Beminde zaterdag
Zaterdag 25 juli 2015 t/m zaterdag 29 augustus 2015

  


Door de zomerstorm gestrande reizigers op Leiden Centraal

Weekend Vrij

Een nieuwe rubriek op De digitale reiziger, gewijd aan treinreizen die alleen met elkaar gemeen hebben dat ze op zaterdag zijn gemaakt. Dat klinkt vreemd, maar ik kan het uitleggen.

Op advies van een trouwe lezer schafte ik onlangs een Weekend Vrij aan. Dat is een op de chipkaart geladen NS-abonnement waarmee je in het weekend voor niks per trein door heel Nederland kunt reizen; ook op de regionale spoorlijnen. Hij geldt van 18:30 uur vrijdagavond tot 04:00 uur in het holst van de nacht van zondag op maandag. Dat abonnement is momenteel in de aanbieding en kost slechts 29 euro per maand, een bedrag dat je er met één retourtje Leer al dik uithebt.

Ik ben op dat abonnement overgegaan omdat mijn OV-reiskosten de laatste jaren de pan uitreisden (sorry, -rezen). Die kosten worden dan voornamelijk veroorzaakt door pretritjes voor o.a. dit magazine. Mijn werkgever betaalt mijn woonwerkritten – en stimuleert tegenwoordig thuiswerken, iets waar een paar jaar geleden nog niet over te praten viel.

Ik ga mijn verre treinreizen dus voortaan in het weekend maken. En dat zal dan vooral neerkomen op de zaterdag, daar ik op zondag meestal mijn broertje bezoek, die in Den Haag woont - ritten die weinig zoden aan de dijk zetten vanuit de vestigingsplaats van De digitale reiziger: Leiden.

Die zaterdagen zullen als vanouds soms een reisverhaal opleveren, soms een FHM’metje, maar soms alleen een stukje met wat foto’s in deze rubriek. 

Wat je allemaal niet kunt doen, met zo’n kaart! Heen en weer naar Leer in Oost-Friesland (Duitsland), bereikbaar met de Arriva-trein uit Groningen. Maar in Leer ben ik één keer geweest en Leer smaakte niet maar meer. Ja, we zijn toen vergeten uit te stappen in de grensplaats Weener, dus daar zou ik nog een keer heen kunnen.

Of je kunt doen wat een OV-voorvechtster die ik gekend heb, vaak deed. Ze had een ov-jaarkaart. ‘Ik ga morgen maar eens naar Kerkrade’, vertelde ze dan, ‘even een krant kopen’.
-‘Hoezo?’, vroeg ik.
-‘Dan heb ik op de terugweg wat te lezen’, antwoordde ze.

Of ik kan op vrijdagavond even op en neer naar Vlissingen om er de zon in de Westerschelde te zien zakken, dat zie ik me ook nog wel een keer doen. 

Maar dat gaat allemaal gauw vervelen, denk ik. Nederland heeft een spoorwegnet van beperkte lengte, nog geen 3000 kilometer. Je valt snel in herhalingen, week na week. En ik wil ook altijd ergens héén; zo maar voor de lol in de trein zitten om kilometers te maken, nee. Daar bespaar je natuurlijk ook geen cent mee: dingen doen omdat ze gratis zijn, die je nooit deed toen ze je geld kostten.

En dan al die weekendstremmingen waar je maar omheen moet laveren. Deze zomermaanden ligt Eindhoven – Weert er regelmatig uit, evenals Zwolle. Dan moet je in en uit een vervangende bus klauteren; wat een lol!

Ik ben al met al dan ook niet van plan, veel meer te gaan reizen dan vroeger; alleen meer op zaterdag. En daarvan wekelijks verslag te doen.

Oh ja, de titel van deze rubriek is ontleend aan de onvergetelijke regel van onze huisdichter Constantijn Huygens: ‘Beminde Saterdagh, zijt ghij nog verr van komen?’ uit zijn gedicht ‘Rust op Hofwijck' dat ik op FHM’s al eens besprak. Huygens had een van de beste ambtenarenbaantjes van het land; hij was ‘geheimschrijver’ van de Prins van Oranje. En hij was er bovendien apetrots op dat hij dat bereikt had, zelfs zonder adellijke titel. Maar toch zat hij in de hectiek van politiek Den Haag elke dag uit te kijken naar het weekend.

Hoe knap dit gedicht, ‘Rust op Hofwijck’, is, merkte ik laatst nog weer eens toen ik het hardop voordroeg, in de badkamer voor de spiegel. Je leest de eerste passage, die op het rustige Hofwijck speelt, langzaam, op een wat slome toon. Maar het middengedeelte, over dat geklets en gekissebis in Den Haag, ben je geneigd  te brengen als een soort rap, overspannen ratelend. Dan kent het gedicht vóór die regel met ‘Beminde Saterdagh’ een omslag, en nadert het rustige leventje op Hofwijck weer, waaraan je je stijl aanpast.

Perfecte harmonie tussen leestoon en inhoud. Het gedicht dwingt dat als het ware af. Hoe Huygens het flikt, flikt hij het; voor een prozaïst is het moeilijk te doorgronden. Feit is, dat die ‘rap’-regels korter zijn dan die in de rustige passages.

Dit geheel en al terzijde!



Zaterdag 25 juli 2015: Een dag met gegeven omstandigheden  
Zaterdag 1 augustus 2015: Veenboemel Alphen a/d Rijn-Gouda / Op Papland  
Zaterdag 8 augustus 2015: Doesburg: goed geconserveerd / Nijmegen Lent / De Oversteek: slow march met lampen 
Zaterdag 15 augustus 2015:  Westerscheldetunnel / Terneuzen, waar het licht bijna te zout is voor het oog / Museum Schooltijd: zwijmelen in nostalgie  
Zaterdag 22 augustus 2015: Haagse School in Dordrecht / Oudenbosch: de koepel in de kop  
Zaterdag 29 augustus 2015: Boheemse Rapsodie, of: haat-liefdeverhouding met RandstadRail  


Zaterdag 25 juli 2015, een dag met gegeven omstandigheden


Zaterdag 25 juni 2015 blijkt nou net de verkeerde dag om dit abonnement te laten ingaan. Er heerst een schier apocalyptisch noodweer, de ergste zomerse herfststorm aller tijden, ook nog gepaard gaande met overvloedige regenval.

Ik wilde bescheiden beginnen, met een bezoek aan de tentoonstelling ‘De IJzeren eeuw’ in het Amsterdam Museum op de Kalvermarkt. Die zit in zijn laatste week. Toegegeven: ik ben er niet snel bij, hij loopt al sinds maart, en is een begeleidend verschijnsel van de boeiende gelijknamige VPRO-tv-serie die afgelopen voorjaar werd uitgezonden.

Aan het begin van de middag is het zulk verschrikkelijk hondenweer dat ik zelfs geen zin heb om naar de halte te lopen voor de bus naar het station. Op mijn beeldscherm verschijnen berichten waaruit blijkt dat de weinige trajecten op het spoorwegnet waar dit weekend geen geplande stremming is, successievelijk getroffen worden door vallende bomen. In Amsterdam komt bovendien het tramverkeer tot stilstand.

Desondanks moet en zal ik naar onze hoofdstad. Ik vertrek als de regen wat is gaan liggen, maar de wind allerminst – en dat museum al bijna dicht is.

Op Leiden Centraal is de chaos onbeschrijfelijk. Voor de informatiebalie staat een lange rij reizigers met rolkoffers. Alleen toeristen en de ware diehards zijn vanmiddag op pad.

Er is geen treinverkeer mogelijk naar Den Haag HS en Haarlem. Amsterdam is alleen via Schiphol bereikbaar. Geen CTA of omroep meldt wanneer de eerste trein in die richting zal vertrekken. Alleen klinkt er een bericht dat ‘gegeven de huidige situatie’ koffie of thee gratis is, net zo gratis als mijn ritjes met Weekend Vrij – als die er vandaag nog van komen.

De trein naar Vlissingen strandt in Leiden, op spoor 5b, en zal volgens de CTA rechtsomkeert maken naar Lelystad. Ik stap in, maar weer uit als er een trein naar Almere aan de overkant van het perron verschijnt. Iets zegt me dat die eerder zal vertrekken. Dat is ook zo, waarbij hij die andere trein, met honderden argeloze reizigers, achterlaat. Mijn spoor-intuïtie heeft me verder geholpen, zoals zo vaak. Als ik van NS’ informatievoorziening afhankelijk had moeten zijn…

Deze trein gaat na Schiphol non-stop naar Almere, waar ik ‘gegeven de huidige situatie’ helemaal niet heen wil, zelfs gratis niet. Ik stap uit bij de luchthaven, neem na wat heen en weerlopen een zwaar vertraagde stoptrein naar Weesp, verlaat die op Amsterdam Zuid om de metro te pakken naar Amsterdam Centraal – maar die rijdt niet. Dat heeft niets te maken met het noodweer. In Amsterdam rijdt de metro namelijk alleen in de winter; ik was het even vergeten.

Nu pak ik een GVB bus, waarvan het lijnnummer me ontschoten is, naar het Amstelstation, waar nu ineens toch wél een metro naar CS rijdt; zo’n mooie nieuwe, met bankjes langs de zijkant en lampen boven de deur aan de kant waar je moet uitstappen.

Een autorijdende collega die ik maandag dit hele verhaal vertel, verklaart me voor gek. ‘Je had wel helemaal nooit meer naar huis terug kunnen komen!’








 

Bij Amsterdam Centraal een ongebruikelijk gezicht: geen enkele tram op het voorplein. Maar wel vele wachtenden in de abri’s, die het misschien niet eens opvalt dat het vanmiddag wel erg stil is. De wind is nu inderdaad wat gaan liggen. Maar het ware naïef te denken dat het tramverkeer vóór zondagmorgen weer op gang zou komen.  

De hal en de perrons van Amsterdam Centraal zijn overvol met verdwaasd rondlopende en -kijkende toeristen, die hevig naar huis en haard (waar dan ook ter wereld) lopen terug te verlangen. Meterslange rijen voor de informatieloketten, de toiletten, de hamburgerrestaurants en de koffietenten. De omroep zwijgt in alle talen. Het bekende euvel bij NS: als er niets aan de hand is, lullen ze je de oren van de kop met overbodige mededelingen, maar in noodsituaties mag de reiziger het zelf uitzoeken. Er vertrekken treinen leeg, en onaangekondigd.

Die collega van maandag heeft natuurlijk op voorhand gelijk. Mijn triomf, Amsterdam Centraal gehaald te hebben, verbleekt snel , als ik bedenk dat ik nu ook nog terug moet. En dat museum is al uren dicht.

Na een halfuur doelloos door de hal dwalen (ik vergeet zelfs, te fotograferen) toch nog goed nieuws over het treinverkeer richting Schiphol: de IC Direct naar Breda zal vertrekken van spoor 15. Tussen haakjes: op die trein ben je tussen Schiphol en Rotterdam ook met je Weekend  Vrij toeslag verschuldigd, net als normale reizigers.

Ik naar spoor 15. Ik weet de laatste zitplaats te veroveren in een trein vol koffers en toeristen uit alle continenten, die thuis straks weer een verhaal te vertellen hebben: ‘In Nederland moet je niet wezen. Daar stormt het altijd in de zomer’. Na enige tijd vertrekken we zelfs ook nog. Dan wordt omgeroepen dat dit bij nader inzien de IC naar Brussel is. Hopelijk haalt hij de Belgische hoofdstad nog voor morgenochtend.

Maar het zal me een biet zijn, ik ben op Schiphol, waar een zit-demonstratie aan de gang is van tien Koerden, met twintig marechaussees met karabijnen eromheen, en niemand behalve ik die er notitie van neemt.

Via Schiphol weet ik ook Leiden weer te bereiken, een gratis, doch zinloze reis achter de rug.




Amsterdam Museum (v/h Historisch Museum Amsterdam) is gevestigd in het oude Burgerweeshuis

Die tentoonstelling doe ik de dinsdag daarop alsnog – niet gratis met de trein; weinig bespaard dus, tijdens mijn eerste vrije weekend. Zo eindigen de meeste bezuinigingsoperaties: met evenveel uitgeven als vroeger.

‘De ijzeren eeuw’ is een boeiende tentoonstelling over de 19e eeuw - of liever: het wás een boeiende tentoonstelling. Hij is nu echt afgelopen, de expositie evenzeer als die eeuw.  Nederland evolueerde in die periode van boerenstaat tot moderne industriële samenleving. Het ijzer dat daarvoor zorgde, is inde eerste plaats dat van spoorwegen en trambanen, die alle uithoeken van het land snel bereikbaar en bereisbaar maakten. Niet voor niks heet de spoorweg in Vlaanderen nog altijd: d’n ijzerbaan.

De bruggen om de treinen over rivieren en kanalen te dragen, die waren ook van ijzer, of van staal, maar daar zit weer ijzer in. Op de tentoonstelling was een intrigerende foto te zien van wandelaars die de spoorburg over de Lek bij Culemborg als trottoir gebruiken. De trein reed over enkelspoor en er lag een breed voetpad naast, al betwijfel ik of gewone stervelingen daar eigenlijk wel gebruik van mochten maken.

Tot slot een aardig plaatje uit de tentoonstelling; een soort ganzenbord, gewijd aan de paardentram van Amsterdam. Het speelbord stelt een tramlijn voor met, zoals gebruikelijk, twee beginpunten. Deelnemers verdelen zich in twee groepen, die elk starten aan een van de twee beginhaltes. Wie als eerste het andere eindpunt bereikt, heeft gewonnen. Onderweg zijn er wisselplaatsen, waar je moet wachten totdat er een andere speler, die de andere kant uitgaat, arriveert. En wie op het vakje Gederailleerd komt, moet helemaal overnieuw beginnen. Een spel waar de frustratie van het reizen is ingebakken…

Frans Mensonides
6 augustus 2015


 





Zaterdag 1 augustus 2015

Gouda



Veenboemel Alphen a/d Rijn- Gouda

Deze zaterdag ben ik op weg naar Schoonhoven aan de Vlist en aan de Lek. De ‘Zilverstad’ ligt in een grote witte vlek op de railkaart van Nederland, zoals ik schreef in het verhaal over de Vlist. Bus-werk, dus. Maar ook de meeste busreizen beginnen met een treinreis.

Voor dat Vlist-artikel, bewandeld op twee dagen, nam ik evenzovele keren de ‘Veenboemel’, zoals ik hem noem, van Alphen aan den Rijn naar Gouda. Met dit lijntje is het gelukkig nog goed gekomen.

Het vormde zo’n jaar of 15 een rode draad op mijn site, de pogingen van de Provincie Zuid-Holland, een tramlijn van Gouda via Alphen en Leiden naar de kust in het leven te roepen, de RijnGouweLijn (RGL). Behalve de provincie en enkele onderwijsmagistraten, die zich beter bij eigen leest hadden kunnen houden, zag verder geen hond iets in deze lijn. Die er uiteindelijk ook niet gekomen is; lees alles over de zwanenzang ervan in dit artikel uit ’11, en in dit FHMetje uit ’12, hoe het nou verder moest.

De spoorlijn door het veen werd geopend in de jaren 30, toen overal in den lande dergelijke regionale boemellijnen juist gesloten werden. Voor de zich sterk uitbreidende plaatsen Boskoop en Waddinxveen werd hij van levensbelang voor de mobiliteit. Rond de eeuwwisseling dreigde desondanks opheffing. Daarna reed er van 2003-2009 een schuddend trammetje met vierkante wielen, in plaats van een trein, e.e.a. ter voorbereiding op de zegeningen van het lightrailproject RGL.

Dat werd een levensgroot fiasco: aansluitingen in Alphen gingen verloren, doordat de tram van een apart, laag perron vertrok. Het kreng, dat geen enkel comfort bood, stond bovendien vaker stil dan dat het reed; lees deze verhalen uit het jaar ’03: deel 1 en deel 2.

In 2009 namen NS-sprinters de dienst gelukkig weer over. De lijn is onlangs aanbesteed als miniconcessie; alleen deze 18 kilometer lange spoorbaan en verder niets. Abellio won ‘m. Dat is dan een mooie troostprijs voor het verlies van de miljardenconcessie Limburg, die aan hun neus voorbij ging als straf voor aanbestedingsfraude – een stuk geschiedenis dat te vers in het geheugen ligt om het te hoeven oprakelen.

 Van december 2016 tot december 2031 mag Abellio het ritje rijden met treinen van het type FLIRT; ik ben benieuwd! Er komen twee extra stopplaatsen bovenop het drietal van nu: Boskoop Snijdelwijk en Waddinxveen Zuid (ooit in de plannen opgevoerd onder de namen Waddinxveen Coenecoop of Waddinxveen Triangel).

Station Snijdelwijk is al in ruwbouw gereed, maar dat zal even ruw weer moeten worden afgebroken. Er is bij de aanleg nl. rekening gehouden met de komst van een lagevloertram, maar het wordt toch een hogevloertrein.




Proto-station Snijdelwijk (archieffoto 2011)


Een raar idee is het niet om deze lijn op te krikken tot kwartierdienst. De bezetting is niet slecht; een man of zeventig stappen uit in Gouda, op deze zaterdagmiddag, in hartje zomervakantie.

Ik wil uitchecken bij het afgesloten poortje aan de noordzijde van het station, bedenk dat ik bij het busstation aan de zuidkant moet zijn en laat het uitnodigend openklappende poortje links liggen. Dit blijkt een stommiteit te zijn, want nu kon ik aan de zuidzijde het station niet meer uit, omdat het poortje denkt dat ik al uitgecheckt ben. Dat is dan blijkbaar niet zo intelligent om te redeneren dat ik gratis mag reizen in het weekend, en er dus ook geen reden is, me de uitgang te ontzeggen.

Wat nu? Een NS-pet zie ik nergens in de hal. Ik slip dus gewoon achter een andere reiziger aan het poortje door. Dat protesteert met een alarmsignaal. Maar daar er zoals gezegd geen NS-functionarissen ter plaatse zijn, is er niemand om tegen me in actie te treden. Ook niet tegen mensen die op dezelfde wijze zonder chipkaart een station binnen trachten te komen. Zo ‘moeilijk’ maken chippoortjes het zwartrijden! Hele verhalen over gymnasten die op Rotterdam Centraal over de poortjes heen springen, maar zoveel moeite hoef je echt niet te doen.



Op Papland


Aan het eind van deze zonnige zaterdag check ik in Gorinchem in voor de terugreis via een alternatieve route. We zijn dan natuurlijk op de MerwedeLingeLijn van Arriva. Die stond een paar jaar geleden centraal in een miniserie met lage frequentie, ‘Spurten op Papland’ waarvan het voorlopig laatste deel hier gelinkt is. We gaan er nog mee verder zodra station Gorinchem Papland geopend wordt. Dat schijnt er nu aan te zitten komen, eind dit jaar misschien. Maar het wordt dan: Gorinchem Noord; waarom toch altijd zulke saaie namen??

Gaat dat lukken, bij Arriva inchecken met een Weekend Vrij van NS? Is las iets over problemen bij Arriva; er werd toch saldo afgeschreven bij klanten die vrij reizen hebben. Maar mijn rit wordt correct verwerkt.

In Dordrecht een verrassing: er rijden geen treinen tussen Lage Zwaluwe en Zwijndrecht; ook hier weer die weekendfolklore van ProRail. Ik wist het niet, maar had het natuurlijk van te voren moeten opzoeken (achteraf opzoeken kan ook, maar dat heeft minder zin).

Per bus, dus. Tot mijn verbazing rijdt die minstens 20 minuten over een stukje dat de trein aflegt in 2. We karren voor mijn gevoel eerst heel Dordrecht door voordat we de tunnel onder de Oude Maas induiken. Ik had net zo goed kunnen gaan lopen (over de fiets-voetbrug naast de spoorbrug over de Oude Maas), en ik snap niet waarom ik dat niet gedaan heb. ’t Had vast nog een aardige foto opgeleverd ook, die nu helaas ontbreekt.

Frans Mensonides

13 augustus 2015
Er geweest: zaterdag 1 augustus 2015




Zwijndrecht



Zaterdag 8 augustus 2015



Doesburg, de Waag

Deze Weekend Vrij-zaterdag doe ik twee dingen die heel weinig onderling verband hebben: de binnenstad van Doesburg en de ‘Oversteek’, de nieuwe Waalbrug in Nijmegen.


Doesburg: goed geconserveerd


Er was een tijd, in onze Tienertoertijd nog, dat Doesburg een bestemming was waarvoor je een NS-kaartje kon kopen. Niet dat er ooit een spoorlijn door deze lichtelijk ingedommelde oude Hanzestad heeft gelopen. Maar station Dieren heette tot 1976 Dieren-Doesburg. De laatste stad ligt 4,5 kilometer van het station, niet veel verder dan Yerseke van Kruiningen-Yerseke en Bath van Rilland-Bath. Toch werd Doesburg geschrapt uit de stationsnaam.

Dieren ligt aan de spoorlijn Arnhem – Zutphen, en één sprinterstation verder dan Rheden, waar ik een paar maanden geleden uitstapte voor een wandeling naar de Posbank. In een flits zie ik ook het nietige De Steeg terug, dat geen station heeft en waar ik een selfie maakte naast Simon Carmiggelt.

Dieren was ooit een heus knooppunt. De ‘Baronnenlijn’ vertrok er, de lokaalspoorweg die via o.a. Beekbergen, Apeldoorn, Epe en Hattem naar Zwolle voerde. Er staat nog een vervallen loods uit het stoomtijdperk, en je kunt van tijd tot tijd ook nog in een trein stappen met stoomtractie: de Veluwsche Stoomtrein Mij rijdt van hier op sommige dagen in het hoogseizoen nog steeds naar Apeldoorn.

Van Dieren kom je in Doesburg met Breng-bus 26, die door de week doorrijdt via Lathum naar Arnhem, en in de weekends een achttax is. Ik zie hem staan op het plein voor het station, maar hoe kom ik daar nou? Ik heb nog maar 4 minuten; het sluit allemaal naadloos aan. Al lichtelijk verplukt van een warme trienreis ren ik de tunnel onder het spoor door, die echter alleen maar leidt naar de achterkant van het station. Dan krijg ik pas in het snotje dat ik helemaal naar het eind van het eilandperron moet lopen, langs de fietsenstalling, om de bus met een sprint nog net op tijd te kunnen bereiken.

Zo, ik moet eigenlijk meteen alweer in bad, na dat gehol; het is plakkerig weer, deze zaterdag. De bus rijdt langs de uiterwaarden van de IJssel en kruist die rivier tenslotte. Daarna rijden we meteen Doesburg binnen en ik stap uit bij de eerste halte, de Koepoortwal. Vanuit Doesburg kun je rechtstreeks naar Arnhem met lijn 27 via Lathum en met lijn 29, via de kortste weg langs Rheden.



Lijn 27
heb ik al eens gehad als reporter van deze site, een rit die me zwaar op de maag lag. Dat was in 1998, en de bussen werden toen met onverhulde tegenzin gereden door chauffeurs van Oostnet. Die keer heb ik ook al eens in Doesburg rondgelopen, maar heel kort, in winterse omstandigheden. Nu neem ik wat meer tijd.

Doesburg is net zo goed een Hanzestad als Zutphen, Deventer, Harderwijk, Zwolle en Kampen dat zijn. Maar wel een die al heel snel wat achterop raakte bij zijn concurrerende buursteden. Al in de 16e eeuw zat er eigenlijk weinig ontwikkeling en uitbreiding meer in. Pas na de Tweede Wereldoorlog zijn ze het eens voorzichtigjes gaan proberen met een stadsuitbreiding buiten de singels en de wallen.

Doesburg is wel de stad waar Abraham de mosterd haalt. De enige nijverheid van betekenis is al eeuwenlang de mosterdindustrie. In de Mosterd- en azijnfabriek, annex museum, kun je zien hoe het goedje vervaardigd wordt waarmee je de smaak van kroketten en bitterballen kunt opfleuren, maar dat verder weinig heeft te betekenen op de schijf-van-vijf.

Eigenlijk is dat gunstig voor een stad, als er zo’n half millennium lang vrijwel niets gebeurd is. Er zijn dan ook nooit projectontwikkelaars aan de slag getogen om alles wat te oud was, af te breken en te vervangen door modern. Doesburg is daardoor nu één groot monument.



Klik voor een grotere versie


Ook de Stadskruidentuin lijkt eeuwenoud maar ligt nog maar sinds 1993 op de plek van de gesloopte middeleeuwse Voorsten Spijker (korenschuur van de regentenfamilie van Voorst). Ze kregen in 2004 de Snappenburg de Vriesprijs voor monumentenbeheer. Nee, nee, dat klopt niet, ik moet het wel goed vermelden. Ze wisten alleen maar een eervolle vermelding uit het vuur te slepen. Nou ja, ook nog mooi...

In de tuin groeien en bloeien medicijnen tegen vrijwel alles. Je mag ze vrij bekijken, maar niet plukken, hoeveel baat je er ook bij denkt te hebben. Aan de overkant, bij de kerk met het hofje, luiden de klokken; de doodsklokken voor een Doesburger, vrees ik.

Ze roepen het nooit om op het weerbericht, en je moet het dus maar afwachten als je met een camera op pad gaat. Maar vandaag is een dag met een bijzondere lichtval. De zon beschijnt Doesburg met omfloerst licht en zet de wereld in pasteltinten. Er nadert iets van herfst; er hangt iets van herfst in de lucht. De zon verliest al aan kracht.

Intussen is het nog wel drukkend warm; geen weer voor dat mosterdmuseum, of een van de drie andere musea die het stadje rijk is, dat zelf een levend Hanzestadmuseum vormt. Het mosterdmuseum ben ik eerst nog wel even van plan. Als ik voor een poortje sta, lees ik dat ik er drie keer linksaf voor moet slaan. Maar ik schijn een keer te vaak linksaf geslagen te zijn en sta na tien minuten weer voor hetzelfde poortje. Inmiddels heb ik het aanvangstijdstip van de rondleiding gemist.

Ik stel het museum uit tot een winterse beminde zaterdag. Ik loop me trouwens toch de hele tijd af te vragen hoe het er hier op de winterdag uit zal zien, wat ik had kunnen weten als ik die keer in ’98 beter uit mijn doppen gekeken had.

Naast musea zijn hier ook een aantal boekenantiquariaten. Ik ga er niet binnen. Schielijk loop ik eraan voorbij; leuk als ik tijd zou hebben om te lezen…

Nee, dit is een dag voor fotowandelen; dwalen langs monumenten. In de 14e eeuw had de stad een Groot Convent, een klooster in een grimmig gebouw. Maar na de reformatie werd Doesburg garnizoensstad en het klooster kazerne plus arsenaal. Na grondige renovatie is het nu ‘een bruisende ontmoetingsplek’ (zegt het bord met tekst en uitleg) en ieder geval café en cultureel centrum.
















Langs de IJssel zijn moderne appartementen opgericht. De stad heeft hier niets meer van dat slaperige. Ik keer zo langzamerhand terug naar de bushalte van lijn 26; ik wil vanmiddag nog over die brug in Nijmegen.

In het busje zit verder alleen een gezin; vader, moeder en een jongetje van een jaar of vier, die meteen een praatje met me aanknoopt.
‘Heb jij ook een tits in je tas?’ Ja, ik heb ook een rits in mijn tas.
Hij wijst. ‘Dat zijn mijn mamma en pappa!’ Dat dacht ik al.
Hij is met reistas en al op weg naar zijn oma en opa in Doesburg.
‘Heb jij ook een oma en opa?’
‘Nee joh’, lach ik, ‘wel gehad, vroeger, maar die zijn al heel lang geleden dood gegaan, hoor’.
‘Oh….'.
Hij denkt even na.
'En heb je dan een pappa en een mamma?'
Ik geef naar waarheid hetzelfde antwoord. Dit moet hij even verwerken. Achteraf had ik natuurlijk een wonderopa en -oma moeten verzinnen die zo oud waren als Methusalem. 


Nijmegen Lent


Het ritje is te kort om tot echt diepzinnige gesprekken te komen. Bij station Dieren neem ik afscheid en de trein naar Nijmegen Lent. Het is de IC Zwolle – Roosendaal, die Rheden, Velp, Presikhaaf en Velperpoort overslaat, maar wel stopt op alle stations tussen Arnhem en Nijmegen, als halfslachtige Intercity.

‘Als ik later groot ben’, hoor ik een meisje zeggen tegen haar tante, ‘en heel oud, 20 of 25 jaar of zo, dan ben jij toch nog steeds mijn tante?’

Ik pak een krant van een paar dagen geleden die op de stoel naast me ligt en lees nog eens alles over de ééndriekwart ton graaigeld die de gevallen NS-baas Huges naar zich toe heeft weten te harken. 

Dit verhaal, waarvan de hele natie vergeefs schande spreekt, kent nog een los eindje. Van de krant hebben ze ROVER-hoofdman Arriën Kruyt nooit gevraagd of hij zijn mening over Huges niet heeft herzien. En of hij Huges nog gefeliciteerd heeft met zijn schaapjes op het droge.

Voordat Huges’ aanbestedingsfraude aan het licht kwam, zat Kruyt Huges altijd op te hemelen tot de meest geniale NS-topman na WO II. Bij mijn weten heeft ROVER zich nooit van hem gedistantieerd. Hoe fout-na-de-oorlog ben je dan zelf?




Station Lent ligt langs een hoge spoordijk en bestond al eens eerder: van 1882 tot 1934. In de al genoemde oorlog ging hij tijdelijk weer open; Lent was het eindpunt van de treinen uit Arnhem, toen de spoorbrug over de Waal was opgeblazen.

In 2002 kwam er een nieuw station, een stuk minimal art, slechts bestaande uit twee perrons van houten planken met een abri erop. In 2013 werd er een stenen perron gerealiseerd en een beetje knap stationsgebouw, dat het goedkeuringszegel van De digitale reiziger krijgt; het is van boven en beneden aardig fotogeniek.

Vanaf het perron overzie je de drie Waalbruggen van Nijmegen: de spoorbrug, de oude autobrug en de nieuwe Oversteek, waarover straks meer. Eigenlijk zijn het vier bruggen: de spoorbrug heeft vlak ernaast, maar op aparte pijlers, een voetgangers- en fietsbrug.

Station Lent ziet per uur per richting vier IC’s doorrijden, en evenzovele treinen stoppen, ongeveer in kwartierdienst. Naast de IC naar Roosendaal, waaruit ik gekomen ben, halteert hier ook de Sprinter Zutphen-Nijmegen.

Het station heeft dezelfde taak als de Oversteek; het moet de Waalsprong ontsluiten, de nieuwe wijken in Lent en Oosterhout, aan de noordzijde van de rivier. De Waalsprong groeit maar langzaam. Tussen station en brug staat het Citadel-college en ligt een netwerk van fietspaden op taluds en bruggen, en verder veel nog te bebouwen groen. Dat stuk heet ook Citadel, en had het hart van de Waalsprong moeten worden. De plannen voor een groot winkelcentrum zijn naar beneden bijgesteld, maar de bouw van de wijk gaat wel door.

Ik ga die kant uit wandelen.




De Oversteek: slow march met lampen


De Oversteek, met trappen naar de Waaldijk en het oorlogsmonument.


De Oversteek ging open in de herfst van 2013. Hij ligt op de plek waar tijdens de operatie Market Garden in 1944 48 geallieerde soldaten de dood vonden bij het kruisen van de Waal. Een monument, onder bij de dijk, herinnert daaraan.

Maar ook de brug zelf doet dat. Hij telt 48 lampenparen; één voor elke dode soldaat. Elke dag bij zonsondergang springen deze lampen twee voor twee aan, te beginnen in Nijmegen en te eindigen aan de Lentse kant. Dat aanspringen gaat in een tempo dat een wandelaar gemakkelijk bij kan houden; het tempo van een slow march, een begrafenispas. Er loopt elke avond minstens één militaire veteraan mee met die aanspringende lampen. Andere meewandelaars zijn ook welkom.

Ik loop over een fiets- wandelpad aan de oostzijde van de brug. Over dat pad was nog gesteggel. De ontwerpers vonden het niet nodig, naast een fietspad ook nog een pad voor voetgangers aan te leggen. Deze brug, 1400 meter lang, ruim 2 kilometer inclusief op- en afrit, zou toch geen wandelaars trekken; véél te ver! Maar er lopen er vanmiddag al zeven: vijf runners, een gewone wandelaarster en één treinspotter: schrijver dezes, uw dienaar.

Er is uiteindelijk besloten, een stippellijn met verf aan te brengen in de as van het fietspad; het kon er net af, van een budget van 260 miljoen euro. Maar ik zal later pas lezen dat die lijn een voetpad aangeeft; ik dacht dat het simpelweg de middellijn van het fietspad was.

De brug biedt uitzicht op het plan Ruimte voor de Waal dat in uitvoering is. De Waal maakt bij Nijmegen een flinke slinger, waardoor een flessenhalseffect optreedt en de rivier overstroomneigingen krijgt. De Waaldijk wordt nu ter hoogte van de Waalsprong 350 meter landinwaarts verlegd en de rivier krijgt een tweede bedding naast de oorspronkelijke.

Tussen de bestaande tak van de Waal en de nieuw aangelegde, ontstaat daardoor een landtong waar je van alles mee kunt doen. Er komen recreatieve voorzieningen en er komen ook huizen. De artist impressions zijn veelbelovend.


Aan de overkant van de Waal bevind je je in Nijmegen. Sla linksaf en na een kwartiertje zie je het station opdoemen.




Deze winkelier verkoopt geen haring, en levert daar vast en zeker ook geen zuur en uitjes bij. Zijn eigen uiting klinkt zuur genoeg. Deze tekst, op een schimmig supermarktje, blijft me gedurende de rest van de wandeling intrigeren.

Goed, Nederlandse neringdoenden schrijven altijd met grote letters op hun gevel wat ze allemaal NIET doen voor hun klanten. Deze kruienier werd natuurlijk gek van automobilisten, fietsers en wandelaars die op de Oversteek een onblusbaar verlangen naar een haring in zich hadden voelen opkomen. Tientallen keren per dag: ´Verkoopt u ook haring, verkoopt u ook haring?’
‘Nee! Nooit verkocht, ook!’
‘Jawel hoor, vroeger heb ik hier wel eens een haring gegeten!’
‘Nietes!’

Om gek van te worden! Maar waarom sla je dan, commercieel denkend, niet een maatje haring in, om geen Nee meer te hoeven verkopen?

Dit verhaal langs de boorden van de Waal eindigt met een vis die daarin niet zwemt: een haring.

Frans Mensonides
20 augustus 2015
Er geweest: zaterdag 8 augustus 2015.




Zaterdag 15 augustus 2015

Goes


Op een dag met voorspelde ‘enkele’ buien moet je in Zeeland wezen, waar de zon feller en vaker schijnt dan waar ook in Nederland. Ik toog naar Terneuzen. Daar viel die zaterdag slechts één bui. Maar die duurde dan wel van 14:00 uur tot een tijdstip dat ik al lang weer thuis bij de warme kachel zat. Minpuntje voor de buienradar en het imago van Zeeland!

In Terneuzen vluchtte ik het Museum Schooltijd binnen, ondanks dat ik een kut-schooltijd heb gehad, of misschien daarom juist.

Terneuzen, was ik daar al eens niet geweest voor dit magazine? Ja, al in de tijd dat je er het veer Kruiningen-Perkpolder voor moest nemen.

In 2003 wijdde ik de Westerscheldetunnel in, die Zeeuws-Vlaanderen een uur dichter bij Holland bracht (waarvoor ze in Zeeuws-Vlaanderen maar matig dankbaar zijn; ze zijn daar nogal op zichzelf gericht). In 2006 was ik er voor het laatst, en dat dan nog maar op doorreis, omdat ik in Retranchement een stuk middag over hield. Het mag wel weer eens, zo’n altijd spectaculair ritje door de meest diepgaande tunnel van Nederland.

 

Terneuzen

 

Westerscheldetunnel

De tijdsduur van een heel mensenleven hebben ze erover gedaan, over de beslissing, die tunnel aan te leggen. Details over die olifantsdracht in het stuk van 2003; ik ga het zelf ook weer eens nalezen.

De 6,6 kilometer lange tweebuizige vierbaanstunnel is niet voorzien van een segment voor treinen. Een spoorlijn loopt er wel door Terneuzen, maar die leidt via Sluiskil naar Zelzate in België. En met je Weekend Vrij heb je er niet veel aan, want er rijden sinds 1951 alleen goederentreinen op. Tot dat jaar had je ook nog een lijn Terneuzen – Mechelen, via Axel en Hulst.

De enige treinreis die je nog kunt maken in Zeeland, is die met de met de IC Amsterdam Centraal – Vlissingen. Zoals ik schreef op de laatste dag dat Nederland een koninginnenrijk was, stoppen de IC’s nu elk half uur op elk station. Dat is plezierig voor de bewoners van onder andere Krabbendijke en Yerseke, maar de rit gaat nu wel in gezapig tempo voor degenen die naar Goes of verder moeten.

De normale massa zwaarbepakte toeristen in deze trein ontbreekt; het is géén weer, dit weekend. Koud ook nog erbij, truienweer ineens; een kortstondige hittegolf is donderdagavond weggebliksemd en weggeonweerd. Vandaag ziet het er deprimerend uit, onder een donkergrijs wolkenpak. Er zijn weinig landstreken die zo opfleuren van de zon en zo zeer versomberen zonder, dan Zeeland.

Goes dan, uiteindelijk. Lijn 20 naar Terneuzen en soms verder naar Hulst sluit elk half uur mooi aan op de trein.

Na de halte Goes Tiendenschuur hebben we tien man aan boord voor de rit naar het overzeese gebiedsdeel Zeeuw-Vlaanderen. Op de weg naar de tunnel komen ons wat auto’s met sleurhutten tegemoet, vervroegd terug naar Duitsland.

Je mag in deze bus vanaf de tolpoorten in ‘s-Heerenhoek je fiets meenemen, mits je reserveert. OV-reizigers en - bedrijven zijn vrijgesteld van tol. Automobilisten betalen tot 2033 een pittig bedrag dat begint bij 5 euro per doortocht voor een personenauto zonder caravan. Als je in een kalenderjaar vaker dan 150 keer van de tunnel gebruik maakt, krijg je tot /met oudejaarsdag wat korting op de rest van je ritten.

Spectaculair tochtje, schreef ik. Maar dat is alleen omdat je tientallen meters water boven je weet. Het uitzicht is dat allesbehalve; je ziet niet veel  in zo’n tunnel. Ik weet weinig toe te voegen aan wat ik er 12,5 jaar geleden over schreef:

‘Op de weg naar de tunnel ligt tussen de beide weghelften in een hoge betonnen drempel, om te voorkomen dat automobilisten al spookrijdend de verkeerde tunnelbuis inrijden. Je hebt van die mensen; die zijn in staat, een ramp te veroorzaken die in geen enkel rampenscenario voorkomt.

Een paar kilometer verderop gaat het spel beginnen. Zacht glooiend buigt het asfalt zich naar de onderwereld. De neus van de bus daalt; de kont stijgt navenant, en vóór ons ontrolt zich een lint van lichtjes. Ik had me een diepe kuil voorgesteld, waar je in wegzakt als stond je in een snellift, maar het gaat heel geleidelijk, met een hellingspercentage van niet meer dan 5%.

Er hangt een ijle mist vlak onder het tunneldak. Verder ziet alles er precies uit zoals beloofd: op vaste onderlinge afstanden een vluchtdeur naar de andere tunnelbuis, een ventilator en een digitaal bord met adviessnelheid. Elke 50 meter passeer je een rampentelefoon. Hopelijk wérkt die indien nodig; mijn mobieltje zit hier in ieder geval zonder signaal.

Duidelijk zie je de duizenden tunnelelementen waaruit de wand is opgebouwd. Welbeschouwd heeft het ding iets weg van een geschubd dier, een reuzenlintworm die zich door de ingewanden van de aarde heeft gevreten.

De diepte onder het wateroppervlak is variabel. Onder de Middelplaat, een soort zandbank in het midden van de Westerschelde, ligt de tunnel op -40 meter. Daarna gaan we onder de Pas van Terneuzen door, een diepe waterput, en bereiken we de maximale diepte van 60 meter beneden NAP. Eigenlijk is het een peulenschil; hoe diep waren de mijnen van Limburg?

In de verte wordt een rechthoekig vlakje licht zichtbaar, dat groter en groter wordt. Na amper 6 minuten bereiken we de uitgang’, schreef ik in ‘03.

Aan de overkant van de Westerschelde is het busstation, een stijve kilometer buiten Terneuzen, naast sluizen. Ik stap hier over op lijn 10 naar Kloosterzande, die verder de stad invoert. Dat is dezelfde bus als waar ik net uitgestapt ben; ik had het niet in de gaten, dat hij doorreed als lijn 10. De chauffeuse die mij voor de tweede keer ziet instappen, beantwoordt mijn groet niet meer. De eerste keer deed ze dat trouwens ook al niet, nu ik er bij stilsta.





 

 

Terneuzen, waar het licht bijna te zout is voor het oog



Schepenhuis


Uitstappen bij het met afstand allerlelijkste stadhuis van Nederland. Ik maak er een wijde omtrekkende beweging omheen, om hem van de gunstigste kant te fotograferen. Maar hij heeft geen gunstige kant. Het komt door dat beton. Het gebouw stamt uit 1972; toen moest alles van beton, dat was het materiaal van de toekomst:  heel de wereld één grote atoombunker. Maar beton verflenst en verkleurt en vervuilt met het jaar. De verfkwast, of de hogedrukspuit er een keer op, zou dat nog soelaas kunnen bieden?

Het andere stadhuis, het voormalige, alias: Schepenhuis, zal ik later deze middag fotograferen onder een paraplu vandaan (wat gemakkelijker is opgeschreven dan uitgevoerd). Ook dat raadhuis is een merkwaardig geval, in die zin dat het op een kerk lijkt, maar er nooit een is geweest.

 Maar eerst langs de Scheldeboulevard, waar, zoals gewoonlijk in de zomer, een beeldententoonstelling is (en ook enkele beelden permanent aanwezig zijn). Vooral de witte beelden komen hier prachtig tot hun recht, zeker vandaag, langs die onherbergzame zeearm en het zwarte zwerk.

De titel van dit hoofdje, ‘Terneuzen, waar het licht bijna te zout is voor het oog’, heb ik niet zelf verzonnen. Die is van de dichter en publicist André van der Veeke en staat in grote letters op het plaveisel langs de Westerschelde.

Als ik dat alles genoten heb, begint het doordringend te miezerregenen. Ik loop ik het centrum in. Het aardigste hoekje in deze verder weinig monumentenrijke stad is de Moffenschans, waar ik vandaag niet langskom en die ik op archieffoto heb uit 2006.

Op de Markt is een verregenende kermis. Niemand wil vanmiddag met de draaimolen. Even verder is op een podium een demo stijldansen gaande waarnaar werkelijk geen hond staat te kijken. Dan loop ik tenslotte het Museum Schooltijd maar binnen, gevestigd in een oud bankgebouw met nog een echte kluis. Het museum is kort geleden daarheen verhuisd vanaf de Moffenschans.


 


Museum Schooltijd: zwijmelen in nostalgie

Museum Schooltijd stelt voorwerpen tentoon uit pakweg anderhalve eeuw kleuter- en basisonderwijs. Even aarzel ik. Er hangt in de hal een affiche met alle musea in de gemeente Terneuzen. Zitten daar geen leukere bij dan één dat oude wonden openrijt? Vast wel. Maar die zijn allemaal gevestigd in buitenplaatsen als Axel en Zaamslag, en hoe kom ik daar zo gauw? Dit museum dan maar, bij gebrek aan beter.

Dacht ik, maar vijf minuten later sta ik al te zwijmelen van nostalgie, vooral bij de museumstukken die ik zelf nog gekend heb.

Ja, gut, zo’n landkaartenstempel, dat hadden wij ook. Dat was – hoe beschrijf je dat nou?  – een gebogen stempel ter grootte van een pagina uit je cahier (kajéé, je hóórt het woord niet meer). De juf drukte het tegen een stempelkussen en bracht er dan een keurige afbeelding in je schrift mee aan van bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, West-Duitsland of geheel Europa. Dat was toen nog minder verenigd dan thans, maar telde desondanks veel minder te leren landen met bijbehorende hoofdsteden. Verenigd in versnippering, sindsdien.

Zelfs een doosje schoolkrijt bekijk je hier vol jeugdsentiment. Krijt, dat van die lekker vieze stofwolken veroorzaakte, als je het bord mocht schoonvegen. Tegenwoordig schijn je digitale schoolborden te hebben, die met een lichtpen beschreven worden.

Maar dat is wel raar, die nostalgie. Want dat betekent: terugverlangen naar het verleden, en ik zou in werkelijkheid geen dag meer in de schoolbanken willen doorbrengen, al stond er een tijdmachine uitnodigend voor me gereed. Is jeugdsentiment hier niet eerder: blij zijn dat het allemaal voorbij is?

‘Je zou hier bijna naar je schooltijd gaan terugverlangen’, schrijf ik samenvattend in het gastenboek dat hier ligt.

Daarna betreed ik nog de uitgebreide bibliotheek met een grote verzameling schoolboeken uit de hele 20ste eeuw. Ik blader wat in een paar exemplaren die ik zelf als schoolkind nog gelezen heb. Het is wel gek, maar na 50 jaar schieten me complete, lang vergeten verhaallijnen weer in gedachten. Terwijl ik sommige boeken die ik een jaar of vijf geleden gelezen heb, van kaft tot kaft ben vergeten.

Natuurlijk neem ik ook een boek van Dik Trom ter hand. Oh ja, dat verhaal van de heks van de Achterweg. Een armoedig gekleed, krom, oud vrouwtje is volgens Diks vrienden een heks. Ze is in het maanlicht gezien op een bezemsteel, vliegend over het dorp, weet iemand te vertellen. Dik gaat op onderzoek uit.

Ik hoef dit hoofdstuk niet eens verder te lezen om te weten hoe het afloopt; ik weet het nog, na een halve eeuw. Dik luistert aan de deur van het schamele hutje van de vermeende heks. Hij hoort dat haar man ernstig ziek is. En ze hebben geen geld meer om eten te kopen. Dik zorgt ervoor dat er een mand uitgelezen voedsel bij die arme stumpers wordt bezorgd.

Nee, ik ga hier als volwassen grijsaard niet luidkeels om zitten brullen, om deze passage. Maar als jongetje schreide ik hete tranen als ik zulke verhalen las. Als kind was ik snel, heel snel  bewogen door andermans leed, vooral als dit zich voltrok in goed geschreven kinderboeken. In het werkelijke leven was ik niet bijzonder empatisch, als ik met eerlijke ogen terugblik.

Dik Trom, de ondeugd met een gouden hart. Zijn goede werken namen geen einde. Dank zij hem konden blinde buurmeisjes weer zien, lamvleugelige ooievaars weer vliegen en ten onrechte van diefstal beschuldigde buurmannen vrijkomen uit het gevang, allemaal binnen één boekband. En het stond zo beschreven dat het volstrekt geloofwaardig overkwam. Het was een bijzondere schrijver, C. Joh. Kieviet, en dat was-ie!

Deze, die ik nu in mijn handen heb, is wat minder: ‘Fik’ van W.G. van der Hulst. Ook die plot weet ik nog. Het baasje van het hondje Fik ligt ernstig ziek te bed. Regelmatig komt een man met een gouden bril hem bevoelen, bekijken en bekloppen. Maar naar het oordeel van het hondje wordt de jongen daar alleen maar zieker van.

Maar nu vouwen de ouders van het jongetje de handen samen, sluiten de ogen en mompelen wat; Fik snapt niet waarom. En kijk: de dagen daarop knapt het jongetje zienderogen op. De uitdrukking ‘deus ex machina’ kende ik toen nog niet. Maar ik vond het boek niet erg geloofwaardig. Ik was een fanatieke, maar kieskeurige lezer; een schrijver moest nét de goede toon treffen. In artsen met goudomrande brillenglazen heb ik tussen haakjes zelf ook niet veel fiducie. Je hebt ze ook nu nog; ik ken er toevallig één.

Het loopt tegen sluitingstijd. Node verlaat ik het museum en stap in de tijdmachine terug naar 2015. Die me helaas terugvoert naar dezelfde regenbui waarvoor ik dat museum ben binnengevlucht. Oemoemenoe?, zoals ze hier zeggen. Terugkeren naar huis lijkt me verreweg de beste optie.



Moffenschans; archieffoto 2005

Frans Mensonides
27 augustus 2015
Er geweest: zaterdag 15 augustus 2015.



Zaterdag 22 augustus 2015



Oudenbosch

Haagse school in Dordrecht

Nee, de tentoonstelling ‘Holland op z’n mooist; het voorjaar van de Haagse School’, in het Dordrechts Museum, kan ik niet aanbevelen. Niet dat die tentoonstelling pét was; nee, helemaal niet, verre van dat! Maar hij beleeft zijn laatste uurtjes op de zondagmiddag dat dit stukje online komt, en je kunt er dus niet meer heen, tenzij je dit vanmiddag al leest, en dan meteen afreist naar Dordt, of daar toevalligerwijze zelf woont.

Deze tentoonstelling liep al toen het inderdaad nog voorjaar was, vanaf 5 april. Ik was er deze keer niet echt als de kippen bij. En voor het tweede deel ervan, in het Gemeentemuseum Den Haag, was ik zelfs helemaal te laat; dat heb ik niet gezien.  

In Dordrecht had ik op deze tropische zaterdag eigenlijk ook niet zullen rondlopen. Ik had een NS-wandeling van niet minder dan 16 kilometer gepland op de heide van Brabant, van station Boxtel naar station Oisterwijk. Maar bij voorspellingen van 33 graden heb ik die wijselijk geschrapt. Nergens schaduw op de heide. En een bus rijdt daar ook nergens, om stiekem een paar kilometer af te snijden. En de heide staat volgend jaar ook wel weer in bloei, maar die tentoonstelling komt nooit weerom.

De Haagse School in Dordt, dat klinkt als een uitwedstrijd. Maar het Dordrechts Museum weet op het gebied van schilderkunst een bruggetje te slaan tussen de oudste Hollandse stad en het grootste dorp van Nederland. Dordts schilderheld, Ary Scheffer, was wegbereider voor de eerste vertegenwoordiger van de Haagse School: Jozef Israëls. En die was dat weer voor schilders als de gebroeders Jacob en Willem Maris, Hendrik Mesdag, Anton Mauve (die een aantal jaren geleden een dubbelexpositie had die ik wél allebei bezocht, deel 1deel 2) en Jan Weissenbruch. Zij vormden vanaf circa 1855 de Haagse School.

Het Dordrechts Museum moest zich wel in bochten wringen om een en ander uit te leggen aan onwetenden op schildergebied. Want Scheffer, ‘de schilder van de ziel’, stond bekend als romanticus, en die Hagenaren zouden juist bekend komen te staan om hun realistische landschappen. Met (karig) kleurgebruik dat niet iedereen kon bekoren; ‘De grijze school ’ werden ze wel genoemd.

Laat ik echter niet doen alsof ik van dit alles verstand heb, terwijl ik het heb overgetikt op de tentoonstelling en uit de Wikipedia! Maar laat ik wel uit het kleine honderdtal werken dat tentoon hing in Dordrecht, het drietal kiezen dat me het meest kon bekoren. NB: klik op het linkje voor een vergroting op de site waarvan ik hem vandaan geplukt heb.

 

Hendrikus van de Sande Bakhuyzen, ‘De schilder zelf, in een weidelandschap met vee', 1850.
Overgenomen van RijksMuseum.

Wat een zegen moet dat zijn, schilderen in de open lucht, ´en plein air´, zoals de Fransen zeggen, en dat dan nog wel met kwasten, in plaats van met woorden, zoals ik doe, met wisselend resultaat. Schilders van de Haagse School lieten hun stoffige atelier graag in de steek voor wat ik vanmiddag eigenlijk had zullen doen: verblijven in de buitenlucht. Ze trokken bos en beemd in met een soort draagbaar atelier in een kist. Verftubes bestonden nog niet; ze transporteerden hun verf in leren zakjes.

Het inspireerde Van de Sande Bakhuyzen allemaal tot dit selfie.

 

Jozef Israëls, ‘Middagmaal in een boerenwoning’, 1855.
Overgenomen van: Dordrechts Museum op Twitter

Een boerengezin rond een eenvoudige maaltijd, een raar iemand die dan niet meteen aan Vincent van Gogh’s ‘Aardappeleters’ denkt! Maar een stadgenoot (import-, uit Groningen) was hem voor, en misschien zelfs een inspiratiebron voor Van Goghs veel beroemdere schilderij.

 

Paul Gabriël , alias Constant Gabriël; ‘Watermolen in de polder de Leidsche Dam’, 1884.
Overgenomen van MolenDatabase.


Constant Gabriël was leerling van o.a. B.C. Koekkoek, wiens museum ik laatst bezocht in Kleve. Hij werkte een poosje in Oosterbeek, dat maar blijft opduiken in mijn kolommen, en halverwege de 19e eeuw een complete kolonie van schilders en ook schrijvers herbergde.

Wat nou, ‘De grijze school?’ Kleur genoeg in dit schilderij van een molen in de Driemanspolder in de buurtschap Wilsveen tussen Zoetermeer, Stompwijk en Leidschendam. Mooi, die woeste wolken. Maar ook voldoende blauw in de lucht. Wit, blauw, groen, wat wil je nog meer; en zo ziet een polder er nou eenmaal uit.

Deze uit de Gouden Eeuw daterende molen maakte deel uit van een molendriegang. Hij is in 1902 afgebrand, maar het schilderij hebben we nog en die driemolengang staat er ook nog; de afgebrande molen is vervangen door een nieuwe. Die molengang is een opvallend baken op wandel- en fietstochtjes in die contreien. En hij is HIER te zien op Google Street View. Het ziet er hier nog exact zo uit als Gabriël het schilderde; dat is nou realisme!

De Driemanspolder heet zo omdat hij bestuurd werd door een triumviraat. ‘Driemanspolder’, zo kan ik een aardig bruggetje slaan naar Randstadrail. Maar eerst nog even dit.

 

Oudenbosch: De koepel in de kop





Daar verleidt zo’n Weekend Vrij me toch wel toe: niet elke zaterdag pretritjes naar Chevremont of Scheemda, maar wel zo nu en dan een kleine omweg op de terugweg. Na het bezoek aan het Dordrechts Museum ging ik nog even op en neer naar het Brabantse Oudenbosch, louter om te kijken of het misschien een plaats was om eens een keer heen te gaan voor deze rubriek.

Oudenbosch ligt aan de spoorlijn Dordrecht – Roosendaal en is de laatste stop vóór de laatstgenoemde plaats. Buiten de doordeweekse spits stopt hier slechts één maal per uur de Sprinter Den Haag Centraal - Roosendaal. Dat ene ritje is ook wel genoeg; de lijn trekt op dit vroege avonduur opvallend weinig volk.

Oudenbosch heeft twee attracties, het Arboretum, een voormalige kloostertuin, en het Zouavenmuseum; allebei dicht, momenteel. Wat is een zouaaf? Dat wordt vast uitgelegd in dat museum, maar ik kan het nu alvast onthullen; ik weet het toevallig: het is een pauselijke soldaat.

Ik maak er gewoon een fotowandeling van. Het katholicisme is hier nog springlevend, althans goed bewaard gebleven. Langs de weg staat bij een villa het silhouet van twee Mannen-met-de-Zeis, zo lijkt het wel.

Misschien niet het mooiste, maar wel het meest opvallende foto-object is de Basiliek van de H.H. Agatha en Barbara. Dit is een creatie van de Roermondse architect Cuypers, in wiens huis ik afgelopen herfst werd rondgeleid. Cuypers kreeg de lucratieve opdrachten met kruiwagens naar zich toegereden, zoals ik daar hoorde.

Maar die uit Oudenbosch had hij net zo lief niet gehad. Het is dat hij monden moest voeden… De opdrachtgevers wilden namelijk een look alike van niets minder dan de Sint Pieter in Rome; weinig creatief voor een architect. Ja, Oudenbosch, met indertijd 3000 inwoners (thans een nog steeds zeer bescheiden 12.000) moest de miljoenenstad Rome uiteraard naar de kroon steken.

Buurdorpen en –steden lachten Oudenbosch uit om zulke hovaardij; ‘In Oudenbosch hebben ze de koepel in de kop’. Bovendien bepaalden ze in Oudenbosch dat de voorkant niet op de Sint Pieter moest lijken maar op die van een andere Romeinse basiliek: De Sint Jan van Lateranen. Cuypers liet die klus over aan zijn concullega G.J. van Swaay. In 1880 werd het gevaarte voltooid.

Het resultaat zie je in ieder geval niet over het hoofd. Het is een soort lego-werk; pas het maar aan elkaar, ook al past het niet bij elkaar. Een Romein die hier als toerist verdwaald is, zal wel denken dat hij een delirium heeft, als hij dit vreemde knip- en plakwerk ziet. Maar een aardig plaatje levert het zonder meer op.

Het Instituut Saint-Louis, een paar straten verderop, heeft ook weer zo’n soort koepel en voorgevel. Die is van dezelfde twee architecten, die dus ook nog zichzelf nageaapt hebben. Die verdwaalde Romein weet nu helemaal niet meer hoe hij het heeft; overal Sinten-Pieters, waar hij ook kijkt.

Frans Mensonides
6 september 2015
Er geweest: zaterdag 22 augustus 2015.




Zaterdag 29 augustus: Boheemse rapsodie, of: haat-liefdeverhouding met Randstadrail

Vandaag ga ik eens op zaterdag naar mijn broertje Sjoerd in de Haagse wijk Bohemen, in plaats van zondag; het kwam zo beter uit. Dat betekent: maar kort profiteren van mijn Weekend Vrij: vijftien km maar van Leiden naar Den Haag. En toch een eeuw onderweg zijn.

Sjoerd resideert in een verpleeghuis in de buurt van het grote, overdekte Winkelcentrum De Savornin Lohmanplein. Via de kortste weg is dat zo’n 22 km van mijn huis in Leiden Zuid West. Maar snel is anders, met het OV. Ik moet in Leiden met de bus naar het station, daar overstappen naar Den Haag Centraal en daar verder met Randstadrail lijn 3 richting Loosduinen. Als ik dat haal binnen 70 minuten, ben ik spekkoper.

Nu kan ik ook Veolia-bus 45 nemen richting Den Haag, en dan op Leidschendam-Voorburg overstappen op Randstadrail. Dat bespaart me één overstap. Maar dan ben ik meestal nóg langer onderweg.

Ik heb wel eens overwogen, zo´n oudemensenfiets te kopen, met elektrische pedaal-bijbekrachtiging, of hoe dat ook heet. Dan rijd ik misschien in een klein uurtje naar Bohemen, en plein air, zonder volkomen uitgeput aan te komen.

Zo’n fiets vond ik altijd iets voor bejaarden. Ja, 15 jaar geleden reed een toenmalige vriend van mij, 40 jaar oud toen, er al op rond. Maar die was een beetje ouwelijk, voordat ineens zijn tweede jeugd aanbrak. Omdat hij erop reed, wilde ik er zelf geen hebben.

Maar eind volgend jaar word ik zelf al 60, en ter viering daarvan kan ik me er misschien toch een aanschaffen. Tegen die tijd zie je de oproep tot crowdfunding wel verschijnen op deze dan ook jubilerende site (20 jaar!).

Intussen kan ik niet zeggen dat ik echt een aversie heb tegen die Randstadrailvoertuigen, die je nog steeds geen trams mag noemen. Nee, een godsgruwelijke bloedschurft, dat drukt mijn gevoelens beter uit. Ik kan ze voor mijn ogen niet meer zien. Och, dat is ook wat overdreven, het is tenslotte openbaar vervoer, zij het van een soort die niet meer dan een zesje haalt. Ik heb er hooguit een haat-liefdeverhouding mee, met die trams naar Bohemen, net als met ‘Bohemian Rhapsody’, trouwens.

Ik heb het moeizame wordingsproces van Randstadrail jarenlang gevolgd op deze site. Hier staat het laatste deel daarover (echt het laatste; Randstadrail schijnt af te zijn!) met links naar alle voorgaande delen. Vriendjes zal ik nooit worden met dit systeem, te groot voor het servet van het tramnet, en te klein voor het tafellaken van de metro.

Die afkeer van die trams - want dat blijven het gewoon - kan ook komen doordat ik er eind 2013 een keer of tweehonderd heb ingezeten, in 4 maanden tijd, heen en terug naar het ziekenhuis MCH Westeinde waar mijn broertje toen was opgenomen. Vrijwel elke dag zocht ik hem op. Ik wil me er beslist niet over beklagen, want in zo’n hospitaal liggen is nog veel erger dan er op bezoek komen. Maar je leert de heen- en de terugweg wel te haten.

Daarom maar een heel klein plaatje van een HTM-Randstadrail (De RET’s bevallen me veel beter; die lijken tenminste op wat het zijn: metrostellen). RR3 staat hier in het niet te zinken bij de v/m kantorentoren Thorbecke. Die is gestript tot op het betonskelet, een stap in zijn ontpopping tot luxueuze woontoren Bellavista.

Toen ik nog werkte bij dat louche archiefbedrijf en deze toren nog kantoor was, heb ik er met een collega eens 50 pallets met archiefbescheiden afgeleverd. Maar het ongetwijfeld adembenemende uitzicht vanuit de hogere verdiepingen kreeg ik niet te zien. We kwamen niet verder dan waar een archivaris zijn schamele boterhammen verdiend, in de catacomben.

Oh ja, de wijk Bohemen is genoemd naar Frederik V van de Palts, die een jaar lang regeerde over Bohemen in het huidige Tsjechië. Maar toen werd hij eruit gedonderd, omdat hij niet beviel (zijn vrouw deed dat wel, een keer of 16 in de loop der jaren). Na omzwervingen door half Europa vond hij asiel in Den Haag. Ik schreef er deze pagina over op mijn site over Constantijn Huygens, een verhaal, nog boeiender dan dit!

Frans Mensonides
6 september 2015
Er geweest: zaterdag 29 augustus 2015.




Lees verder in deel 2 >>>>>

© Frans Mensonides, Leiden, 2015