Schippershuis,
Elsloo
Staan er plastic bekertjes bij
de Koffiepoel, of stenen
mokken? Of moet je ervoor op
de knieën, en
je eraan laven door het goudbruine bocht er uit op te scheppen met de
kom van
je twee handen, zoals Diogenes water dronk?
Om daar achter te komen reisde
ik naar de Brunssummerheide,
in Zuid-Zuid-Limburg, als dat een bestaande streeknaam is. Op de kaart
van dit
ruim 6 km2 beslaand natuur- en wandelgebied staat, naast andere
intrigerende
benamingen als ‘Heksenberg’ en ‘Aardverschuiving 1955’, ook
‘Koffiepoel’
vermeld. De Brunssummerheide ligt ingeklemd tussen Heerlen, Landgraaf
en zijn
naamgever Brunssum, in een verder nogal drukke en dichtbevolkte
agglomeratie waar
tot niet zo lang geleden de beroepsbevolking het brood verdiende in de
kolenmijnen.
Ik reisde derwaarts op een
knappe zomerdag, met ideale
wandeltemperaturen, en natuurlijk aan het eind van augustus, als de
heide in
volle bloei staat. Mijn plaatsbewijs was een Blokker-kaartje. Over het
chipkaartgeneuzel
van deze dag heb ik al uitgeweid in mijn chiprubriek, dus met die
narigheid
hoef ik dit reisverhaal niet meer te bezoedelen.
Ik vergat het handige
plattegrondje (zie hieronder) mee te
nemen, en verdwaalde uiteraard weer op die heide. Mét kaartje was ik daar vast ook wel in
geslaagd; bloeiende
heide is tenslotte overal paars. Maar het was een bijzondere
verdwaling,
waarmee ik tijd won in plaats van verloor. Ik had daardoor nog een
halve middag
over voor een ommetje met zo’n Limburgse bus met
bourgondisch-gemoedelijke
chauffeur en passagiers. Daarmee belandde ik in Elsloo, waarvan ik tot
vanmorgen niet meer wist dan dat het de tweede helft was van het
NS-station
Beek-Elsloo. Van het plaatsje zelf is ook niet meer over dan de helft.
Maar dat
kan ik uitleggen, en dat zal ik dan ook doen.
Via Utrecht onderweg naar het zuiden,
zie ik dat er aan een
heleboel dingen gewerkt wordt. De tram
naar de Uithof heeft al een talud, het
station Utrecht Vaartsche Rijn heeft al een dak, en tussen Utrecht en
Houten
berijden we al een nieuw stuk spoor. Het oude wordt gerenoveerd, zodat
we hier binnen
afzienbare tijd vier sporen zullen hebben.
Het is best druk in deze trein, zo te
zien voornamelijk met
dagtoeristen als ik. Maar hij gaat dan ook naar Maastricht, dat zich
bij
Hollanders altijd in een veel grotere populariteit mag verheugen dan
Heerlen.
Omgekeerd maakt het niet uit; volgens mij hebben ze in beide plaatsen
een even grote
hekel aan Hollanders en verder ieder ander die geboren is buiten het
lange, smalle
strookje aarde dat als Limburg op de kaart staat. De Prins Carnaval van
Den
Haag, Plasterk, waagt het hier nog steeds niet, van een fusie te reppen.
Ik ken een mede-Hollander die
regelmatig in Limburg in
retraite gaat, in een klooster. Die vindt Limburgers wel meevallen, als
je ze
wat beter kent. Maar die is katholiek, en spreekt dus hun taal, die mij
in de
oren klinkt als een mengsel van Bulgaars en Albanees.
De dienstregeling
van
de treinen naar Limburg is sinds mijn laatste
bezoek, twee zomers geleden,
alweer gewijzigd. Toen splitsten de IC’s uit (Schagen – Alkmaar -)
Amsterdam
zich in Sittard in twee stukken, waarvan het ene doorreed naar Heerlen
en het
andere naar Maastricht. Nu rijden ze in hun geheel door naar Limburgs
hoofdstad. De treinen Schiphol – Eindhoven, die een kwartier later
rijden, zijn
nu doorgetrokken naar Heerlen. Dat betekent dat er tot Sittard elk
kwartier een
IC rijdt, althans overdag.
In Eindhoven stap ik uit, wacht een
kwartier, en neem die
nieuwe IC uit Schiphol naar Heerlen. Die is korter en leger dan die
naar
Maastricht; deze trein moet zich nog bewijzen. Ook vanuit Zuid-Limburg
heb je
nu een mooie, snelle, rechtstreekse verbinding naar de luchthaven.
Desondanks
daalt het percentage vliegtuigpassagiers dat per trein komt. Maar dat
zal
liggen aan de vele stremmingen in de Schipholtunnel. Op de dag dat ik
dit
schrijf, is er weer één; deze keer veroorzaakt door een
kinderspeelgoedluchtballonnetje met Hello-Kitty-logo (zullen alle
kranten
melden, alsof dat logo er iets toe doet).
Bij Maarheeze zie ik het eerste paars van bloeiende heide. Gelukkig bloeit het nog; ik ben nog niet te laat; ik was even bang dat ik deze missie zo lang had uitgesteld dat ik een hele dag had moeten lopen tussen bruine, verdorde struiken.
Het is altijd aardig, te luisteren naar wat medepassagiers
tegen elkaar zeggen. Je beleeft soms complete stukken van andermans
leven mee,
onopgemerkt door de vertellers, die zich onafgeluisterd wanen. Maar het
echtpaar
van 130 jaar (elk 65, bedoel ik) dat aan de andere kant van het gangpad
zit, is
me niet erg ter wille. Fanatiek zwijgend zitten ze tegenover elkaar de
hele rit
uit tot Heerlen.
Alleen een noodstop ergens tussen
Weert en Roermond is korte
tijd onderwerp van hun gefluisterde bespreking. Iedereen schrikt. Het
zal toch
geen springer zijn? Dan ligt – even egocentrisch afgezien van het leed
dat
erachter zit en dat het veroorzaakt – je hele dagschema aan stukken.
Maar nee,
na een minuut of twee gaan we weer rijden en wordt omgeroepen dat er
sprake was
van een noodremming. Kan ook nog wezen dat we door stoptonend sein
gereden zijn;
dat vertellen ze er dan natuurlijk niet bij.
Over Weert gesproken: het schijnt dat er aan beide zijden van de grens stemmen opgaan voor reactivering van de spoorlijn Neerpelt – Weert voor reizigersvervoer. De trein wordt vanuit Neerpelt in ieder geval eind dit jaar doorgetrokken tot Hamont, waar ik drie nazomers geleden was, op nog geen kilometer van de Nederlandse grens. Een busverbinding Neerpelt – Weert is er wonderlijk genoeg niet.
Heerlen, dan uiteindelijk. Ik stap over op bus 37 van Veolia, richting
Sittard,
die meteen begint te klimmen naar de hoogte van de wijk Heksenberg. Als
ik ben
uitgestapt en ernaartoe ben gelopen, zie ik een grote puist aan de rand
van de
Brunssummerheide. Die puist is gevaarlijk steil, en daarom afgesloten
met
hekken. Logischerwijze verslijt ik hem voor de Heksenberg. Maar uit een
mail
die ik kreeg van een wijkbewoner, blijkt dat het een door mensenhand
gemaakte
heuvel is, bestaande uit mijnsteen.
De werkelijke
Heksenberg, daar loop ik al op. Zijn hoogste punt ligt onder de letter
‘b’ op
het handige kaartje. Hij reikt naar een niet te verwaarlozen 138 meter
boven
NAP, maar komt hooguit een decameter boven het maaiveld uit, dat hier
ook al ruim 100 meter boven zeeniveau ligt.
Ik heb een zwak
voor het woord ‘decameter’, dat je, in tegenstelling tot decimeter, na
je
lagereschooltijd nooit meer hoort gebruiken. Een decameter – voor wie
zijn
schoolgeld zou moeten terughalen – staat gelijk aan tien meter, ofwel
een
tiende hectometer. Een decameter in het vierkant is een centiare.
Op de Heksenberg (waarvan niet helemaal duidelijk is waarom hij zo heet) ontrollen zich mooie vergezichten op paarse heuvels. Aan mijn rechterhand heb ik een grote, diepe zandafgraving met een waterplas in het midden. Hij is met hekken afgesloten, de toegang is streng verboden, en zwemmen in die waterplas nog strenger verboden. Maar als je het ene verbod niet overtreedt, kun je het andere ook niet. En doe je het allebei toch, dan krijg je twéé boetes, zo vermeld de toelichting, want je bent in dubbele overtreding.
Ik
heb nog steeds een kloeke ‘koelkast’ als mobiele foon,
model 1999, en bezit nog steeds niet zo’n moderne smart phone. Als
die die had,
zou daar wel een GPS-app opzitten waarop je met een nauwkeurigheid van
een
decameter kunt aflezen waar je je bevindt op de aardkorst. Voorlopig
moet ik
het doen met een uiterst gammel oriëntatievermogen.
Maar de zon staat (on)genadig te
branden aan de hemel; hier in
Limburg zit je so wie so honderd meter dichter bij de zon, gerekend in
hoogte,
en anderhalve graad, gemeten in noorderbreedte, dan in Holland. Die zon
zal weer
eens mijn kompas zijn. Hij staat zo om en nabij op zijn hoogste punt
van de
dag, dus in het zuiden. Dit is het plan. Ik loop eerst 2,5 kilometer
naar het
oosten, met mijn schaduw dus links van me. Daarna een kilometer naar
het
noorden, mijn schaduw achterna. Daarna weer 2,5 kilometer naar het
westen, met
de zon links en de schaduw rechts. Dan kom ik exact, maar dan ook
exact, uit bij
het Bezoekerscentrum dat in Heerlen staat; iets ten noorden van de
Heksenberg.
Als dat bekeken is, vind ik die Koffiepoel simpelweg door de randen van
de
heide te volgen richting Brunssum.
Toch valt dit systeem in de praktijk
niet mee. Wegen lopen
zelden precies noord-zuid of oost-west in de natuur, in tegenstelling
tot in
veel woonwijken. Je moet steeds in gedachten corrigeren; iets meer naar
noord,
iets meer naar zuid. En hoe lang loop je over een kilometer??
Fotowandelend door
de bank genomen een stijf kwartier, maar dat is ook geen wet van Meden
en Persen.
Ik ben zo druk met rekenen, dat ik
vergeet, op de natuur
te letten. Iedere keer kijk ik met een suspecte blik naar de bodem, of
ik mijn
eigen voetstappen alweer zie, ten teken dat ik weer eens in een
kringetje ben
rondgelopen.
Toch merk ik wel dat de
Brunssummerheide in elk opzicht de Mookerheide
overtreft, qua oppervlakte, qua geaccidenteerdheid van het terrein, qua
intense
paarse teint van de heide. Zo zie je maar, dat je nooit op een naam
moet
afgaan. Iedereen kent de Mookerheide, al was het alleen maar van horen
zeggen. Maat
zeg je dat je naar de Brunssummerheide gaat, oogst je slechts
vraagtekens. Iedereen
vraagt me, waar dat eigenlijk ligt. ‘Bij Brunssum’, antwoord ik dan
wijs.
Ik was hier al eens eerder,
in 1997. Dat las ik in een
verhaal van mezelf, maar ik herinner me er niets van. Het was aan het
eind van
de middag, na een lange reisdag, at ik nog een stukje heide meenam. Ik
liep erheen
via het dorp Palemig, dat ik ook helemaal niet meer voor me zie.
Volgens mij
heb ik die wandeling maar verzonnen, en heb ik in werkelijkheid de bus
naar
Brunssum genomen. Nee, ik heb een foto van die dag van heide.
Dat
ik in Brunssum liep, herinner ik me weer wel. Een geheugen is een raar
ding.
Behalve heide, groeiden hier ook
altijd veel naaldbomen. Die
waren bestemd voor de bouw van mijnen. Ze waren daarvoor veel
geschikter dan
eiken, want die knappen plotsklaps in één klap, terwijl naaldbomen
altijd eerst
een tijdje kraken voordat ze afknappen. De koempels werden daardoor
lang genoeg
van te voren gewaarschuwd als er instorting dreigde.
In de bossen worden nu inheemse
soorten geplant, zoals berk,
beuk en eik. Maar de heide moet daar juist van worden vrijgehouden,
want heide
moet heide blijven.
Dit heidegebied was vroeger nog veel
groter dan nu, maar er
zijn stukken afgeknabbeld door woonwijken, een vuilstort en een
militair
oefenterrein; de NAVO resideert hier nog steeds, ondanks gebrek aan een
vijand.
Het natuurgebied ontsnapte ooit nog aan aanleg van een snelweg. Het
kenmerkt
zich verder door een grote ‘kweldruk’, wat ik me daarbij ook mag
voorstellen.
Mijn leven is vol van allerlei druk die soms kwelt (vandaag niet
zozeer;
heerlijk een dag eruit in Limburg), maar wat het geologisch betekent,
weet ik
niet.
In het interbellum vond in het noorden van dit gebied ook nog eens bruinkoolwinning plaats, die een mijngroeve opleverde en een zandberg. In 1955 begon die in een periode van grote regenval te verschuiven. Uiteindelijk stortte hij in de mijngroeve. Ik zal vanmiddag niets zien van die landverschuiving. Dat was ook niet te verwachten, want de berg was natuurlijk ongeveer even groot als de groeve waaruit hij vandaan kwam. Dat ligt voor de hand; beide zijn er nu niet meer.
Nu loop ik langs een grote, pruttige
poel met water met een
kwalijke, bruine tint. Daarin, of liever: daaruit zitten desondanks
mannen te
vissen die daarvoor een visvergunning hebben. Ik krijg zelf een al even
donkerbruin vermoeden dat dit de Koffiepoel is, die dan klaarblijkelijk
genoemd
is naar zijn kleur. Wat tevens betekent dat mijn tactiek van zoveel
passen
oost, noord en west te onthouden, compleet mislukt is.
Een bevestiging van dat vermoeden
krijg ik als ik even later
Brunssum binnenloop, een paar kilometer ten noorden van het
Bezoekerscentrum
waarop ik gemikt had. Ik snap niet wat er mis is gegaan. Maar och, het
maakt niet uit. Ik heb het grootste
deel van die heide nu toch wel gezien. Het is voor Nederlandse
begrippen een
uitgestrekt natuurgebied, maar ook weer niet zo groot als het Paul
Kruger Park
of het Yosemite (‘Dzjossèmmettie’) Park, waar je weken kunt dolen.
Zuidwaarts naar het infocentrum, dat
gelukkig duidelijk staat
aangegeven. In de buurt ervan is een donker, dicht avonturenbos, waar
ik op de
Ravotplek kinderen hoor ravotten, met veel enthousiast gegil. De
scholen in
Limburg zijn alweer begonnen; de kinderen niet te benijden met dit
mooie
zomerweer. Maar het is woensdagmiddag.
Kinderen worden rond de
Brunssummerheide op allerlei
manieren gestimuleerd om te doen wat wij vroeger uit onszelf deden:
ravotten in
de buitenlucht. Dat vieze, bemodderde jongetje van de campagne ‘Ik ben oerrrrrrrrr’
is een jongetje naar mijn hart. Maar als wij vroeger zo thuiskwamen,
dan
zwaaide er meestal toch wat.
Het Bezoekerscentrum, annex zelfbedieningsrestaurant, ligt
op een oude vuilnisbelt. Geen natuurlijke heuvel dus, maar het uitzicht
vanaf
het terras is er niet minder adembenemend om. Wandelen maakt hongerig.
Ik
bestel een pannenkoek, en krijg een apparaatje mee dat signalen gaat
afgeven als
ik mijn bestelling kan afhalen. Ik
heb
zoiets nog maar één keer eerder gezien, en dat was in Kerkrade; het is
misschien de horeca-specialiteit van deze streek.
Het Bezoekerscentrum valt me ook wat
tegen, qua informatiewaarde;
je dwaalt er echt geen uren rond. Nu heb ik al met al bijna een halve
middag
over. Ik besluit, lijn 37 naar Sittard NS te nemen, en daar over ter
stappen op
de eerste andere bus die er vertrekt; een verrassingstocht.
De chauffeur van bus 37 doet alsof of
hij thuis is; zijn
radio staat aan en hij zit te kletsen met een vrouw die breeduit voorin
hangt.
In Brunssum komt een wat slordige, groezelige Jongedame binnen, met een
geopende wijnfles in de handen die aardig past bij de huiskamersfeer in
deze
bus. Ze heeft het soort decolleté dat Constantijn Huygens eens een
‘open
memmen-hol’ noemde (‘tCostelijck
mal,
r. 42), en hem deed uitroepen, vertaald in modern Nederlands: ‘Als de
kippen
niet te koop zijn, wat doen ze dan uit hun hok?’ Dat bon
mot was hem zelf eens in het oor gefluisterd door een Spaanse
diplomaat; deftige mannen-van-de-wereld konden zich onderling zulke
grapjes wel
permitteren.
De vrouw onderneemt een speurtocht in
zakken en tassen naar
haar chipkaart, maar vindt die niet, en doet uiteindelijk een ferme
greep in
haar decolleté, om van tussen haar borsten een briefje van 5 euro
tevoorschijn
te brengen voor een Ritkaart.
Dat is ook weer geregeld, en we
vervolgen onze koers langs toponiemen
als Merkelbeek, Douvergenhout, Doenrade
(Gemeente Onderbanken) en Windraak. Rustige dorpen met veel
witgepleisterde
huizen, net als als in Thorn,
met grote staldeuren.
‘Ik verstade niet’, brult de
chauffeur geërgerd tegen iemand
die hem iets vraagt, maar hij komt niet op het idee, zijn radio zachter
te
zetten. Tussen twee van die dorpen zet hij plotseling zijn bus stil,
beent naar
achter, roept tegen de slonzige vrouw: ‘Geef mij die wijn maar!’, en
staat op
punt, de fles in beslag te nemen.
-‘Kun je toch ook normaal vragen? Ik doe hem wel dicht, hoor!’
‘Je weet best dat je niet mag drinken in een bus, hou je grote bek en
flikker
op; eruit!’
De vrouw stapt uit, met memmenhol en
fles en al, in de
wetenschap dat haar Ritkaartje ook nog geldig is in de volgende bus,
die over
een halfuur zal verschijnen. Waarvan de chauffeur via de mobilofoon
gewaarschuwd wordt dat er vrouw bij de halte staat met de geopende fles
die eerder
blijkbaar geen bezwaar was.
Zonder verdere incidenten bereiken we
het busstation van
Sittard. Eigenlijk heb ik Limburg na dit ritje ineens wel meer dan
gezien. Van
bussen in deze provincie word ik zelden vrolijk; in 1999 al
niet. Een vroege
trein naar huis lokt. Maar ik
handel toch volgens mijn oorspronkelijke plan en neem de eerste bus die
gaat vertrekken.
Het is lijn 112 naar Beek via Stein.
Deze bus rijdt langs het stadion van
Fortuna Sittard uit de
Jupiler-league, laat Limbricht, dat in Limburg ligt, links liggen, en
doorkruist Einighausen, dat niet in Duitsland ligt, zoals de naam zou
kunnen
doen vermoeden. Daarna komen we op de ‘Campus’ van Chemelot, een zeer
uitgestrekte chemische
fabriek waar de
schoorstenen vrolijk roken, tot waar het oog reikt. De schoorsteen moet
roken.
Hier roken de schoorstenen nog. Hier in Limburg wordt tenminste nog
iets
geproduceerd! Met DSM schijnt het ook heel erg goed te gaan, sinds ze
niet meer
De StaatsMijnen heten.
Deze streek heeft de mijnsluitingen
overleefd. Ze haten Joop
Den Uyl nog steeds, omdat hij hen hun mijnen afpikte (en omdat hij een
Hollander was), maar laten ze blij zijn dat ze van die vieze kolentroep
af
zijn.
Ik
had me voorgenomen, de bus te verlaten zodra ik iets
fotograferenswaardigs zou zien. Stein (niet te verwarren met Steyl), voorziet
daar niet in; ik zie doorsnee-forenzenwijken. Ook de Omphaliusstraat
oogt niet
bijzonder. Omphalius klinkt katholiek, maar het is een soort slak. Hou
me ten
goede, misschien doorkruist deze bus net niet de bezienswaardige
buurten van de
gemeente Stein, en zou zich twee hoeken om prachtig stadsschoon voor
mijn ogen
ontrold hebben.
Dan rijden we Elsloo (gemeente Stein)
binnen, waarvan het
hart wordt gevormd door een groot, wat kaal, rechthoekig marktplein.
Hier lijkt me ook
niet veel an, maar ik stap toch maar uit, want station Beek-Elsloo zal
wel in
de buurt zijn.
Even later vind ik de Stationsweg;
dat gaat de goede kant
uit! De kleinste frituur van Limburg kan me niet verleiden – hoewel ook
in Limburg
tegenwoordig verantwoord gefrituurd wordt, met spul waaraan je
langzamer dood
gaat dan voorheen. Even verder hangt er een ooievaar aan een
vlaggenstok, ten
teken dat er weer een nieuw Limburgertje is bijgekomen.
Nee, dat gaat toch de verkeerde kant
uit. De Stationsstraat
gaat over in de
Raadhuisstraat, en die
weer in de Dorpsstraat. Maar dat is nou het gekke met dat soort dingen;
hier,
ongepland, zie ik nou
juist een straatje
met al het moois waar ik onderweg in de bus vergeefs naar uitkeek; een eclatante woning als een
kasteel; een
eeuwenoud cafeetje. Elsloo ontpopt zich als een prachtig
monumentendorp.
Dit is nou een schoolvoorbeeld van
serendipiteit – zo’n
moeilijk woord dat bijna niemand kent, dat ik graag gebruik om een
stukje als
dit extra cachet te geven. Wandelplannen helpen je niet: van te voren
uitstippelen, zoveel kilometer achter je schaduw aan. Loop maar wat in
het
wilde weg, en je ziet altijd van alles.
Ik mis hier alleen nog de
‘bloasmeziek’ uit dat liedje dat elk jaar door chauvinistische
Limburgers hoog in de top-2000 wordt gestemd. Het
straatje met monumentale panden splitst zich plotseling in tweeën. Eén
stuk
loopt steil omhoog naar een kerk op iets wat je een terp zou noemen als
je in
Friesland was. De andere tak loopt af naar een stroom, waarvan ik denk
dat het
de Maas is. Er staat een uitgestrekt 17e-eeuws kasteel langs, dat nu
dienstdoet
als deftig hotel.
Pas na thuiskomst lees ik dat de
Maas, die hier de grens
vormt met België, zich een halve kilometer meer naar het westen door
het
landschap slingert. Wat ik zag, was het Julianakanaal. De Maas is in de
jaren
20 en 30 gekanaliseerd ten gerieve van de scheepvaart. Daarbij trok men
het
kanaal dwars door Elsloo heen, dat dus half in de golven verdween. Die
terp
moet ooit glooiend afgelopen hebben naar de rivier. Maar nu eindigt hij
abrupt,
en staat de kerk aan de rand van het dorp aan een compleet ravijn, in
plaats
van in het midden.
Wat over is van Elsloo, wordt nu natuurlijk terdege geconserveerd. Het is beschermd dorpsgezicht. Maar het blijft een half dorp. Het is een lotgenoot van Velsen-Zuid, dat een paar keer een strook land verloor aan het Noordzeekanaal.
Ik loop nu die Stationsweg in de
andere richting af, en vind
inderdaad station Beek-Elsloo, dat precies op de grens van beide
plaatsen ligt.
Het perron richting Maastricht ligt in de gemeente Stein, dat richting
Sittard
in de gemeente Beek. Geen unicum: met De Vink is hetzelfde het geval.
Voor
richting Den Haag stap je op op Leids grondgebied, en voor richting
Leiden
juist op Voorschotens. Weetjes, weetjes, weetjes; dit is een
weetjesverhaal,
merk ik, en niet echt een dat de diepte van een steenkolenmijn ingaat,
qua diepgang.
Het is een bruinkoolverhaal.
Het stationsgebouw is een van de weinige overgebleven Sextanten, de zeshoekige optrekseltjes voor kleinere stations, waarvan er in de jaren 60 16 zijn neergepoot, verspreid door Nederland. Deze meest zuidelijke ‘Sextant’ is thans broodjeswinkel (die net dicht is al ik hier arriveer).
Ik pak de stoptrein naar Roermond, die ik in Sittard even
verlaat voor een pirouette door de toegangspoortjes. Zie mijn chiprubriek voor
de reden van dit op het eerste gezicht zonderlinge gedrag, echter
ingegeven
door Hollandse zuinigheid. Op deze lijn rijden blauwe Sprinters, en
niet meer
de gele Plan-V’s van twee jaar geleden. Maar die zag ik vanmorgen nog
in Eindhoven
op de lijn naar Weert. Ze zijn bezig aan een nu al jaren durende
afscheidstournee door heel Nederland.
In Roermond fotografeer ik nog het
een en ander in aangenaam
strijklicht, in de avondschemering. Daarna val ik toch nog voor de
verleiding
van een friture.
In deze stad wordt momenteel weer een
ronde uitgevochten in
de strijd tussen Limburg en Holland, althans binnen de liberale zuil.
De in Den
Haag gevestigde landelijke organisatie van de VVD wil
de omstreden Roermondse politicus Jos van Rey niet op de
kandidatenlijst zien
staan voor de raadsverkiezingen van maart 2014. Maar Roermond roert z’n
mond!
Limburg laat zich door Den Haag toch godvernondeju de wet niet
voorschrijven! Van
Rey is een ware stemmentrekker. Hij wordt beschuldigd van corruptie; in
Limburg geldt dat eerder als een aanbeveling dan een bezwaar.
De rel zal enkele weken later leiden
tot een schisma, en een
nieuwe Roermondse liberale partij. Toch werd heel Nederland ooit heel
lang geregeerd
door een geboren Roermondenaar. Ik liep daarnet langs het geboortehuis
van Jhr.
Mr. C.J.M. Ruijs de Beerenbrouck, van 1918-1925 en 1929-1933 premier
van
Nederland.
Als ik hier om 20:59 vertrek, ben ik
nog voor middernacht
thuis. Ik verlaat Roermond bij donker. Licht wordt het ook niet meer,
de drie
weken daarna. Terwijl het regenwater langs mijn ramen stroomt, schrijf
ik dit zonnige
stukje. Afscheid van een zomer die te laat begon en te vroeg afgelopen
was.
Frans
Mensonides
22 september 2013
Laatste wijziging: 23 september 2013
Er geweest: woensdag 28 augustus 2013
© Frans Mensonides, Leiden, 2013