Weerzien na 20 jaar
met een stadje dat ik toen eerder popperig vond dan mooi: het Brabantse
Heusden. Op de heenweg stapte ik even uit in Haarsteeg. Op de terugweg
maakte
ik een ommetje via Kromme Nol en Gorinchem.
Meer is er eigenlijk
niet over dit verhaal te vertellen; het vertelt zichzelf. Feitelijk was
er ook
nauwelijks reden om het op te schrijven. Je snapt niet dat nog één mens
zulke
verhalen leest. Maar de foto’s erbij zijn niet slecht, met fraai
wolkenspel
boven de groene landouwen.
Ik heb dit jaar iets met Brabantse vestingstadjes. Eerder deze zomer reed ik met de BrabantLiner naar Geertruidenberg, Woudrichem, Bergen op Zoom en Steenbergen, hoewel door de laatste twee eigenlijk geen BrabantLiner rijdt; die bleek sinds kort gedegradeerd tot gewone snelbus.
Heusden ligt niet veel meer dan 100
km van huis. Toch doe je
een heel dikke 2 uur over het ritje erheen, als reizen per OV tot je
lifestyle
behoort. De snelste weg voert via ’s Hertogenbosch.
Onderweg per trein naar de hoofdstad
van Noord-Brabant zie
ik dat er tussen Utrecht Centraal en Houten hard gewerkt wordt aan een
volledig
viersporige baan. Het station Utrecht Vaartsche Rijn, slechts een ruime
kilometer voorbij Utrecht Centraal, begint langzaam vorm aan te
nemen. In 2015 moet
het open.
Zoals ik vorige week schreef, komt
hier met aan zekerheid
grenzende twijfel ook nog een trambaan
naar universitair centrum De Uithof. Die
lijn zal het spoor naar Arnhem en Den Bosch 3 kilometer lang volgen,
alvorens
zijn eigen weg-tot-de-wetenschap te kiezen.
Die met graffiti bekladde huizen vóór
station Lunetten zijn
van de andere kant en van binnen erg mooi; ik ben er eens op bezoek
geweest bij
iemand die er toen woonde. De achterkant is niet de meest gunstige, in
tegenstelling tot die van vele mensen.
Onderweg trekken we door de buienzone
die vanochtend al half
leeggestort is boven Leiden; treinen gaan harder dan wolken. Sommige
wolken zijn
een schoolvoorbeeld van cumulonimbus. Onweer was er vanmorgen ook, maar
die
donderwolken hebben in Brabant hun kracht verloren.
In
’s Hertogenbosch moet ik officieel rennen voor mijn
aansluiting op Veolia-lijn 135 naar busstation Kromme Nol; het is een
aansluiting die er eigenlijk geen is. Ik ren dan ook,
roltrap-op-roltrap-af,
maar voor niks; als ik arriveer op het busstation beneden, staat de 135
nog
aangekondigd als ‘Verwacht’. Aan die verwachting weet hij aanvankelijk
niet te
voldoen; hij verdwijnt van de borden. Om een paar minuten later alsnog
lijfelijk te komen opdagen; ik vreesde al dat ik het spreekwoordelijke
nakijken
had.
Deze bus kiest zijn route stad-uit
via de
Onderwijsboulevard, een lange allee met hypermoderne schoolgebouwen die
nog heel
wat klanten leveren voor mijn bus.
In 1991 heb ik hier in de buurt nog
eens mijn eerste examen
afgelegd in de informatica. Dat was in een gigantische, wat vervallen
veemarkthal, ergens schuin achter het station. Bestaat die nog? Alles
is wel heel
erg veranderd, hier.
Examenvee in de veemarkt. Die morgen
kregen 1200 man 50
meerkeuzenvragen voorgelegd over de allereerste en –gemakkelijkste
module van
de leergang Praktijkdiploma Informatica. Daar was ik voorzichtigjes mee
begonnen, omdat ik 12 jaar daarvoor voor het laatst iets bijgeleerd
had, en
vreesde, te dom te zijn voor het computerwezen.
Na afloop van het examen kreeg je een
vel met de juiste antwoorden,
zodat je meteen kon uitrekenen of je geslaagd was. Ik had er 45 van de
50 goed,
wat ruim genoeg was voor een 8. Tot mijn ergernis bleek ik een vraag
over
hexadecimaal rekenen niet goed gelezen te hebben. Als ik die ook goed
had beantwoord,
had ik 46 punten gescoord en daarmee een 9 binnengesleept. Ik liep me
daarover
nog op te vreten in Den Bosch, niet beseffende dat mij in het ICT-wezen
nog wel
ergere decepties boven het hoofd hingen.
Die studie liep wel voorspoedig. Ik
slaagde zo om de vier
maanden voor een examen, haalde voldoende punten voor het
Praktijkdiploma 1 en
vervolgens ook 2 en switchte naar het hoger aangeschreven AMBI. Daarna
legde ik
mijn examens af in steeds kleinere zaaltjes met een stijgend percentage
mannelijke deelnemers. De laatste keer was het compleet hengstenbal: 48
mannen
en 0 vrouwen. Dat was de module Object-georiënteerd programmeren (OOP),
maar
vraag me alsjeblief niet meer, dat begrip te definiëren, uit te leggen
wat je
er mee kon, waarom het ‘Oops’ heette
in het Engels, of waarom het alleen op mannen aantrekkingskracht
uitoefende.
Ik deed ook wel examens achter de
computer, hi tech voor die dagen!
Dat was in het
EXIN-gebouw in een kantoortoren op Hoog Catharijne. Het waren
meerkeuzevragen
of praktijkopgaven. Ik heb nog praktijkexamen afgelegd in MS DOS,
WordPerfect
5.1 en Dbase 4, software die jongeren niets meer zal zeggen.
Nooit ergens voor gezakt. Nooit iets
bereikt, ook. Een
fatsoenlijke baan heb ik, gewapend met dat hoog aangeschreven AMBI,
nooit in de
wacht kunnen slepen. De meeste recruiters of headhunters waren zelf
nooit
verder gekomen in de informatica dan dat eerste examen in die veehal;
de kift
speelt een belangrijke rol in dit soort verhalen.
Goed, daar had ik al lang een streep
onder gezet; onzin om
het allemaal op te rakelen. Ook zo’n 20 jaar geleden pakte ik eens, net
als
vandaag, in Den Bosch de bus naar Heusden. Onderweg kwam ik door
Haarsteeg, een
strekdorp met fraaie boerderijen langs een B-weg met hobbelkeien. Daar
ga ik de
volgende keer eens uitstappen, dacht ik. Want ik was ook toen al een
cultuurminnaar met diepe interesse voor stad en dorp en bos en beemd,
wat me
meteen al laat kennen als een atypische ICT’er. Maar het kwam er niet
van, een
bezoek aan Haarsteeg; 20 jaar lang steeds iets belangrijkers te doen.
Mijn bus inmiddels, anno-nu, nadert
het Jeroen Bosch
Ziekenhuis, waar ook nog weer wat mensen instappen, en de chauffeur nog
uitvoerig werkoverleg houdt met een collega. We zijn nu al veel te laat
om de
aansluitingen nog te halen op busstation Kromme Nol. Maar dat is mijn
zorg
niet, want ik hoef toch maar tot Haarsteeg.
Die plaats komt in zicht nadat de bus
het villadorp Vlijmen
doorkruist heeft. De bus rammelt bijna uit elkaar op de kinderhoofdjes,
die
tevens mijn aantekeningen beverig en onleesbaar maken. Goed om eens op
te
merken, waarom het goed is dat de meeste busroutes geasfalteerd zijn!
Die belofte om Haarsteeg te bezoeken, is inmiddels wel
verjaard. Desondanks stap ik uit bij de kerk, waar het strekdorp zich
verdikt
tot een kerntje met een paar straten en zijstraten. Verder inderdaad
die lange
‘steeg’ die ik me herinnerde, met oude, wat plompe boerderijen, met
daartussenin moderne villa’s die soms weer op oude boerderijen lijken.
‘Steeg’
betekent op het platteland: landweg; en niet, zoals in de stad: smalle
doorgang
tussen twee huizen, of breed uitgevallen ’osendrop’.
Die boerderijen staan vrij dicht op
elkaar maar geven toch
nog uitzicht op kilometers land tot de einder. De kavels waren en zijn
hier
misschien 50 bij 5000 meter. Eindelijk die hoeven op de foto. Maar dan
helaas
alleen die aan de noordzijde, want voor de zuidelijke moet ik tegen de
zon in
fotograferen. Ik beloof, binnen 20 jaar nog eens terug te komen op een
dag
zonder zon, om ook die vast te leggen. Ik beloof nogal wat, vandaag.
Her weer is opgeklaard. De
cumulonimbuswolken drijven weg
naar het oosten. Ze maken plaats voor hoog opgetaste cumuluswolken
zonder nimbus:
grote uit de wateren opgestegen stoombubbels, wit van boven en duister
van beneden.
Ze geven de hemels op mijn foto’s vandaag een levendig aanzien; geen
kwade
septemberdag.
Haarsteeg is een dorp waar kinderen
nog veilig van en naar
school kunnen fietsen. Autoverkeer waagt zich bijna niet op die
rammelwegen. En
met het OV heb je nog een redelijke verbinding met Den Bosch:
kwartierdienst in
de spits, halfuurdienst in het dal en uurdienst in het weekend en
gedurende de
avond, tot een redelijk laat tijdstip.
Ik neem de volgende bus, die me in tien minuten naar Heusden
brengt. Hobbelwegen gaan weer over in asfalt, en die weer in
kinderhoofdjes,
bij nadering van mijn reisdoel. ‘Ik kreeg geeneens betoald voor die
stoage’,
hoor ik een jongeman verongelijkt zeggen. Oh joa, we zitten hier in het
land
van de rollende oa’s.
Heusden ontstond rond een 12e-eeuws
kasteel en
heeft dus bestaan in 10 verschillende eeuwen. In de loop daarvan heeft
het nog
meer te lijden gehad dan Steenbergen.
Net als Geertruidenberg
is het zo’n
grensgeval tussen Holland en Brabant. Het is ooit door de Brabo’s
veroverd, en
een paar generaties hertogen en graven later doodleuk terugverkocht aan
Holland. Weinig steden delen dat lot. Steden worden belegerd, of
branden af,
dat is normaal, maar als ordinaire koopwaar verhandeld, dat is zeldzaam.
Zowel in de Tachtigjarige Oorlog, de
Napoleontische tijd als
de Tweede Wereldoorlog werd de stad geheel of gedeeltelijk verwoest.
Tussen de
oorlogen door gebeurde dat in 1680 ook nog eens een keer toen de
bliksem
insloeg in het kruithuis, dat het hele kasteel meenam op zijn
kortstondige
luchtreis.
Heusden had eens een van de mooiste
stadhuizen van
Nederland. Dit ging ook de lucht in, en wel in de nacht van 4 op 5
november
1944, tegelijk met 134 Heusdenaren die er een goed heenkomen hadden
gezocht. De
bezetter had deze euveldaad op zijn geweten. Heusden lag in de
frontlinie
tussen de Duitsers en de geallieerden.
Na die zwarte oorlogsdag besloot men
tot een volledige
restauratie van de stad, zo veel mogelijk terug naar de toestand van
1646,
zoals weergegeven op een kaart van Blaeu. Ook de vervallen vesting werd
onder
handen genomen. Maar het stadhuis is niet herbouwd; het kreeg een
moderne
opvolger.
In dat stadhuis zetelt de VVV en is
tevens een reusachtige
maquette, schaal 1:200. De maquette was als het ware de blauwdruk voor
de
restauratie. En hij werd op zijn beurt telkens aangepast aan de
uitgevoerde
restauraties, en bleef dus een getrouwe kopie van de werkelijkheid.
Het resultaat van de grootscheepse
opknapbeurt is te zien in
het rechthoekige roosterwerk van straten in Heusden. Ik vond het de
vorige keer
wat poppenhuizerig, wat Anton-Pieck-Eftelingachtig; een
miniatuurstadje, maar
dan op ware grootte: een maquette, 1:1, van een oude vestingstad.
Het nadeel van dit restauratieconcept
is dat de écht oude
gebouwen er hier niet uitzien als monument, maar als bouwval; ze vallen
uit de
toon, ze lijken onechte namaak, nep in het kwadraat. Dan heeft men ook
nog een
paar echte krotten laten staan, die al lang gesloopt hadden moeten
worden;
misschien om te tonen hoe zwaar deze stad geleden heeft, maar ze vallen
lelijk
uit de toon.
Op een dag als vandaag kan ik me
ermee verzoenen. Op de foto
lijken al die poppenhuisjes echt oud, en de zon en de wolken zouden
vandaag
zelfs een bidonville uit de Derde Wereld tot een begeerd woonoord
maken. Ik
weet niet; misschien is die restauratie van Heusden toch beter
uitgepakt dan in
Steenbergen, waar men de kerken hersteld heeft en de rest van de stad
naoorlogs
heeft laten verlelijken.
- ‘Aach, moak je niet druk, ’t is zo
weer vééf uur’; twee
mannen van een meubelbedrijf die een gecompliceerde zithoek aan het
uitladen
zijn, een breed gevaarte op een smalle laadklep. Ik loop nu bij het
havenkwartier, dat ook weer wat Madurodams heeft. Vijf uur duurt nog
wel even;
ik heb het precies één op mijn horloge. Het uitladen gaat niet al te
behendig.
Het gevaarte dompt bijna; ik hoop het aan splinters te zien vallen op
de keien
(aardige foto-van-de-week!), maar het gaat nog net goed.
Langs de vestingwal staan de
restanten van het kasteel. 25
jaar geleden zijn de fundamenten opgemetseld. Dat ging zoals ze het
tegenwoordig niet meer zouden doen, las ik ergens. Je hebt natuurlijk
talloze
verschillende tijdperken in de historie, met elk zijn zeden en
gewoonten. En net
zo in de bouw, met elk zijn stijlen en modes. Maar ook in het
restaureren van gebouwen
zijn er perioden, met elk zijn eigen uitgangspunten en dogmata.
Panoramabreed op je scherm > > >
Heusden heeft een enorme vesting om
een klein stadje te
verdedigen. Kanonnen daartoe in overvloed. Ik maak een panoramafoto van
de wal
met die bloemkoolwolken erboven.
Weer beneden zie ik twee opvallende
bakstenen bus-abri’s die
eruit zien alsof ze ook zijn opgemetseld volgens de stadsplattegrond
van 1646. In
één ervan hangt een aankondiging van de Trekpaardendag op zondag 30
september. Niet
te versmaden; subiet trek ik mijn agenda, in de hoop dat die dag nog
blanco
staat. Trekpaarden, gaat alles hier nog zoals in 1646?
Ik wil een foto van de bus bij de
wachthokjes, vanaf de wal,
en beklim die daarom ten tweeden male. Het duurt nog 12 minuten voordat
de bus
komt. In die tijd ga ik staan nadenken, omdat dat moeilijk af te leren
is.
De aanvallen van diarree en
projectielbraken die me laatst
beloofd zijn bij gebruik van een nieuw medicijn voor een oude kwaal,
hebben me
nog niet getroffen. Goed, dat ik er niet voor ben thuisgebleven. Ze
komen
weliswaar maar voor bij 1 op de 100 gebruikers, maar je redeneert toch
al gauw:
stel, dat ik net die ene ben…
Ik heb bij de nadering van de
ouderdom wat chronische
dingetjes opgelopen waarmee je in redelijke welstand achentachentig
jaar oud
kunt worden, mits je trouw je medicijnen slikt. Mijn kwalen zijn niet
dodelijk,
maar gaan ook niet over. Patiënten als ik zijn dus de goudmijn van de
geneesmiddelenmaffia.
Elke drie maanden, als ik naar de
apotheek ga met een nieuw
recept, blijken sommige van mijn medicijnen van naam veranderd, sommige
van
merk, sommige van verpakking en andere van vorm, kleur en / of grootte.
Soms
krijg ik ook, zoals gezegd, puur nieuwe medicijnen voor oude kwalen. Ik
hoop,
dat bij dat alles mijn eigen belang voorop staat en niet dat van de
medische of
farmaceutische sector.
Nee, ik heb gelukkig heel gewone
kwaaltjes, die staan in de
top-10 van volksziekten-nummer-één. Godlof geen zeldzaam syndroom als
de ziekte
van Pompe, waarvoor je regelmatig injecties moet hebben ter waarde van
een
modaal jaarsalaris. Die mensen worden er bijna om nagewezen; ze leven
zo niet
in de tijd, dan toch wel van het geld van een ander.
Wat de Kunduz-coalitie betreft mogen
de mensen met Pompe allemaal
Verzuipe, hoewel ze toch niet zelf voor hun lot gekozen hebben. Maar
die
gelegenheidscoalitie heeft de Kamerverziekingen verloren, en het komt
allemaal
goed met de vergoeding voor dure medicijnen voor zeldzame ziekten, in
de weken
die volgen op mijn bezoek aan Heusden.
Panoramabreed op je scherm > > >
Ik maak de busfoto en daal af naar
straatniveau, op weg naar
het marktplein, want daar heb ik daarnet een aardig pannenkoekenhuis
gezien.
Er stonden trouwens ook heel rare
bijwerkingen in die
bijsluiter. Helaas heb ik ook niet de aangekondigde barokke dromen en
levensechte nachtmerries gehad; mijn dromen zijn nog steeds bijna
even saai
als mijn waakleven.
Hallucinaties en waandenkbeelden kon
je er ook van krijgen,
zij het dat die tot de zeer, hoogst, uiterst zeldzame bijwerkingen
behoren, die
ze toch in de bijsluiter moeten vemelden. Door lezing daarvan gaan
diverse mensen
zich natuurlijk inbeelden dat ze een waandenkbeeld hebben, terwijl dat
niet het
geval is.
Ik
heb er in ieder
geval geen last van. Alhoewel: hoe kan ik daar zo zeker van zijn? Nu ik
erover
begin: ik vind dit hele Heusden wel een beetje psychedelisch, die
wolken (the
Dutch mountains, als in dat liedje), die zonovergoten speelgoedhuisjes
van koek,
die vergezichten op de vesting… Het lijkt wel alsof ik me bevind in die
maquette
van Heusden, die zich bevindt in het stadhuis van Heusden, waarnaar een
man zoals
ik staat te kijken, die zich zelf bevindt in de maquette van Heusden,
die zich
bevindt in het stadhuis van Heusden, waarnaar een man zoals ik staat te
kijken,
die zich zelf bevindt in de maquette van Heusden, die zich bevindt in…
Daar moet je niet te lang bij stil
blijven staan, bij zulke
gedachtes. Dan maar liever een pannenkoek bij De
Pannenkoekenbakker (terras op de foto hieronder). Die
lekkernij heeft een Brabants gulle omvang en dikte, en smaakt
desondanks
nergens melig, in tegenstelling tot dit verhaal. Ze hebben een keten
van een
stuk of 15 zaken in het Rivierengebied en ten zuiden daarvan;
aanbevolen door
De digitale reiziger.
Ik loop naar de bushalte. ‘En dát is állemoal om je moar op
te joage!’ Twee werklieden, andere dan daarnet. ‘As effe met mekoar
proate nie
eens meer ken…’
Op de Demer vat ik post bij de halte
waar ik net ook ben
uitgestapt. Het is hier ook alweer zo onwezenlijk, zo vreemd rustig, zo
suizend
stil. Als Randstadbewoner ben ik herrie gewend. Toevallig komt hier net
niemand
van de 1500 Heusdenaren langslopen of langsrijden.
Daar komt de bus, vol met middelbare
scholieren. In de bus
is mijn rare stemming meteen over; het lag dus aan Heusden en niet aan
de
medicijnen.
We passeren Oudheusden, dat ouder is
dan Heusden, zoals de
naam al doet vermoeden. Het dorp is nooit historiserend teruggemetseld
en
gere-restaureerd naar 1644; ik zie alleen nieuwe huizen. Daarna kruisen
we de
Bergse Maas en rijden van het Land van Heusden en Altena binnen. Daar
ligt op
de zuidoostpunt busstation Kromme Nol. We hebben twee minuten
vertraging, maar
er wordt even gewacht. Het wordt geregeld per mobilofoon: ‘D’r rijdt er
één heel
lángzoam, voor me’.
-‘Ken je ‘m dán nie inhoale?’
Kromme Nol is een perronnetje bij een kruispunt, een
benzinestation en enkele bedrijfsgebouwen, midden in de polder. Er
staan drie
vuurrode buurtbussen klaar. Veel scholieren stappen er op over, op weg
naar
dorpen en buurtschappen diep in het Land van Heusden en Altena. Ik kies
de
enige grote bus die er staat: 121 naar Gorinchem. In deze bus zijn de
chauffeur
en ik de enige die vorige week hebben mogen stemmen. De rest is weer
schooljeugd. Het valt me wel vaker op ten plattelande: het
streekvervoer is een
veredeld schoolbussysteem.
Deze bus is vol; ik vind nog net een
klapbankje. Nee, ze staan
ook hier niet op voor grijsaards. Nu begint een eindeloze kronkeltocht
door
villadorpen: Wijk en Aalburg, Veen (thuisbasis van Achilles Veen, die
je altijd
in de voetbaluitslagen leest; hier ligt dus Veen; veel plaatsnamen
eindigen op -veen,
maar dit is Veen zonder meer), Andel en Rijswijk
NB.
We rijden langs een Willem van Oranje
College dat echt
oranje is; oranjeachtige steen. De scholieren in de bus zitten rij aan
rij te
slapen of te dommelen, velen met een getergde blik, hun oortjes nog in
de oren
en hun communicatieapparaten nog in de handen. Bij elke halte ontwaakt
er wel
één en stapt uit; ‘Houdoe, hè, zie je morgen!’
Duizendmorgen, zo heet een halte bij
een stuk platteland
tussen twee dorpen. Duizend morgens, minstens zo lang is een loopbaan
als
middelbare scholier. Duizend morgens opstaan op een ongristelijk
tijdstip om de
bus te halen waarmee je tussen dezelfde koppen als altijd naar school
reist.
Geen wonder dat iedereen bij de nadering van zijn 18e
verjaardag op
autorijles gaat, en bijna geen volwassene ooit een streekbus neemt in
agrarische streken.
Nu naderen we bekend terrein: daar is
dat zogenaamde rondeel
van Woudrichem
al. De rest van het ritje reed ik eerder deze zomer al. Ik zou
weer bij Sleeuwijk over kunnen stappen op de BrabantLiner, maar als ik
eenmaal
een lange tijd in zo’n bus zit, wil ik er ook het liefst maar in
blijven
zitten.
De stationshal van Gorinchem, onlangs verbouwd tot iets redelijk knus
Ik ga dus helemaal mee tot Gorinchem, dat ik bijna vijf
kwartier na mijn vertrek uit Heusden bereik. Daarna overstappen op de MerwedeLingeLijn,
waarvoor ik een ook voor mijzelf onverklaarbare voorliefde
ontwikkeld heb. Vandaag rijdt hij, zelfs in de middagspits, vlekkeloos
op tijd
en vallen er geen ritten uit, hoewel zich bij elk station tientallen
fietsers
naar binnen proppen.
Daarmee is dit vierluik over
Brabantse vestingstadjes
voltooid. Volgende zomer kies ik een andere provincie uit om onveilig
te maken.
Frans Mensonides
13 oktober 2012
Er geweest: woensdag 19 september 2012
© Frans Mensonides, Leiden, 2012