De digitale reiziger (86)
(Z)onder kweldruk in Limboland; Brunssummerheide en Elsloo

Schippershuis, Elsloo

Staan er plastic bekertjes bij de Koffiepoel, of stenen mokken? Of moet je ervoor op de knieën, en je eraan laven door het goudbruine bocht er uit op te scheppen met de kom van je twee handen, zoals Diogenes water dronk?

Om daar achter te komen reisde ik naar de Brunssummerheide, in Zuid-Zuid-Limburg, als dat een bestaande streeknaam is. Op de kaart van dit ruim 6 km2 beslaand natuur- en wandelgebied staat, naast andere intrigerende benamingen als ‘Heksenberg’ en ‘Aardverschuiving 1955’, ook ‘Koffiepoel’ vermeld. De Brunssummerheide ligt ingeklemd tussen Heerlen, Landgraaf en zijn naamgever Brunssum, in een verder nogal drukke en dichtbevolkte agglomeratie waar tot niet zo lang geleden de beroepsbevolking het brood verdiende in de kolenmijnen.

Ik reisde derwaarts op een knappe zomerdag, met ideale wandeltemperaturen, en natuurlijk aan het eind van augustus, als de heide in volle bloei staat. Mijn plaatsbewijs was een Blokker-kaartje. Over het chipkaartgeneuzel van deze dag heb ik al uitgeweid in mijn chiprubriek, dus met die narigheid hoef ik dit reisverhaal niet meer te bezoedelen.

Ik vergat het handige plattegrondje (zie hieronder) mee te nemen, en verdwaalde uiteraard weer op die heide. Mét kaartje was ik daar vast ook wel in geslaagd; bloeiende heide is tenslotte overal paars. Maar het was een bijzondere verdwaling, waarmee ik tijd won in plaats van verloor. Ik had daardoor nog een halve middag over voor een ommetje met zo’n Limburgse bus met bourgondisch-gemoedelijke chauffeur en passagiers. Daarmee belandde ik in Elsloo, waarvan ik tot vanmorgen niet meer wist dan dat het de tweede helft was van het NS-station Beek-Elsloo. Van het plaatsje zelf is ook niet meer over dan de helft. Maar dat kan ik uitleggen, en dat zal ik dan ook doen.


Via Utrecht onderweg naar het zuiden, zie ik dat er aan een heleboel dingen gewerkt wordt. De tram naar de Uithof heeft al een talud, het station Utrecht Vaartsche Rijn heeft al een dak, en tussen Utrecht en Houten berijden we al een nieuw stuk spoor. Het oude wordt gerenoveerd, zodat we hier binnen afzienbare tijd vier sporen zullen hebben.

Het is best druk in deze trein, zo te zien voornamelijk met dagtoeristen als ik. Maar hij gaat dan ook naar Maastricht, dat zich bij Hollanders altijd in een veel grotere populariteit mag verheugen dan Heerlen. Omgekeerd maakt het niet uit; volgens mij hebben ze in beide plaatsen een even grote hekel aan Hollanders en verder ieder ander die geboren is buiten het lange, smalle strookje aarde dat als Limburg op de kaart staat. De Prins Carnaval van Den Haag, Plasterk, waagt het hier nog steeds niet, van een fusie te reppen.

Ik ken een mede-Hollander die regelmatig in Limburg in retraite gaat, in een klooster. Die vindt Limburgers wel meevallen, als je ze wat beter kent. Maar die is katholiek, en spreekt dus hun taal, die mij in de oren klinkt als een mengsel van Bulgaars en Albanees.

De dienstregeling van de treinen naar Limburg is sinds mijn laatste bezoek, twee zomers geleden, alweer gewijzigd. Toen splitsten de IC’s uit (Schagen – Alkmaar -) Amsterdam zich in Sittard in twee stukken, waarvan het ene doorreed naar Heerlen en het andere naar Maastricht. Nu rijden ze in hun geheel door naar Limburgs hoofdstad. De treinen Schiphol – Eindhoven, die een kwartier later rijden, zijn nu doorgetrokken naar Heerlen. Dat betekent dat er tot Sittard elk kwartier een IC rijdt, althans overdag.

In Eindhoven stap ik uit, wacht een kwartier, en neem die nieuwe IC uit Schiphol naar Heerlen. Die is korter en leger dan die naar Maastricht; deze trein moet zich nog bewijzen. Ook vanuit Zuid-Limburg heb je nu een mooie, snelle, rechtstreekse verbinding naar de luchthaven. Desondanks daalt het percentage vliegtuigpassagiers dat per trein komt. Maar dat zal liggen aan de vele stremmingen in de Schipholtunnel. Op de dag dat ik dit schrijf, is er weer één; deze keer veroorzaakt door een kinderspeelgoedluchtballonnetje met Hello-Kitty-logo (zullen alle kranten melden, alsof dat logo er iets toe doet).

Bij Maarheeze zie ik het eerste paars van bloeiende heide. Gelukkig bloeit het nog; ik ben nog niet te laat; ik was even bang dat ik deze missie zo lang had uitgesteld dat ik een hele dag had moeten lopen tussen bruine, verdorde struiken.



Het is altijd aardig, te luisteren naar wat medepassagiers tegen elkaar zeggen. Je beleeft soms complete stukken van andermans leven mee, onopgemerkt door de vertellers, die zich onafgeluisterd wanen. Maar het echtpaar van 130 jaar (elk 65, bedoel ik) dat aan de andere kant van het gangpad zit, is me niet erg ter wille. Fanatiek zwijgend zitten ze tegenover elkaar de hele rit uit tot Heerlen.

Alleen een noodstop ergens tussen Weert en Roermond is korte tijd onderwerp van hun gefluisterde bespreking. Iedereen schrikt. Het zal toch geen springer zijn? Dan ligt – even egocentrisch afgezien van het leed dat erachter zit en dat het veroorzaakt – je hele dagschema aan stukken. Maar nee, na een minuut of twee gaan we weer rijden en wordt omgeroepen dat er sprake was van een noodremming. Kan ook nog wezen dat we door stoptonend sein gereden zijn; dat vertellen ze er dan natuurlijk niet bij.

Over Weert gesproken: het schijnt dat er aan beide zijden van de grens stemmen opgaan voor reactivering van de spoorlijn Neerpelt – Weert voor reizigersvervoer. De trein wordt vanuit Neerpelt in ieder geval eind dit jaar  doorgetrokken tot Hamont, waar ik drie nazomers geleden was, op nog geen kilometer van de Nederlandse grens. Een busverbinding Neerpelt – Weert is er wonderlijk genoeg niet.




Heerlen, dan uiteindelijk. Ik stap over op bus 37 van Veolia, richting Sittard, die meteen begint te klimmen naar de hoogte van de wijk Heksenberg. Als ik ben uitgestapt en ernaartoe ben gelopen, zie ik een grote puist aan de rand van de Brunssummerheide. Die puist is gevaarlijk steil, en daarom afgesloten met hekken. Logischerwijze verslijt ik hem voor de Heksenberg. Maar uit een mail die ik kreeg van een wijkbewoner, blijkt dat het een door mensenhand gemaakte heuvel is, bestaande uit mijnsteen.

De werkelijke Heksenberg, daar loop ik al op. Zijn hoogste punt ligt onder de letter ‘b’ op het handige kaartje. Hij reikt naar een niet te verwaarlozen 138 meter boven NAP, maar komt hooguit een decameter boven het maaiveld uit, dat hier ook al ruim 100 meter boven zeeniveau ligt.

Ik heb een zwak voor het woord ‘decameter’, dat je, in tegenstelling tot decimeter, na je lagereschooltijd nooit meer hoort gebruiken. Een decameter – voor wie zijn schoolgeld zou moeten terughalen – staat gelijk aan tien meter, ofwel een tiende hectometer. Een decameter in het vierkant is een centiare.

Op de Heksenberg (waarvan niet helemaal duidelijk is waarom hij zo heet) ontrollen zich mooie vergezichten op paarse heuvels. Aan mijn rechterhand heb ik een grote, diepe zandafgraving met een waterplas in het midden. Hij is met hekken afgesloten, de toegang is streng verboden, en zwemmen in die waterplas nog strenger verboden. Maar als je het ene verbod niet overtreedt, kun je het andere ook niet. En doe je het allebei toch, dan krijg je twéé boetes, zo vermeld de toelichting, want je bent in dubbele overtreding.



Ik heb nog steeds een kloeke ‘koelkast’ als mobiele foon, model 1999, en bezit nog steeds niet zo’n moderne smart phone. Als die die had, zou daar wel een GPS-app opzitten waarop je met een nauwkeurigheid van een decameter kunt aflezen waar je je bevindt op de aardkorst. Voorlopig moet ik het doen met een uiterst gammel oriëntatievermogen.

Maar de zon staat (on)genadig te branden aan de hemel; hier in Limburg zit je so wie so honderd meter dichter bij de zon, gerekend in hoogte, en anderhalve graad, gemeten in noorderbreedte, dan in Holland. Die zon zal weer eens mijn kompas zijn. Hij staat zo om en nabij op zijn hoogste punt van de dag, dus in het zuiden. Dit is het plan. Ik loop eerst 2,5 kilometer naar het oosten, met mijn schaduw dus links van me. Daarna een kilometer naar het noorden, mijn schaduw achterna. Daarna weer 2,5 kilometer naar het westen, met de zon links en de schaduw rechts. Dan kom ik exact, maar dan ook exact, uit bij het Bezoekerscentrum dat in Heerlen staat; iets ten noorden van de Heksenberg. Als dat bekeken is, vind ik die Koffiepoel simpelweg door de randen van de heide te volgen richting Brunssum.

Toch valt dit systeem in de praktijk niet mee. Wegen lopen zelden precies noord-zuid of oost-west in de natuur, in tegenstelling tot in veel woonwijken. Je moet steeds in gedachten corrigeren; iets meer naar noord, iets meer naar zuid. En hoe lang loop je over een kilometer?? Fotowandelend door de bank genomen een stijf kwartier, maar dat is ook geen wet van Meden en Persen.

Ik ben zo druk met rekenen, dat ik vergeet, op de natuur te letten. Iedere keer kijk ik met een suspecte blik naar de bodem, of ik mijn eigen voetstappen alweer zie, ten teken dat ik weer eens in een kringetje ben rondgelopen.

Toch merk ik wel dat de Brunssummerheide in elk opzicht de Mookerheide overtreft, qua oppervlakte, qua geaccidenteerdheid van het terrein, qua intense paarse teint van de heide. Zo zie je maar, dat je nooit op een naam moet afgaan. Iedereen kent de Mookerheide, al was het alleen maar van horen zeggen. Maat zeg je dat je naar de Brunssummerheide gaat, oogst je slechts vraagtekens. Iedereen vraagt me, waar dat eigenlijk ligt. ‘Bij Brunssum’, antwoord ik dan wijs.

Ik was hier al eens eerder, in 1997. Dat las ik in een verhaal van mezelf, maar ik herinner me er niets van. Het was aan het eind van de middag, na een lange reisdag, at ik nog een stukje heide meenam. Ik liep erheen via het dorp Palemig, dat ik ook helemaal niet meer voor me zie. Volgens mij heb ik die wandeling maar verzonnen, en heb ik in werkelijkheid de bus naar Brunssum genomen. Nee, ik heb een foto van die dag van heide. Dat ik in Brunssum liep, herinner ik me weer wel. Een geheugen is een raar ding.


Behalve heide, groeiden hier ook altijd veel naaldbomen. Die waren bestemd voor de bouw van mijnen. Ze waren daarvoor veel geschikter dan eiken, want die knappen plotsklaps in één klap, terwijl naaldbomen altijd eerst een tijdje kraken voordat ze afknappen. De koempels werden daardoor lang genoeg van te voren gewaarschuwd als er instorting dreigde.

In de bossen worden nu inheemse soorten geplant, zoals berk, beuk en eik. Maar de heide moet daar juist van worden vrijgehouden, want heide moet heide blijven.

Dit heidegebied was vroeger nog veel groter dan nu, maar er zijn stukken afgeknabbeld door woonwijken, een vuilstort en een militair oefenterrein; de NAVO resideert hier nog steeds, ondanks gebrek aan een vijand. Het natuurgebied ontsnapte ooit nog aan aanleg van een snelweg. Het kenmerkt zich verder door een grote ‘kweldruk’, wat ik me daarbij ook mag voorstellen. Mijn leven is vol van allerlei druk die soms kwelt (vandaag niet zozeer; heerlijk een dag eruit in Limburg), maar wat het geologisch betekent, weet ik niet.

In het interbellum vond in het noorden van dit gebied ook nog eens bruinkoolwinning plaats, die een mijngroeve opleverde en een zandberg. In 1955 begon die in een periode van grote regenval te verschuiven. Uiteindelijk stortte hij in de mijngroeve. Ik zal vanmiddag niets zien van die landverschuiving. Dat was ook niet te verwachten, want de berg was natuurlijk ongeveer even groot als de groeve waaruit hij vandaan kwam. Dat ligt voor de hand; beide zijn er nu niet meer.



Nu loop ik langs een grote, pruttige poel met water met een kwalijke, bruine tint. Daarin, of liever: daaruit zitten desondanks mannen te vissen die daarvoor een visvergunning hebben. Ik krijg zelf een al even donkerbruin vermoeden dat dit de Koffiepoel is, die dan klaarblijkelijk genoemd is naar zijn kleur. Wat tevens betekent dat mijn tactiek van zoveel passen oost, noord en west te onthouden, compleet mislukt is.

Een bevestiging van dat vermoeden krijg ik als ik even later Brunssum binnenloop, een paar kilometer ten noorden van het Bezoekerscentrum waarop ik gemikt had. Ik snap niet wat er mis is gegaan. Maar och, het maakt niet uit. Ik heb het grootste deel van die heide nu toch wel gezien. Het is voor Nederlandse begrippen een uitgestrekt natuurgebied, maar ook weer niet zo groot als het Paul Kruger Park of het Yosemite (‘Dzjossèmmettie’) Park, waar je weken kunt dolen.

Zuidwaarts naar het infocentrum, dat gelukkig duidelijk staat aangegeven. In de buurt ervan is een donker, dicht avonturenbos, waar ik op de Ravotplek kinderen hoor ravotten, met veel enthousiast gegil. De scholen in Limburg zijn alweer begonnen; de kinderen niet te benijden met dit mooie zomerweer. Maar het is woensdagmiddag.

Kinderen worden rond de Brunssummerheide op allerlei manieren gestimuleerd om te doen wat wij vroeger uit onszelf deden: ravotten in de buitenlucht. Dat vieze, bemodderde jongetje van de campagne ‘Ik ben oerrrrrrrrr’ is een jongetje naar mijn hart. Maar als wij vroeger zo thuiskwamen, dan zwaaide er meestal toch wat.





Het Bezoekerscentrum, annex zelfbedieningsrestaurant, ligt op een oude vuilnisbelt. Geen natuurlijke heuvel dus, maar het uitzicht vanaf het terras is er niet minder adembenemend om. Wandelen maakt hongerig. Ik bestel een pannenkoek, en krijg een apparaatje mee dat signalen gaat afgeven als ik mijn bestelling kan afhalen.  Ik heb zoiets nog maar één keer eerder gezien, en dat was in Kerkrade; het is misschien de horeca-specialiteit van deze streek.

Het Bezoekerscentrum valt me ook wat tegen, qua informatiewaarde; je dwaalt er echt geen uren rond. Nu heb ik al met al bijna een halve middag over. Ik besluit, lijn 37 naar Sittard NS te nemen, en daar over ter stappen op de eerste andere bus die er vertrekt; een verrassingstocht.

De chauffeur van bus 37 doet alsof of hij thuis is; zijn radio staat aan en hij zit te kletsen met een vrouw die breeduit voorin hangt. In Brunssum komt een wat slordige, groezelige Jongedame binnen, met een geopende wijnfles in de handen die aardig past bij de huiskamersfeer in deze bus. Ze heeft het soort decolleté dat Constantijn Huygens eens een ‘open memmen-hol’ noemde (‘tCostelijck mal, r. 42), en hem deed uitroepen, vertaald in modern Nederlands: ‘Als de kippen niet te koop zijn, wat doen ze dan uit hun hok?’ Dat bon mot was hem zelf eens in het oor gefluisterd door een Spaanse diplomaat; deftige mannen-van-de-wereld konden zich onderling zulke grapjes wel permitteren.

De vrouw onderneemt een speurtocht in zakken en tassen naar haar chipkaart, maar vindt die niet, en doet uiteindelijk een ferme greep in haar decolleté, om van tussen haar borsten een briefje van 5 euro tevoorschijn te brengen voor een Ritkaart.

Dat is ook weer geregeld, en we vervolgen onze koers langs toponiemen als Merkelbeek, Douvergenhout, Doenrade (Gemeente Onderbanken) en Windraak. Rustige dorpen met veel witgepleisterde huizen, net als als in Thorn, met grote staldeuren.

‘Ik verstade niet’, brult de chauffeur geërgerd tegen iemand die hem iets vraagt, maar hij komt niet op het idee, zijn radio zachter te zetten. Tussen twee van die dorpen zet hij plotseling zijn bus stil, beent naar achter, roept tegen de slonzige vrouw: ‘Geef mij die wijn maar!’, en staat op punt, de fles in beslag te nemen.  
-‘Kun je toch ook normaal vragen? Ik doe hem wel dicht, hoor!’
‘Je weet best dat je niet mag drinken in een bus, hou je grote bek en flikker op; eruit!’

De vrouw stapt uit, met memmenhol en fles en al, in de wetenschap dat haar Ritkaartje ook nog geldig is in de volgende bus, die over een halfuur zal verschijnen. Waarvan de chauffeur via de mobilofoon gewaarschuwd wordt dat er vrouw bij de halte staat met de geopende fles die eerder blijkbaar geen bezwaar was.

Zonder verdere incidenten bereiken we het busstation van Sittard. Eigenlijk heb ik Limburg na dit ritje ineens wel meer dan gezien. Van bussen in deze provincie word ik zelden vrolijk; in 1999 al niet. Een vroege trein naar huis lokt. Maar ik handel toch volgens mijn oorspronkelijke plan en neem de eerste bus die gaat vertrekken. Het is lijn 112 naar Beek via Stein.

Deze bus rijdt langs het stadion van Fortuna Sittard uit de Jupiler-league, laat Limbricht, dat in Limburg ligt, links liggen, en doorkruist Einighausen, dat niet in Duitsland ligt, zoals de naam zou kunnen doen vermoeden. Daarna komen we op de ‘Campus’ van Chemelot, een zeer uitgestrekte chemische fabriek waar de schoorstenen vrolijk roken, tot waar het oog reikt. De schoorsteen moet roken. Hier roken de schoorstenen nog. Hier in Limburg wordt tenminste nog iets geproduceerd! Met DSM schijnt het ook heel erg goed te gaan, sinds ze niet meer De StaatsMijnen heten.

Deze streek heeft de mijnsluitingen overleefd. Ze haten Joop Den Uyl nog steeds, omdat hij hen hun mijnen afpikte (en omdat hij een Hollander was), maar laten ze blij zijn dat ze van die vieze kolentroep af zijn.

Ik had me voorgenomen, de bus te verlaten zodra ik iets fotograferenswaardigs zou zien. Stein (niet te verwarren met Steyl), voorziet daar niet in; ik zie doorsnee-forenzenwijken. Ook de Omphaliusstraat oogt niet bijzonder. Omphalius klinkt katholiek, maar het is een soort slak. Hou me ten goede, misschien doorkruist deze bus net niet de bezienswaardige buurten van de gemeente Stein, en zou zich twee hoeken om prachtig stadsschoon voor mijn ogen ontrold hebben.

Dan rijden we Elsloo (gemeente Stein) binnen, waarvan het hart wordt gevormd door een groot, wat kaal, rechthoekig marktplein. Hier lijkt me ook niet veel an, maar ik stap toch maar uit, want station Beek-Elsloo zal wel in de buurt zijn.

Even later vind ik de Stationsweg; dat gaat de goede kant uit! De kleinste frituur van Limburg kan me niet verleiden – hoewel ook in Limburg tegenwoordig verantwoord gefrituurd wordt, met spul waaraan je langzamer dood gaat dan voorheen. Even verder hangt er een ooievaar aan een vlaggenstok, ten teken dat er weer een nieuw Limburgertje is bijgekomen.

Nee, dat gaat toch de verkeerde kant uit. De Stationsstraat gaat over in de Raadhuisstraat, en die weer in de Dorpsstraat. Maar dat is nou het gekke met dat soort dingen; hier, ongepland, zie ik nou juist een straatje met al het moois waar ik onderweg in de bus vergeefs naar uitkeek; een eclatante woning als een kasteel; een eeuwenoud cafeetje. Elsloo ontpopt zich als een prachtig monumentendorp.

Dit is nou een schoolvoorbeeld van serendipiteit – zo’n moeilijk woord dat bijna niemand kent, dat ik graag gebruik om een stukje als dit extra cachet te geven. Wandelplannen helpen je niet: van te voren uitstippelen, zoveel kilometer achter je schaduw aan. Loop maar wat in het wilde weg, en je ziet altijd van alles.

Ik mis hier alleen nog de ‘bloasmeziek’ uit dat liedje dat elk jaar door chauvinistische Limburgers hoog in de top-2000 wordt gestemd. Het straatje met monumentale panden splitst zich plotseling in tweeën. Eén stuk loopt steil omhoog naar een kerk op iets wat je een terp zou noemen als je in Friesland was. De andere tak loopt af naar een stroom, waarvan ik denk dat het de Maas is. Er staat een uitgestrekt 17e-eeuws kasteel langs, dat nu dienstdoet als deftig hotel.

Pas na thuiskomst lees ik dat de Maas, die hier de grens vormt met België, zich een halve kilometer meer naar het westen door het landschap slingert. Wat ik zag, was het Julianakanaal. De Maas is in de jaren 20 en 30 gekanaliseerd ten gerieve van de scheepvaart. Daarbij trok men het kanaal dwars door Elsloo heen, dat dus half in de golven verdween. Die terp moet ooit glooiend afgelopen hebben naar de rivier. Maar nu eindigt hij abrupt, en staat de kerk aan de rand van het dorp aan een compleet ravijn, in plaats van in het midden.

Wat over is van Elsloo, wordt nu natuurlijk terdege geconserveerd. Het is beschermd dorpsgezicht. Maar het blijft een half dorp. Het is een lotgenoot van Velsen-Zuid, dat een paar keer een strook land verloor aan het Noordzeekanaal.






Ik loop nu die Stationsweg in de andere richting af, en vind inderdaad station Beek-Elsloo, dat precies op de grens van beide plaatsen ligt. Het perron richting Maastricht ligt in de gemeente Stein, dat richting Sittard in de gemeente Beek. Geen unicum: met De Vink is hetzelfde het geval. Voor richting Den Haag stap je op op Leids grondgebied, en voor richting Leiden juist op Voorschotens. Weetjes, weetjes, weetjes; dit is een weetjesverhaal, merk ik, en niet echt een dat de diepte van een steenkolenmijn ingaat, qua diepgang. Het is een bruinkoolverhaal.

Het stationsgebouw is een van de weinige overgebleven Sextanten, de zeshoekige optrekseltjes voor kleinere stations, waarvan er in de jaren 60 16 zijn neergepoot, verspreid door Nederland. Deze meest zuidelijke ‘Sextant’ is thans broodjeswinkel (die net dicht is al ik hier arriveer).



Ik pak de stoptrein naar Roermond, die ik in Sittard even verlaat voor een pirouette door de toegangspoortjes. Zie mijn chiprubriek voor de reden van dit op het eerste gezicht zonderlinge gedrag, echter ingegeven door Hollandse zuinigheid. Op deze lijn rijden blauwe Sprinters, en niet meer de gele Plan-V’s van twee jaar geleden. Maar die zag ik vanmorgen nog in Eindhoven op de lijn naar Weert. Ze zijn bezig aan een nu al jaren durende afscheidstournee door heel Nederland.

In Roermond fotografeer ik nog het een en ander in aangenaam strijklicht, in de avondschemering. Daarna val ik toch nog voor de verleiding van een friture.

In deze stad wordt momenteel weer een ronde uitgevochten in de strijd tussen Limburg en Holland, althans binnen de liberale zuil. De in Den Haag gevestigde landelijke organisatie van de VVD wil de omstreden Roermondse politicus Jos van Rey niet op de kandidatenlijst zien staan voor de raadsverkiezingen van maart 2014. Maar Roermond roert z’n mond! Limburg laat zich door Den Haag toch godvernondeju de wet niet voorschrijven! Van Rey is een ware stemmentrekker. Hij wordt beschuldigd van corruptie; in Limburg geldt dat eerder als een aanbeveling dan een bezwaar. 

De rel zal enkele weken later leiden tot een schisma, en een nieuwe Roermondse liberale partij. Toch werd heel Nederland ooit heel lang geregeerd door een geboren Roermondenaar. Ik liep daarnet langs het geboortehuis van Jhr. Mr. C.J.M. Ruijs de Beerenbrouck, van 1918-1925 en 1929-1933 premier van Nederland.

Als ik hier om 20:59 vertrek, ben ik nog voor middernacht thuis. Ik verlaat Roermond bij donker. Licht wordt het ook niet meer, de drie weken daarna. Terwijl het regenwater langs mijn ramen stroomt, schrijf ik dit zonnige stukje. Afscheid van een zomer die te laat begon en te vroeg afgelopen was.

Frans Mensonides
22 september 2013
Laatste wijziging: 23 september 2013
Er geweest: woensdag 28 augustus 2013








© Frans Mensonides, Leiden, 2013