Op Bevrijdingsdag
bevrijdde ik me van Nederland voor een dag in Vlaanderen. Ik bereisde
het
noorden van België, een vergeten, stiefmoederlijk bedeelde streek, als
je de
regionale politici mag geloven. Per trein trok ik van Essen naar
Hamont, met
een korte tussenstop op Antwerpen Centraal en een lange in Herentals.
Essen
werd in 1854 grensstation
aan de spoorlijn Roosendaal – Antwerpen, en kwam daardoor op de
landkaarten te
staan.
Herentals
is hét
spoorwegknooppunt van de Kempen, maar er wordt desondanks luid geklaagd
over
een slechte bereikbaarheid per auto.
De
grensplaats Hamont
had eens dezelfde status als Essen, door zijn ligging aan de ‘IJzeren
Rijn’, de
spoorweg van
Antwerpen naar het
Roergebied, via Weert en Roermond. Maar station Hamont werd in 1957
gesloten
voor reizigersverkeer en het goederenvervoer nam gestadig af. De
laatste jaren
wordt er alles aan gedaan om deze lijn uit de voorvorige eeuw te
reactiveren,
zowel voor goederen als reizigers.
Op 6
april 2014 ging
station Hamont, of liever: het herbouwde perron, weer open voor
forenzen, die
nu ’s morgens vroeg drie treinen naar Antwerpen kunnen nemen en ’s
middags twee
treinen terug vanuit de Sinjorenstad. Doortrekking van de lijn
Antwerpen –
Hamont naar Weert wordt overwogen, evenals invoering van een reguliere
uurdienst, in plaats van de huidige spitsdienst.
Weert bereikte ik via
een wandeling over de grens en met een bus van Hermes; er bestaat
vanuit Hamont
momenteel niet eens een busverbinding met Nederland.
De trein naar Hamont die ik uiteindelijk wil hebben,
vertrekt om 16:10 uit Antwerpen Centraal, belandt om 17:01 in Mol waar
hij
wordt gesplitst in een stuk voor Hamont en een voor Hasselt, bereikt om
17:25 Neerpelt,
eind- en beginpunt van alle niet-spitstreinen, en om 17:37 toch nog
Hamont. Bijna
anderhalf uur in een dieseltreintje voor een afstand van ongeveer 80
kilometer;
het gemopper uit de Kempen over hun verkeerssituatie is niet helemaal
onterecht.
Daar ik het doel van mijn reis toch
pas tegen het avonduur
zal bereiken, is er weinig reden om extreem vroeg op te staan, op deze
reisdag.
Dat ik pas tegen het noenuur voet aan de grond zal zetten in Essen,
mijn eerste
pleisterplaats, is echter niet te wijten aan langslaperij. Nee, dat
dank ik aan
de niet minder dan vijf kwartier vertraging die ik oploop tussen Leiden
en de
Belgische grens.
Ik ben echt wel op tijd uit de veren
en stap keurig in de
eerste trein na 9:00 uur, de IC Vlissingen van 9:05, die in Roosendaal
aansluiting zou moeten geven op de stoptrein naar Antwerpen van 10:24.
Maar
mijn IC vertrekt 5 minuten te laat en loopt onderweg alleen maar meer
vertraging op. Nu die overstap in Roosendaal toch niet meer haalbaar
is, stap
ik uit in Dordrecht voor koffie en pak daar de Beneluxtrein, om die in
Roosendaal te verlaten, want die stopt nou eenmaal niet in Essen.
Die Beneluxtrein blijft het
zorgenkindje van twee naties. Van
1957 tot december 2012 onderhield hij een uurdienst tussen Amsterdam en
Brussel. Toen werd hij opgeheven ten gunste van de snellere en duurdere
Fyra
met zijn Goofy-snuit, die Roosendaal links liet liggen en de HSL nam
langs
Breda. Hoe dat drama is afgelopen, weten we allemaal: die treinen waren
er na
één nachtje vorst geweest.
Op 11 maart 2013 werd de Beneluxtrein
in iets andere vorm
weer ingevoerd, na drie maanden afwezigheid. Hij reed vanaf Den Haag HS
naar
Brussel Zuid, en dat met een frequentie van 1 trein per 2 uur.
Ik nam deze
‘extra trein’ vorig jaar
maart voor een bezoek aan o.a. het Thurn en Taxis-terrein
in Brussel.
De nieuwe dienstregeling, ingaande
december 2013, bracht een
wijziging met zich mee. Het aantal ritten Den Haag – Brussel v.v. werd
uitgebreid van 8 naar 12 per dag. De trein rijdt nu in principe om het
uur,
maar met een paar ontbrekende uren tussen de spitsen in, in welke
periode dan
weer een tweeuurdienst geboden wordt, maar soms toch ook weer een
uurdienst.
Verder ging de rit Den Haag - Brussel om niet erg
heldere redenen 10 minuten
langer duren dan voorheen, en werd de dienstregeling een kwartier
‘gekanteld’.
Dit heeft tot gevolg dat de trein nu vrijwel in het pad rijdt van de
IC’s
Amsterdam – Vlissingen v.v., met maar 3 minuten verschil in
vertrektijd, en
alle kans op vertraging van dien. Volgend jaar gaat deze trein nog meer
tijd
verliezen; dan maakt hij in België ook nog een ommetje via Zaventem, of
anders
gezegd: station
Brussel-Nationaal-Luchthaven.
De logica van dit alles is, zoals zo
vaak in het
spoorwegwezen, heel erg ver te zoeken. Weinig wordt ook meer vernomen
van het
Haagse consortium dat door Arriva precies zo’n zelfde trein Den Haag –
Brussel
via de luchthaven had willen laten rijden. De overheden aan beide
zijden van de
grens hadden daar gewoon geen zin in, vermoed ik. Al de woorden over
concurrentie op en om het spoor worden zodoende holle frasen; NS en
NMBS
blijven gewoon monopolisten.
In Roosendaal sprinten nog een paar overstappers naar de
Beneluxtrein die ik zojuist verlaten heb. Een conductrice staat in de
deuropening als een bezetene te krijsen dat ze moeten opschieten. De
NMBS, de
Belgische Spoorwegen, is nog steeds niet aan de chip, maar desondanks
zijn er internationale
twijfelpalen geplaatst op
station Roosendaal. Het zal in dit verenigde Europa nog wel een jaar of
30, 40
duren totdat je in Nederland kan in-, en in België kan uitchecken.
Ik heb nu dus een half uur over voor
een fotosessie, voordat
de volgende stoptrein vertrekt. Mijn pas gekochte camera, met een range
van
extreem groothoek tot zwaar tele, opent nieuwe vergezichten voor
treinenfotografie.
En dat voor een compact-camera die ik zo in mijn broekzak kan stoppen;
waarom
zou een mens met zware koffers vol statieven en lenzen trein-in,
trein-uitstappen?
Dan wordt omgeroepen dat er problemen
met de bovenleiding
zijn tussen hier en Essen. Om me heen knetteren godverdomme’s, aan welk
koor ik
er één bijdraag. Daar gáát mijn België-dag; ik kom eenvoudig niet weg
uit het
vaderland!
Terwijl ik al koortsachtig
alternatieven loop te bedenken
(nee, er rijdt vanuit Roosendaal geen bus naar Essen) gaan vijf minuten
na die
mededeling de deuren ineens dicht, onder vervaarlijk gesis. Nog twee
minuten
later zet het rode boemeltje zich node in beweging.
Essen dus, toch nog; bijna 3,5 uur
onderweg geweest tussen
huis en hier. De maandagmorgense sportbijlage heb ik nu tenminste eens
helemaal
uitgespeld, tot en met de vierde klasse zondagamateurs. Op normale
werkmaandagen gun ik me daar de tijd niet voor. Vandaag heb ik écht
alle tijd.
Met een internationaal enkeltje mag je een hele maand doen over je
reis,
terwijl je in België met een binnenlands biljet je je reis niet langer
mag
onderbreken dan nodig is om over te stappen.
Ook het lange station van Essen krijg ik in één keer op de
foto. Met die groothoekstand hoef je nooit meer achteruit te lopen,
totdat je
door een bromfiets overreden wordt of ruggelings in een sloot stort. Je
moet
soms wel wat perspectivische vertekening voor lief nemen.
Essen is een en al vergane glorie,
qua spoorwegen. Het kent
een zeer uitgebreid emplacement, uit de tijd dat een grens nog een
grens was en
douanecontroles serieus werden genomen. Voor wat er nu uit Essen
vertrekt, eens
per uur dat stoptreintje Roosendaal – Puurs, en eens per uur de IC
Essen –
Charleroi, is zo’n uitgebreid complex echt niet meer nodig.
Het loopt tegen twaalven. Ik stel me
op op het
parkeerterrein bij het station om straks de Beneluxtrein te kunnen
fotograferen
op de meest noordelijk gelegen hectometer spoorbaan in België. Met een
beetje
geluk kruisen ze elkaar straks juist op dit punt, op exact het
middaguur. Ik
wacht en wacht, steek mijn oren in de wind of ik al treingedruis hoor,
maar
niks. Het wordt vijf over twaalf, tien over, en dan bedenk ik eindelijk
dat het
nu vast zo’n uur is waarop deze treinen niet rijden; in beide
richtingen niet.
Welgemoed verder wandelen. Het is
mooi zonnig, warm weer, midden
in een lange periode van guurheid. De Grensstraat hoort bij België, maar
de boerderijen
erlangs liggen op Nederlands grondgebied. Er is prikkeldraad
gespannen langs de grens, voor zover
het niet opgerold is rond een paal.
100 jaar geleden liep ook door deze streek de
beruchte dodendraad, het
honderden kilometers lange hekwerk van hoogspanningskabels, dat het
bezette
België moest afsnijden van het neutrale Nederland. Maar die draad liep
onder Essen langs; deze meander in de Nederlands-Belgische grens werd
afgesneden. In dit eeuwjaar van
de
Eerste Wereldoorlog staan overal langs de grens informatieborden over
de
dodendraad of over de grens der lage landen in het algemeen.
Het bordje VS langs het spoor valt me
op. Net of de treinen
de Verenigde Staten binnenrijden, in plaats van Nederland.
Aan de overkant van de baan heb je de
voormalige quarantainestallen,
een gebouw van ruim honderd meter lengte. Het per trein vanuit
Nederland aangekomen
vee moest hier een poosje verblijven, vooraleer opgegeten te worden
door
Belgen. Het werd aangevoerd op een ‘ramp’, een laad- en losperron dat
er ook
nog ligt, overwoekerd door onkruid. De veehal is nu rommelmarkt,
speeltuin en staminee,
maar zit dicht op maandag, zodat ik in ieder geval dat verloren uur
terugwin.
Behalve in Essen heb je verder alleen in Visé, aan de spoorlijn
Maastricht –
Luik, nog zo’n v/m quarantainestal.
Essen was niet meer dan een vlekje
voordat de trein er
halthield, maar is nu een bloeiende forenzengemeente met ca. 18.000
inwoners. De
komst van de trein stimuleerde de handel. Op de plek van het viaduct
stond de
‘dormez-vous’, nee, er stond iets anders op dat informatiebord, het
‘dortoir’
(Frans was nooit de sterkste kant van Frans). Dat was een
slaapgelegenheid voor
machinisten die de laatste trein naar Essen gereden hadden en daardoor
zelf
niet meer terug naar huis konden.
Er wordt in Belgische treinen druk
ge-Brave-Hendrikt over
wat alle reizigers allemaal wel en niet mogen doen. Zo moeten zij
‘spontaan’
hun ticket tonen aan de conducteur. Maar reizigers of anderen pissen
wel in de
tunnel onder het Essense spoor, zo te ruiken. En bekladden treinen met
graffiti
die psychedelischer is dan ik ooit elders gezien heb.
Er zijn hier verkiezingen op handen,
niet alleen de
Europese, maar ook die voor het Belgische parlement en het Vlaamse.
België kent
vele parlementen, en ook vele kieslijsten voor één parlement. Behalve
een
gewone lijst mag elke partij ook een opvolgerslijst indienen. Elke
lijst kent
zijn eigen lijsttrekkers en lijstduwers. En uit de tekst ‘Lijsttrekker
2e
kolom’ die ik op een poster zie staan, zou je kunnen opmaken dat
sommige
Vlaamse politici er prat op gaan, het rechterrijtje aan te voeren.
Het draait hier wel heel sterk om de
poppetjes, is mijn
indruk vandaag. Tot mijn grensoverschrijding in Hamont zal ik myriaden
smoelwerken van kandidaten te zien krijgen, gigantisch groot
opgeblazen,
poster-breed. Maar een standpunt ergens over lees ik vrijwel nergens.
En overal
ook weer andere koppen; het schijnt te werken met een soort
districtenstelsel.
Lijst 16, met die padvinder, lijkt me bovendien niet helemaal serieus.
Voor
koffiedrinken hebben Vlamingen so wie so minder belangstelling dan voor
‘pintelieren’,
het zich in één of meerdere kroegen laten vollopen met bier. Echt een
Vlaams
woord.
Ja, de taal. Er loopt wel degelijk
een taalgrens tussen
Nederland en Vlaanderen, soms net zo onoverkoombaar als die doodsdraad.
Ze
spreken hier Nederlands, maar dat maakt nog niet alle Vlaamse
taaluitingen
begrijpelijk. Soms weet je niet waar het over gaat, soms ken je de
betekenis
van een woord niet, soms lees je een uitdrukking die bij ons onbekend
is.
Maar de verschillen zijn vaak nog
subtieler dan dat. Ik lach
om een levensgroot bord in een Essense tuin: ‘Begrafenissen en
Grafzerken’,
alsof er iets te lachen zou zijn om de Grimmige Maaier die deze
neringdoende
brood verschaft. Twee heel normale woorden. Alleen: als ik Google op
‘Begrafenissen en Grafzerken’ vind ik voornamelijk Vlaamse bedrijven.
Maar als
ik hun Nederlandse vakbroeders wil vinden, moet ik de eufemismen
intoetsen die
de dood niet minder grimmig maken: ‘Uitvaartverzorging en
Grafmonumenten’.
Bovendien zijn Nederlandse bedrijven het één of het ander:
uitvaartverzorger of
steenhouwer, niet allebei tegelijk. Nergens om, hoor, maar het viel me
op.
Ook dat Vlamingen vaak de o.v.t. (imperfectum) gebruiken, waar wij een v.t.t. (perfectum) meer passend zouden vinden; ik weet niet of daar ooit onderzoek naar is gedaan. Bijvoorbeeld: ‘Wij vragen u enkel aan te bellen als u vooraf een afspraak maakte’. ‘Een afspraak gemaakt heeft’, zou je daar verwachten, hoewel het allebei kán en mag; van mij in ieder geval wel. Dat zinnetje is dan ook weer een dubbelopisme, want afspraken maak je meestal vooraf. Het woord vooraf, bij dingen die je per definitie vooraf doet, intrigeert me al tijden, aan beide kanten van de grens.
Om één uur mis ik het moment suprême waarop ik die elkaar
passerende Beneluxen kan fotograferen, simpelweg omdat ik vergeten ben
dat ik
dat doen wilde. Twaalf minuten later vertrek ik richting Antwerpen aan
boord
van een zwaar met graffiti bekladde IC met eindbestemming Charleroi.
Die stopt
in Kalmthout, Heide,
Kapellen en Ekeren, plaatsen die daardoor ongeveer een
halfuurdienst met Antwerpen hebben, in combinatie met de stoptrein.
Aan de overkant van het gangpad zit
een Italiaans stel met
een jongetje van twee, dat hartstochtelijk aan het huilen is, alle
troostpogingen van zijn ouders ten spijt. ‘Impossibile, impossibile’,
zegt de
vader steeds tegen hem, terwijl hij hem op de rug klopt. Maar het is
geenszins
onmogelijk, want het kind blijft krijsen tot de eerste flats van
Antwerpen
zichtbaar zijn. Zong
een
landgenoot van hun niet: ‘It’s impossible, ask a baby not to cry, it’s
just
impossible’?
De Antwerpse spoorkathedraal zie ik
deze keer vanuit een
Panos-vestiging. Mevrouw ‘Aandacht!’ is nu vervangen door een meneer,
die zijn ‘Aandacht!’ wat minder streng
in de microfoon boert, en het van tijd tot tijd ook afwisselt met:
‘Opgelet!’
In de Working Corner kun je je luie kantoorzweet kwijt op een fiets, om
daarmee
de stroom op te wekken voor je laptop, tablet of telefoon. Geen
belangstelling
voor, op dit moment. Uit het plaatskaartenbureau in de hal is ‘98% van
de
reizigers vertrokken met de glimlach’ (niet met de trein, maar met de
glimlach.
Speciale glimlachinspecteurs hebben dit bij de uitgang staan te turven).
Er is getrommel te horen; in de grote
hal van het station trekt
een Braziliaans drum- en dansgezelschap van leer, met fraai uitgedoste
heren en
schaars geklede dames. Ja, het WK voetbal nadert met rasse schreden;
deze keer
ook voor de Belgen. Ik zie Nederland niet ver komen, op de mondiale. De
vorige
keer dacht ik dat ze de finale zouden halen, en dat was ook zo. Ook
deze keer
krijg ik gelijk.
In die grote hal valt zelfs een
brontosaurus niet op. Verder
reizen om 14:10, met een aftands dieseltje, vier bakken, waarvan twee
voor
Neerpelt en twee voor Hasselt. De trein stopt onderweg naar mijn
volgende
pleisterplaats Herentals alleen in Berchem en Lier en slaat Mortsel, Boechout,
Kessel, Nijlen, Bouwel en Wolfstee over. Als de conducteur nadert,
zwaai ik al
met mijn kaartje als hij nog vijf banken van mij verwijderd is; ik moet
mijn
kaartje toch spontaan tonen, met de glimlach?
Het landschap in De Kempen heet
geloof ik een
coulissenlandschap; bosjes, rijen bomen, weilanden en akkers in
plezante afwisseling.
Het was van oudsher een landbouwgebied, waar vanaf de late middeleeuwen
ook
gedaan werd aan lakenproductie. De streek stoort zich niet aan
landsgrenzen die
er ooit dwars doorheen zijn getrokken, inclusief dodendraden; de Kempen
loopt
door tot in het Nederlandse Noord-Brabant en Limburg.
Op dit stuk spoorweg rijdt de diesel
onder de draad. De uiteinden
van deze lijn zijn echter niet voorzien van bovenleiding. Herentals is,
als
gezegd, hét
spoorwegknooppunt van de Kempen.
Behalve deze lijn, stoppen hier ook de IR’s (InterRegio’s) Turnhout –
Antwerpen
en Turnhout – Brussel, en L-treinen (lokale treinen ofwel boemels) naar
Lier en
Antwerpen.
Herentals is een bescheiden stadje met bescheiden
stadspoortjes. Het centrum bestaat uit smalle kasseienstraatjes die
liggen te
bakken in overvloedige voorjaarszon. Het heeft met Leiden gemeen dat
het een
Lakenhal heeft. Die lijkt op een kruising tussen een kerk en een
gemeentehuis,
en is wat sierlijker dan die statige hal in mijn woonplaats, die vooral
groot
en imposant moest zijn.
Bij de stadswal staan alle scholen
van Herentals, die ook
allemaal tegelijk uitgaan, wat een grote autodrukte en parkeerdruk
teweeg
brengt. Een ijskar heeft zich tactisch opgesteld tegenover de scholen.
Die kar heet
‘IJskreem’, Vlaams voor ‘ijskraam’, denk ik in mijn simpelheid, maar
als ik het
nasla, is het gewoon een Belgificatie
van het Engelse ice cream.
Het is een gewone schooldag. België
viert vandaag geen
bevrijdingsdag. Het land is eerder bevrijd dan wij – en is bovendien in
de
historie zo vaak bevrijd dat ze bij mijn weten lang niet al die dagen
allemaal
meer vieren.
‘Vraag een prijsofferte op voorhand’,
lees ik ergens. Ja,
ook een prijsofferte vragen is niet meer nodig als de koop al gesloten
is.
Bovendien gaat een offerte altijd gepaard met een prijsopgave, dus dit
is zo’n
beetje dubbeldubbelop.
Neemt allemaal niet weg dat ik mijn
wandeling zelf beter ook
op voorhand had kunnen uitstippelen. Nu heb ik dat inderdaad pas
achteraf
gedaan, bij het schrijven van dit stukje, en heb daardoor het Begijnhof
gemist.
Ik miste het Begijnhof ook al, onderweg. Wat is een Belgische stad
zonder
Begijnhof? Meestal is dat ook het meest fotograferenswaardige plekje.
Daar gokken een zonde is, zie je in het calvinistische Nederland vrijwel nergens aparte gokwinkels, om de verleiding niet te groot te maken, en zie je in het katholieke Vlaanderen wél gokwinkels, maar met gokduiveltjes op de etalageruiten, om mensen eraan te herinneren dat gokken toch minstens gebiecht moet worden. Als je wint, ben je bovendien een percentage verschuldigd als aalmoes, discreet in een envelop te overhandigen door het biechtluikje. Verder word je op de etalageruit gemaand, je limieten te kennen. Maar als je de speelpot wint, is natuurlijk in het vervolg the sky je limit…
Ik merk dat ik vandaag zo’n vlaag heb om meer teksten te
lezen dan stadsschoon te bewonderen. Geen wonder dat mijn oog valt op
de kop
‘In de stilstaande Kempen’ op een verkiezingskrantje van de Open VLD.
Dat is
een liberaal-democratische partij. Nee, er bestaat geen Besloten VLD.
Dat krantje zit in een folderrek dat
aan een gevel bevestigd
is. Omdat ik vermoed dat het artikel over mobiliteit gaat, wil de
folder
plukken. Hij geeft niet mee; hij zit klem in een of ander duister
mechaniek. Ik
ruk en ruk, en houd ineens ruim de helft van het krantje in mijn hand,
gelukkig
de helft met dat artikel.
Nu pas bemerk ik dat ik al die tijd
in de weer geweest ben
niet met een folderrek, maar met de brievenbus van een particulier,
waar het
pamflet gedeeltelijk uitstak. Ik loop nu maar snel door met mijn
trofee; zelfs
een in beginsel gemoedelijke Vlaming zou in hevige toorn kunnen
ontsteken als
hij gewaar wordt dat een Hollander zich vergrijpt aan de inhoud van
zijn
brievenbus. ‘Sapristi, ze is mij ontstolen!’, een zinnetje uit een oude
druk
van Kuifje, dat me te binnen schiet.
Op het perron van Herentals louter
jongeren; ook de
middelbare en HBO-scholen zijn nu uit. Ik neem de trein naar Hamont.
Deze keer
komen er tien bakken voorrijden; wat modernere dieselbakken dan
daarnet. De
achterste vier worden in Mol afgetrapt voor hun rit naar Hasselt.
Daarna
blijven er nog twee achter in Neerpelt en gaan alleen de voorste vier
door naar
Hamont.
Ik sla het krantje open van de Open
VLD. ‘In de stilstaande
Kempen’ gaat inderdaad over mobiliteit. En over de achterstelling van
deze noordelijke
uithoek van het land. ‘Veel beloven en weinig realiseren, dat blijft
het
verdict van deze legislatuur!’
Dat is mooi gezegd; ik laaf me
helemaal aan dit Belgisch.
Maar het klopt volgens mij niet. Zo krijgt Hasselt bijvoorbeeld
een tram naar
Maastricht, zoals ik in 2012 schreef, een project dat in mijn
ogen nauwelijks
zin heeft, en vooral een mondsnoerdertje is voor iedereen in de
buitengewesten die
zich achtergesteld voelt: ‘Ja, maar jullie krijgen toch een tram…’
Nu gaat dit artikel in het
verkiezingskrantje helemaal niet
over OV, maar over de auto, merk ik. ‘De Ring van Herentals blijft
bezaaid met
probleempunten, zoals de Worst van Wellens’. Die worst is denkelijk een
wegversmalling, of misschien een rotonde met een worstvorm. Maar
beslist niet zo’n
worst die kiezers wordt voorgehouden; integendeel.
Ja, zo’n stadsring, in Belgische steden even onmisbaar als een Begijnhof… In Antwerpen, waar ze een 48-baans-ringweg hebben, willen ze die overkluizen. De bevolking van de wijken langs die ring wordt langzamerhand knettergek van het lawaai, en vergast door wat er uit honderdduizenden uitlaten komt. Een pleidooi voor verbetering van het OV lijkt me dan toch meer voor de hand te liggen dan één voor nog meer asfalt. Toch spreekt de folder van Open VLD bozig over een ‘fileregering’ die te weinig werk maakt van nieuwe autowegen. Nee, ik zou zeker niet op die partij stemmen, als ik Vlaming was.
De trein stopt tot Mol nog in Olen en Geel. Op elk perron
staan drommen jongeren. Deze spoorlijn drijft op studerenden. Hun
ouders reizen
nooit met de trein en staan elke dag klem bij die Worst.
Na Mol volgt Lommel. Hier wordt het
Kempenlandschap steeds
vaker onderbroken voor bedrijventerreinen en
windmolenparken. Niets staat hier stil. Je
kunt toch niet beweren dat er niet geïnvesteerd wordt in deze wat
afgelegen
streek!
Station Neerpelt komt logischerwijze
na Overpelt. In
Neerpelt worden de laatste twee wagens afgekoppeld. Nu zetten we dan
koers naar
het pas heropende station Hamont.
Onderweg passeer je dan nog Achel,
dat met Hamont één
gemeente vormt. Achel had vroeger ook een station, niet aan deze
spoorlijn,
maar aan die van Hasselt naar Eindhoven, ook al lang opgeheven. Ook in
Achel
stond zo’n quarantaine-veestal; het wantrouwen tegen de blaarkoppen van
de kaaskoppen
was wijdverbreid.
In Hamont ben ik al eens eerder
geweest; in 2010 was dat,
toen station Maarheeze
pas was ge- of heropend. Ik verbaasde me toen over het
ontbreken van een OV-verbinding met Nederland vanuit deze grensplaats.
Maar
daarin schijnt dan toch binnen afzienbare tijd voorzien te gaan worden,
door
doortrekking van de spoorlijn Antwerpen-Hamont over de IJzeren Rijn
(hier op
archieffoto in Budel-Schoot, net aan de overzijde van de grens).
Voorshands wordt Hamont alleen
tijdens de spits bediend. Om
5:24 (brrr!), 6:27 en 7:22 vertrekt er een trein naar Antwerpen; om
17:37 en
18:37 komt er één aan uit die stad. Op andere tijden van de dag kun je
wel een bus
van De Lijn naar Geel nemen, die in Neerpelt aansluiting geeft op de
trein.
Met mij lopen een man of zeven, acht
naar de uitgang. Het
station, of liever: perron, ligt 750 meter van de Nederlandse grens. De
kortste
weg terug naar het vaderland loopt via dat spoor. Maar daar zal ik wel
niet
overheen mogen lopen, en bovendien wordt dat nog steeds gebruikt voor
één
zinktrein per week, en stel dat die net langskomt op maandagmiddag
tegen
zessen; ik ken de dienstregeling van de IJzeren Rijn niet uit mijn
hoofd.
Ik loop dus met een omweg naar Budel-Schoot en zie weer
overal van die verkiezingskoppen, andere dan in Essen en weer andere
dan in
Herentals. Het draait echt helemaal om het uiterlijk. Maar niet alle
kandidaten
hebben hun uiterlijk mee. Dat domme blondje dat de kiezer tegemoet
hijgt in een
verleidelijke pose, daar zou ik zelf van-z’n-lang-zal-ze-leven niet op
stemmen.
Maar dat dikkertje met die bril en die spontaan geregisseerde glimlach,
die
straalt betrouwbaarheid uit. Aan haar zou ik zonder meer mijn stem
geven als ik
mocht stemmen in België.
In Budel-Schoot staat helaas geen
lange acclimatiseer-stal
voor Nederlanders die in den vreemde zijn geweest, al was het maar voor
een middag.
Ik neem de bus naar Weert, die er net aankomt als ik het dorp
binnenloop. Geen
toeval, maar allemaal perfect gepland op voorhand!
Frans Mensonides
22 mei 2014
Laatste wijziging: 12 november 2014
Er geweest: maandag 5 mei 2014
© Frans Mensonides, Leiden, 2014