LAATSTE
ZES AFLEVERINGEN
227. DE THUISPAGINA 20 JAAR / DE THUISPAGINA
DIGITAAL ERFGOED (13/11/2016)
226. DAGBOEKSPION,
OF: MIJN GEBOORTE ALS HAPPY
ENDING (30/10/2016)
225. WIEGENHITS
1956 (16/10/2016)
224. 'VOOR
GOD & GELD' IN GENT / MARTEN
EN OOPJEN ZIJN EEN KOOPJE (02/10/2016)
223. HET OOR
EN DE GEKTE VAN VINCENT VAN GOGH
(04/09/2016)
222. HET
CIRCUS JEROEN BOSCH (2): DE TUIN DER LUSTEN (27/03.2016)
Links: kiekje van Israël Kiek, overgenomen uit de Spiekipedia; rechts de kiekjesviewer in Leiden (archieffoto 2010).
Wat is de overeenkomst, etymologisch gesproken, tussen de
woorden ´kieken´ (in de betekenis van een kiekje maken) en ‘spieken’?
Je zou denken dat ze allebei iets te maken hebben met
kijken. Een foto maken, zelfs al is het maar een kiekje, begint altijd
onvermijdelijk met kijken. En bij spieken op school liet je bij een proefwerk
je ogen glijden over het werk van je buurman, met het doel, tekst daaruit over
te schrijven op je eigen blaadje; afkijken, kortom. Of je keek stiekem op een
spiekbriefje. Ik deed dat zelf nooit, ik was er te schijterig voor. En het
lijkt me ook niet waarschijnlijk dat iemand ooit bij mij heeft afgekeken, alleen
al gezien mijn onleesbare handschrift.
Maar het fascinerende van etymologie is dat het bijna altijd
anders zit dan je gedacht had. Slechts één van de twee woorden heeft misschien vaag
iets te maken met kijken, en het andere helemaal niets. Nee, de overeenkomst
tussen ´kieken´ en ´spieken´ is dat beide woorden in de 19e eeuw ontstaan zijn
in Leiden en vandaaruit hun weg gevonden hebben door het hele Nederlandse
taalgebied en uiteindelijk naar de Dikke van Dale. Het woord ‘spieken’ is
ontstaan op de twee Leidse middelbare scholen waar ik zelf nooit gespiekt heb.
Hoe zit dat precies? Laten we beginnen met het kiekje. Tegen
alle verwachting in is dat een eponiem, een woord dat een persoonsnaam bevat, net
zoals: dieselmotor, voltage, kilowattuur, pasteuriseren, Balkenende-norm, Cruijffiaans,
marconist, spoonerisme en Sonjabakkeren; er zijn er nogal wat.
Israël Kiek (1811-1899) was een Leidse portretfotograaf. Hij
had zijn studio aan de Stationsweg of om de hoek op de Maresingel; daarover spreken
bronnen elkaar tegen. Zijn clientèle bestond voornamelijk uit corpsstudenten.
Die hadden de gewoonte, hem in het holst van de nacht uit zijn bed te bellen
voor een foto. En die brave borst deed dan maar weer open en slofte in
nachtgewaad naar zijn studioruimte; het was per slot van rekening zijn broodwinning.
Nou moest je in die tijd, als je je liet portretteren, minstens
10 seconden doodstil blijven zitten. En daar waren die doorgaans zwaar beschonken
boemelstudenten lang niet altijd meer toe in staat. Vandaar, dat die foto´s niet
allemaal ragscherp werden. Je had ook nog lolbroeken onder de studenten die
zich en profile lieten portretteren en dan halverwege de belichtingstijd het
hoofd ineens met een ruk omwendden. Dan stonden ze met twee hoofden op de foto.
Dolle pret, natuurlijk, en Kiek moest het allemaal maar slikken, voor een ongetwijfeld
karig belegde boterham.
Voor dit soort portretten, die op elke studentenkamer boven de
schoorsteen prijkten, kwam het woord ´kiekje´ in zwang, naar de maker.
Fascinerend hoe zo´n woord zich dan door het hele land verspreidt, in een tijd
dat er nog geen radio, televisie, laat staan Twitter bestond. Die Leidse
studenten kwamen uit alle delen van het land en namen het woord ´kiekje´ na hun
studietijd mee terug naar hun geboortestreek; zo moet het gegaan zijn.
Tegenwoordig, bijna 120 jaar naar Kieks dood, is ‘kiekje’ nog
steeds het woord voor een uit de losse pols geschoten snapshot, zo´n foto die
je graag opneemt in je (digitale) album maar niet hoeft in te sturen voor een
fotowedstrijd of -tentoonstelling. Kieks naam leeft voort, maar vast niet op de
manier waarop hij dat zelf gewenst had; het is maar goed, dat hij er geen weet meer
van heeft.
Nabij de hoek van de Stationsweg en de Maresingel staat nu
in een plantsoentje een kiekkast; wie bukt en door het toestel kijkt, ziet iets
wat ik niet ga verklappen.
Tot zover het kieken, en nu het spieken. Dat woord is zoals
gezegd, ontstaan op mijn eigen middelbare scholen, zo´n eeuw voordat ik zelf op
de leerlingenlijst stond. Ik zat zes jaar lang op het Stedelijk Gymnasium
Leiden en daarna, in de nadagen van een moeizame schoolloopbaan, nog elf weken
op de Rembrandt Openbare Scholengemeenschap, v/h de HBS.
En dat dan wel in andere gebouwen dan die waar de bakermat
van ´spieken´ lag. De HBS was in de 19e eeuw gevestigd aan de Pieterskerkgracht;
dat schoolgebouw is inmiddels gesloopt. Het Gymnasium zat aan de Doezastraat,
in een monumentaal pand dat in het recente verleden huisartsenlaboratorium was
en tegenwoordig onder andere nachtapotheek.
In beide scholen stond Carl Sicherer (1807-1886) voor de
klas, een Duitser die Duits gaf. Naast die dubbelbaan had hij ook nog tijd om
een hele boekenplank vol geleerdheid bijeen te pennen. Zonder te spieken, want
daaraan had hij een grote hekel. Dat zou tenminste opgemaakt kunnen worden uit
het feit dat hij, als hij een proefwerk gaf, regelmatig ´nicht spicken!´ door
de klas liet schallen. ´Spieken´ werd op de Leidse scholen al snel hét woord
voor fraude bij het maken van een proefwerk.
De rest van Nederland kende dat woord nog niet. Er waren
voor afkijken in verschillende delen van ons taalgebied verschillende woorden
in zwang: veelal: ‘smokkelen’, maar ook: ‘fielten’, ‘stechelen’ en ‘foetelen’. Maar
na korte tijd waren die woorden allemaal bijna vergeten, en sprak iedereen in
heel het land over ‘spieken’.
De verbreiding van dit woord is wat geheimzinniger dan in
het geval: ´kiekje´. Hoe verdrong ´spieken´ die misschien al eeuwen bestaande andere
woorden? Misschien snappen ze dat bij het Beerta-instituut, maar ik kan me er
geen voorstelling van maken.
Op beide scholen is me nooit verteld, zelfs niet tijdens
Nederlandse les, dat spieken daar is uitgevonden (het woord dan; het
verschijnsel bestond al veel langer). Mijn leraar Frans op het Gymnasium placht
het cijfer -1 toe te kennen aan een leerling die op spieken betrapt was. ´Een 1
voor de moeite en een min voor de minachting´, zei hij dan. En zijn vrouwelijke
collega krijste tijdens schriftelijke overhoringen soms ineens ´Niet spieken, g.v.d.!!´
door het lokaal. Ze vloekte altijd als een bootwerker - maar wel met een
charmant Frans accent. Maar ook zij wist misschien helemaal niet dat een van haar
collega´s uit de historie ´spieken´ in onze taal geïntroduceerd had.
Het Duitse ´spicken´ dat uit de mond van Sicherer kwam, kent
vanzelfsprekend ook zijn etymologische verklaringen. Sommige taalgeleerden zien
een verband met het Latijnse spicere
dat kijken betekent. Maar verrassenderwijze (ik zei het al: woordafleidkunde
verrast altijd) zien anderen een verwantschap met ‘spekken’.
Al in de 16e eeuw was ‘spicken’ het Duitse woord voor
plagiaat, het doorspekken (!) van je teksten met uitspraken van grotere
geesten, zonder bronvermelding. Ik heb dat verschijnsel een poosje
Diekstraaijen genoemd, een eponiem dat helaas geen algemene verbreiding heeft
gekend. En ik heb voor het samenstellen van dit stukje in ruime mate van deze
methode gebruik gemaakt; ik wilde helemaal in stijl blijven. Wie googlet op
´spieken´ vindt, naast dit artikeltje, de bronnen waaruit ik me al spiekend
gelaafd heb.
FHM
27 november 2016
© Frans Mensonides, Leiden, 2016.