LAATSTE
ZES AFLEVERINGEN
199. COEVORDEN: MULTIS PERICULIS SUPERSUM (12/04/2015)
198. OOM
OTTO, EEN PAASVERHAAL (05/04/2015)
197. 'THIS IS NOT A CHICKEN';
UNIVERSELE KIP IN SITTARDS MUSEUM (29/03.2015)
196. JAREN MET JANUVIA, OF: DE
FARMACEUTISCHE MAFFIA (22/03/2015)
195. NAER
'T LEVEN; 'DE LATE REMBRANDT' IN HET RIJKSMUSEUM (15/03/2015)
194. WATERSCHAPSVERKIEZING
(08/03/2015)
Ik ben nog het verhaal schuldig over het schilderij ‘Avondschool
in Amsterdam’ (1924) van Cees Bolding, dat in mijn persoonlijke top-5 prijkte
van Museum Arnhem. Dat schilderij bracht me weer een ander in gedachten:
‘Breischool’ (1875) van Gerke Henkes, dat ik een paar jaar geleden zag in Museum
De Mesdag Collectie – niet te verwarren met Panorama Mesdag; een paar deftige
straten verderop in ‘t Haagje.
Het schilderij van Bolding deed me meteen denken aan mijn
grootvader. Volgende week, op Koningsdag, herdenk ik zijn 120e geboortedag. Opa
doorliep de Ambachtsschool in Apeldoorn en werkte een tijd als knecht bij zijn
vader, die aannemer was van timmerwerken. Maar hij had hogere ambities.
Architect wilde hij worden, minder niet.
Jarenlange avondstudie had hij ervoor over. Eerst aan de
Avondteekenschool voor Voortgezet Onderwijs in Apeldoorn; later bij
Architectura et Amicitia in Amsterdam.
Het zou me helemaal niet verbazen als uitgerekend deze Amsterdamse
avondschool door Bolding geportretteerd is; de schilder was zelf lid van Architectura
et Amicitia. Het is in ieder geval een school waar technisch getekend wordt.
Het schilderij geeft me een inkijkje in het leven van mijn grootvader, die zelden
of nooit iets over zijn verleden vertelde.
Jaren later, tijdens de Bezetting, was hij zelf nog een
poosje parttime-docent aan een avondschool in Leiden. Daar moest hij
‘opgeschoten jongens’, zoals dat toen heette, van een jaar of 17 de beginselen
van het technisch tekenen bijbrengen. Waarom hij dat bijbaantje had aangenomen,
weet ik niet. Misschien had hij gewoonweg het geld wel nodig, want de oorlog
was een slappe tijd voor architecten en zijn spaarduiten verdampten in die jaren
van schaarste snel door aankopen op de zwarte markt.
Dat leraarschap was niet bepaald zijn ‘ding’, te oordelen
naar verhalen van mijn oma en moeder die ik erover gehoord heb. Hij werd door
zijn leerlingen gepest. Die zaten de hele avond te keten, en gooiden gummetjes
in de potkachel, en dat soort aardigheden.
Na elke les-avond kwam mijn opa witheet thuis. ‘Snap je dat
nou, zulke grote lummels!’, klaagde hij zijn nood bij vrouw en dochter. ‘Dan
krijgen ze de kans om iets te leren waar ze hun hele verdere leven baat bij
hebben, en dan verpesten ze het voor zichzelf! Ja, er zitten er in elke klas
een paar bij, die echt iets willen opsteken. Daar doe je het dan nog voor. Maar
de rest…’
Op een avond kreeg hij een reprimande van de directeur, omdat
hij de hele klas de klas uit had gestuurd, behalve misschien die een à twee nijvere
werkmieren onder de leerlingen. De zondaars stonden nu rumoer te maken op de
gang en de rest van de lessen in het gebouw te verstoren.
Bij een andere gelegenheid kwam hij niet alleen witheet
thuis, maar ook nog met de flarden van een overhemd in de handen. Een van zijn
leerlingen, met wie hij een conflict had, had hem toegevoegd: ‘Kom jij maar
eens even mee naar buiten, ouwe zak, dan vechten we het wel even uit!’ Maar die
jongen had de kracht van mijn opa, een kleine, tengere man, schromelijk
onderschat.
De vader van die leerling kwam een dag later nog verhaal
halen, en schadevergoeding eisen voor het overhemd. Hij werd afgepoeierd, met
de raad, zijn telg eindelijk eens een beetje manieren bij te brengen; misschien
was het nog niet te laat.
Deze scene speelt in de jaren 40, en niet in ons eigen
tijdperk, dus waar blijf je dan met verhalen in de trant van: ‘Vroeger hadden
de mensen nog respect voor een leraar’. Na de oorlog heeft opa het baantje snel opgegeven.
Het andere schilderij, ‘Breischool’ van Gerke Henkes, doet
me denken aan een episode uit het leven van mijn grootmoeder. In Haarlem, het
moet geweest zijn in het schooljaar 1908 / 1909, bezocht zij zelf een
breischool. Ik heb het verhaal meerdere malen gehoord.
‘Ik had zes jaar lagere school achter de rug, op de
nonnenschool. Van een middelbare school, daarvan was geen sprake; daar gingen
alleen rijkeluiskinderen heen. Wij waren arm, mijn moeder moest de eindjes aan
elkaar knopen, en bovendien was ik “maar een meid”.
Nee, ik moest een jaar naar de breischool. Dat was MIJN opleiding.
Daar kreeg ik les van een strenge juffrouw, die zo aan de kost kwam. De hele dag,
van ’s morgens negen tot ’s avonds vijf, moest ik zitten op een soort krukje
zonder rugleuning. “Rechtop zitten; NIET tegen de muur leunen!”, ik hoor het
dat mens nog zeggen. Elke avond verrekte ik van de pijn in mijn rug.
Maar ik mocht soms wel brei- of verstelwerk wegbrengen naar
mensen die dat besteld hadden, meestal in de rijkere buurten. Dat was dan even
een verzetje. En als ik geluk had, dan kreeg ik een cent fooi. En op een dag
zei zo’n hele deftige mevrouw tegen me: “Wat een bleekneusje ben jij, arm kind!
Krijg jij thuis wel voldoende te eten? Eet je wel genoeg fruit?” En toen kreeg
ik van haar zo maar een sinaasappel! Ik had er nog nooit een gezien, laat
staan: geproefd. Hij smaakte als godenspijs!’
Een roerend verhaal, prachtig geïllustreerd door dat
schilderij van Henkes. Tot in detail, zelfs inclusief dat stoeltje. Zou ik dit
schilderij onthouden hebben, of zou het me zelfs maar opgevallen zijn in dat
museum, als ik dat verhaal van mijn oma nooit gehoord had?
FHM
19 april 2015
© Frans Mensonides, Leiden, 2015.