Klik voor grotere foto. Zwart: route
tram Utrecht - Zeist (1879-1949); rood: huidige
HOV-baan door de binnenstad.
Overgenomen van Wikipedia en zelf nog wat
aangevuld
‘Stichtse Lustwarande’ is sinds
de
18e eeuw de benaming van de
heuvelige, bosachtige landstreek ten zuidoosten van de stad Utrecht.
Deze rijk
met buitenplaatsen bestrooide groengordel loopt van De Bilt via
Zeist, Austerlitz
(waarvan ik onlangs nog zwoer, het nooit meer in mijn kolommen te
zullen
noemen), Driebergen, Doorn, Leersum en Amerongen naar Rhenen.
Deze streek was uiterst
populair bij
mensen met goedgevulde
geldkisten - hetzij geörven, hetzij door koopmanschap verworven - die
er graag
de zomers van hun leven doorbrachten. Tegenwoordig vormt de Lustwarande
nog steeds een aangenaam
wandelgebied;
waar anders dan in een warande wandel je zo lustig?
Deze zomer ga ik
warandewandelen. Ik
ben een kleine 60
kilometer van plan, verdeeld over een stuk of 6 (halve) dagmarsen, heb
4 of 5
musea en informatiecentra geselecteerd die ik zal binnenlopen, een
slordige
handvol landgoederen die ik ga bewandelen, een paar ‘follies’
(architectonische
grappen) die ik ga belachen, en een stuk of wat uitkijkpunten die ik ga
beklimmen,
want de heuveltoppen reiken hier tot duizelingwekkende hoogten.
Een stuk of vier afleveringen
van De digitale
reiziger ga ik eraan
besteden. Die stukken zijn geordend in volgorde van de weg
(hodologisch, zoals
ik dat noem), en niet chronologisch. Als één doorgaand geheel
gepresenteerde
wandelingen kunnen best op twee of meer dagen gemaakt zijn.
Daar dit nog steeds een site is
die
in principe over OV gaat,
is er in de eerste twee delen vooral aandacht voor het railvervoer van
verleden
en toekomst. Over het railvervoer van héden ben je in
de Stichtse Lustwarande trouwens heel snel
uitgepraat.
Het
vervoer op ijzeren wielen gaf in
de tweede helft van de
19e eeuw een flinke ‘boost’ (al was dat toen nog geen gangbaar woord)
aan de
ontwikkeling van de Warande. Twee keer per jaar laadden bemiddelde
kooplieden
uit Utrecht en Amsterdam hun hele hebben en houwen in verhuiskisten op
de
trein, in de lente op weg naar hun zomerresidentie en in de herfst
terug naar
de knusse stad. De rail voerde ook hun jaloerse logees aan en stelde de
heer
des huizes in staat, zo nu en dan eens een dag terug te keren naar de
stad, om zijn
zaakjes te regelen.
Je had, en hebt, de spoorlijn Utrecht
– Arnhem, en die naar
Rhenen. Je had, en hebt niet meer, de tramlijnen Utrecht – Zeist en
Amersfoort
– Zeist – Driebergen – Rhenen – Arnhem; de laatste even lang als
langzaam. En
je had, en hebt evenmin meer, het forenzenboemeltje Utrecht – Bilthoven
–
Zeist.
Die laatste komt de volgende keer aan de orde. Deze keer de tram Utrecht – De Bilt – Zeist, die in 1879 begon met havertractie, en in 1909 het peerd verruilde voor stroomdraad en stroomafnemer. In 1949 is de lijn opgeheven, hoewel hij ook in naoorlogse tijden nog de meest frequente en een van de drukste streektramlijnen van Nederland was.
De tramlijn was uitgevoerd in
normaalspoor en liep van
station Utrecht via de binnenstad naar de Biltstraat, om de stad te
verlaten
bij de Museumbrug. Dit eerste stuk van de lijn werd tot 1939 gedeeld
met de
tráámetsjies (zo zullen de Utrechtenaren dat ongetwijfeld hebben
uitgesproken)
van het stadsvervoerbedrijf GTU (Gemeentetram Utrecht). De lijn naar
Zeist
heeft verscheidene exploitanten gekend, waarvan de laatste de NBM
(Nederlandsche
Buurtspoorweg-Maatschappij) was.
Voorbij Utrecht ging het langs Fort
De Bilt naar het dorp
van die naam, waar de voornaamste straat ‘Dorpsstraat vanouds
Steenstraat’
heet. Een paar kilometer verder reed de tram het uitgestrekte
forenzendorp
Zeist binnen, en deed dat bij de villa Mooi Zeist, die er nog steeds
is, en nu
flex- en netwerkkantoor is. Via de Utrechtseweg zetten de trams
vervolgens koers
naar het centrum. Het eindpunt van de lijn lag bij station Zeist, aan
het einde
van de Slotlaan. Daar kon je overstappen op de boemeltrein via
Bilthoven naar
Utrecht en op de tram naar Amersfoort en Arnhem (zie dit verhaal uit
2005). Daar
was ook de tramremise. Tegenwoordig is die plek nog steeds een
OV-knooppunt;
het busstation van Zeist is er gevestigd.
In de elektrische periode, 40 jaar
lang, reed de tram met
wagentjes die niet veel langer waren dan dat Haarlems-Leidse
stadstrammetje,
waar ik laatst nog in zat. Maar de motorwagens hadden meestal wel een
sleep van
2 of 3 bijwagens achter zich aan. En in hun beste jaren reden ze met
een
frequentie van 8 per uur.
Reizigersstatistieken heb ik (nog)
niet kunnen vinden. Maar
de vervoerscijfers zullen die van de meeste Blauwe Tramlijnen
overtroffen
hebben. Over ‘De Blauwe’ uit mijn eigen streek zijn bibliotheken
volgeschreven,
maar de Zeister heeft slechts één serieus standaardwerk opgeleverd: A.
Steenmeijer, De Zeister tram. De elektrische
tram Utrecht-Zeist 1909-1949. Schoorl 1982. Daaruit heb ik
dankbaar geput
voor dit artikel.
Zeister
tram voor station Utrecht CS (1948)
Overgenomen van Stationsweb
(http://www.stationsweb.nl/)
Het valt niet mee om in het Utrecht
van tegenwoordig de plek
nog te vinden waar de tram uit Zeist keerde. In het boek van
Steenmeijer is
sprake van Hotel Terminus en de Moreelselaan, maar die zul je vergeefs
intoetsen
op je TomTom. Het moet ongeveer geweest zijn ter hoogte van het huidige
Stadsbusstation,
waar grauwe kantoormastodonten, spelonkige trappensystemen en duistere
traversen
staan te strijden om de architectuurprijs voor lelijkheid, vervreemding
en ontreddering.
Ook deze ellende uit de seventies
houdt gelukkig niet eeuwig
stand. Hard zijn ze bezig, zelfs op zondag, met de vernieuwing en
uitbreiding
van Utrecht Centraal. Als ik passeer, worden er net prefab-brandtrappen
ingevlogen door een hectometerhoge hijskraan; spectaculair werk!
Het plein voor Utrecht Centraal was
hét verkeersknooppunt
van Nederland, ook voor de vierwieler. Rijkswegen uit alle delen van
het koninkrijk
kwamen hier samen. Klaverblad Oudenrijn en dat soort voorzieningen om
het
doorgaand verkeer uit de stad te weren, waren nog niet aangelegd.
Een bedelaar bedelt de wachtenden op
het busstation een
bijdrage af voor zijn buskaartje. Maar ik adviseer hem te doen wat ik
zelf van
plan ben: een gezonde wandeling ondernemen.
De tram reed van hier de stad in,
richting Vredenburg, Lange
Viestraat, Potterstraat, Voorstraat en Biltstraat. Een route die even
sterk in
mijn voeten staat geprogrammeerd als die naar mijn lagere school.
Honderden
keren heb ik hem tijdens mijn studietijd afgelegd, althans tot aan de
Letterrenbibliotheek
(zie dit verhaal).
Ik been hier dan ook voort in een tempo alsof ik
nog op
tijd wil komen voor het hoorcollege. Lekker rustig nu, die stad, op
zondagmorgen.
In 1909 duurde het tramritje Utrecht
– Zeist - op de kop af
11 kilometer - een stijve drie kwartier. Ik vind het geen wonder, als
ik die
route door Utrecht bekijk, met die smalle straten en indertijd dat
drukke stadstramverkeer.
De tram naar Zeist stopte in de bebouwde kom op vrijwel elke straathoek
en
daarbuiten ook nog zo om de 500 à 600 meter; een halte of 25 op het
hele
traject. Maar het ging razend snel, vergeleken met de paardentram; het
was:
vooruitgang.
Nog steeds is dit een belangrijke
OV-ader. Een hele reeks
stads- en streeklijnen rijdt op dit traject. Sinds de opening van de
HOV-route
door de binnenstad in 2001, slaat de hele vloot echter voorbij de Neude
rechtsaf
naar het Janskerkhof en de Stadsschouwburg, om op de Biltstraat weer
tevoorschijn
te komen uit een zijstraat. Zo wordt de smalle Voorstraat ontlast, waar
nu
alleen nog GVU-lijn 8 rijdt.
Die HOV-route doet me aan de
populistische politicus Henk
Westbroek denken, die (bral, bral) die baan met de blote handen uit de
grond
wilde trekken. En Westbroek doet me weer denken aan Oostbroek, een van
de
landgoederen in de Stichtse Lustwarande, pal ten oosten van De Uithof.
Ik heb daar nog een korte periode,
twee mooie lenteweken,
gewerkt; in 2005 was dat. Nee, niet als tuinknecht, maar voor het
archiefbedrijfje met die louche directeur, waarover ik het wel eens
gehad heb.
In het koetshuis lag een archief dat geordend moest worden.
Werken op een heus landgoed, in een
deftig bouwwerk! En toch
lekker bereikbaar, want het lag op hooguit 500 meter van de eindhalte
van die
enorme dubbelgelede bussen.
Al jaren heb ik niets meer gehoord
van die archiefdirecteur.
Daar ik een vergevensgezind mens ben, hoop ik dat hij een in alle
opzichten aangename
oude dag doormaakt, van de gestolen pensioenpremie van zijn loonslaven.
Maar zou ik vernemen dat hij langzaam en onder ondraaglijke
pijnen
gecrepeerd
was, dan zou ik dat feit ook wel zonder professionele rouwbegeleiding
kunnen
verwerken.
De Letterenbibliotheek, eens paleis
van koning Lodewijk
Napoleon, is fraai gerenoveerd. Een
nieuwe fietsenstalling
is handig weggewerkt onder de grond, zonder de gevel te ontsieren.
Tegenwoordig
is de bibliotheek zelfs op zondag open. Door de ramen zie ik nijvere
studenten
op toetsenborden rammelen. In mijn tijd werd je er op zaterdagmiddag om
12:30 al
uitgebonjourd.
Wat een gelukkige uren heb ik hier
doorgebracht – met het
vergaren van kennis die me nou ook niet echt verder heeft geholpen in
mijn
verdere leven; nee, die illusie moet je niet hebben. Wat ik wel zeker
weet, is het
feit dat kinderdagverblijf Reinaerde, even verderop, een foute naam
heeft. Deze
keten van opvangcentra voor uiteenlopende hulpbehoevenden is genoemd
naar de
rossige vos uit Van den vos Reynaerde,
zoals blijkt uit hun logo. Maar dat beestje heette natuurlijk geen
Reynaerde;
die heette toch echt Reynaert. Reynaerde was de dativus, de derde
naamval, onder
invloed van ‘van’. Ik hoef die bibliotheek niet meer te betreden om dat
met
zekerheid te kunnen zeggen.
Verder langs de route van, inderdaad,
het stalen paard. Aan
het eind van de Biltstraat heb je het Oorsprongpark. Dit moet wel de
omphalos,
de navel van de wereld zijn. Hier vond de Oerknal plaats. Loop je er
rond, dan zal
je geest toch minstens wel terugkeren tot de Oorsprong aller dingen, de
Oerbron
van het Zijn. Of zo.
Niet alleen je oor maakt hier een
sprong; je hele Alles doet
dat. Je ervaart bewustzijnstoestanden waar zelfs de Maharishi niet van
dorst
dromen. De complete psalm Waarheen,
waarvoor? wordt hier beantwoord; al je twijfels weggenomen.
Daar wordt je
nou écht eens een keer wijzer van, in plaats van al die wijsheid uit
die bibliotheekboeken!
Zo zou het moeten zijn. De feiten
over de oorsprong van de
naam Oorsprongpark zijn vast heel prozaïsch, maar ik wil het deze keer
niet
weten. Het is geeneens een park, maar meer een redelijk groot plein met
statige
woningen eromheen (foto linksonder).
Ook een mysterieus verschijnsel bij
de spoorwegovergang over
het Maliebaanspoortje, dat al eeuwen niet meer gebruikt wordt voor
reizigersverkeer.
Als ik het nader, gaan de overwegbomen tegen alle verwachtingen in,
rinkelend
naar beneden en
passeert er een moderne SLT
vol passagiers. Dat kan eigenlijk helemaal niet. De foto die ik ervan
maak,
blijkt later natuurlijk mislukt; ik heb per ongeluk in mijn zenuwe mijn
duim
voor het lensje gehouden.
Een
lezer heeft de zaak opgehelderd: dit is de trein van Utrecht CS naar
het Maliebaanstation, voor bezoekers van het Spoorwegmuseum. Die rijdt
eerst richting Bilthoven, tot voorbij Blauwkapel, en steekt daarna
terug naar de Maliebaan. Vroeger reed hij de kortste weg via Lunetten,
maar de verbinding Lunetten - Maliebaan is afgesloten.
Verder een heel normale zondagmorgen
in het Utrechtse: de
fietspaden bevolkt met studenten met hockeysticks en met pelotons
fietsers met
zo’n brulaap voorop. Ik passeer het verzonken verkeersplein de
Berenkuil (en zie
even daarvóór een oorlogsmonument in de vorm van een beer; gek op beren
zijn ze
in deze buurt) en rond het Fort De Bilt aan de zuidkant.
De Utrechtse forten deden we in de zomer van 2007. Hier het stuk over Fort De Bilt. Wat ik toen nog niet wist, is dat die tram Utrecht – Zeist er ooit heeft gereden. Hij reed aanvankelijk om het fort heen, enkelsporig op een smalle autoweg die alle meanders van de fortgracht op de voet volgde. Nu loopt hier een landelijk weggetje, niet voor snelverkeer. Het maakt deel uit van het dichtbebloeide natuurpark Bloeyendael, waar door de weeks de provinciale ambtenaren hun lunchwandeling maken.
Geen wonder dat een rit naar Zeist
meer dan drie kwartier
duurde, met ook nog die slinger om dat fort heen. En geen wonder dat de
tram in
de loop van de jaren 20 zware concurrentie kreeg van de autobus. Er was
een
wildgroei aan busmaatschappijen, waarvan er één luisterde naar het
aardige aptoniem
Wielemaker en Karreman.
Puur wildwest was het. De tram
beconcurreerden ze op de
meest voor de hand liggende manier: door hetzelfde traject af te
leggen, maar
dan twee minuten eerder, zodat ze alle klanten bij de haltes konden
wegpikken.
Retourtjes waren op die bussen niet
verkrijgbaar. Geen
enkele garantie bestond er dat de bus die je ’s morgens héén had
gebracht, je
’s avonds ook weer mee terug zou nemen. Hun rit eindigde wel eens in
een
greppel. Maar meestal kregen ze ergens halverwege de dag een aanrijding
of panne.
Chauffeurs hadden de instructie, de bus in dat geval indien mogelijk
achter te
laten op de trambaan.
De exploitanten van de
busmaatschappijen waren een vaste
klant in de rechtszaal. Een keer gebood de magistraat zelfs
inbeslagname en verschroten
van het corpus
delicti: de bus.
Langzamerhand kwamen er betere
concessieregelingen voor het
OV. De tram Utrecht-Zeist probeerde intussen zijn concurrentiepositie
te
verbeteren met een hogere gemiddelde rijsnelheid. Enkelsporige
trajecten werden
verdubbeld, de route door het fort werd rechtgetrokken.
Echt zoden aan de dijk zette de
introductie in 1929 van de
Versnelde Tram. Die reed non stop van de laatste halte in de bebouwde
kom van
Utrecht, Museumbrug, naar de eerste in Zeist, Sanatoriumlaan. Heel De
Bilt werd
dus overgeslagen. De rijtijd zakte daardoor naar ongeveer een half uur.
Er
reden in de spits acht trams per uur per richting, zoals gezegd. Elk
kwartier
vertrok er een Versnelde Tram van het beginpunt, op de voet gevolgd
door een
langzame, die overal stopte.
Er rent een man in trainingspak langs
me heen die al hollend
op een stopwatch kijkt; is hij nog op tijd voor de bus? Op de
Utrechtseweg
richting De Bilt krijg ik de indruk dat de bussen Utrecht – Zeist en
verder, nog steeds om het hardst aan het rijden zijn. Soms lijkt het of
Wielemaker en Karreman nog
steeds de
concessie hebben, in plaats van Connexxion. Er liggen busbanen, de
verre
opvolgers van de tramrails. Hier rijden lijnen 50, 52, 53 en 74, die
allen een
stuk van Zeist bedienen. In de spits zie je hier 18 bussen per uur per
richting;
op zondag altijd nog 8.
Er wordt hier gewerkt aan de weg.
Daarbij is laatst nog een
stuk van de oude trambaan onder het asfalt vandaan gekomen (zie dit artikel)
Het Van Boetzelaerpark levert een
doorkijkje op de meest
westelijke van de bijna honderd buitenplaatsen in de Lustwarande. En
een
doorkijkje op de geschiedenis van de streek. Dat landhuis is Sandwijck,
aan de
overkant van de straatweg, indertijd in het bezit van ene Baron van
Boetzelaer.
Hij schonk zijn overtuin rond 1930 aan de gemeente. Werklozen mochten
er
vervolgens een park van maken, ik denk in ruil voor een extra korst
brood bij de
schaft en een stroef genadeknikje van de baron, bij inspecties.
Ik bereik de Dorpsstraat VO
Steenstraat; VO staat dus voor
VanOuds; een rare afkorting. De tram reed hier en het is ook echt zo’n
dorpse
tramstraat, met bomen aan weerszijden. Hij lijkt wel wat op de
Voorstraat in
Noordwijk-Binnen. De tram knarsend en langzaam schommelend langs de
gevels; je
ziet het gewoon voor je. De Dorpsstraat vanouds Steenstraat vormt niet
het
winkelhart van De Bilt. Dat is de Hessenweg, een tikje meet naar het
noorden.
Alleen de koffieshop is open, hier op
de Dorpsstraat VO
Steenstraat. Een man met een petje komt verneveld naar buiten, en stapt
met
pretlichtjes in de ogen in zijn auto, teneinde aan het verkeer deel te
nemen.
Ik heb uit terechte voorzorg maar
proviand meegenomen en
nuttig dat op een bankje rond een boom, aan de voet van de blokkerige
flat die
staat te detoneren met de dorpsomgeving en die je altijd ziet als een
van die
jakkerende bussen stopt bij de halte Tunneltje de Bilt. Me nooit
afgevraagd wat
daarachter is. Nu weet ik het.
Tientallen fietspelotons paraderen
langs. Plus een solitaire
fietser die echter wordt gegangmaakt, ganggemaakt door zijn vriendin
die op een
scooter zit. Zo zul je vast veel harder gaan, fietsend in de
benzinedampen.
Klop-a-klop-a-klop: dan eindelijk wezens voor wie het allemaal niet zo
hard
hoeft; een groepje ruiters op paarden die blij zijn dat zij geen trams
meer
hoeven te trekken.
De Zeister tram zal doordeweeks, door
het jaar heen
ongetwijfeld het publiek gehad hebben dat alle intercommunale trams
vulde, in
het interbellum: forenzen, studenten, scholieren, zakenlieden en
bemiddelde
mevrouwen, op weg naar de grote stad. Maar uit de verhalen over deze
tram komt
altijd een heel ander aspect naar voren. Utrechtenaren herinneren zich
vooral
de uitjes. Op mooie zon- en feestdagen trok heel Utrecht met deze tram
naar
buiten, naar de bossen, parken en landgoederen.
Je hebt hier enorme lappen landgoed,
zo’n kleine 10 km2
tussen De Bilt, Bilthoven en Zeist: Houdringe, Noord Houdringe,
Beerschoten en
het Panbos. Op een zonnige zondag, tweede Pinksterdag of Hemelvaartsdag
trok de
NBM alle verloven in. Er kwamen zoveel mogelijk trams op de baan;
voortrams en
volgtrams bovenop de reguliere zondagsdienstregeling.
Toch zwol het aantal wachtenden bij de haltes bij valavond aan tot honderden en honderden. Dat ging natuurlijk heel gedisciplineerd, er werd niet voorgedrongen en er werd niemand gemolesteerd of in elkaar geslagen, want zo waren de mensen toen nog niet.
Het moet in die tijd wel een drukte
van belang geweest zijn
op die landgoederen, met die duizenden door de tram aangevoerde
bezoekers. Nu
loop ik (op twee achtereenvolgende zondagen) vrijwel alleen op
Beerschoten en
(Noord) Houdringe. Een mooi, afwisselend landschap, met weiden, beekjes
en
weidse vergezichten, afgewisseld door mooie, dichte, schemerige bossen,
waar
ook op zonnige dagen een klamme, gronderige lucht hangt.
Beelden staan er ook nog op
Beerschoten, maar die vind ik
niet om over naar huis te schrijven, laat staan om er op Internet over
te
schrijven. Ze zijn erg donker en steken niet goed af tegen het lover.
Dat van
die twee hardfietsers past echter wel in dit verhaal. Er loopt een
bejaarde
langs met een rollator. Ik voel een steek van plaatsvervangende
jaloezie, omdat mijn moeder
dat niet meer kan, omdat ze haar arm gebroken heeft. Door
een
armblessure kan zij niet meer lopen, hoe raar dat ook klinkt.
Het woord
‘warande’,
niet te verwarren met ´veranda´, betekende in het Middelnederlands
trouwens:
jachtgebied. Pas later kreeg het de betekenis van lustoord of
buitenplaats.
In Beerschoten staat het gratis
toegankelijke Paviljoen
Beerschoten, een minimuseumpje over de Stichtse Lustwarande, haar rijke
natuur
en haar rijke inwoners. Je bereikt het door van de tramroute linksaf te
slaan
ter hoogte van De Biltse Hoek, een hotel-restaurant dat geen toekan uit
zou
hoeven hangen, want je ziet van een kilometer afstand al dat het er een
is van
het Van der Valk-concern. Ze noemen zich ‘verrassend vanzelfsprekend’.
Een aardig museum, op Beerschoten. Op
een grote kaart van de
streek staan alle buitens aangegeven. De meeste liggen langs de
straatwegen die
nu N237 en N224 heten. Dat is geen wonder, want zo’n landgoed moest
natuurlijk
goed bereikbaar zijn met de koets en later de auto. Al was het maar
voor die
landverhuizing, twee keer per jaar, van stad naar buitenplaats en vice
versa.
Sommigen ontvingen op hun buiten ook gasten in de kersttijd, en dan
begon het
hele circus opnieuw.
Een ware volksverhuizing; een deel
van het personeel
verhuisde mee. Eén foto in het museum springt eruit, die alles zegt
over het
leven hier, 101 jaar geleden. In 1912 liet de eigenares Catharina,
gravin van
Schimmelpenninck, een weduwe, zich voor huize Beerschoten (foto links
midden) portretteren
met haar
dochter, hun lievelingshonden en het voltallige personeel. De twee
freules en
hun viervoeters zijn gezeten op het bordes. Daaromheen staan, op de
trappen ervan,
welgeteld, herteld, zegge en schrijve 28 man: keukenmeiden; houtvesters
voor de
165 hectaren land die de gravin bezat; een hoofdbutler, of hoe het ook
heette,
om leiding te geven aan de rest; timmerlieden en schilders voor het
onderhoud
van het huis; een koetsier en een palfrenier.
De laatste twee zaten in een gouden
kooi, stel ik me voor. Ze
woonden in een riante woning, zij het dat die de hunne niet was, en zij
hem met
een hele hoop mensen moesten delen. Ze hoefden alleen in actie te
treden als de
dames een eindje wilden gaan rijden, maar moesten wel altijd
beschikbaar zijn,
voor het geval dat het geval zou zijn.
Beroerder had een huisknecht het.
Zijn werkdag, van 06:30
tot 21:30, begon met het ledigen der pispotten en telde tientallen
vaste
karweien. Als hij onverhoopt een half uurtje over had, mocht hij dat
beslist niet
verlummelen. Hij werd dan geacht, fanatiek het tafelzilver te poetsen,
totdat
het versleten was.
28 man, elk met hun gezin, leefden van die twee rijke tantes. Daar kun je over denken zoals je wilt. Een SP’er zal dat anders doen dan een VVD’er, maar ikzelf probeer de zaken altijd vrij van –ismen te beschouwen. Maar het is wel een feit dat die twee dames circa honderd monden vulden - met karige maaltijden, ben ik bang. De hogere kringen deden dan zelf vaak weinig nuttigs voor de kost, maar vormden hoe dan ook een niet weg te cijferen economische factor in de streek.
Die tram deed dat natuurlijk ook; een tram was een eeuw geleden als een levensader. Ik loop dus verder langs de tramroute naar Zeist, kruis via een viaduct de snelweg A28, die er toen nog niet was, en loop het 51.000 inwoners tellende mega-dorp binnen bij villa Mooi Zeist (linksboven op de foto). Mij rest nu nog ca. 2 kilometer Utrechtseweg voor ik in het centrum ben. In 1913 ratelde er een enkele kar op de keien, maar nu is het een autoriool.
Daarlangs staan: oude landhuizen die
vandaag de dag meestal
kantoren zijn; nieuwe bouwsels die lijken op landhuizen en soms
kantoren zijn
en soms appartementen; moderne kantoren, die alleen maar lelijk zijn.
En weer
zo’n folly, vanzelfsprekend. Ik ga bij die oude landhuizen niet iedere
keer
uitzoeken hoe het heet, wie er woonde, en wanneer; daar is geen
beginnen aan.
In de tijd van toen was iedereen
blij met de tram.
Tegenwoordig kun je hem er niet goed meer bijdenken. De Utrechtseweg is
hier en
daar behoorlijk smalletjes. Een sneltrambaan met een breedte van ruim 6
meter
er nog tussen? Toch zijn er pleidooien voor terugkeer van de tram naar
Zeist,
al een jaar of 35, zonder dat het tot echt concrete plannen heeft geleid. Meer daarover in het
volgende deel.
In Zeist heb ik ook nog eens
letterlijk een blauwe maandag
gewerkt, één maandag, ter assistentie van een collega. Ik weet niet
eens meer
precies waar. Die archiefbaas was schoelje, maar dank zij hem zag ik
wel alle
hoeken en gaten van de provincie Utrecht.
De route wordt smaller en smaller; de
1e Dorpsstraat kent
eenrichtingsverkeer. Bij
Het Rond
linksaf langs het gemeentehuis en richting Slotlaan, ooit aangelegd als
lange
zichtas naar Slot Zeist. De tram rook hier de stal. Althans: de paarden
deden
dat, in de tijd dat zij de tram moesten trekken.
Dat moeten me wel stallen geweest
zijn! Zo’n paardentramlijn
exploiteren vereist een hoop van die onevenhoevige viervoeters. Een
trampaard
mocht maar een paar uur per dag werken; veel korter dan koetsiers en
conducteurs. Het aantal paarden bedroeg dus een veelvoud van het aantal
tramwagens dat op de baan was. In 1909 kondigde een advertentie een
openbare
verkoping aan van o.a. ‘52 flinke en goed bij den weg lopende PAARDEN
van
verschillende kleur en leeftijd’; de tram Utrecht – Zeist kwam onder de
draad.
De tram Zeist-Utrecht, moet ik
eigenlijk schrijven. Alle
‘slagen’ uit de dienstregeling van de tram begonnen en eindigden bij
het
remisecomplex bij Station Zeist. In het volgende deel gaan we vanaf dat
punt
verder met de trein.
De tramremise van Zeist, met links
station Zeist (1920)
Collectie Vincent Hartogsveld.
Overgenomen van Stationsweb
(http://www.stationsweb.nl/)
Idem
(1931) Collectie Vincent Hartogsveld
Overgenomen van Stationsweb
(http://www.stationsweb.nl/)
Ter hoogte van Houdringe verhaal ik
nog een anekdote uit het
tramtijdperk. Op z(w)oele zomerzondagen pakten verliefde jongelieden
graag de
tram om op dat landgoed een potje te minnekozen. Dat ging het best
na donker. Als dan de laatste tram naar Utrecht voor kwam rijden, en
dat zal zo
rond 23:00 uur geweest zijn, dan blies de conducteur een aria op zijn
fluit. Op
dat geluid kwamen uit alle richtingen de klanten aanlopen, die geen zin
hadden
in een nachtwandeling van anderhalf uur. De tram vertrok pas als alle
gelieven
aan boord waren.
Voor de juistheid van dit verhaal kan
ik niet instaan. Ik
las het in het boek van Steenmeijer, dus als ik lieg, lieg ik in
commissie.
Frans Mensonides
23 juni 2013
Laatste wijziging: 12 juni 2014
Er geweest: zondag 9 en 16 juni 2013
© Frans Mensonides, Leiden, 2013.