LAATSTE
ZES AFLEVERINGEN
201. HET
BESTE, HET ALLER-, ALLER-, ALLERBESTE uit 99 FHM'S
(26/04/2015)
200. AVOND- EN BREISCHOOL; HET
LEVEN VAN MIJN GROOTOUDERS GE-ILLUSTREERD (19/04/2015)
199. COEVORDEN:
MULTIS PERICULIS SUPERSUM (12/04/2015)
198. OOM
OTTO, EEN PAASVERHAAL (05/04/2015)
197. 'THIS IS NOT A CHICKEN';
UNIVERSELE KIP IN SITTARDS MUSEUM (29/03.2015)
196. JAREN MET JANUVIA, OF: DE
FARMACEUTISCHE MAFFIA (22/03/2015)
Die zolder van mij is een ware schatkamer. Nee, de muntenschat die mijn schaapjes op het droge zou helpen, heb ik er (nog) niet aangetroffen. Ik heb ook geen enkele aanwijzing dat die er zou liggen. Maar zaken met louter emotionele waarde liggen er voor het opscheppen. Ik schreef al eens over mijn grootmoeders Hongerwinterdagboek en mijn moeders vakantieplakboek dat op die zolder tevoorschijn kwam.
Ik woon ruim een halve eeuw in dit huis, maar er ligt rotzooi van bijna een hele; zelfs nog het nodige uit de respectieve ouderlijke huizen van mijn vader en moeder. Veel van die spullen moeten een keer of drie, vier verhuisd zijn.
Laatst dolf ik weer een pareltje op uit mijn patrimonium, mijn vaderlijk erfdeel. Het was een klein boekje, getiteld: ‘Onze spreekwoorden’ door J. Wijma. Dit was de 12e druk van een blijkbaar populair boekwerk, verschenen in 1896 bij uitgever S.E. van Nooten & Zoon uit Schoonhoven. Vermoedelijk heeft mijn vaders vader er les uit gekregen, en er misschien ook nog les uit gegeven, want hij was, net als mijn eigen vader, onderwijzer.
‘Onze spreekwoorden’ is een leesboek bestemd voor klas 3 en 4 (groep 5 en 6 in tegenwoordige termen) en bevat de uitleg van 35 spreekwoorden (en ook zegswijzen; daartussen bestaat volgens tegenwoordige opvattingen een subtiel onderscheid, helder uitgelegd op deze pagina van Onze Taal). Elk spreekwoord wordt verklaard aan de hand van een soms aardig en soms wel erg oubollig en moralistisch verhaaltje.
‘Haastige spoed is zelden goed’ bijvoorbeeld aan de hand van een keukenmeid die haar werk afraffelt om om zes uur klaar te zijn; ze wil graag met een paar vriendinnen naar de kermis. In de haast gaat er steeds iets mis, waardoor ze nog meer tijd kwijt is dan anders. Dat alles natuurlijk tot hoofdschudden van haar ‘mevrouw’. Ten slotte komt ze ten val, blesseert ze haar arm en moet de heelmeester er aan te pas komen. En: ‘Dien avond zag men Antje niet op de kermis.’
Of: ‘Het kieken wil wijzer wezen dan de hen’. Een loopjongen die pas in dienst is bij een nieuwe baas, moet een pakketje wegbrengen bij een landgoed op een paar uur gaans. Zijn patroon bindt hem op het hart, niet af te snijden door het bos. Daar zal hij ongetwijfeld verdwalen; hij kent de weg nog niet goed in de streek. De plot van het verhaal laat zich raden: hij loopt toch het bos in en verdwaalt hopeloos.
Een arme donder die in lompen loopt, maar daaronder een gouden hart heeft kloppen, dient als adstructie van het spreekwoord ‘De kleederen maken den man NIET’; Wijma vindt van niet. Want over een rijk, buitengewoon verwaand jongmens, die een hit heeft, oordeelt hij: ‘Het zijn sterke beenen die de weelde kunnen dragen’. Dat heb je tegenwoordig ook nog wel bij artiesten die regelmatig in de top-40 staan. Maar een ‘hit’ was toen: een klein rijpaardje, en lang niet iedere jongen bezat een eigen paard.
Ik heb met dit boekje op schoot een avond aangenaam zitten zwijmelen in oude tijden. Nog oudere tijden dan 1896, begon me op een gegeven moment op te vallen. Op het einde van de IJzeren Eeuw waren treinen, vélocipèdes, automobielen, fabrieken, stoommachines, -gemalen en -boten al lang gemeengoed. Maar niets van dergelijke zaken in de Wijma.
Voor de 2e van die 12 drukken schreef hij nog een voorwoord. Daarna niet meer. Het boekje zal decennium na decennium ongewijzigd zijn herdrukt en drie, vier generaties leerlingen gesticht hebben. Ik vond in de catalogus van de Koninklijke Bibliotheek een 6e druk uit 1866. De eerste druk zou dan zo ongeveer uit de jaren 30 van de 19e eeuw kunnen dateren.
Maar wat doet dat ertoe? Die spreekwoorden zijn zo goed als onveranderlijk. De meeste in de Nederlandse taalschat dateren al van ver voordat er überhaupt zoiets als de Nederlandse taal bestond; vaak zelfs van voor het begin van de jaartelling. Het Oude Testament is er een even rijk bron van als de klassieke Romeinse literatuur. ‘Het venijn zit in de staart’ bijvoorbeeld, en ‘Geld stinkt niet’, dat zeiden de oude Romeinen al.
En ook de wijsheden die er in spreekwoorden opgesloten liggen, hebben vrijwel eeuwigheidswaarde. Neem de klungel anno heden die zijn harde schijf ziet crashen, zijn hele hebben en houwen aan documenten, adressen, foto’s, video’s van zijn kinderen, administratie… kwijt is, en daarna pas gaat nadenken over een backup in de cloud. ‘Tja, hij is vaak genoeg gewaarschuwd. Als het kalf verdronken is, dempt met de put’.
Wonderlijk daarom, dat spreekwoorden ‘uit’ aan het raken zijn. Kinderen horen ze nog slechts zelden van hun ouders, en leren ze ook nauwelijks meer op school. De opvolger van de Wijma bestaat niet. Het spreekwoord is ten dode opgeschreven.
Ik sprak er eens in de trein, in dit verhaal, een Marokkaan over, die ze zat te leren uit een beduimeld pocketboekje, en zich afvroeg, waarom de jeugd ze niet meer wilde kennen. Ik schreef: ‘Spreekwoorden zijn geworteld in de statische maatschappij van weleer, waar de decennia voortgleden en de generaties elkaar opvolgden zonder dat er veel wezenlijks veranderde. In zo’n maatschappij moeten de jongen piepen zoals de ouden zongen. Maar tegenwoordig snappen kinderen van 8 meer van de digitale wereld waarin we terecht zijn gekomen, dan hun grootouders van 68. Waarom zouden ze al die oudbakken oubolligheden dan nog overnemen van de oudere generaties?’
OK, goed, prima, goed gezegd; ik sta nog helemaal achter deze woorden. Maar ze stroken niet erg met de eeuwige wijsheden die ik daarnet nog constateerde in onze halfvergeten spreekwoordenschat. Dus kortom: ik weet niet erg wat ik met dit verschijnsel aanmoet, en al helemaal niet of ik het moet toejuichen of betreuren (alsof dat enig verschil zou maken).
In ieder geval in een volgende aflevering wat in onbruik geraakte spreekwoorden en gezegdes die ik vaak heb gehoord uit de mond van mijn oma; oma-ismen noem ik ze wel.
FHM
18 oktober 2015
P.S.: dit is voor de trouwe lezer van de Thuispagina van Frans Mensonides
een langverbeide dag: de rubriek-voor-de-donkere-maanden ‘FHM’s
A-viertjes’ gaat weer van start. Voor de nieuwe adepten van mijn site,
die er deze zomer hopelijk weer zijn bijgekomen, licht ik nog even toe,
hoe deze rubriek in elkaar zit.
Hij heet FHM’s omdat FHM mijn initialen zijn, en A-viertjes, omdat de tekst van een aflevering moet passen op een vel van dat formaat, tweezijdig bedrukt in een niet al te groot lettertype. Foto’s, citaten, nota bene’s en post scripta als deze tellen daarbij niet mee; die worden geacht, er met een nietje als bijlage aangehecht te zijn.
Mijn rubriek is een bijna-naamgenoot van een ruktijdschrift voor hanige mannetjes, maar dat kan ik niet helpen, want ik ben eerder op de wereld verschenen dan dat blad. Een ‘FHM’s A-viertje’ kan in principe gaan over alles waarover het glossy FHM niet gaat.
Bepaalde rode draden, terugkomende onderwerpen zijn er wel ingeslopen in de loop der jaren. Ik citeer uit de jubileumaflevering, deel 201, waarmee ik de vorige, 6e, jaargang afsloot: mantelzorgperikelen; bezoeken aan steden en musea; taal, literatuur, literatuurgeschiedenis en gewone geschiedenis; werkellende; hoogbegaafdheid; sportbeoefening (waar ik uren naar kan kijken); autobio; wetenschap, geloof en andere diepgravende nonsens; gezondheid; popmuziek; actualiteit.
Dat de 7e jaargang de lezer wél moge bekomen, is de wens van
FHM
© Frans Mensonides, Leiden, 2015.