Nieuwe stations: Hoevelaken, Hengelo Gezondheidspark, Halfweg-Zwanenburg



Niet minder dan zes nieuwe stations openden op zondag 9 december 2012 hun poorten voor de treinreiziger. De nieuwe NS-stations aan de Flevo- en Hanzelijn: Kampen Zuid, Dronten en Almere Poort, heb ik al gehad.

In deze reeks bezoek ik de andere drie: Hoevelaken (Connexxion), Hengelo Gezondheidspark (Veolia) en Halfweg-Zwanenburg (NS). Ik deed dat op drie verschillende dagen. En wel hoppend van trein op trein, van spoorwegmaatschappij naar spoorwegmaatschappij, op saldo, met mijn OV-chipkaart. Van het chipgebeuren heb ik al verslag gedaan in mijn chiprubriek; in deze kleine reeks artikelen vooral de aangenamere kanten van het reizen.

In deze aflevering Halfweg-Zwanenburg, aan de spoorlijn Haarlem – Amsterdam. Dit station is het enige van de zes met een b(l)oeiende stationsomgeving. Het is het gevestigd op een van de meest historische plekken uit de OV-geschiedenis van Nederland, en dat kunnen de andere beslist niet zeggen. Het begon allemaal met de trekschuit, maar daarover meer aan het eind van dit stukje.

Verder heeft het station bestemmingen in de buurt waarvoor mensen uit een trein zouden kunnen stappen. De twee forenzenplaatsen waarnaar het station genoemd is, bevinden zich op loop- of in ieder geval fietsafstand. Je stapt hier zo Sugar City binnen, waarover straks meer. En er komt een Outlet Center, een megawinkel-van-Sinkel, die alle winkeliers binnen een straal van 20 kilometer brodeloos zal maken. Verlaat je het station aan de noordzijde, die de achterzijde is, dan stap je vrijwel meteen het uitgestrekte recreatiegebied Spaarnwoude binnen, dat helemaal doorloopt tot Velsen Zuid.

Vier stoptreinen per uur per richting stoppen op het nieuwe station, dat 5 kilometer ten oosten ligt van het in 1999 geopende Haarlem Spaarnwoude, en 6  ten westen van Amsterdam Sloterdijk. Deze Sprinters rijden van Amsterdam naar Haarlem en daarna beurtelings door naar Zandvoort en naar Uitgeest. Per kwartier per richting ziet het station ook een IC doorrijden, afwisselend van /naar Den Haag Centraal en Dordrecht.

Ik ben hier op kerstavond-middag, zal ik maar zeggen: de middag van maandag 24 december 2012. Ik heb een lang weekend. Dit is een zogenaamde brugdag. Ik hoef niet te werken, omdat er toch niemand zou komen werken op die ene losse maandag tussen het weekend en Kerstmis, die dit jaar op dinsdag valt, en ook op woensdag. Op tweede kerstdag vieren we dat de Heiland voor de tweede keer geboren is, zoals bekend.

Donderdag hoef ik ook niet te werken, omdat ik dan nooit hoef te werken. Vrijdag ga ik pas weer naar de zaak – als je een gemeentehuis een zaak mag noemen; ja, er worden soms zaken afgedaan, dat is zeker. Een andere semantische kwestie: mag je een vrije periode van zaterdag tot en met donderdag nog een ‘lang weekend’ noemen?



Halfweg-Zwanenburg is even sober van opzet als de andere stations die ik de laatste weken gezien heb. Het heeft op elk perron een aardig groen afdakje, dat echter weinig bescherming biedt tegen het woeden der elementen. Blikvanger van het station is de hoge loopbrug over de drukke Haarlemmerstraatweg, alias N200. Dit steile struikelblok voor voetgangers verbindt de twee perrons met Sugar City aan de voorkant en de Spaarndammerweg aan de achterzijde. En ja hoor, het zal eens niet zo wezen; het station is nog niet af. De liften zijn afgesloten met hekken.

Sugar City heette tot 1992 CSM  (Centrale Suiker Mij) en bestaat onder meer uit een complex 19e-eeuwse fabrieksgebouwen en twee opvallende suikersilo’s. Na sluiting van de suikerfabriek werd het terrein van 10 hectare herontwikkeld. Dat resulteerde onder meer in een onherkenbare verbouwing van de silo’s tot een futuristisch kantorencomplex met ruitvormige ruiten, als men begrijpt wat ik bedoel. 

De TROS-serie ‘De fabriek’ is hier opgenomen. Die heb ik nooit gezien, dus ik weet niet waarom ik het vermeld. Als ik hier zou blijven tot na het invallen van kerstavond, dan had ik de fabriek feeëriek geïllumineerd gezien met telkens van kleur verschietende LED-lampjes. Dat doen ze trouwens elke avond; niet alleen met de kerst. ‘Feeëriek geïllumineerd’ stond vroeger op school altijd in dictees, hoewel je zo’n combinatie van woorden zelden nodig hebt in je latere leven.

Op dit terrein moet ook die Outlet komen, die Uitlaat, waarover het dorp Halfweg op voorhand al uitgelaten is. Zo’n koophal schijnt mensen uit vrijwel het hele land te trekken. Die bij station Bleizo (Bleiswijk – Zoetermeer) gaat niet door, en daarmee is ook het station op de lange baan. Het had deze maand open zullen gaan. Waarom hebben ze Halfweg-Zwanenburg trouwens niet Halfzwaan of Halzwa genoemd? Niet idioter dan Bleizo.

Meer fraais is hier te zien in de omgeving;  je moet die continue stroom van lawaaiige auto’s dan maar even voor lief nemen. Je hebt hier het Gemeenlandshuis Swanenburg van het Hoogheemraadschap Rijnland, met die mooie wapenschilden aan de gevel. Het gebouw, dat dateert `uit de 17e eeuw, is de naamgever van het dorp Zwanenburg, aan de overkant van de Ringvaart. Het was op een gegeven moment in de 19e eeuw ineens geen gemeenlandshuis meer, maar maakte plotseling deel uit van de suikerfabriek.

Verder zie je rijtjes arbeidswoningen uit het begin van de 20ste eeuw en is er het gemeentehuis van Haarlemmerliede en Spaarnwoude uit hetzelfde tijdvak. Boven het gebouwtje met zijn puntdak torenen nu die metallic kantoorcilinders uit. Een vreemd contrast, dat ergens wel mooi is, volgens mijn wat aparte esthetische gevoel.

De gemeente met die lange naam is een van de kleinste van Nederland en strijdt dapper – doch uiteindelijk vergeefs, vrees ik – tegen mangeling en opslokking door Amsterdam, Haarlem en Haarlemmermeer.


Halfweg en Zwanenburg vormen een agglomeratietje met 10.000 inwoners. De twee dorpen vertegenwoordigen twee geheel verschillende werelden. Zwanenburg ligt in de Haarlemmermeer, Halfweg op het oude land dat ooit door de Haarlemmermeer verzwolgen dreigde te worden.

Die brug over Zijkanaal F herken ik uit mijn verzameling Blauwe-Tramboeken. Door deze flauwe bocht reed van 1904 tot 1957 de Blauwe Tram Zandvoort – Amsterdam de dorpskern van Halfweg binnen. De Halfweggers en Zwanenburgers konden aan het begin van de 20ste eeuw kiezen tussen twee railverbindingen, als ze naar Haarlem of Amsterdam wilden: de stoomtrein of de elektrische tram.


Opvallend in Halfweg is het Stoomgemaal met de hoge schoorsteen, gebouwd in 1852, het jaar dat de Haarlemmermeer droogviel. Verder  is er weinig bijzonders te zien, in de grauwheid van een winternamiddag. Een zachte, bijna zoele winternamiddag. Het is 13 graden, en ik loop te stomen in mijn winterjas met zo’n moderne Eskimokraag.

Amper 400 meter verder ligt de Ringvaart. Ik ga de brug over, op deze brugdag, de brug tussen oud en nieuw land, en loop Zwanenburg binnen, waar je op Open Monumentendag geen moeie voeten zult krijgen. Het dorp kwam pas na 1900 tot ontwikkeling. Vlak over de brug ligt het winkelhart(je). Het kan bogen op de grootste fietsenzaak van Nederland, naar eigen zeggen. Bij de bloemist gaan kerststukjes vanmiddag met 25% korting van de hand. Maar ze zullen snel nog verder moeten zakken, want er staan er nog heel wat.  

Zwanenburg is berucht om zijn vliegtuiglawaai, maar vanmiddag hoor ik nog geen ronkje. Het hangt allemaal van de windrichting af. Schiphol: vrijwel iedereen hier heeft er een hekel aan, maar vrijwel iedereen eet er ook van. De gemeente HLMRMEER drukt die halfhartigheid treffend uit op de poster ‘onze poldervogels’ die ik zie; een vliegtuig en een echte vogel. Vogels hoor je hier best wel kwinkeleren, willen ze maar zeggen, tussen twee oorverscheurende, overscheurende vliegtuigen in.

Ik strijk neer bij Sandwich City, een eetgelegenheid in het brede niemandsland tussen een snelle hap en gezellig langdurig tafelen; tussen snackbar, eetcafé, pannenkoekenhuis en broodjeswinkel. Honderden eetgelegenheden in het hele land heten ‘Het Zwaantje’, maar in Zwanenburg natuurlijk juist niet.

Die hete jas uit! Het eten is hier wel goed, de bediening heel vriendelijk en beleefd, maar deze tent haalt het toch niet bij dat café waar ik op de kop af een jaar geleden zat,  op Marken, per R-NET-bus, tussen mensen uit alle continenten. Hier blijf ik uiteindelijk als enige achter na vertrek van een haastig etende handelsreiziger, een homo-stel, en dat van een gepensioneerde Zwanenburgse, die nog informeerde naar de openingstijden in deze feestweek, en vast en zeker een habituée is.

Ik breek ook op, loop nog een stukje langs de Ringvaart en zie dat er wel degelijk een restaurant ‘Het Zwaantje’ is in Zwanenburg. Soms zie je onverwachts toch nog wat je verwacht had.

Nu loop ik terug naar Halfweg, kruis die drukke N200 en nader de historische plek waar ik het net over had, meteen ten oosten van het perron. Het is een voormalige uitwateringssluis op een landengte tussen het Spieringermeer dat hier eens lag, en het IJ, dat dat nog steeds doet. Het Spieringermeer was een uitloper van het Haarlemmermeer.



In 1632 werd een trekschuitverbinding geopend tussen de toen snelgroeiende steden Haarlem en Amsterdam. Er was een speciale trekvaart voor gegraven, een nagenoeg kaarsrecht kanaaltje waar de platte, houten trekschuiten doorheen voeren, met ruimte voor enkele tientallen passagiers. Langs de trekvaart liep een jaagpad waarover het trekpaard liep, dat ‘gejaagd’ werd door een ruiter. Aan boord bevonden zich dan de kapitein, die aan het roer stond, en de knecht, die de treklijn uit de knoop hield bij bruggen en bij het passeren van tegenliggers. Een arbeidsintensieve vorm van OV. 

Reizen per trekschuit, uren op houten banken in een benauwde roef vol rokers, rochelaars en kwatters; het is in onze verwende ogen uiterst oncomfortabel. Maar je kreeg geen zere voeten, en het schoot bovendien nog redelijk op, ook; de kruissnelheid van de schuiten bedroeg 8 à 10 kilometer per uur. En reizen over land, met OV in de vorm van een koets, was ook geen lolletje, met de wegen van toen. Het ging ook niet veel sneller.

Een probleem bij de aanleg van de verbinding Haarlem – Amsterdam was wel, dat de trekvaart die landengte niet kon doorsnijden. Bij het sluisje moest overgestapt worden. Passagiers passeerden de sluis te voet. Aan de overkant stond dan de schuit klaar voor de tweede helft van de tocht.

Bij de sluis ontstond een dorp. Om de latere etymologen niet voor onoplosbare raadselen te plaatsen, noemde men het eenvoudig: Halfweg.

De reis Haarlem – Amsterdam duurde in totaal, inclusief overstap bij Halfweg, 2:15 uur. In de loop van de Gouden Eeuw steeg het passagiersaantal naar bijna 1000 man per dag. De schuiten voeren in een strakke uurdienst, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat.

Er kwamen zelfs trekschuiten met een eerste klasse, een afgeschoten hokje voor 6 man die niet tussen het plebs wilden reizen. Maar dat laatste was toch ook meestal wel de moeite waard, want je hoorde op zo’n schuit alle nieuwtjes en roddels, en kon deelnemen aan brede maatschappelijke discussies over oorlog, politiek en religie.

Op woensdagmorgen 4 februari 1637, zo weet ik zo zeker alsof ik er zelf bij ben geweest, werd druk geredekaveld over de instorting van de tulpenwindhandel, de avond tevoren in Haarlem. Een paar uur later wist heel Amsterdam het. De nieuwsvoorziening ging in die tijd niet eens veel langzamer dan in het Twitter-tijdperk.

Overal in Holland kwamen trekschuitverbindingen. De trekvaart Amsterdam-Haarlem werd doorgetrokken naar Leiden. Daarvandaan voeren weer schuiten naar Den Haag en Delft. Een reis Haarlem – Leiden duurde zo om en nabij 4 uur. Er kwam ook hier een buurtschap Halfweg, ter hoogte van waar later station Lisse zou komen. Er stond daar een ‘halfwegpaal’ langs het water. Vanaf dat punt rook het paard de stal.


Reinier Nooms, Trekschuit naar Haarlem, 1652. Overgenomen van Rijksmuseum 


De Oude Lijn Amsterdam-Rotterdam, de eerste spoorweg in Nederland, werd aangelegd in de jaren 30 en 40 van de 19e eeuw en lag tussen Amsterdam en Leiden bijna overal langs de trekvaart. Natuurlijk kelderden de reizigerscijfers van de trekschuit, na introductie van het ijzeren paard. Toch hield de schuit nog een halve eeuw stand, letterlijk naast de trein.

Halfweg kreeg kort na 1839, het openingsjaar van de spoorweg Amsterdam-Haarlem, een station; een van de eersten van Nederland, dus. Dit werd gesloten in 1927, om nu in 2012 op nagenoeg dezelfde plek te herrijzen.

Tussen Sloterdijk en de eerste huizen van Haarlem kwam in 1904 ook nog de al genoemde elektrische tram naast de trekvaart te rijden. En het jaagpad langs de vaart is in wezen de kiem van de huidige autoweg N200 die het dorp nu doorsnijdt en het vliegtuiglawaai en treinengeraas lardeert met autogedruis. Een belangrijke verkeersader, al met al; sinds 1632 is het hier gestadig drukker geworden.

Het stukje afbuigende rails op de foto dateert uit de stoomtijd; de spoorbaan is later rechtgetrokken.




Op het perron richting Haarlem vraagt een niet al te jonge reiziger, die hijgend de trap af kwam, waar de kaartjesautomaat staat. Er staat er alleen een op het perron voor Amsterdam. Ik verwijs de man naar de overzijde. Hij ziet, net als ik, de trein naderen, en stapt dan maar zonder kaartje in, met een verlegen-schuldig lachje in mijn richting, maar mijn zegen heeft hij.

Ik heb uiteraard gechipt, als moderne wereldburger, maar ik ben glad vergeten of ik dat echt wel gedaan heb. Dat zou ik kunnen controleren door het opnieuw te doen, maar als ik al gechipt had, check ik uit in plaats van in. Dan kan ik de eerste drie minuten niet meer inchecken, en zou dan met lede ogen mijn trein zien vertrekken. Het is me al eerder overkomen.

Ik stap dus ook maar in, op hoop van zegen. Einde van deze reeks over zes nieuwe stations in Nederland, die me, qua schrijfstof, toch door de halve winter heen heeft geholpen. 

Frans Mensonides
23 januari 2013
Er geweest: 24 december 2012   

 

Vele spoorwegen leiden naar Haarlem

 


© Frans Mensonides, Leiden, 2013.


<< naar thuispagina Frans Mensonides