LAATSTE
ZES AFLEVERINGEN
203. FEL-REALISTISCH, SURREALISTISCH,
HYPER-REALISTISCH: MUSEUM MORE IN GORSSEL (25/10/2015)
202. ONZE
SPREEKWOORDEN (1); OUD BOEKJE VOL
EXEMPELEN (18/10/2015)
201. HET
BESTE, HET ALLER-, ALLER-, ALLERBESTE uit 99 FHM'S
(26/04/2015)
200. AVOND- EN BREISCHOOL; HET
LEVEN VAN MIJN GROOTOUDERS GE-ILLUSTREERD (19/04/2015)
199. COEVORDEN:
MULTIS PERICULIS SUPERSUM (12/04/2015)
198. OOM
OTTO, EEN PAASVERHAAL (05/04/2015)
Mijn grootmoeder deed, wanneer ze tenminste niet
geveld was
door migraine, vrijwel alles op haar zenuwen, in een onnodig hoog
tempo. Als ze
dan na gedane arbeid hijgend en puffend neerzeeg in een luie stoel,
maakte ze
de bovenste knoop van haar blouse los om meer lucht te krijgen. En dan
zei ze
meestal, verontschuldigend bijna: ‘Ik móét even zitten. Ik heb een kop
als een
tuurhamer!’
Mijn oma drukte zich altijd op een
zeer originele manier
uit, en gebruikte spreekwoorden, zegswijzen en dooddoeners die ik nooit
uit de
mond van een ander gehoord heb – behalve dan van mijn moeder, die er
net als ik
mee was opgegroeid. Oma had ze weer van haar moeder, en zij misschien
wel weer
van de hare.
Het zijn familiestukken die ik
koester. Oma-ismen, noem ik
ze. Over sommige ligt het patina der eeuwen. De onderzoeker in mij
wilde wel
eens weten, waar ze vandaan kwamen. Die ‘kop als een tuurhamer’, was
dat ooit
een algemeen bekende zegswijze in de Nederlandse taal, of kwam hij uit
oma’s
eigen koker, of uit die van een van haar voormoeders? Wat is eigenlijk
een
tuurhamer??
De tuurhamer staat in geen enkel woordenboek, zelfs niet in het dikste ter wereld, het (via Internet doorzoekbare) Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT), hét gereedschap voor de neerlandicus. Wel heeft daarin de tuierhamer een plek gevonden; soms moet je even dóórzoeken. Een tuierhamer is zo’n grote, bolle, houten hamer waarmee je de palen van een hekwerk de grond in ramt. Als je zo’n ding voor je ziet, dringt de vergelijking zich op met een opgezet, door inspanning en / of emotie opgezwollen gelaat.
Soms moet je
ook even
doorgoogle’en. Uiteindelijk, zelfs na de eerste publicatie van dit
stukje, vond
ik de uitdrukking toch nog, zij het in een iets andere betekenis. Hij
staat op
de Veluwse taalwiezer, op de
Nedersaksische Wikipedia, geschreven in de Oost-Nederlandse
streektaal. Tien tegen één dat oma hem gehoord heeft bij haar
schoonouders in Apeldoorn.
Een zware regenbui noemde ze
ook altijd,
heel Nedersaksisch, een ‘schoer’.
Ik heb altijd gedacht dat een lakense
bril een speciale bril
was, gebruikt door staalmeesters om er weeffouten in laken mee op te
kunnen
sporen. Maar het is een ironische uitdrukking. Het is een bril met
laken in
plaats van glazen, waardoor je dus niets ziet.
Deze dan: ‘Je kon zijn gezicht wel
met de ellemaat
uitmeten’, over iemand met een chagrijnige lange tronie. Een ‘vrolijke
leeuwerik’ placht mijn oma zo’n zuursmoel ook nog te noemen, en die
woordcombinatie ben ik echt nergens tegengekomen in de gegeven
betekenis. Maar
de ellemaat wel. Dat was een stok met een lengte van een el (69 cm).
Hij werd
gebruikt door verkopers in stoffenwinkels, om stof af te meten die op
een rol
zat, en toentertijd per el verkocht werd.
Of dus in overdrachtelijke zin, voor
hééél lange gezichten,
een veelvoud van 69 centimeter van kruin tot kin. Het WNT citeert onder
Ellemaat
uit de werken van de laat-18e-eeuwse schrijfsters Betje Wolff en Aagje
Deken:
‘Hy zei dit zo beroerd, en met een bakkes, dat men zo by de el zou
afmeeten’.
Over gezicht of bakkes gesproken: oma
noemde die spiegel van
de menselijke ziel soms: fieselemie (‘Kijk uit, anders val je op je
fieselemie!’). Ook dit woord, ongetwijfeld een verbastering van
fysionomie,
staat in de Van Dale.
‘Hij die niet beter weet, lacht om
zijn eigen leed’, was ook
zo’n spreekwoord van oma, gezegd van mensen die overdreven en gemaakt
schaterlachten om iets wat eigenlijk helemaal niet grappig was. Ik heb
er, net
als al die zegswijzen, op gegoogled. Maar ik vond alleen pagina’s van
mijn
eigen hand, waarop ik deze spreuk geciteerd had, met de mededeling
erbij dat
mijn grootmoeder dat altijd zei.
Een variant trof ik aan in
het ‘Spreekwoordenboek der
Nederlandsche taal’ (1858) van P.J. Harrebomée: ‘Die niet
beter en weet, die
lacht om een' scheet’. En ook: ‘Die lacht om een' scheet, Is zotter,
dan hij
weet’. Ik vind ‘eigen leed’ eigenlijk veel treffender en schrijnender
dan die
scheet, dus we houden dat eigen leed er maar in.
Harrebomée’s levenswerk is ook
elektronisch doorzoekbaar.
Het bundelt maar liefst 42.000 spreekwoorden, zegswijzen en bon mots,
met
vindplaatsen en soms overvloedige uitleg,
maar soms schaarse of helemaal geen uitleg. Het is
feitelijk meer een
citatenbijbel dan een spreekwoordenboek.
Maar de uitdrukking ‘Uitkijken en
dagen tellen’ is niet
terug te vinden onder dit 42.000-tal; evenmin als bij F.A. Stoett, een andere
spreekwoordenverzamelaar. ‘Je moet goed uitkijken’, zei oma nooit;
alleen: ‘Uitkijken
en dagen tellen!’
Ik heb om een of andere reden altijd het vermoeden gehad dat
die zegswijze zijn oorsprong vond in ouderwetse, onbetrouwbare methoden
van
geboortebeperking. Uitkijken zou dan slaan op: oppassen, coïtus
interruptus,
voor het zingen de kerk uit. En dagen tellen zou dan te maken hebben
met
periodieke onthouding.
Een aardige theorie, al zeg ik het
zelf. Maar ik vond via
Google een paar citaten die duiden op: rondkomen van een krap budget.
Uitkijken
en dagen tellen is blijkbaar vooral het chapiter voor mensen die aan
het eind
van hun salaris of uitkering nog een stuk maand overhouden.
Helemaal geen spoor was te vinden van
een ander oma-isme:
‘Staan te kijken waar de wind vandaan komt’. Dat zei ze van mensen die
zomaar
in lediggang wat voor zich uit stonden te staren, iets waar ze zelf
nooit op te
betrappen was.
Je was vaak gauw klaar met oma. Als
je zeurde dat je je eten
niet lekker vond, dan was het: ‘Kind, zet het maar zeven voet van je,
dan deert
je de lucht niet’. Bij Harrebomée vind je onder 'Reuk' een variant.
Oma gebruikte twee synoniemen voor vingers. Als
je ergens aanzat, waar
je niet aan mocht zitten, waren het je ‘vurige nagels’. En als je er je
eten
mee hanteerde, in plaats van met vork, mes en lepel: je ‘tien geboden’.
Die
uitdrukkingen staan nog in de boeken, al hoor je ze nooit meer.
Als ik zelf kinderen of neefjes /
nichtjes zou hebben, zou
ik al oma’s gezegdes doorgegeven hebben aan de volgende generatie. Maar
die heb
ik niet, dus schreef ik dit stukje om ze voort te laten leven.
FHM
1 november 2015
PS: net toen ik dit stukje op
Internet gezet had, schoten me
nog twee aardige oma-ismen te binnen. Ik krabbel ze nog even vlug in de
marge
van dit A4-tje. Over gekreukeld textiel of verfomfaaide kleding zei
zij, met
veel gevoel voor alliteratie en assonantie, en plastisch als altijd:
‘Het lijkt
wel of het uit een hond z’n kont komt’. En als ik als kind wel eens
diep in
gedachten zat verzonken: ‘Jij peinst zeker over hoe je kindskinderen
aan de
kost moeten komen’. Dat vond ik zo’n absurde gedachte dat die me meteen
verzoende met elke willekeurige zwarigheid waarover ik me ook maar
zorgen zat
te maken.
FHM
© Frans Mensonides, Leiden, 2015.