Helmond Brandevoort
Er komt geen einde aan de rij nieuwe spoorwegstations die je kunt bereizen. Niet al te lang geleden fotografeerde ik Den Haag Ypenburg, Amersfoort Vathorst, Twello, Gaanderen, Voorst-Empe, Apeldoorn Osseveld en Apeldoorn De Maten en Utrecht Zuilen.
Op donderdag 27 september ging ik naar Helmond Brandevoort en Tiel Passewaaij. Ik nam niet alleen die stations op de korrel maar ook de gelijknamige nieuwbouwwijken langs het spoor. Het leverde de volgende bescheiden (foto)rapportage op - plus een filosofietje over het intrinsieke van nieuwbouwwijken, bezien in het licht van de menselijke evolutie, die je altijd in de smiezen moet houden, wie je ook bent en wat je ook doet.
Helmond had er al drie, van west naar oost: ’t Hout, Helmond-zonder-meer en Brouwhuis. Maar deze inmiddels al bijna 90.000 inwoners tellende stad blijft uitbreiden. Tussen 2000 en 2015 bouwt Helmond aan de wijk Brandevoort, ten westen van wat er al was. Het nieuwe station, dat nu aan de rand ligt van de wijk, maar ooit zal liggen in het hart ervan, ging open op 10 december 2006.
Het is het eerste station dat je ontmoet als je in Eindhoven in de stoptrein naar Deurne stapt. Het ritje duurt 7 minuten. Naar het westen kom je met die stoptrein elk halfuur tot Tilburg West, naar het oosten tot Deurne. Wil je naar Venlo, dan zul je moeten instappen op Helmond-zonder-meer en daar de IC Den Haag CS – Venlo nemen, die vanaf Deurne verwordt tot een boemeltrein.
Zo gaat dat op normale werkdagen. Op de dag dat ik mijn reis maak, is er echter een draadbreuk bij Blerick, zijn de IC’s uit de koers genomen en rijdt de stoptrein bij wijze van uitzondering door naar Venlo en bovendien in een iets ander patroon dan normaal.
Desondanks bereik ik zonder al te veel problemen Helmond Brandevoort, waar de microfoon in alle talen zwijgt over deze feiten, die ik op Eindhoven vernomen heb. De overkapping en het stationsplein stellen niet zo gek veel voor, even weinig als die van de meeste stoptreinstationnetjes die de laatste jaren zijn neergezet. Wat Helmond Brandevoort bijzonder maakt, is de loopbrug over het spoor, die rust op twee wat archaïstisch aandoende, middeleeuws-kasteelachtige torentjes. Maar als je die torentjes van enige afstand bekijkt, maken ze eerder een futuristische indruk; twee rare robotmannetjes met een punthoofd.
Minder bijzonder is dan weer het feit de stationsomgeving, negen maanden na oplevering van het station, nog steeds niet af is. Ergens halverwege het trappenhuis - voorzien van een allerminst middeleeuwse glazen lift – staat een gammel hek een uitgang af te sluiten naar een toegangsweg die momenteel niet meer voorstelt dan een verzameling ijzeren platen.
Ik was de enige uitstapper uit het dubbele plan-V’tje dat hier halt hield. Drie mensen stapten in voor de richting Deurne. Aan de overzijde staan evenzovele lieden klaar voor de trein naar Eindhoven die op zich laat wachten en waarnaar reikhalzend wordt uitgekeken in een wat nevelig verschiet.
Nabij het station is een groot bouwwerk, waar de arbeiders niets beters te doen vinden dan mijn fotograferende activiteiten geboeid, doch zonder woordelijk commentaar, gade te slaan. Die bouwput, daar moet je doorheen om in de wijk te geraken.
Futuristisch of middeleeuwserig?
Het trappenhuis
Vanuit de bouwput
Helmond als 'Hollands' grachtenstadje
‘Historiserend’. Dat is de architectonische kreet die is uitgeroepen tot motto van deze VINEX-wijk die in 2015 16.000 inwoners moet tellen. Hij moet de sfeer van het verleden doen herleven, en men doet dat door nieuwe dingen te bouwen in een oude stijl. Het ‘stads’hart van Brandevoort lijkt zodoende op een stadje uit de Gouden Eeuw, een ondefinieerbaar geval, Brabants zowel als Hollands. De overige kavels, daaromheen, staan vol met van die retro-panden uit de jaren 30 en nog eerder.
Ik heb het al eens vaker geschreven: het hoeft voor mij niet echt; een huis met in ouderwetse krulletters ‘Anno 2002’, nee. Oh, ik ben helemaal voor monumentenbeheer: het tot in het oneindige rekken van het bestaan van bestaande panden uit een ver verleden. Ze kunnen mij niet vaak genoeg opgelapt, gerestaureerd of zelfs op dezelfde plek in dezelfde stijl herbouwd worden. Maar 21ste-eeuwse wijken moeten er 21ste-eeuws uitzien.
Is dit geen ontzettend goedkope noodgreep? Bestaat er eigenlijk al zoiets als een vroeg-21ste-eeuwse bouwstijl? Of heeft men hier uit gebrek eraan maar een ratjetoe neergezet uit eerdere eeuwen? Op de foto ziet het centrumpje er knus uit, maar in werkelijkheid zie je aan elk huis dat het nep is. In De Efteling stoort dat je niet; hier wel. Het is een beetje kitsch op z’n Japans. Daar bouwen ze gerust een appartementencomplex in de vorm van de Utrechtse Domtoren, en ertegenover een in de gedaante van het Goudse stadhuis.
Ik merk het ook meteen als ik – via een laantje met ook weer van die quasi-oude boerderijen – de wijk verlaten heb en ’t Hout heb betreden. Huizen uit de jaren 50, écht een halve eeuw oud, en daardoor heel goed van nieuw te onderscheiden.
Bij station Helmond ’t Hout, 1500 meter ten oosten van Helmond Brandevoort, wacht ik op een nog steeds vertraagde stoptrein. En merk ik op dat ik tijdens mijn wandeling geen enkele bushalte gezien heb. De Helmondse stadsdienst, waarover ik in 2000 mijn zorgen al uitsprak, is nog verder verschraald. In Brandevoort rijdt vooralsnog niets; in ’t Hout een streeklijntje, in het stuk van de wijk die het verst van het station ligt.
De rest van Helmond kent nog een redelijk stads- en streekbusnet, al wordt het na 18:00 uur allemaal wat problematisch. Maar in één opzicht kan de stad écht een lange neus trekken naar grote buur Eindhoven, waaraan het, via Nuenen, zo langzamerhand zit vastgegroeid: met Brandevoort erbij VIER spoorwegstations!
Stijl: ondefinieerbaar
Randstadspoor doet je denken aan Randstadrail, maar is toch iets heel anders. Randstadspoor is het net van stoptreinen rond de stad Utrecht, dat in de jaren 10 nu eindelijk eens uit de kraamkamer moet komen. Een paar van de extra Randstadspoorstations zijn al open, en Tiel Passewaaij is er een van. Het werd in gebruik genomen op maandag 16 april 2007. Vier maanden te laat – uiteraard -; het glas voor de gevel was er nog niet.
Tiel Passewaaij ligt aan de spoorbaan (Utrecht –) Geldermalsen – Tiel en wel 3 kilometer ten westen van wat nu eigenlijk Tiel Centraal zou moeten heten. Het bestaat zuinigjes uit één perron langs één spoor. Elk halfuur stopt hier de stoptrein Utrecht – Tiel. Zeer overzichtelijk is de dienstregeling: 02 en 32 over het hele uur kun je naar Tiel (en daar soms overstappen naar Arnhem), om 24 en 54 vertrek je naar Utrecht. Acht minuten wachten dus voor wie hier twee treinen wil zien. Een grootvader zit die tijd uit met zijn kleindochter. Ze zien mij uitstappen en nog veel meer reizigers, voornamelijk scholieren.
Graffiti is de specialiteit van dit station; letterlijk alles zit onder. Verder is het een mooi voorbeeld van de eenvoud, die altijd het kenmerk is van het ware - en het goedkope. Wat van buiten gevel is, is van binnen abri. En met dat ene perron, en met een wijk die zich nooit over het spoor zal wagen, heb je geen achterzijde nodig en ook geen loopbrug over het spoor. Een station is het eigenlijk niet eens; door het ontbreken van wissels is het per definitie niet meer dan een halte, volgens spoorpuristen.
Over halte gesproken: een bus stopt er ook. Het is lijn 43, Tiel – Wadenoyen – Geldermalsen, ook een minimaal geval met zo’n 12 ritten per dag.
Gevel annex abri
Tiel en Helmond liggen in vogelvlucht hooguit 50 kilometer van elkaar, maar de treinreis van Brandevoort naar Passewaaij neemt toch anderhalf uur in beslag, en 74 tariefkilometers, met overstappen in Eindhoven, Den Bosch en Geldermalsen.
Onderweg heb ik gelezen in een bundeltje tijdschriften dat ik thuis in mijn tas gestoken had; de leesachterstandstapel. In een daarvan stond een artikel over het ideale huis. Dat zou gebaseerd moeten zijn op inzichten uit de menselijke evolutie. Weidsheid én knusheid, daar komt het op neer. We willen een goed uitzicht hebben, want dan zien we hen die ons willen opeten, aankomen. Maar we hebben ook knusse, afgeschoten hoekjes nodig om voor hen te kunnen schuilen. Dat blijkt ook heel duidelijk uit die forten, waarover ik het laatst had.
Een huis met panoramaruiten, dat uitzicht biedt op grazige weiden: prima. Maar als zo’n huis dan ook nog kamers heeft als zalen in paleizen, dan voelen we ons er niet meer senang. Dat is precies wat er mis is met Passewaaij, want die wet geldt ook op wijkniveau. Waar Brandevoort benauwend knus was, is deze Tielse wijk te wijdlopend.
Kasten van huizen staan er, die uitkijken op brede, bréééééde alleeën. Om de 300 meter worden de huizenrijen onderbroken door grasstroken. Daar bevinden zich dan weer fiets- en voetpaden op, waar wielrijder en wandelaar zich verloren wanen in het stadslandschap.
En waaien dat het doet, in Passewaaij, in de uiterwaarden van de Waal! De naam heeft trouwens helemaal niets met waaien te maken; het betekent: de dijkdoorbraak (waai of wiel) die gebeurd is op Pasen. Die moet al heel lang geleden zijn; 500 jaar geleden stond al een buurtschap Passewaaij op de kaart.
Die brede grasstroken zijn in bezit genomen door de jeugd; tegen wil en dank, want ook kinderen spelen liefst in afgeschoten hoekjes. Maar de bomen zijn hier te sprieterig om hutten in te maken.
Volwassenen mijden de straten en pleinen, tenzij om de hond uit te laten of per auto. Degenen die zich toch op straat wagen, bekijken me met achterdocht, terwijl de kinderen geen enkele notitie van me nemen. Een man die overal rondneust, die nu zelfs een camera tevoorschijn haalt; het is allemaal hoogst verdacht, vooral in het oostelijke wijkgedeelte waar de miljoen-plussers staan. De mensen staren je aan als bosjesmannen die voor het eerst een blanke zien. Onbeleefd; wel geld maar geen manieren.
In Passewaaij weinig quasi-antieke huizen, maar vooral de donkerbruine baksels die rond de meest recente eeuwwisseling bij honderdduizenden verspreid zijn over dit land. Je zou deze stijl fin de siècle kunnen noemen, als die term al niet gereserveerd was voor spullen van rond 1900.
Je kunt je vestigen op de Kolblei en de Rivierprik; voor deze cluster hebben ze de dierenencyclopedie van Grzimek, hoofdstuk Zoetwatervissen, uitgespeld. Van zulke namen wordt een mens niet blei, maar wat te denken van Dijkmanszoet en Legipont (een appel-, respectievelijk perenras), Gargouille, Wadi en Tjasker (waterdingen) of Veldsalie en Stalkaars (flora waarvan je nooit gehoord hebt)? Voor snobs als ik, met een goede opleiding die weinig sporen heeft achtergelaten, zijn namen als Limesstaat, Civitaspad, Aureusstraat en Auxiliastraat natuurlijk gefundenes Fressen. Auxilia: hulptroepen; van mij kun je niet beweren dat ik indertijd m’n Caesar niet geleerd heb, De bello Gallico, De Franse hond (bello=hond).
Bij een laag flatgebouwtje liggen parkeerplekken met huisnummers. Dan weet iedereen waar hij zijn vehikel mag parkeren en ontstaat er nooit ruzie over ingepikte plekken. Aan het eind van het rijtje een neutrale zone met enkele ongenummerde parkeerplaatsen. Hier kan de tweede auto staan, of de derde, of die van bezoekers. Er wordt vast gevochten om de parkeerplek van die ene flatbewoner zonder auto, die hem verhuurt aan de meest biedende.
Het slotwoord. Dít wordt de uitdaging voor de stedenbouwers van de komende 25 jaar: lullige knusheid integreren met agorafobische wijdte, en er iets moois van maken. Mijn eigen uitdaging voor deze week – een dozijn foto’s aan mekaar lullen – zit er weer op.
Frans Mensonides
19 oktober 2007
Er geweest: donderdag 27 september 2007.
© Frans Mensonides, Leiden, 2007