Busstation Heinenoord
Vorig jaar voorjaar deed ik een thans diep betreurde belofte: 12 dorpen in evenzovele provinciën te bezoeken met een exemplaar in de hand van Ellie Briks 52 mooie dorpen. Tweederde van deze Herculesarbeid heb ik vorig jaar al volbracht. In het nieuwe zetten we de reeks gewoon voort. Hier is dus deel 9, en daarvoor blijf ik in eigen provincie; Oud-Beijerland is mijn doel.
Oud-Beijerland, in of op de Hoeksche Waard, ligt hemelsbreed maar een paar kilometer onder Rotterdam en eveneens hemelsbreed slechts 36 kilometer van mijn deur. De weg erheen is verrassend lang, zo’n 100 minuten in bus, trein, metro en weer bus.
We hebben een dag met gezond, zonnig winterweer waarop een draaglijk humeur te verwachten valt en geen interessant verhaal.
Bij het verlaten van metrostation Rotterdam Zuidplein wring ik me door het poortje, hetgeen me bemoeilijkt wordt door een vinnig oud dametje dat precies op datzelfde moment in de verkeerde richting door hetzelfde poortje naar binnen wil. Ze begint te schelden. ‘Rood is stoppen, mevrouwtje!’, zeg ik, ‘dat is altijd al zo geweest’. Als blikken konden doden, had Oud-Beijerland me niet gezien.
Onderwijl probeert een dikke kerel naar buiten te komen via het poortje naast het exemplaar, waar hij zijn kaartje heeft ingestoken. Kortom: in ben in chipkaartland. Vandaag de hele dag reizen met dat ding; de praktijkproef dient te worden voortgezet.
Een hele bundel bussen rijdt van Zuidplein de Hoeksche Waard in. Ik neem sneldienst 171, die een lus rijdt door Oud-Beijerland. Nr. 172 doet hetzelfde, maar dan in omgekeerde richting. Ze stoppen in Oud-Beijerland op iedere straathoek, maar danken hun sneldienststatus aan het feit dat ze tussen Rotterdam en Oud-Beijerland nergens halteren.
Een jongeman van circa 22 lentes met een melancholisch profiel zit gedurende de gehele rit naar zijn handen te staren, beurtelings naar de linker en de rechter, alsof hij nu voor eens en voor goed wil vaststellen in welke opzichten die twee nu eigenlijk verschillen. Verder gebeurt er weinig bijzonders in deze bus.
Door de Heinenoordtunnel onder de Oude Maas belanden we in de Hoeksche Waard. Deze landstreek, een ca. 200 km2 groot eiland, heeft zijn bestaan indirect te danken of te wijten aan de Sint-Elizabethsvloed van 1421. Toen werd de kaart van Zuidwest-Nederland in één nacht opnieuw getekend. Rond Dordrecht verdwenen tientallen dorpen in de golven om er nooit meer uit tevoorschijn te komen. Wat nu de Hoeksche Waard is, was toen niet veel meer dan een moeras.
In de 16e eeuw werd het land bedijkt en ingepolderd en ontstonden nieuwe dorpen. Steden heeft deze streek nooit gekend; de duistere middeleeuwen zaten erop en dat gedoe met stadsrechten werd gezien als een beetje achterlijk. Daardoor telt de Hoeksche Waard nu 85.000 dorpelingen. Oud-Beijerland is met 25.000 zielen verreweg het grootste dorp, en daarmee de onbetwiste hoofdstad.
In 1898 verloor het eiland zijn eilandstatus. Via een trambrug over de Oude Maas bij Blaaksedijk reed ‘de moordenaar’ van de RTM puffend de waard binnen. Er was hier een flink uitgestrekt tramnet. De lijn splitste zich in drie takken: naar Strijen, via Numansdorp naar Nieuw-Beijerland, en via Oud-Beijerland naar het nietige Goudswaard. De trams reden tot 1957, en deden dat gedurende de laatste decennia van hun bestaan met een duizelingwekkende baansnelheid van 45 kilometer/uur. Daarna begon het rijk van de bus.
Binnenkort krijgt de Hoeksche Waard opnieuw railvervoer op zijn grondgebied, al hebben de bewoners er niets aan. De HSL neemt op zijn nieuwe tracé tussen Barendrecht en Lage Zwaluwe een hoekje van de waard mee. Hij duikt bij Puttershoek op uit de tunnel onder de Oude Maas en verdwijnt voorbij ’s Gravendeel onder het Hollandsch Diep. Over een lengte van 7 kilometer mag hij hier het landschap ontsieren. De baan ligt er al, en over een jaar of wat rijden er misschien ook nog reizigerstreinen over.
We laten de snelweg achter ons en rijden via een kilometerslange busbaan richting Oud-Beijerland. Bij de Rotonde 2000 maak je je opwachting in het dorp. Ik zit in de bus die eerst alle buitenwijken doet alvorens naar het centrum te rijden. Zo krijg je een aardige indruk. Veel soeps is het niet, maar er zijn beroerdere dorpen, dat moet ook gezegd.
Hoogbouw is er niet in Oud-Beijerland; nergens in de Hoeksche Waard, denk ik. Wel afwisseling van woonwijken en bedrijventerreinen. Trabo maakt er trappen en in een showroom heerst ‘Temptation’, verleiding door vierwielers. In de vorige eeuw zaten ze hier in de suiker en in de tabak en kwam er ook cement uit dit dorp. Die fabrieken zijn allemaal gesloten.
Zinkweg is hier geen gebiedende wijs, maar de naam van een busstation aan de rand van Oud-Beijerland. Daarna rijden we de bewoonde wereld weer in en nadert de bus het centrum. Ik stap uit op het Vierwindenplein, of het Viervriendenplein, of zoiets.
Oud-Beijerland is het winkelhart van de hele waard. Op de dijk, waar je voor je geestesoog dat puffende trammetje nog kunt zien, is het goed flaneren langs de etalages. Naast de steile dijk stap je in een diepe put met zelfs nog een parkeergarage eronder: de winkelpassage die je hier verwacht.
Maar ik kom hier voor het dorpsschoon en Brik zal me er brengen. Wat voor opvattingen ze heeft van het begrip wandeling, is me door schade en schande duidelijk geworden. Het zijn van die automobilistenwandelingetjes, korter naarmate je gunstiger hebt kunnen parkeren. In de tijd dat ik gemeenteambtenaar was in Zuid-Holland, heb ik eens meegedaan met een wandelmars van de Zuid-Hollandse Gemeenteambtenaren Wandelaarsbond. Ik heb daar een medaille aan overgehouden die qua grootte, uitvoering en indrukwekkendheid lijkt op een kruising tussen een elfstedenkruisje, een dito van de Nijmeegse vierdaagse en een lintje dat H.M. de Koningin behaagd heeft, je op de borst te spelden. Deze pompeuze onderscheiding kreeg ik in ruil voor een dagmars van, schrik niet, hou je vast: 10 kilometer. Maar het kippeneindje van Brik is 1500 meter kort, al kun je de wandeling op eigen risico wel uitbreiden met een rondje door het Laningpark.
Terecht noemt Brik’s gids het Oude Raadhuis uit 1622; een kasteeltje bijna, en het hart van een ooit machtige plaats. Ook de goedgeconserveerde kerk mag er wezen. Je ziet haar de 16e-eeuwse origine niet af; het gebouw lijkt veel nieuwer. Het torentje werd gebouwd in opdracht van Sabine, dochter van de Graaf van Egmond, en zij ligt er ook in begraven.
Maar waarom Brik de oude HBS nou vermeldt, weet ik ook niet. (HBS, Hogere Burgerschool, vijfjarige, voorbereidend wetenschappelijke middelbare schoolopleiding zonder klassieke talen, in 1968 opgeheven en vervangen door havo en atheneum, spreek uit: Habiejès; zo langzamerhand moet je zulke oude begrippen verklaren). Het gebouw, thans appartementencomplex, lijkt op… een oude Habiejès; niets bijzonders. In mijn ogen, dan; voor de Hoeksche Waarders was het het summum van eilandelijke onafhankelijkheid; je hoefde niet meer naar Rotterdam om iets te leren. Ze waren er trots op; geen verhaal over het verleden van dit dorp zonder Habiejès. Op die school zaten de kinderen van de fabrieksdirecteuren. ‘Hij haalt hoge punten op de Habiejès, er zit een kop op die jongen, hij gaat vast zijn vader opvolgen in de fabriek.’
De Habiejès vormde het middelpunt van mijn gedachten in dat nare jaar halverwege mijn lagereschoolloopbaan waarover ik laatst schreef. Ik wilde bioloog worden (na bestuursrecht en mijnbouwkunde de laatste studie die ik thans zou kiezen) en daarvoor moest je minstens naar de Habiejès. Als ik weer eens een één had gescoord voor een taal- of rekenwerkje, zei ik altijd bestraffend tegen mezelf: ‘die Habiejès, die kun je zo langzamerhand wel vergeten, Frans!’ Het kwam allemaal goed. Ik mocht een paar jaar later toch naar de Habiejès, die toen echter net was opgeheven. Zo zie je maar dat een mens zich vaak onnodig zorgen maakt, en over de verkeerde dingen; alles gaat uiteindelijk wel mis, maar vaak op een heel andere manier dan je verwacht had.
Aan de rand van het Laningpark staan scholiertjes op een gammele betonnen balk boven de sloot en beproeven met hun schoenen het wel zeer dunne ijslaagje. Een gebontmutste grijsaard met een fiets aan de hand roept: ‘Dat is levensgevaarlijk! Als je in dat ijskoude water… Van dat bruggetje af! Allemaal!’, maar ze luisteren niet en hij fietst maar door.
Het Laningpark, weide en bomen, kan me niet bekoren in de kou. Je bent het niet meer gewend. Velen zijn blij dat het nog echt kan vriezen in dit land. De poolkappen trekken dan weer wat bij; de zeespiegel daalt weer een paar millimeter en daarmee ook onze opwinding over de opwarming der aarde. Anderzijds: met deze kou moet je de kachel hoger opstoken en dat veroorzaakt weer extra uitstoot van CO2.
1975, ik herinner het me nog goed. Er zou een nieuwe ijstijd komen, dachten meteorologen en andere onheilsprofeten. Daar kwamen documentaires over, en boeken die goed verkochten. Dé bestseller over de nieuwe ijstijd werd geschreven door, een naam om nooit te vergeten, Nigel Calder. Kouder of Kolder, vul maar in.
Een lelijk vrijheidsbeeld, wat lego-achtig in nare, felle, nationale kleuren, staat in de vijver achter de Habiejès. Veel meer zegt me de graffiti-tekst in het dorp: ‘Span dat mos’. Met zo’n zin, correct maar toch onzinnig, zou je eens een hele dag moeten antwoorden op alle problemen en opinievragen die men je voorlegt. Wat denk je over de opwarming der aarde? ‘Span dat mos’. Of; ‘Zink weg!’
Wat moeten we in dit dorp kopen, van Ellie? Engels antiek, en wel op de statige Voorstraat. Bij Howarth koop je echt zilver met een echt certificaat van echtheid; bij Meijers sombere, donker getinte rommel-de-bommel.
Lunchen moet ik bij Het Oude Postkantoor in dezelfde straat. Dan zou ik wel de enige zijn. Hartje lunchuur zit er niemand in het oude etablissement achter een afstotelijke gevel. Je hebt van die gelegenheden, die roepen keihard: ‘HIER NIET, NIET HIER!’ naar de voorbijganger. Ook het menu achter de ramen kan me niet over de streep trekken. ‘Doe maar gewoon, doe mij maar een T-bone’. Nee, die lekkernij en die aankondiging zijn mij wat al te carnivoor.
De andere gelegenheid, besproken door Brik, ’t Kookhuys bij de jachthaven, is pas open om halfvijf en ik ben niet van plan, nog acht keer die wandeling te doen voordat het zo laat is. Ik heb het echt helemaal gehad met dat mens, met haar rare, oninteressante wandelingen. Maar mijn lunchkeuze was eigenlijk vooraf al bepaald. Vorig jaar op die chipkaartavond ben ik beland bij de Heeren van Beijerland, in een statig pand op de hoek van de dijk en de Voorstraat. Een bijzonder Café-restaurant, loop maar met me mee naar binnen!
In de eerste plaats is er de hotspot die op de menukaart staat aangekondigd. Dat is niet de Hoeksche variant van hutspot, nee, dit hele restaurant is een hot spot voor waaijfaaij Internet en je kunt hier gratis draadloos internetten, als je tenminste je notebook bij je hebt met een voorziening daarvoor. Echt een zakencafé, dit. Al een jaar of 400 ontmoeten zakenlieden elkaar hier, schat ik. Ik zie dan ook veel mensen uit die categorie, die negotie doen, met de stukken (offerten, akten, contracten, vergader-) op tafel, en tegenwoordig ook de laptop (maar nooit: het mes).
In de tweede plaats de drie Heeren zelf. Zij kennen elkaar al van de Habiejès, zaten hier al te confereren toen dit pand nog Hotel Barona heette en dat trammetje nog reed. Na omzwervingen over heel de wereld kwamen ze een paar jaar geleden terug naar Oud Beijerland, kochten het vervallen Barona en herdoopten het: De Heeren van Beijerland. Die Heeren moeten inmiddels wel tegen de negentig lopen, maar het verhaal is vast een symbolisch op te vatten legende, die over een eeuw wel in de kronieken zal staan voor waar.
In de derde plaats de klantenbinding. De clientèle vormt hier een hechte gemeenschap, samengebonden door een website die er wezen mag en door een heus kwartaalblad dat op de tap te grijp ligt. Er staan interviews in met personeelsleden en vaste klanten. Er worden voor de habitués ook allerlei culturele activiteiten georganiseerd – boerengolftoernooien en excursies naar bezienswaardige bierfabrieken. Maar ook de vreemdeling, afkomstig van over vele rivieren, wordt er als goede vriend behandeld. En het eten, laat ik dat niet vergeten, is er nog verteerbaar ook.
Zó doe je dat: een klantenkring opbouwen. Het werkt; het zit hier altijd gezellig vol. Dit eetcafé vormt het absolute middelpunt van de Hoeksche Waard. Sla je het over, zoals Brik heeft gedaan, dan mis de kwintessens van dit eiland.
Verder naar Heinenoord, het dorp van de tunnel. Op de Bierkade achter de Heeren pak ik bus 161. Deze rijdt als enige niet over de busbaan, maar over een smalle dijk een halve kilometer ten noorden ervan.We komen door Goidschalxoord, ook een naam die je niet gauw vergeet als je hem eenmaal gelezen hebt. Mijn medepassagiers zijn brugklassertjes waarvan er een salmiak eet uit een literpot. Zijn vriendje zegt iets leuks; hij lacht en blaast in de pot. De salmiak zit tot in zijn haar. Daar lachen de anderen dan weer om.
Heinenoord ligt iets verder langs de dijk. Hoe rustig een tweeverdienerswijkje kan zijn, in de middag. Een landelijk dorpje in de winterkou; op de dijk langs de Oude Maas grazen schapen. Je zit hier slechts tweeduizend passen van de grootstad; de VINEX-wijk Carnisselande waarover ik twee jaar geleden schreef. Wel zit dat water ertussen, dat alles anders maakt. Een eiland is (je merkt het meteen als je voet aan land zet), een eiland is… Jezus, ja, God, hoe omschrijf je dat nou… ánders, een eiland is anders, dat is het juiste woord.
Rond het kerkje staat de klok al vijf eeuwen stil. Het kerkje zelf doet dat niet. Het zakt langzaam scheef. Elk jaar slaat de toren wel een paar millimeter verder uit het lood. Heinenoorders gaan er prat op dat hij inmiddels schever staat dan die van Pisa.
Het 18e-eeuwse ambachtsherenhuis Hof van Assendelft huisvest tegenwoordig een streekmuseum. Dat wil ik zien, gedurende de rest van het uur totdat de volgende bus komt. Ik ruk aan zo´n grote trekbel. Er gebeurt niets, hoewel het museum volgens het bordje toch open is. Driftig klepel ik opnieuw; binnen weerklinkt een hels gebeier. Juist op dat moment sloft een hoogbejaarde heer nader, met stil verwijt op zijn gelaat. De ambachtsheer misschien, vergrijsd in zijn functie, en hier overeeuwd? Nee, het museum wordt gedreven door reeds lang gepensioneerde bejaarde vrijwilligers en hij is er een van. Er lopen er een stuk of vijf rond en dat allemaal voor mij; ik ben vanmiddag de enige bezoeker.
Ik bekijk de stijlkamers die niet veel stijl verraden, maar des te meer voorwerpen herbergen uit de handvol eeuwen waaruit de geschiedenis van de Hoeksche Waard bestaat. Best aardig allemaal, hoor; een bonte collectie. Maar alleen de uitbijters herinner ik me nog goed, als ik dit schrijf. Er is een belastingspel uit 1814, een voorloper van Monopoly, verzonnen door een cynische belastinghater. Degene die het lot trok van boer, moest altijd betalen, en de anderen, de burgemeester, de notaris, de Heeren kortom, mochten altijd ontvangen. Grappig. En er is een lelijk olieverfschilderij van de opening van de Heinenoordtunnel in 1969, dat raar afsteekt tegen de portretten van voorname Hoeksche Waardenaren.
In de keuken stoot ik ongenadig mijn hoofd aan een houten deurlijst, ontworpen voor een korter tijdperk. Daar een van de heertjes dit ziet, doe ik net of er niets aan de hand is, en verbijt de pijn. In de volgende zaal maak ik bijna een doodsmak over een kleedje op een gladde vloer. Vervolgens stort ik net niet een steile trap af. Kom ik hier heel vandaan?
Het museum hangt vol met bordjes VERBODEN TE FOTOGRAFEREN, met een grappig plaatje erbij van een fotograferende man die met zijn kont een vaas omstoot. In een puberale opwelling fotografeer ik zo’n bordje om het pontificaal op mijn site te kunnen zetten. Dat vind ik zelf toch al te bar, dus ik vertrek nu maar (de foto is mislukt, en het uur is trouwens vol).
Een dikke kilometer buiten de dorpskom van Heinenoord is het gelijknamige busstation. De architect ervan is echt tot de bodem gegaan van zijn kunnen. Maar een trein- en tramloze streek verdient toch een beter OV-knooppunt dan deze tochtige hangar. Alle bussen van de Hoeksche Waard stoppen hier, behalve de sneldiensten. Gelukkig sluit vrijwel alles aan op vrijwel alles, en hoef je dus zelden lang te wachten. Je zult hier toch een bus missen en hier 58 minuten op de tocht moeten blijven staan…
Ik pak bus 166 naar Dordrecht. De reis voert via Blaaksedijk, Puttershoek, Maasdam en ’s-Gravendeel. Een mooie rit, door al die dorpen en langs al die dingen die niet thuishoren in dit landschap, maar er toch niet uit weg te denken zijn, zoals die massieve – inmiddels gesloten – suikerfabriek bij Puttershoek.
Je hebt tegenwoordig die irritante reclame op de radio. ‘BOUW NEDERLAND NIET VOL’, brult dan een of andere malloot in je oor, dat je je lam schrikt achter je PC, telkens op het hele uur. Deze ethervervuiling wordt veroorzaakt door een milieuorganisatie die wil dat de ruimte ruimte blijft. Maar zeg nou zelf: wat heb je aan ruimte als je er alleen maar naar mag kijken? Net zo weinig als aan de ruimte die het onderzoeksterrein is der astronomen. Ruimte zonder meer is niets; ruimte is pas ruimte als zij onderbroken wordt. Hier in de Hoeksche Waard waardeer je juist de afwisseling, de ruimte tussen de dorpen; de dorpen tussen de ruimte. Ik krijg een steeds grotere hekel aan die milieurakkers; als ze in 1500 al hadden bestaan, was deze streek nog een moeras.
Zelfs aan die HSL-baan zullen ze hier wel wennen. Straks doorklieven die monsters met 300 kilometer/uur het eiland. Dat hoekje Hoeksche Waard leggen ze af in anderhalve minuut. Laat ik niet vergeten, als ik in 2009 (?) eindelijk in die TGV zit, even te letten op dit viaductje, waar ik nu met de bus onderdoor rijd.
Echt rustig zit je niet in een bus, als je reist met een OV-chipkaart. ‘Ik moet niet vergeten, uit te checken’, maalt het maar door je heen, ‘ik moet niet vergeten uit te checken’.
Vandaag ging het boven verwachting met die kaart. In alle vier de bussen die ik genomen heb, werkte de leesapparatuur goed. Dat was vorig jaar wel anders. Gek; ondanks mijn bedenkingen tegen het chipkaartsysteem overvalt me een misplaatst enthousiasme als het dan eens een keertje blijkt te wèrken.
Een enthousiasme dat thuis achter de PC dan weer een tikje verbleekt. Ik controleerde via de site van 9292 of me ook de correcte bedragen berekend waren voor de vier ritjes; 9292 is nog steeds de enige manier om achter de ritprijs te komen.
In groot-Rotterdam heeft men per 1 januari 2007, zonder er veel ruchtbaarheid aan te geven, het instaptarief verhoogd van 67 naar 70 cent. Het kilometertarief bleef echter gelijk: 11 cent.
De eerste rit, van Rotterdam Zuidplein naar Oud-Beijerland, die klopte. Bij de tweede rit, naar Heinenoord, kon ik dat niet controleren omdat mijn instaphalte Bierkade niet in de tabellen van 9292 staat. Voor de derde rit, van Heinenoord Dorp naar het busstation, heb ik tot mijn verbazing één cent teveel betaald en voor de vierde rit, naar het NS-station van Dordrecht, twee cent te weinig.
Hoe het kan, begrijp ik niet. Het is geen kwestie van een halte te veel of te weinig, want dan zou het verschil groter moeten zijn. Misschien doe ik het hele toertje nog een keer over. Het gaat me niet om die cent. Het gaat me erom, dat het weer eens niet klopt, dáár gaat het me om.
Frans Mensonides
2 februari 2007
Er geweest: 25 januari 2007, toen de winter op donderdag viel
En: Span dat mos!
Nogmaals: busstation Heinenoord
© Frans Mensonides, Leiden, 2007
In deze reeks zijn verschenen, ofwel zullen nog verschijnen:
Akersloot / De Woude - Beesd - Borne - Diever – Emmeloord - Heeg – Oisterwijk - Oud-Beijerland – Retranchement – Slochteren - Spakenburg / Bunschoten – Steyl / Baarlo.