zo’n einde krijgt dit verhaal niet.

Frans Mensonides
Er geweest: zondag 28 augustus 2005
Geboekstaafd: dinsdag 30 augustus 2005
Op Internet: woensdag 31 augustus 2005


 

Lees ook:

deel 8: Inclusief lijst en museumglas; cultuurstad Ootmarsum
deel 7: Juicht, Belgen, juicht! - Jubelpark Brussel
deel 6: Nuldernauw
deel 5: Zwaar bewolkt met buien - D'n 'Orticole Kalmthout
Deel 4: Terreurpaniek - Het vernieuwde spoorwegmuseum
Deel 3: Quo vadis? Vorstendom Thorn
Deel 2: Cappuccinoslurper doet Hofpleinlijn
Deel 1: Verhaal van twee plaatsen: Edam-Volendam
Deel 0: De Bronnenzaal en Halte Adelheidstraat

<< naar thuispagina Frans Mensonides