LAATSTE
ZES AFLEVERINGEN
225. WIEGENHITS
1956 (16/10/2016)
224. 'VOOR
GOD & GELD' IN GENT / MARTEN
EN OOPJEN ZIJN EEN KOOPJE (02/10/2016)
223. HET OOR
EN DE GEKTE VAN VINCENT VAN GOGH
(04/09/2016)
222. HET
CIRCUS JEROEN BOSCH (2): DE TUIN DER LUSTEN (27/03.2016)
221. HET
CIRCUS JEROEN BOSCH (1): TIME SLOT
(13/03/2016)
220. 'LOPEND
BUFFET'; DE MYSTERIEUZE HYPALLAGE
(06/03/2016)
Lia Lamberts en Hayo Mensonides; omstreeks 1948
Wat zou jij doen als je in de nalatenschap van je moeder een
dagboek vond uit haar jeugd? Dat
overkwam mij vorig jaar, toen ik na het overlijden van moeder oude paperassen aan
het uitzoeken was. Ik heb er al vaker over geschreven: mijn befaamde
rommelzolder met bijna een eeuw aan spullen, ook nog uit de ouderlijke huizen
van mijn ouders.
Haar dagboek bestaat uit 5 dikke cahiers en beslaat de jaren
1945, toen zij in de eindexamenklas zat van de HBS, tot en met 1956. Ze hield
het dagboek maar bij vlagen bij; soms maanden of zelfs jarenlang niet. De
laatste dagboeknotitie dateert van 13 november 1956, ruim een week na mijn
geboorte.
Je kunt met zo dagboek globaal gezien drie dingen doen - een
vierde oplossing zie ik zo gauw niet - die je geen van drieën een echt goed
gevoel geven.
1. Je kunt het ongelezen weggooien. Maar dat doe je niet met
een pennenvrucht waar je moeder haar ziel en zaligheid in heeft gelegd.
2. Je kunt doen alsof je het niet gezien hebt, het
terugleggen waar het lag en het vergeten. Maar dat is zoŽn halfslachtige schijnoplossing
waarmee je het probleem alleen maar voor je uitschuift. Want over een jaar of 5
à 10 vind je dat vergeten dagboek bij een nieuwe opruimingsactie opnieuw en dan
sta je weer voor precies dezelfde keuze.
3. Je kunt het gaan lezen. Maar dat voelt als spionage,
zelfs ten opzichte van iemand die niet meer in het land der levenden is.
Bovendien weet je niet, wat voor afschuwelijke
familiegeheimen je zult ontdekken, verschrikkelijke zaken die ze je uit
schaamte of uit piëteit met je gevoelens nooit verteld hebben. Je moet er toch
niet aan denken dat je er op die manier bijvoorbeeld achter komt dat je vader
in de gevangenis heeft gezeten voor een roofoverval, je grootouders zwaar fout
waren in de oorlog of dat je zelf een buitenechtelijk kind of een vondeling
bent.
ZoŽn geheim staat er in mijn moeders dagboek gelukkig niet; over veel van wat ik las, heb ik haar wel eens horen vertellen.
Waaruit meteen blijkt dat ik gekozen heb voor de derde mogelijkheid, het te
lezen. Wat ik natuurlijk al deed toen ik het eerste schrift opensloeg, want pas
daarna kon ik constateren dat het een dagboek was. Dan is de spionagedaad in
wezen al gepleegd, en kun je de rest ook net zo goed lezen. Bovendien was het,
gezien het feit dat het eindigde met mijn geboorte, toch min of meer voor mij
bestemd, nietwaar? Er staat weliswaar
geen opdracht aan mijn persoon in, maar mijn moeder schreef op die laatste
pagina wel hoe ontzettend blij ze met me was.
Ik zal niets citeren uit het dagboek. Maar het bood me wel
een unieke inkijk in letterlijk mijn eigen roots; in de worstelingen voor het
zover was dat ik in de wieg lag.
Ik schreef vorig jaar al eens dat mijn ouders elkaar
ontmoet hebben op de Friese Kring in Deventer. Mijn moeder volgde in Deventer een
opleiding op ‘Rollecate’ en deelde een etage met een Friese vriendin. Die
troonde haar een keer mee naar een avond van die Fryske Kryte en daar ontmoette
zij mijn vader.
Op de avond van donderdag 10 juni 1948, een zoele zomerdag,
gingen zij aan de wandel richting Diepenveen voor een ernstig gesprek over hun
toekomst, op initiatief van mijn vader. Ze belandden in de avondschemering op het Driekwartierslaantje,
indertijd een bij Deventenaren bekende lovers
lane. En daar besloten ze toen, met elkaar verder te gaan en vaste verkering
te ŽnemenŽ.
Natuurlijk heb ik nagezocht waar dat laantje was. Ik heb het
gevonden ook; vorige week zaterdag heb ik er gefietst. Meer daarover
in mijn treinreisrubriek ŽBeminde zaterdagŽ.
Maar pasten ze nou echt wel bij elkaar? Tegenwoordig zou je een
poosje gaan hokken om daar achter te komen, maar dat deed je in 1948 niet.
Integendeel, mijn ouders werden meteen al gescheiden. Mijn moeder zou na de
zomervakantie terugkeren naar Leiden en weer bij haar ouders intrekken; die
etage was te duur. En mijn vader was juist geslaagd voor zijn eindexamen aan de
Kweekschool en kon op 1 juli, nog voor de zomervakantie, al beginnen op een basisschool
in Dijkerhoek, waar hij in de kost zou komen.
Enthousiast schreef mijn moeder aan haar ouders in Leiden
dat zij verkering had met Hayo, een onderwijzer; zij zou haar geliefde graag
binnenkort eens voor komen stellen.
Daarop ontving ze een zeer ijzig schrijven van haar vader,
dat ik vond in het dagboek; het zat met een verroeste paperclip aan een pagina vastgehecht.
Hij schreef dat hij Hayo (die hij nog nooit gezien had!) geen goede partij
vond. Een onderwijzer nota bene, waar dacht ze wel mee thuis te komen! Die
verdienden het zout in de pap niet; een man moest haar wel kunnen onderhouden!
Hij wilde hun relatie niet verbieden, zo ver wilde hij niet
gaan. Maar zo’n ‘kalverliefde’ (mijn ouders waren 19 en 20 jaar, toen deze
affaire speelde!), och, die zou wel snel overgaan als ze weer in Leiden woonde,
en daar kon ze toch voor de drommel wel iets beters krijgen!
Ik las die brief met kromme tenen en bijna groen van
plaatsvervangende schaamte. Dat mijn opa zoŽn verschrikkelijke hork kon zijn! Was
het werkelijk hij die die brief ondertekend had? Zo heb ik hem niet gekend.
Daar zat mijn moeder dan, terug bij haar ouders die haar liefde
niet begrepen, 150 kilometer van haar Hayo, op een rotschool waar zij
kooklessen ontving van een spook van een mens. De verhouding met haar ouders
was zeer gespannen.
Ze schreef een kort verhaal, dat ik uitgetypt vond in het
dagboek. Het ging over een saaie, lange laan in een nieuwbouwwijk, overal
dezelfde huizen, overal vitrages voor de ramen. Daar woonden suffe, duffe, in-burgerlijke
mensen. En de meest verschrikkelijke daarvan waren wel de heer en mevrouw de
Bruin. Zij een bitse matrone, hij een onopvallende grijze muis.
Het kostte mij niet veel fantasie, in die lange laan de De
Sitterlaan in Leiden te herkennen, waar zij toen woonde, en in meneer en
mevrouw de Bruin twee vileine karikaturen van haar ouders, mijn grootouders.
Mijn moeder bood het verhaal aan aan de redactie van
Libelle, tezamen met een paar andere stukken, geschreven onder een pen name: Lilac. Maar hoe kon zij nou
denken dat dit brave damesblad zo’n cynisch stukje zou plaatsen? Ik kom zelf
bijna in de verleiding; ik vond het verhaal erg komisch. Ik had het zelf wel kunnen
schrijven…
Niet minder komisch vond ik de opmerking in het dagboek dat zij haar
kinderen later echt heel anders zou opvoeden dan haar ouders haar hadden
gedaan. Toen ik zelf zo’n jaar of 18 was, vond ik op mijn beurt dat moeder mijn
leven grondig en onherstelbaar verpest had. Het was vast heel anders met me
gelopen, dacht ik toen, als mijn vader niet zo vroeg was overleden. Maar door
lezing van dat dagboek besefte ik pas, hoezeer ik een kind ben van mijn moeder.
Ik heb trouwens veel schrijvende voorzaten. ‘Lilac’ dus, met
literaire aspiraties waarvan ik tot voor kort helemaal niets wist. Mijn opa uit
Deventer, die ik nooit gekend heb, schreef toneelstukken, blijspelen over
gedwarsboomde liefdes die uiteindelijk toch een happy ending kenden.
Over mijn ouders had hij er ook wel een kunnen schrijven.
Maar het kwam uiteindelijk allemaal toch nog goed met hen; verliefd, verloofd,
getrouwd. Opa-Leiden legde zich erbij neer. Niets stond mijn geboorte meer in
de weg. Komende vrijdag is dat 60 jaar geleden. Als initialen kreeg ik mee:
FHM
30 oktober 2016
© Frans Mensonides, Leiden, 2016.