De afgelopen maanden gunde de Hollandsche Eenheidsprijzen
Maatschappij Amsterdam (HEMA) zijn klanten een dagretourtje België voor
de
eenheidsprijs van 19 euro. Ik kocht er voorzichtigheidshalve slechts
twee (altijd
tijdgebrek, en stel dat je ze niet op krijgt…). Daarmee reisde ik op
dinsdag 3
mei in het gezelschap van Maxwell van Haeghwijck naar de zogeheten
Métro van
Charleroi en woensdag de 18e in m’n eentje naar Namen / Namur.
Van de eerste dag
deed ik vorige week al verslag. Hieronder het reisverhaal van de tweede dag
sporen door Wallonië.
Deze keer laat ik een retour Dinant uit de printer rollen. Maar
mijn eigenlijke doel is Namen, dat door de inwoners ervan om één of andere
reden hardnekkig Namur genoemd wordt. Dinant, aan de Maas, niet ver van de
Franse grens, daar zal ik alleen terechtkomen als ik na 4 uur sporen naar Namen
nog zin heb in een extra boemelrit van een half uur, en dan even uit het oog
wil verliezen dat ik ook nog terug moet.
Wederom neem ik de Beneluxtrein van 9:08 uit Rotterdam. Dat
was tenminste het plan, maar die trein wordt bij aankomst op Rotterdam Centraal
opgeheven, wegens een defect – dat de getrokken trein niet verhinderd heeft,
het station nagenoeg op tijd binnen te rollen.
Iedereen eruit, en de hele menigte reizigers met bestemming
België propt zich nu in de IC naar Vlissingen. Daarvan blijft nota bene het
achterste treinstel achter in Rotterdam; altijd staan onze wakkere vrienden van
NS klaar om flexibel en alert in te spelen op storingen.
Ik stap ook maar in. Als we Dordrecht naderen, wordt
omgeroepen dat de Beneluxtrein ‘er weer achter zit’. Dat wonder wil ik zien. Ik
stap uit, en ik ben niet alleen; de hele meute klimt er weer uit, met
rolkoffers en rugzakken en al. Jawel hoor, dezelfde trein, met loc 2802, die in
Rotterdam gestrand was, loopt nu Dordt binnen, spontaan hersteld van wat er dan
ook maar mis was.
Toch blijft de klad zitten in dit ritje. De Moerdijkbrug
nemen we nog steeds stampvoets. Tussen Oudenbosch en Roosendaal sukkelen we
langs alle overwegen, waar mannen in gele jacks belangstellend naar onze
passage staan te kijken. En een paar hectometer over de grens stoppen we onverhoeds
op station Essen, hoewel dat toch niet in de reisplanner stond als tussenstation.
We staan in de file achter een gestrande goederentrein
tussen Heide en Kapellen, wordt omgeroepen. Het kan nog wel even aanhouden.
Als we even naar buiten willen om te roken…
Of om af te koelen. Godsammelazere, wat een pleefiguur slaan
de spoorwegen in de Lage Landen nou weer tegenover de vele buitenlandse
toeristen in deze trein! Ik zat een artikel in de krant te lezen over hoe je
ergernis en woede kunt uitbannen uit je bestaan. ‘Wat minder vaak de trein
nemen’, dat stond er niet bij, maar het lijkt me geen volkomen onzinnige
raadgeving.
Maar kom op, Frans, niet gaan lopen mauwen nou! Wees blij
dat je vakantie hebt, aan het spele-rijden bent en niet heel dringend ergens hoeft te wezen!
Deze site lijkt zo langzamerhand het LAKS wel, het Comité Lakse Scholieren, met
al die klachten.
Dat las ik namelijk ook in de krant, daarnet: al 2,5 miljoen
klachten over het eindexamen. Het was te moeilijk, het was te veel, er werden
dingen gevraagd die niet expliciet in de les voorgekauwd waren, de
spellingscorrector voor dyslectici was uitgeschakeld bij niet-dyslectici, de
antwoorden stonden er niet bij. Ik werd
helemaal temmes van dat soort gezanik, toen ik zelf in de eindexamenklas zat
(wat ik nog heb uitgehouden tot en met de eerste decade van november): ‘Menéér,
is het voor een cijfer? Hoe zwaar telt het mee voor het schoolonderzoek? Moeten we dit nou
echt allemaal onthouden tot het examen? U heeft dat antwoord fout
gerekend, maar Pietje had hetzelfde antwoord en bij hem was het half goed!’
Ik moet nú koffie hebben, ogenblikkelijk! Maar geen druppel
van dat goudbruine vocht te verkrijgen, op station Essen, als ik daar dan toch nog
even over klagen mag. Ook geen eten, in Essen.
Na twintig minuten ijsberen klinkt het fluitje van de conducteur.
We gaan verder, in zeer bescheiden tempo.
De trein komt met 58 minuten vertraging aan op Antwerpen
Centraal. Ik stap uit, sprint naar de Panos voor koffie en inmiddels al een
lunchbroodje, en neem daarna, net als in het vorige deel, de IC naar Charleroi.
Dan kan ik op Brussel Noord de trein naar Nemen namen (sorry: Namen nemen).
Loc 2802 strandt vast wel ergens, denk ik. Maar zo ongeveer ter
hoogte van Buda (een station tussen loodsen tussen snelwegen; welke sterveling
stapt hier ooit uit??) komt hij weer
naast ons, en ik had dus net zo goed kunnen blijven zitten.
Op Brussel Noord stap ik over. Namen ligt 70 kilometer ten
zuidoosten van Brussel en 35 kilometer ten oosten van Charleroi. De IC’s
erheen vertrekken elk half uur uit Brussel. Eens per uur gaat er een door naar
Luik; eens per uur een naar Luxemburg.
Het spoor richting Namur wordt bereikt met een
haarspeldbocht naar rechts. Ook deze keer rijden we weer in een loopgraaf door
Brussel heen. De trein stopt in de hoofdstad der Belgen nog op de stations Schuman
en Luxembourg. Germoir / Mouterij is een nieuw station, dat ik in mijn raam zie
passeren. Het is speciaal aangelegd voor het GEN-net, ofwel de S-lijnen; zie
deel 1. Hoewel het station dus net voltooid is, ziet het er nu al niet uit: een
betonnen geval in een put.
‘Feu aux prisons’, lees ik op een muur. Nou, daarin zal
binnenkort wel voorzien worden. Als de boeven de gevangenis niet in de fik
steken, dan doen de cipiers het wel. Ze staken. Gisteren hebben ze de werkkamer
van een minister kort en klein geslagen, en bovendien zijn secretaresse aan het
schrikken gemaakt. Rare jongens, die Belgen…
Ik had deze deels ondergrondse lijn al eens eerder, een
dozijn zomers geleden. Toen stapte ik uit in Groenendaal, 10 kilometer onder
Brussel, voor een literaire bedevaart.
De nieuwe paradepaardjes van de Belgische
spoorwegmaatschappij NMBS, de Desiro’s, zul je op deze IC-lijn niet zien. Die
zijn voor de S-lijnen. Naar Namen wordt je vervoerd in ouderwetse, weinig comfortabele
wagens; weer met die bankjes voor 1½ en 2½ personen.
Tot ver voorbij Brussel blijven hoge betonnen muren het
uitzicht bepalen. Ze zijn tot 1.80 meter
hoogte volgeklad met graffiti; hoger reiken de armen van de meeste Walen niet.
Soms wordt de saaiheid van die muren afgewisseld met een soort grove bloembakken,
waarin echter alleen onkruid gedijt.
De trein stopt in Ottignies en Gembloux (spreek uit:
OttènJIE en ZjamBLOE). Uiteindelijk krijgen we dan toch nog uitzicht op het
licht glooiende landschap dat kenmerkend is voor deze streek. Op de meer vlakke gedeelten staan windturbines,
waartegen wel geprotesteerd zal zijn door mensen die liever een kerncentrale of
kolenmijn dan een molenwiek zien als ze uit hun raam kijken. Ik heb geen idee
hoe NIMBY’s in het Waals heten, maar in Vlaanderen spreken ze van het NIVEA-syndroom: Niet in voor- en achtertuin.
In Gembloux neemt een wat slonzige, verplukte vrouw plaats
tegenover me, en begint tegen me aan te kleppen in rad Waals. ‘Excusez, je ne
parle pas Français’, breng ik uit, daarmee zelfs nog min of meer het tegendeel
bewijzend. Ze ziet van verdere conversatie af: ‘Oh, o-la-la!’
Namen heeft een groot station, vijf perrons. Ik bereik de
uitgang via een ook alweer met graffiti opgeluisterde, donkere, spelonkachtige
gang. Waarom lijken toch alle Belgische stations op de grotten van Han? – waar
ik nooit geweest ben, overigens.
Namen ook nooit eerder. Ik moest die stad een halve eeuw
geleden leren op school; alleen waar hij lag, en verder niets. Je moest hem op
een blinde kaart van België kunnen aanwijzen, en hem dan niet verwarren met Charleroi,
Luik, Mons en Dinant, die net als Namen nooit meer dan namen werden voor ons.
Wat is de zin van zulk onderwijs? Daarna heb ik nooit meer stilgestaan bij het
bestaan van Namen.
Dit malse plekje aan de samenvloeiing van de Sambre en de
Maas werd al bewoond in de middensteentijd. In de late middeleeuwen kreeg het, naast kathedralen, een belfort en
een enorme burcht die nog steeds grimmig en massief boven de stad uittorent.
Dat soort dingen vertellen ze je er allemaal niet bij op school, als je die
blinde kaart voorgetoverd krijgt.
Pas echt in de vaart der steden werd Namen opgestoten in de
jaren 70 van de vorige eeuw, toen deze middelgrote stad, met ruim 100.000
inwoners, de hoofdstad werd van heel Wallonië. Het parlement en de regering kregen Namen als vestigingsplaats. De
Waalse beweging heeft zich lang beijverd voor oprichting van die twee lichamen.
En de voornaamste ‘Waalse beweger’ (zo noemen ze het werkelijk) was Jules
Destrée (1863-1936), de minister wiens door vogels ondergescheten standbeeld we
twee weken geleden in Charleroi aan de rand van een parkeerplaats zagen staan.
Het is altijd maar weer afwachten hoe een stad waar je nooit
geweest bent, op je overkomt. Zoiets beslis je in twee, drie minuten, bijna nog
voordat je er iets van gezien hebt. Dat Namen me op het eerste gezicht bevalt,
ligt eigenlijk nergens aan, behalve misschien het feit dat ik er vijf uur en
een kwartier voor onderweg geweest ben vanaf mijn voordeur.
Het ligt zeker niet aan het weer: een waterverf-zonnetje,
afgewisseld door vette wolken en van tijd tot tijd korte regenvlagen. Het ligt
ook niet aan de auto’s die altijd tussen mij en fraaie foto-objecten geparkeerd
lijken te staan; van een autovrije binnenstad zou Namen niet achteruit gaan.
Het ligt ook niet aan de gebouwen, waarvan de meesten zijn opgetrokken in stemmig
donkere steen die de sfeer op deze regenachtige dag extra drukkend maakt.
Het ligt zeker niet aan die citadel, die elke vijand de moed
in de schoenen heeft moeten doen zinken. Dat doet hij mij ook. Ik laat hem
links liggen; het begint te regenen als ik hem nader, en straks in Dinant
hebben ze een nog veel mooiere burcht, heb ik me laten vertellen. Ik spaar mijn
voeten.
Waar het dan misschien wel aan ligt, mijn voorliefde op het
eerste gezicht voor Namen, is dat weidse uitzicht over de Maas die ik straks
nog verder wil afzakken, en de monding van de Sambre, die het goed doet op een
panorama. Hieronder de foto’s:
De samenvloeiing van de Sambre en de Maas
De citadel
De 18e-eeuwse kathedraal Saint-Auban wordt opgefleurd door tenten van ik weet niet wat voor manifestatie
De Saint Jean Baptiste
De Vleeshal
Het Belfort uit 1388 is misschien niet erg hoog, maar toch wel redelijk indrukwekkend
Wallonië ziet zichzelf soms als een mini-Frankrijk. Het
regeringsgebouw heet dan ook het Elysette, naar het Elysée in Parijs. Ik heb een
nachtfoto ervan overgenomen uit de Wikipedia. Zelf ben ik er geloof ik wel
langsgelopen, het micro-Elysée. Maar het was zo klein dat ik het over het hoofd
heb gezien en het niet op de foto heb.
Klik voor de vergroting. 10 rechthoekjes, geknipt uit Namen:
station – auto’s, auto’s, auto’s – de laatste meters van de Sambre –
Congresgebouw – Nee, dank u; ik heb nog een boterham in mijn tas – v/m Armenhuis
– TEC-stadsbus – libraire, ofwel boekhandel – bij de universiteit – kots te
huur! (NB: een ‘kot’ is in het Waals, net als in het Vlaams, een
studentenkamer. ‘Belgicisme’, staat in het Franse woordenboek, dat erg weinig
woorden telt die met een K beginnen).
Bij de universiteit sta ik een regenbui uit onder een
afdakje, ergens. Daarna keer ik terug naar het station, dat zich, van deze kant
benaderd, ineens van een heel andere kant laat zien. Ik verliet het via die
grottige tunnel, maar de stationshal is fonkelnieuw, hypermodern en licht. Je betreedt
hier het station via een bel-etage, en die is toegankelijk met roltrappen en
glazen liften. Je ziet het vaak in België, stations die half 21ste-eeuws zijn
en waarvan de andere helft niet is aangepast sinds het interbellum, de tijd van
Jules Destrée.
Door dat schuilen daarnet, blijk ik de trein naar Dinant
gemist te hebben. De volgende gaat pas over een uur. Ik zie af van Dinant; de
middag is al ver over de helft. Volgend jaar zal HEMA toch wel weer op de
proppen komen met die kaartjes? Dan neem ik er 26, en 3 maanden onbetaald
verlof. Naar Namen keer ik zeker nog een keer terug; bij mooier weer, dan.
Nu ga ik in plaats van Dinant terug naar Ottignies, dat
volgens Maxwell een zeer fotograferenswaardig station heeft. Terwijl ik sta te
wachten op de IC naar Brussel Zuid, denk ik nog even door over die blinde kaart
van België, op school. De voornaamste waterlopen moest je ook leren. Een daarvan was het Albertkanaal, maar dat
stond op het kaartje in het aardrijkskundeboek afgekort tot: ‘Albertkan.’ Een
jongen had op de repetitie ‘De Albertkan’ opgeschreven als antwoord op de
vraag, welk water van Antwerpen naar Luik liep, en werd daarvoor door de
onderwijzer publiekelijk uitgelachen. Had hij dan niet kunnen bedenken dat ‘kan.’
een afkorting was van kanaal?
Frans heb ik toch niet helemaal voor niks geleerd op school.
In de trein vind ik Metro’s. Het gratis treinkrantje verschijnt in België in
twee versies, zoals voor de hand ligt, elk met hun eigen kleur: een Vlaamse en
een Waalse. Ik, altijd tuk op uitdagingen, neem de Franstalige ter hand.
Als je dat Frans geschreven ziet staan, is het toch nog wel
voor 80, 90% begrijpelijk. Als je weet, dat ‘grève’ staking betekent, kun je de
draad van het nieuws van vandaag wel volgen. En als je dat niet wist, zoals in
mijn geval, maak je het wel op uit het verband, want bijna de hele krant gaat over
de arbeidsonrust in België en Frankrijk. Een ‘grève sauvage’, een wilde
staking, daarvan werden we het slachtoffer in de Métro van Charleroi.
Het stadje Ottignies, halverwege Namen en Brussel, is het eindpunt
van de S8 uit Brussel Zuid en S81 uit Vilvoorde. S8 rijdt dan na station Ottignies
nog door naar de universiteit Louvain-le-Neuve, een paar kilometer verderop in
de gemeente Ottignies.
Maxwell heeft niets te veel gezegd. Het station is inderdaad
heel bijzonder. Ook dit station is halverwege blijven steken in een
renovatiebeurt. Alweer zo’n super-de-luxe moderne hal. En verder van die lage
perronnetjes met zwartig spul op de grond, en twee enorme hoge, steile trappen die
leiden naar een mooie treinenspotplek. De allerhoogste trap telt 56 treden en voert
naar een grote parkeerplaats achter het station. Een lift is er gelukkig niet,
zodat de forens nog wat sportieve lichaamsbeweging kan nemen na een dag achter
het beeldscherm.
Ten oosten van het stationsgebouw liggen ook nog een paar
sporen. Maar die gaan juist naar het meer westelijk gelegen Charleroi en
kruisen de spoorbaan naar Namen ongelijkvloers, een kilometer voorbij het
station.
Ik loop nog even naar het centrum van Ottignies. Dat bestaat
onder meer uit een kerkje op een heuvel, bij een standbeeld van Koning Albert
en een muur met een opvallende beschildering met bruiloftstaferelen. Vanaf de
kerkheuvel lopen trappen, straten en straatjes naar beneden, met oude en nieuwe
huizen in knusse hoekjes of aan pleintjes.
Verder is er weinig te zien in Ottignies. Het is een
forenzenplaats en slaapstad. 80% van de beroepsbevolking zal hier wel ambtenaar
zijn, met de parlementen en /of regeringen van België, Wallonië, het Gewest Brussel,
Vlaanderen en heel Europa in de buurt. Zo’n beetje half België is als ambtenaar
dienstverlenend ten opzichte van de andere helft. Maar of daar nou alles beter
gaat dan bij ons; ik twijfel er soms aan.
Ik neem een IC naar Brussel en verlaat die op station
Schuman. Daar wilde ik een S-trein pakken die door die nieuwe tunnel rijdt naar
Meiser. Maar die trein is net weg. Dan kan ik in plaats daarvan wel even naar het
tweede pas geopende S-station: Thurn en Taxis / Tour et Taxis. Dat ligt in het
westen van de stad, bij het gelijknamige voormalige overslagterrein, dat de
afgelopen jaren is omgetoverd in een yuppie-winkelcentrum en kantorencomplex.
Ik was er in 2013, toen het per rail alleen maar bereikbaar
was via metrostation Pannenhuis en daarna nog een stevige wandeling. Nu dus een
heus spoorwegstation – dat ligt naast Pannenhuis, en dus niet dichter bij Thurn
en Taxis waarnaar het genoemd is. Dat had vroeger trouwens een heel groot
goederenstation, dat dan weer niet op de plek lag van het huidige station Thurn
en Taxis.
Het nieuwe station wordt slechts één keer per uur bediend,
en wel door trein S10, die van Aalst naar Brussel rijdt en daarna via Jette
naar Dendermonde. Hij doet anderhalf uur over zijn rit, en de argeloze reiziger
die het hele stuk aflegt, heeft misschien helemaal niet door dat hij belandt op
nog geen 10 km van zijn uitgangspunt.
Ik heb geen flauw idee, hoe ik met de trein van Schuman op
Thurn en Taxis kom, en besluit de metro te nemen. Dat is ook na introductie van
de S-treinen nog de snelste manier om ergens te komen in Gewest Brussel. Ik
gooi er een uurnetkaart tegenaan voor 2.10 euro; niet duur.
Mijn interieurverzorgster zal me morgenochtend voor gek
verklaren dat ik me überhaupt nog in België vertoon, na de aanslagen, en dan nog
de metro van Brussel neem, ook. Ze vindt het: echt spelen met je leven. Toch speel
je met angst, hoe begrijpelijk ook, de terroristen juist in de kaart.
Zo vinden ook de honderdduizenden Brusselaars die nog steeds
de metro bevolken. Het is op het oog geschat niet minder druk dan voorheen op
de perrons en in de metrotreinen. Toch zal ik volgende week lezen dat volgens
tellingen van de MIVB, het vervoerbedrijf van Gewest Brussel, de metro nu 18%
minder passagiers vervoert dan vóór 22 maart het geval was.
Van hen neemt de helft nu bus of tram – waarop natuurlijk
net zo goed een aanslag kan plaatsvinden. De rest stort zich in de hel die het
auto- en fietsverkeer in Brussel is, met veel meer overlijdenskans per
afgelegde kilometer. Maar het trekt langzamerhand bij, volgens de MIVB - die
miljoenen omzet derfde in de weken na de aanslag.
Op het metroperron van Schuman zie ik het inmiddels al
vertrouwde duo militairen paraderen met mitrailleurs. Veiligheidshalve zijn de
prullenbakken in de metrostations verwijderd en vervangen door doorzichtige
vuilniszakken.
Ik stap in de metro naar Erasmus die komt voorrijden. De
muzikant-bedelaar in deze metrowagen speelt een vrolijk moppie op zijn
klarinet, en gaat vervolgens vergeefs rond met een centenbak.
Ik krijg het nu pas in de gaten, maar het eerstvolgende station
is uitgerekend Maalbeek. IJzingwekkend: hier is het gebeurd, hier hebben 20
passagiers het leven gelaten. Maar ik lijk de enige die er nog bij stilstaat.
De rest komt er twee keer per dag langs, ‘s morgens slaperig en ’s avonds
groggy. Dan went het idee. De sirene klinkt, de deuren slaan dicht. Verder…
Na een overstap bij Beekkant bereik ik Pannenhuis. De spoorbaan
parallel aan de metro is in de jaren 80 buiten dienst gesteld voor reizigersverkeer, maar
in 2009 weer in gebruik genomen voor IC’s richting Dendermonde. Sinds december
2015 stoppen er S-treinen op het nieuwe station Thurn en Taxis. Dat heeft geen
stationsgebouw, en bestaat uit niet veel meer dan twee perrons in de diepte.
Met die uurdienst zal het zich niet erg populair maken.
Ik neem de metro terug. Ook bij MIVB valt me op dat het
chipsysteem intelligenter is dan in Nederland. Je hoeft in de metro alleen maar
in te checken; niet uit. Met een uurnetkaart kun je de metro nog binnenkomen tot
een uur na je eerste incheck. Daarna mag je je rit nog afmaken, ook al zou je de
tijdslimiet onderweg overschrijden. In Nederland reis je bij mijn weten zwart
zodra je uur om is, en wanneer dat is, kun je aan je kaartje niet zien.
Ik ga mee tot station Zuid om daar de trein terug naar
Holland te nemen. Het duurt een kleine tien minuten voordat ik zie waar ik het
station in kan. Alle ingangen, behalve twee, van dit enorme complex zijn afgesloten. Bij de toegang die ik
uiteindelijk weet te vinden, staat een half leger in slagorde en een hele rij
militaire voertuigen.
Opperste staat van paraatheid…
Frans Mensonides
5 juni 2016
Er geweest: woensdag 18 mei 2016
©
Frans Mensonides, Leiden, 2016