Oostrum (L)
Wat brengt me ertoe, uit te stappen in een plaats die in
geen enkele toeristenatlas vermeld staat?
Niets diepzinnigers dan de hoop, hier
iets te zien wat ik nog nooit gezien heb,
en er het verhaal van mijn leven te
kunnen noteren, of mijn beste foto aller tijden te maken.
Uit: ‘Dit is
Echt!’, dat in 2001 op mijn site verscheen.
Grijsaards van mijn leeftijd en nog ouder zullen de titel
van dit stuk wel herkennen. Het is een citaat uit het liedje ‘Limbo Rock’
waarmee Chubby Checker in 1962 overal ter wereld de hitladders besteeg. De
Limbo is een dans waarbij je je lijf achterwaarts onder een lat door moet zien
te kronkelen, een lat die steeds lager gelegd wordt, en daardoor figuurlijk
steeds hoger.
Limboland of Limbabwe zijn bekende spotnamen voor het zuidoostelijke
aanhangsel bij Nederland: de provincie Limburg. Die provincie ligt ook het
laagst, op de kaart gezien, terwijl hij qua meters boven NAP juist het hoogst
gesitueerd is. Maar de kolenmijnen waren er diep.
In mei begon ik een reeks verhalen over stations waar een
normaal mens niet zomaar zonder reden uitstapt. Die reeks startte met
Opheusden, Mantgum en Deinum. Van te voren niets opzoeken, en gewoon op de
bonnefooi maar kijken wat er te fotograferen valt. Soms valt het mee en soms
tegen.
Hieronder drie plaatsen in Limburg volgens dat principe. Nu is
er in het OV-wezen pas een enorme deining geweest om Limburg. De wond is nog te
vers om er zout in te strooien, en ik schrijf er dus ook zo weinig mogelijk
over in dit verhaal.
Maar in drie woorden gezegd kwam het neer op gerotzooi bij de
aanbesteding van een record-concessie ter waarde van twee miljard euro: het
complete OV in de provincie Limburg in de dienstregelingjaren 2017 t/m 2031. Die concessie
bestaat uit alle bussen, alle regionale spoorlijnen en zelfs alle stoptreinen
op het hoofdrailnet waarop NS tot voor kort het monopolie bezat. Alle drie die
soorten vervoer gaan we hieronder doen.
Maandenlang was ik de reis naar het zuiden al van plan. Maar
voortdurend waren er stremmingen door werkzaamheden rond Eindhoven en / of
Sittard. Vandaag, woensdag 19 augustus 2015, is de eerste dag zonder – had ik
gehoopt.
Zelfs als je zonder plan reist, moet je tocht toch ergens
beginnen. Ik besloot, dat te doen in Geleen, waar je twee stations hebt aan
twee verschillende NS-spoorlijnen: Geleen-Lutterade aan die naar Maastricht, en
Geleen Oost aan die naar Heerlen.
Het zal anders lopen. De ware verrassing op deze
verrassingstocht wordt veroorzaakt door NS – of feitelijk, zoals ik achteraf
pas hoor, door ProRail. Een defecte trein tussen Utrecht Centraal en Houten zorgt
voor rottigheid. Door die ene kapotte trein rijden er tot 16:00 uur vanmiddag
geen Sprinters naar Geldermalsen en verder, en valt ook de IC naar Heerlen uit.
De hele menigte reislustigen voor Limburg moet dus in de IC naar Maastricht.
Die vertrekt om 10:38, maar al vijf minuten voor dat tijdstip kan er geen muis
meer bij in de dubbeldekker. Hij moet bestormd zijn door reizigers. En ik kwam
te laat.
Dat wordt dus wachten tot 11:08 – maar die trein staat al
vermeld op de borden als ‘Rijdt niet’. Een uur wachten, kortom, met alleen het
vooruitzicht van nog onwaardiger taferelen als de trein van 11:38 komt opdagen,
want de menigte op het perron zal dan wel tot een man of 1000 aangezwollen
zijn.
Een beschamende puinhoop door één defecte trein. Maar later
lees ik dat er iets geheel anders aan de hand is; iets veel ergers. Er is geen
trein defect; er is er één ontspoord, een werktrein van ProRail bovendien,
waarmee NS dus niets te maken heeft. Maar waarvan ze nu wel de schuld op zich
nemen. Waarom wordt er nou gecommuniceerd: ‘Een defecte trein’? Rikus heeft een
paar dagen later aangedrongen op meer openheid bij calamiteiten en minder
downplayen.
Ik ga hier niet een uur staan wachten – in een overigens
mooi uitgebreide en uitgebouwde stationshal - om me straks in de volgende IC naar
Maastricht te moeten vechten. In plaats daarvan pak ik de eerste de beste trein
naar Nijmegen, en zal daar overstappen op de Maaslijn, de Veolia-trein Nijmegen
– Roermond, die per slot van rekening ook naar Limboland rijdt. Het maakt vandaag
ook niet uit hoe ik reis, als ik de Sail-drukte in Amsterdam maar mijd. Ik heb
een Albert Heijn-kaartje, waarmee ik alle kanten uit kan.
Het is voor het eerst sinds dagen weer eens acceptabel
zomerweer. Ik heb anderhalve week vakantie. De eerste twee dagen daarvan,
maandag en dinsdag, na dat bad zaterdag in Terneuzen, heb ik voornamelijk
thuis doorgebracht. Lekker bij de warme kachel; dat heeft ook een
aantrekkelijke kant.
In Nijmegen komt de trein uit Roermond net binnen, tegelijk
met mijn IC. Er ontstaat nu meteen een file voor de chipkaartautomaten. Het is
het beruchte overchecken of omchippen, zoals ik het zelf altijd noem. Na een
kleine tien jaar gemodder met de OV-chipkaart is het bij een overstap van de
ene maatschappij op de andere nog steeds noodzakelijk om bij de eerste uit- en
bij de laatste in te checken. Het geeft een lange rij bij de te weinig paaltjes
die hier staan. De imbeciel die dit systeem bedacht heeft, moesten ze verbannen
naar Timboek toe; naar Timboektoe toe.
Maar waar nu uitstappen op mijn verrassingstocht? Had ik
alle plaatsen langs de Maaslijn al niet eens gehad – o.a. bij mijn serie over
deze lijn uit 2008? Nee, nee, wacht even; Oostrum, daar ben ik nog nooit
geweest. Daar is helemaal geen station, hoor ik een lezer tegenwerpen. Maar
jawel hoor, wel degelijk. Dat station heet Venray, maar het ligt een kilometer
buiten de bebouwde kom van die stad, en in die van het kerkdorp Oostrum. Dat dan
wel weer onder de gemeente Venray valt, dus de naam van het station klopt toch ook
gewoon.
Blik op Oostrum vanaf het perron. De dienstregeling is hier
heel overzichtelijk. Rond kwart voor en kwart over kruisen de treinen naar
Venlo en Roermond elkaar. In de spits, en buiten de vakantie, vertrekt er 3
over en 3 over half nog een extra trein naar Nijmegen; kwartierdienst.
De treinen zijn net weg en de perrons verlaten. Bij de
restauratie De Stasie zit alleen nog een verwaaide man, met zo’n lullig modern mutsje
op en een dik leren jekkertje; gekleed op de kou die er niet is.
Ik stap Oostrum binnen waar de siësta in volle gang is en de
vakantie nog niet voorbij. Auto’s rijden er nauwelijks. De slager levert vlees ‘met
vetrand’; daar houden ze hier zeker van. Nee, ik lees het verkeerd, vlees met
verstand van zaken. Ik lees soms in de gauwigheid bij het passeren komische
teksten die er in werkelijkheid niet staan. Ik moest er eens een verzameling
van aanleggen. Zijn buurman heeft een bord langs de weg: ‘Succesvol verhuurd’.
Maar wat hij dan verhuurt, is niet duidelijk, want het is verhuurd en staat er
dus niet. Het winkelaanbod van Oostrum is verder niet denderend.
De hoofdstraat en het dorpsplein bij de kerk liggen erbij
als in een Texaans stadje waar de vier gebroeders Dalton zojuist zijn komen
binnenrijden. Waar komt dit beeld ineens vandaan? Ongetwijfeld uit Lukieluuk, wiens avonturen
ik ooit verslond. Het dorpsplein telt naast mij slechts één levend wezen; een
bejaarde die zijn rollator heeft geparkeerd bij een bankje.
Daarna begint het platteland eigenlijk al weer, met koeien
en met langwerpige boerderijen. De Oostromsche Beek, zo meldt een bordje van
Waterschap Peel en Maasvallei, stroomt weer vrijelijk door het land. Dat deed
hij als vanouds, totdat hij ergens in de 20ste eeuw werd gekanaliseerd. Maar nu mag hij weer onbeperkt meanderen, net
als de Dinkel bij Losser.
Hoe ze hem dat geflikt hebben, wordt niet helemaal duidelijk. Hebben ze zijn dijken, wallen en andere kluisters verwijderd om de natuur haar gang te kunnen laten gaan? Of hebben ze met draglines kunstmatige kronkels gegraven in het landschap?
Langs de beek ligt een villawijkje waar ik echt het enige
bewegende object ben. Ik nuttig mijn medegebrachte lunchbroodjes aan een
picknicktafel bij onbeklommen speeltoestellen, en met de priemende blikken in
de rug van buurtbewoners, vanuit hun doorzonhuizen.
‘Hoi’, zegt een naderend Limburgs jongentje angstig, en ziet
na een blik op mij af van wat hij van plan was te doen: hangen aan het klimrek.
Zijn ouders hebben hem speciaal gewaarschuwd voor alleengaande grijze kerels in
de leeftijd van zijn opa.
Mijn buurtgenoot Benno L. heeft onze wijk vorige
maand
verlaten en heeft zich metterwoon in Duitsland gevestigd. Gisteren was
er een documentaire op tv over de huisvesting van de eens beruchte,
maar nu gereclasseerde
zwempedofiel. Limburg wilde hem niet hebben. Hij werd toen van alle
buurten in
Nederland uitgerekend ondergebracht in de mijne, de Leidse Fortuinwijk.
Mensen van
ver buiten de stad kwamen tegen zijn aanwezigheid protesteren. ‘De
buurtbewoners
pikken het niet’, roepen ze dan, maar aan mij is nooit gevraagd of ik
er vóór
of tegen was. Ik schreef er vorig jaar maart over op FHM’s.
Ik vroeg me in dat stukje af, waarom het leuk is om je eigen
buurt op tv te zien, en dat dan nog wel in verband met een treurige
aangelegenheid. Gisteren heb ik mijn hart weer kunnen ophalen met die
tv-documentaire; mijn complete avondwandeling in beeld. En dan is het vaak nog
niet eens gemakkelijk om alle straten te herkennen, want je ziet ze nooit door
de ogen van een camera.
Het uitlekken van L.’s adres was te wijten aan twee free
lance-journalistes. Ze werden geïnterviewd: twee onfrisse spoken van meiden met
aanstellerige accentjes, die de woonplaats van de reclasserende pedofiel voor een
handvol euro’s verrieden aan de 'kwaliteits'krant NRC. Zieke journalistiek,
waarmee geen enkel doel gediend is.
NRC betaalde Benno L. uiteindelijk 750 euro
schadevergoeding. De VVD Leiden vindt dat dat bedrag gekort moet worden op zijn
uitkering. Die partij houdt de hand goed op de knip – als het tenminste niet
gaat om miljarden voor in de bodemloze Helleense put.
Enorme zwarte kwabben van wolken hangen boven de landouwen.
Ik kan me niet voorstellen dat we het droog houden tot de avond. Maar dat zal
wel het geval zijn. Een jojo-zomer, die van 2015; dat wel.
Ik loop terug naar het station. De gemeentelijke papierprikker
van Venray is op zoek naar nering, doch vindt haar niet in dit propere dorp.
Verveeld en geïrriteerd loopt hij te sloffen, het hoofd gebogen naar het
straatoppervlak. Ja, hij leeft ineens op. Daar ziet hij toch nog iets, daar in
een plantsoen; een witte snipper ter grootte van een postzegel. Het valt nog niet mee om zo’n klein stukje papier
te grijpen met die grote grijper, maar hij slaagt erin, en het verdwijnt in een
grote plastic zak.
‘Ach, joh, het is maar voor één nachtje’, zegt een moeder sussend
tegen een meisje van 10, van wie zij op het perron afscheid neemt. ‘En je kunt
me toch altijd even bellen!’ Dat had ik ook als kind, heimwee als ik alleen uit
logeren ging. Behalve dan bij opa en oma, waar ik als tweejarige soms al geparkeerd
werd, als mijn ouders een paar dagen met hun tweeën op pad wilden. Dat was één
groot feest, logeren bij opa en oma. Ik kreeg alle aandacht. Hun woning
beschouwde ik als mijn tweede huis.
De GTW-trein van Veolia trekt zijn baantjes door een kleine
strook Gelderland, een grotere Noord-Brabant en een enorme lap Limburg, in
volle vaart, met gierende en huilende uithalen van de motor, althans het
exemplaar waarin ik nu zit. Het blijft een aardige rit, met de Maaslijn:
aangenaam groen landschap.
Veolia mag hem nog
tot eind volgend jaar rijden. Als ik toch nog even mag tergkomen op die
miljardenconcessie: hij werd oorspronkelijk
gewonnen door NS-dochter Qbuzz / Abellio. Die bleken de kluit, zoals gezegd en
bekend, echter grotelijks belazerd te hebben; ‘How low can you go!’
NS-topman Huges vloog eruit, met als oprotpremie een bedrag
waarvoor een doorsnee-NS-conducteur toch zeker 5 à 6 jaar lang moet werken, of
althans: aanwezig zijn in de trein. Abellio werd geschrapt uit het klassement.
De concessie ging naar de runner up
bij de aanbesteding: Arriva, ter illustratie van het spreekwoord: ‘Twee honden
vechten om een been…’. Veolia, de huidige concessiehouder, werd derde en pieste
naast het potje.
Ter linkerzijde klonk natuurlijk meteen de banvloek over
aanbestedingen. Maar willen we ze echt kwijt, en NS overal als
overheidsmonopolist? Goed, aan dat ellendige omchippen komt dan eindelijk een
einde. Maar de regionale spoorlijnen hebben echt welgevaren bij aanbestedingen;
het is vaker vastgesteld in deze kolommen.
Een illustratie van die waarheid zie ik meteen in Roermond. Ik
heb daar een hypermoderne dieseltrein van Veolia verlaten en stap aan boord van
een museumstuk van NS. Complimenten voor de monteurs die ze nog rijdend weten
te houden, die Plan V’s. Even een foto van het interieur; zo zagen ze eruit,
voor wie het vergeten is. Maar over 16 maanden kunnen we deze rit maken met
Arriva. Het zal ervaren worden als een zegen.
Ik verlaat de Plan V op station Geleen–Lutterade waar ik
3,5 uur later aankom dan gepland.
In 2001 raakte ik hier al eens verzeild, in dat verhaal
over Echt. Toen bezat het station nog een ‘Sextant’, zo’n zeshoekig standaard-plaatskaartenkantoor.
Dat is gesloopt. Het is nu een kaal perron met alleen wat wachtgelegenheid.
In 2001 heb ik hier maar een kwartier doorgebracht. Ik
bevond Geleen ‘bijna bewoonbaar’ en schreef verder: ‘Rond het station is een
dun rijtje van nieuwe huizen; als je het voorbij bent, walmt de somberte van de
voormalige mijnstreek je tegemoet.’
Dat is nog steeds zo. Geleen - of liever: Lutterade; het was
een zelfstandig dorp - werd aan het begin van de 20ste eeuw opgestoten in de
vaart der volkeren en veranderde van een rustig Limburgs oord in een mijnstad
waar duizenden koempels woonden. Tot dan toe had het wat kleine industrie gehad
(allemaal door mij opgezocht na thuiskomst; dit was immers een tocht zonder
voorkennis). Vrijwel geheel Lutterade moest wijken voor de Staatsmijn Maurits,
ten westen van de spoorlijn naar Maastricht. Die mijn maakte in de jaren zestig
weer plaats voor de chemische fabrieken van DSM, thans: Chemelot. De donkere
mijnwerkerswoningen raakten geflankeerd door hoekige, hoge torenflats.
De trilogie ‘Kroniek eener parochie’ (1941-1948) van de
priester Jacques Schreurs speelde in Geleen, tijdens de overgang van land- op
mijnbouw. Dit boek zou in complete vergetelheid geraakt zijn en rusten in het bibliotheekgraf,
ware het niet dat de befaamde tv-regisseur Willy van Hemert het in 1978 daaruit
viste en er een pakkende tv-serie van maakte, waar echt vrijwel iedereen naar
keek.
De serie, ‘Dagboek van een herdershond’, werd opgenomen in
Eijsden, dat er nu nog steeds uitziet zoals Geleen eruitzag vóór de komst van
de Hollandse mijningenieurs uit Delft. Wonderlijk genoeg werden die evenzeer
gehaat als later de oer-Hollandse Den Uyl die de mijnen weer sloot –
verstandig, natuurlijk, want zelfs als je ze openhoudt, raken ze onvermijdelijk
toch een keer leeg. Ja ik weet het, je hebt tegenwoordig ook nog mensen die
liever een kolenmijn, of zelfs een kerncentrale aan de overkant van de straat hebben
dan een windmolen vaag aan de horizon. Maar ik wil geen groenzeiker zijn (zie
drie alinea’s hieronder).
Als je rondloopt in het hart van Geleen is het moeilijk
voorstelbaar dat het ooit op Eijsden geleken heeft. De hectarengrote markt ligt
er als een kale vlakte, met angstwekkende rechthoekige uitstulpingen in alle
richtingen. Het vierkante betonnen kunstwerk bij het winkelhart past wonderwel
bij de rest van Geleen.
Beter bevalt me dit drieledige beeld. Het houdt de
herinnering levend aan een bombardement-bij-vergissing van Geleen in oktober
1942 en één op de gashouder in september 1944 tijdens de operatie Market Garden.
Dit zou je naïeve kunst kunnen noemen, de vlammen uit die gasometer; zo zou een
kind het tekenen. Dit bevalt me wel.
Al het moois van Geleen is vast te bewonderen in straten
waar ik niet wandel. Misschien in Oud-Geleen, bij station Geleen Oost dat ik
vandaag niet zal zien. Ik had erheen willen lopen, en krijg het op een gegeven
moment in de peiling in de verte; ik zie de spoorbaan. Maar, opnieuw een
verrassing: het is Lutterade weer! Dat oriëntatievermogen van mij laat nimmer
af, me de verkeerde kant op te sturen. Via de Groenseijkerstraat loop ik terug. Groenzeiker…
Achteraf had ik die wandeling door Geleen toch van te voren
moeten uitstippelen, en niet achteraf. Maar ja, ‘Van achteren kijk je een koe
in de kont’, zoals een nuchter spreekwoord luidt. In Oostrum deed ik dat daarnet
letterlijk; zie de foto aldaar.
Op het langwerpige busstation in de as van de Rijksweg zal
binnenkort bus 59 verschijnen die via Beek en Meerssen naar Maastricht gaat
rijden. Ik besluit deze bus te nemen, en dat Meerssen mijn volgende en laatste
pleisterplaats wordt. Nog lager naar het zuiden, terwijl de zon al aardig naar
het westen neigt.
Lijn 59 rijdt vooral over provinciale wegen en
bedrijventerreinen. Hier en daar zie je heuvelen in de verte. De bus doet drie
kwartier over de ca. 15 km van Geleen naar Meerssen. Bij station Beek-Elsloo, waar ik in ’13 ook al eens de trein nam, staat hij volgens dienstregeling 10
minuten stil. Hij geeft daar aansluiting op de Sprinter naar Maastricht, maar
neemt tevens de aansluiting over van dezelfde trein. Dan wil het wel lang
duren. Een paar stukken van de route worden ook nog dubbel afgelegd; de bus
keert steeds op zijn schreden terug.
Na dat lange stilstaan in Beek begint de chauffeur met veel
gevoel voor contrast ineens als een gek te scheuren. Maastricht Aachen Airport
flitst langs, v/h Vliegveld Beek. Busvervoer in deze provincie bekomt me toch
nooit erg best, ook niet in dat verhaal van twee jaar geleden. Het gejakker heeft
alleen tot gevolg dat de bus vijf minuten te vroeg arriveert bij station
Meerssen, zodat hij daar ook weer eindeloos moet staan wachten.
Meerssen is een mooie, oude Limburgse stad. Op de plek van
de basiliek stond al een kerk toen de jaartallen nog met drie cijfers
geschreven werden. Meerssen is de meest fotograferenswaardige van de drie
plaatsen die ik vandaag bezocht heb. Het stadje heeft ongetwijfeld een boeiende
geschiedenis, die ik maar eens moest naslaan in de Wikipedia.
Die encyclopedie meldt ook nog, dat de Limbo oorspronkelijk
gedanst werd op Trinidad, maar dan onder een brandende stok door, om het extra
spannend te maken. Dat deden ze – of doen ze misschien wel nog steeds - bij
voorkeur als er iemand dood was; het hoorde bij het begrafenisritueel. ‘Limbo’
betekent ‘voorgeborchte’ in het Trinidads. Ik verbind er geen conclusie aan
over Limburg, waarom zou ik?
Over primitieve gewoontes gesproken: in Meerssen wordt nog
ieder jaar een den gekapt door ongehuwde mannen, en op het marktplein
geërecteerd door gehuwde. Dat dit een vruchtbaarheidsritueel is, zal niemand
verbazen. Het gebeurt in mei, en het is dus een mei-den; het liggend streepje
tussen mei en den mag zeker niet vergeten worden.
In een Meerssense etalage zijn ‘beanies’ uitgestald. Dat zijn
die lullige mutsjes waarover ik het in Oostrum had. Die heten dus beanies. Weer
een woord erbij geleerd. Ik streef ernaar, elke dag nog een nieuw woord te
leren. Kleutertjes verrijken hun woordenschat per dag gemiddeld met vier stuks;
dan mag je er als volwassene wel één leren.
Meerssen, met het originele stationsgebouw uit 1900, ligt aan
de Heuvellandlijn, op deze site uitvoerig besproken in 2009. Ik ben de enige
die Meerssen wenst te verlaten met de trein van 18:16 naar Maastricht. Uit zo’n
mooi stadje wil niemand weg.
De rest is terugweg, zoals ik altijd zeg.
Frans Mensonides
30 augustus 2015
Er geweest: woensdag 19 augustus 2015.
©
Frans Mensonides, Leiden, 2015