De digitale reiziger (160b)
Life Is a Minestrone; Interrailen naar Milaan, Florence en Pisa (2)

< < < Deel 1 al gelezen?


Milaan – Florence met de Frecciarossa -  Florence / Firenze in foto’s - Groggy in UffiziTram in FlorenceNaar PisaDe scheve toren -
'En toch beweegt zij'; Galilei - Heuvelop naar San Miniato al Monte


Milaan – Florence met de Frecciarossa

Vol spanning kijk ik naar het bord met vertrektijden. Langs welk spoor op dit uitgestrekte en wat onoverzichtelijke kopstation zal de trein van 13:10 naar Napels, via Florence en Rome, binnenrollen? Het wordt pas zo’n 10 minuten voor vertrek bekend. Dan komt de menigte wachtenden in beweging en dromt samen voor het toegangshek waar je je kaartje moet scannen om op het perron te komen.

Deze rit gaat met de Frecciarossa, de rode pijl, over het hogesnelheidsnet van Italië. Op de foto hieronder staat hij klaar op Milano Centrale. De foto daar weer onder is 2 uur later genomen op Firenze S.M.N, het hoofdstation van Florence. Ik zeg altijd wel dat je nooit 2 keer dezelfde foto kunt maken, maar deze 2 lijken toch wel heel erg op elkaar.



De Frecchiarossa is de snelste van de trits Frecce (pijlen) die Trenitalia heeft rijden. Hier de website van Trenitalia over hun paradepaard Frecciarossa.

Trenitalia verzorgt het meeste personen- en goederenvervoer per trein in Italië, en is een dochter van FS (Ferrovie dello Stato Italiane, de Italiaanse staatsspoorwegen). Een andere dochter daarvan is RFI (Rete Ferroviaria Italiana, het Italiaanse Spoorwegnet. Rete betekent: net, dus nét iets anders dan het Nederlandse voorvoegsel rete-. RFI is eigenaar van het spoorwegnet; net als in Nederland zijn het beheer en het gebruik van de spoorweg gescheiden.

Die rode pijl heeft een top van maar liefst 400 km per uur, maar de maximale dienstsnelheid is een nog altijd pittige 300. Daarnaast heb je de Frecciargento (zilveren pijl) die 250 gaat, en de Frecciabianca (witte pijl) die een schamele 200 haalt.

Voor Italië begon het hogesnelheidstijdperk in 1977, en wel met de lijn Rome – Florence. Die werd in dat jaar gedeeltelijk in gebruik genomen, en was in 1992 geheel voltooid. Na opening van die lijn is het net aan beide kanten uitgebreid. Het loopt nu van het noorden tot diep in de ‘laars’.



HSL-netwerk Italië
Afbeelding: Fra098; overgenomen van Wikipedia (NL), Frecciarossa


Voor de Frecce-treinen is een reservering verplicht. Interrail-reizigers kunnen die regelen via de Interrail-app, tegen betaling van 15 euro per stoel; dus 30 euro als je zou moeten overstappen. Redelijk veel voor alleen een zitplek, maar een erg schappelijk bedrag als je het vergelijkt met wat je neertelt als je geen Interrail-pas hebt en een enkeltje moet kopen. De prijs is dan afhankelijk van het tijdstip waarop je reist en hoe ver je van te voren boekt. Als je in Milaan woont en op zondagavond besluit dat je op maandagmorgen in de spits naar Florence gaat reizen, dan kan het bedrag oplopen tot honderden euro’s.

Reizigers met een Interrail voor de 1e klas belanden in de Business Class. Daar heb je coupés met ruime stoelen en een werkplek met klaptafeltjes en vermoedelijk ook aansluitingen voor allerlei elektronische apparaten – ik heb daar zelf geen gebruik van gemaakt en er ook niet op gelet.

 

Business Class

Als je echt luxe wilt, en snel van je geld af, kun je ook kiezen voor de Executive Class. Dat is een wel heel ruim opgezette lounge. Er staan slechts 10 stoelen van de 455 die een Frecciarossa telt. Maar dat zijn me dan ook de stoelen wel; zie de foto hieronder. Die Executive Class, waarvoor je toch eigenlijk wel minstens CEO moet zijn, schijnt gebaseerd te zijn op hoe het eruit ziet in een privévliegtuig. Die lounge is bedoeld voor mensen die liever de private jet nemen dan de trein, maar wellicht plotseling getroffen zijn door vliegschaamte.


Het kan niet op: Executive Class in de Frecciarossa
Foto: Teo Pollastrini, overgenomen van Wikipedia (It) : Frecciarossa 1000

De 2e klasse is dan nog verdeeld in Standard en Premium. De laatste is als het ware klasse-anderhalf, maar je mag ze dan wel weer boeken met een 2e klas Interrail, voor zover ik weet. Er zullen wel allerlei subtiele verschillen bestaan tussen al die klassen.

Ik beland in een Businessclass-coupé die tevens stiltecoupe is. Mijn telefoon zet ik meteen in de Silent Mode, zodat het geklik van mijn toetsaanslagen niemand uit zijn zakelijke concentratie haalt. Ik durf hier nauwelijks met een krant of boterhamzakje te ritselen. Maar de man tegenover me, strak in het pak en in de lak, begint direct in zijn phone te tetteren: ‘Pronto, pronto!’ Italianen en stilte!

Nog maar net zijn we vertrokken, of er komt iemand langs met koffie, een flesje water en een blad vol hapjes waar je een keuze uit kunt maken. Ik houd het op een mini-croissantje met ham. Alles gratis. Een heel luxueuze manier van reizen, ook al gaat de Executive Class je begroting te boven.

Vlot gaat het ook. Geloof het of niet, maar in al die klassen reis je even snel. De snelheidsmeter op het informatiedisplay in het rijtuig staat beurtelings op 299 en 300 km/ uur. We gaan volgens dienstregeling slechts 1:54 uur doen over de 293 kilometer tussen Milan Centrale en Firenze S.M.N.           

Het landschap rechts bestaat uit heuvels / bergen heel in de verte: de Apennijnen (door mijn onderwijzer vroeger op school ook wel de Apen-en-knijnen genoemd). Dat gebergte, met toppen tot bijna 3000 meter hoogte, loopt van noord naar zuid over de lengteas van Italië.

In het linker raampje ontrolt zich een landschap, zo vlak als de Flevopolders. Er staan daar verspreid blokvormige bouwseltjes die vermoedelijk dienst doen als woningen.



In Milaan, over 3 dagen op de terugweg

Het eerste stuk van deze hogesnelheidslijn, tussen Milaan en Bologna, is gefaseerd geopend tussen 1997 en 2008. Het meet 214½ km van station tot station, waarvan 3½ km in tunnels en 35 op bruggen of viaducten.

De trein stopt op de stations Milano Rogoredo, Reggio d’Emilia en Bologna Centrale. Er rijdt 2 keer per uur een trein van Milaan naar Bologna. De andere, die waar ik niet in zit, slaat Florence over op weg naar Rome, maar je kunt in Bologna dan wel overstappen op een Frecciarossa naar Florence.

Op Bologna Centrale stopt de Frecciarossa langs een ondergronds perron. Ook de rest van de reis naar Florence geschiedt voornamelijk ondergronds. We koersen onder de Apennijnen door. Het hogesnelheidstraject Bologna – Florence is geopend in 2009. Het is 78½ km lang, waarvan bijna 74 km ligt in tunnels; 9 stuks, waarvan de langste 18 km meet.

We gaan het daglicht weer tegemoet en rijden Florence binnen, een stad die door Italianen om een of andere reden hardnekkig Firenze wordt genoemd. Het hoofdstation, Firenze S.M.N., is ook een kopstation, net als Milano Centrale.

S.M.N. staat voor Santa Maria Novella. Het station staat lelijk te wezen naast de fraaie 15e-eeuwse  basiliek van die naam. Station S.M.N. is, aldus de Wikipedia, in 1932 gebouwd in een modernistische stijl die erg in de smaak viel bij Mussolini. Van schrik ben ik het vergeten te fotograferen.

 

 

Santa Maria Novella

Florence / Firenze in foto’s

Florence, aan de rivier de Arno, is in 69 v. Chr. gesticht door niemand minder dan Julius Caesar. Die schonk de stad aan de afgezwaaide soldaten uit zijn leger. Het rechthoekige stratenpatroon is nu nog steeds te herkennen op de plattegrond van de binnenstad. Zelfs ik kan hier bijna niet verdwalen.

De oorspronkelijke naam van de stad, Florentia, betekent: bloei, voorspoed. In de roerige tijd na de Italiaanse eenwording (1861) was Florence korte tijd de hoofdstad van Italië. Nu is het nog steeds de cultuurhoofdstad van het land. Het historisch centrum van de stad is in zijn geheel UNESCO Werelderfgoed. Florence telt ca. 180.000 inwoners en is daarmee de 8e stad van Italië. 

 

Omgeving station S.M.N. – Baptisterium – Palazzo Vecchio – op de Ponte Vecchio – langs de Arno – omgeving Ponte Vecchio – Palazzo Pitti – Ponte Santo Trinita – ergens in de stad…

Ik heb geboekt in een pension-achtig hotel in een smalle straat op zo’n 8 minuten lopen van S.M.N.. Het weet zijn naam Eden niet helemaal waar te maken, maar is ook weer niet zo erg als het gemiddelde rapportcijfer 5,9 van gasten zou kunnen doen vermoeden. Zo zie je maar dat je niet altijd op beoordelingen van anderen moet afgaan.

Ik heb geen eigen toilet en douche op mijn hotelkamer, grote uitzondering tegenwoordig, maar wel een badkamer 2 deuren verderop, waarvan alleen ik de sleutel heb. Toch raar om ’s morgens in pyjama over de gang te lopen, waar je allerlei vreemde mensen kunt tegenkomen.

Opzettelijk heb ik een wat eenvoudig hotel uitgekozen om de schoolreissfeer van 1973 te hervinden. In de herfst van 1973 was ik met de school op reis in Italië; ik stipte het al even aan in deel 1. Die studiereis, beslist geen luiervakantie, bestond uit 9 dagen Rome en 5 Florence, plus een heen- en terugreis met de nachttrein, een rit van bijna een etmaal. Ik zat in de 5e klas van het gymnasium. Die reis was een deel van onze klassieke opvoeding.

Ik kan er niet anders dan met gemengde gevoelens aan terugdenken. Die reis voerde verder weg van huis en school dan ik ooit geweest was. Beide hingen me in die tijd grondig de keel uit, als de ware puber die ik toen was. De reis bracht in zekere zin zoiets als een bevrijding. Hij vormde een schaars hoogtepunt in mijn verder nogal problematische schooltijd, maar was tevens het begin van het einde ervan.

Ik had op school weinig aansluiting met klasgenoten, tussen wie ik me in de loop der jaren steeds meer was gaan voelen als een wezen uit een parallel universum. Daar kwam tijdens de reis geen verbetering in.

Na terugkeer kon ik helemaal niet meer aarden in de klas, waar we weer moesten leren uit boeken, in plaats van in Rome en Florence onze ogen de kost te geven. Toch heb ik het nog een jaar uitgezongen op school voordat ik mezelf er vanaf trapte, en ik de volwassenenwereld binnenging als werkende jongere. Een switch die niemand in mijn omgeving begreep.

De rest van de dag van aankomst ga ik Florence te voet herverkennen. Het valt me op hoeveel ik me nog van de stad kan herinneren, nu ik er na 51½ jaar weer rondwandel: de Ponte Vecchio, die oude brug over de Arno met zijn luxueuze winkeltjes; Palazzo Vecchio, de Dom, Palazzo Pity (What a pity!, nee sorry: Palazzo Pitti).

Behalve door het fotografische geheugen waarover ik soms opschep, komt dat ook door mijn fotoplakboek uit die tijd. Dat bevat enkele pagina’s met door mijzelf ontwikkelde en vergrote zwart-witfoto’s van de Italiëreis. Maar dat album heb ik ook al tientallen jaren niet meer ingekeken. Ik heb een vermoeden waar het ligt - en zal het na terugkomst dan ook terugvinden. Ik lardeer dit stuk met enkele foto’s eruit.  




Ponte Vecchio. Op de middeleeuwse brug bevinden zich winkeltjes waar voornamelijk dure bling-bling te koop is. Bij de grote overstroming van 1966 vielen 101 doden en verdwenen er talloze kunstschatten in het water van de Arno, maar ook vele tonnen aan sieraden uit de winkels op deze brug.

In maart 2025, enkele weken geleden, steeg de Arno, na aanhoudende regenval, weer tot gevaarlijke hoogte. Maar de Ponte Vecchio bleef deze keer gespaard. Het water in de rivier staat nog steeds aan de hoge kant – maar hoe kan ik dat weten? Ik heb geen idee, hoe hoog het hoort te staan…



Palazzo Vecchio uit een raam van Uffizi



De Dom. Wil je geloven dat ik daar anno 1973 op de allerhoogste trans gestaan heb, vlak onder die gouden bol, ruim 100 meter en 463 traptreden boven de begane grond? Die beklimming was een onderdeel van het excursieprogramma. Ik had ook toen al hoogtevrees, maar wilde me niet laten kennen.


Archief De digitale analoge reiziger, 1973

Het bewijs dat ik daar echt heb gestaan, met een pijl naar de plaats waar het pension was, in een modern gebouw in de buurt van het Plazza Filippo Brunelleschi. Ik meen het te herkennen op een wandeling, maar het is geen pension meer.

Op die trans heb je een adembenemend uitzicht op de koepel. Die is ontworpen door de architect / ingenieur / beeldhouwer Filippo Brunelleschi  (1377-1446). Volgens sceptische tijdgenoten zou het gevaarte nooit afkomen, of anders wel heel snel instorten. Maar het staat na 6 eeuwen nog fier overeind. Goed, er zitten hier en daar wat haarscheurtjes in, maar die worden door de hedendaagse ingenieurs zorgvuldig in de gaten gehouden.



Dit beeld op het overweldigende, al heel rijk aan standbeelden zijnde Piazza della Signoria, lijkt verrekt veel op ‘Knotje van Rotje’. Die trekt sinds 2023 op het stationsplein van Rotterdam Centraal alle blikken naar zich toe. En dat niet tot genoegen van iedere Rotterd(r)ammer; ik schreef erover op FHM’s. Het verbaast me dan ook niet, te lezen dat dit beeld in Florence ontworpen is door dezelfde kunstenaar: Thomas J. Price.

Het standbeeld van een vrouw van kleur die op haar telefoon kijkt, heet ‘Time unfolding’. Het ‘Brings contemporary identity to Florence’s Piazza della Signoria’, aldus de kunstenaar, die graag ingewikkelde interpretaties geeft van zijn beelden, die eigenlijk gewoon helemaal voor zichzelf spreken. Ook hier brak een storm van protest los over het beeld, en ook hier, net als in Rotjeknor, laten voorbijgangers zich graag met haar fotograferen.

Voor alle criticasters zij het een troost dat zij er maar tijdelijk staat, tot eind van de zomer. Jammer dat ze het Piazza della Signoria (plein van de senaat: het gemeentebestuur) niet ook tijdelijk hebben omgedoopt in Piazza della Signorina (plein van de jongejuffrouw). Wel linke soep, trouwens, woordspelingen maken in een taal die je niet kent.

Mijn hotel, Eden, is gevestigd aan de Via Nazionale, in een buurt die zeer rijk is aan restaurantjes. Ze staan schouder aan schouder; de keuze is overweldigend. Winkels in tassen en koffers zijn bijna even talrijk. De stad telt er tientallen; echt Florentijns leer! Ze moeten elkaar wel doodconcurreren. Eten, dat moet je bijhouden, maar een leren tas, etui of koffer heb je niet dagelijks nodig.

Net als in Milaan is het ‘s avonds altijd feest op de pleinen en in de straten rond de Dom. Ook hier worden van die lichtjes afgeschoten. In een zijstraat van het Domplein wordt gemusiceerd en zelfs massaal gedanst. Het is maar gewoon een maandagavond. En een gewone straat.

 

Groggy in Uffizi

Voor dinsdagmorgen staat museum Uffizi op mijn programma. Daar zit ook weer een verhaal aan vast over die schoolreis. Ook daar schreef ik iets over op FHM’s, na een bezoek in 2012 aan Teylers Museum in Haarlem waar werken uit Uffizi tentoon werden gesteld:

Uffizi was overvol. Trossen mensen, hakend naar cultuur, drommend achter gidsen aan die een waaier, vlaggetje of opgerolde krant boven het hoofd hielden als oriëntatiepunt. Veel meer herinner ik me niet van Uffizi; ik was 16, bèta, en kunst interesseerde me geen biet.

Wij liepen aan achter onze tekenleraar. Laat ik maar doen wat ik toen nooit zou durven, hem bij zijn voornaam Lou noemen; echt grote kunstenaars noem je tenslotte alleen bij de voornaam. Alleen in zijn geval ging het er weinig eerbiedige ‘Ome’ aan vooraf.

Elke avond zat Ome Lou in het hotel in kunsthistorische gidsen te bladeren, omdat een mens nooit genoeg kan weten, laat staan: te veel. In Uffizi slonk zijn stoet volgelingen in de loop van de morgen snel. Op het laatst wilden nog maar twee à drie verstokte alfa’s naar hem luisteren; misschien mensen die van plan waren, kunstgeschiedenis te studeren. De rest was al lang afgetaaid naar het pension. We vonden dat hij veel te lang doorpraatte over wat maar schilderijen waren.

In Teylers loop ik me diep te schamen over mijn toenmalige cultuurbarbarij. Was Lou hier, dan liep ik desnoods tot sluitingstijd achter hem aan, hongerend naar kennis en inzicht, het hele museum door. Maar het is te laat.

De geboorte van Venus, Sandro Botticelli (ca. 1483)
Foto: Google Art Project; Overgenomen van Wikipedia, De geboorte van Venu

Toch ga ik het vanmorgen goedmaken. Vooral het topstuk in dit topmuseum, De Geboorte van Venus van Sandro Botticelli, wil ik nu eens echt goed bekijken, en er niet vluchtig aan voorbij lopen.

Dat kunst me geen biet interesseerde als puber, dat klopt niet helemaal. Het was vooral de vermoeidheid van 14 dagen kunst en cultuur opsnuiven, die ons parten speelde; lichtelijk overvoerd. We waren hier geloof ik op de laatste dag van ons verblijf in Italië: vrijdag 12 oktober 1973. Aan het eind van de middag zouden we op de nachttrein naar Utrecht CS stappen.

Uffizi dateert uit de 16e eeuw en was het administratiekantoor van de rijke en machtige familie de Medici. Die hadden blijkbaar nogal wat te administreren; een compleet paleis vol kantoorklerken. Uffizi betekent: kantoren; het woord is verwant aan office.

Een museum was het feitelijk van begin af aan al: de Medici hadden een galerij met kunstwerken in het gebouw. Tegenwoordig is het dé topattractie van Florence, zo niet: van heel Italië.

Al een paar weken geleden heb ik er een tijdslot voor gereserveerd. Op de dag zelf nog een ticket bemachtigen, dat zal je vermoedelijk niet lukken, ook buiten het toeristenseizoen niet. Dat duurt hier toch al een maand of 11 à 12, schat ik.

Op grote banieren boven het voorplein wordt gewaarschuwd voor ‘ticket touts’ (handelaren in zwarte kaartjes; Uffizi is zoals veel in Italië, 2-talig, Italiaans en Engels). Die ‘touts’ verkopen je een veel te duur toegangsbewijs dat misschien ook nog vals blijkt als je het probeert in te wisselen tegen het kaartje waarmee je het gebouw kunt binnengaan. Het is weliswaar 1 april vandaag, maar van zo’n ‘grap’ wil je toch beslist niet het slachtoffer worden.

De toegang tot het museum verloopt in 2 fasen. Uiterlijk een kwartier voor aanvangstijd van je timeslot moet je in de lange rij je gaan staan aan de ene kant van het plein, om in een bijgebouwtje je gekochte reservering te laten scannen. Daar krijg je dan na goedkeuring een ticket waarmee je helemaal aan de andere kant van het plein in een nog veel en veel langere rij moet gaan staan om het museum te kunnen betreden.

Binnen volgt een tassencontrole die minstens even streng en grondig is als die in de Eurostar voor de rit door de Kanaaltunnel. Je hoeft je er nog net niet helemaal voor uit te kleden, maar moet wel al je zakken leegmaken. Alles, inclusief jezelf, gaat door scanners. Aan de andere zijde even controleren of je al je spullen nog wel hebt! Daarna voert een lange trap, die nauwelijks onderdoet voor die in de Dom, naar de eerste tentoonstellingszaal op de 2e etage.

Ik had een tijdslot voor 10:15 - 10:30, meldde me om 10:00 uur braaf bij rij 1, maar het loopt tegen elven als ik eindelijk het eerste kunstwerk van Uffizi kan zien.

Het is nog een graadje drukker dan ik me kan herinneren van 18.799 dagen geleden. Die vlaggetjes, kranten en waaiers waar de bezoekers achteraan liepen als soldaten achter vaandels, die zijn uit de gratie bij de rondleiders. Die nemen nu gewoon een hele mêlee van bezoekers op sleeptouw; loop maar achter de meute aan! Maar ik zie die vlaggetjes nu wel bij gidsen in de binnenstad, die hier en daar ook knap overvol is.

Ik zou alleen een rondleiding nemen als Ome Lou de gids was, maar verken het museum deze keer zonder begeleiding. Hieronder volgt een fotogalerij met mijn traditionele museum top-5, die ik in dit grote museum heb uitgebreid tot een top-1000. Ga er maar eens goed voor zitten!

Maar nee, gefopt; 1 april! Nee, er zijn auteursrechtenkwesties. Je mag hier wel fotograferen (zij het zonder flits, statieven of selfiesticks), maar geen personen (wat onvermijdelijk is in deze overvolle zalen). En je mag de foto’s bovendien alleen gebruiken voor jezelf, als souvenir, en voor educatieve doeleinden. Een heel ruim begrip, maar ik kan me niet voorstellen dat ze mijn halfserieuze site als educatief zouden aanmerken. En met Italianen krijg ik liever geen ruzie. Ik behelp me wat ik van de Wiki kan plukken, maar lang niet alles uit Uffizi is daarop terug te vinden.

 Wel de Geboorte van Venus door Botticelli. Volgens de mythologie is de godin van de liefde geboren uit het schuim van de zee. Maar dat moment ligt op dit schilderij al in het verleden. Hier komt zij aan land op een schelp (tussen haakjes een metafoor voor de vagina; ik weet niet of de juf die hier een klas vol brugpiepers voorgaat, dit feit wel noemt). Zij (Venus) wordt voortgedreven door de wind uit de mond van Zephyrus, de god van de westenwind, en Aura, de godin van de morgenbries. Een vrouw, een van de Horae (seizoensgodinnen) volgens niet onomstreden interpretaties, staat haar rechts op te wachten met een mantel.

Een prachtig schilderij, zo helder fris alsof het gisteren geschilderd is.

Criticasters hadden door de eeuwen heen wat aanmerkingen op de pose van de godin, die zij onnatuurlijk vonden. Als je zo scheef staat, dreig je omver te vallen. Maar kom op zeg; het is een godin! Die kan dingen die wij niet kunnen; die kun je niet meten naar menselijke maatstaven. Bovendien: hier in Uffizi, maar ook als je in Florence in zo’n overvolle tram staat, sta je er soms ook zo bij. Die tram, daar ga ik het nog over hebben.

Foto: The Yorck Project (2002) 10.000 Meisterwerke der Malerei (DVD-ROM), overgenomen van Wikipedia (En) List of Paintings by Albrecht Dürer 

Venus vond ik dus wel op de Wikipedia, evenals Albrecht Dürers ‘Madonna of the Pear’, ca. 1526. Ik zoek in de veelheid in dit museum naar bekende namen, en bij Dürer in Neurenberg was ik een paar jaar geleden nog op visite.

Deze madonna en dit kind vallen op doordat ze er zo plezierig gewoon uitzien. Maar niet zo gewoon, of er was ook hier kritiek op het schilderij: delen van hun gelaat zouden enigszins uit proportie zijn. Die baby heeft een soort van waterhoofd.

De peer staat volgens sommigen voor de zonden van de mensen, waarvoor Jezus zou boeten aan het kruis, en volgens anderen alleen maar voor geestelijke zuiverheid. De geleerden zijn het er niet over eens.

Die peer is ook niet helemaal in de juiste proportie, naar de bescheiden mening van schrijver dezes, die niet weet aan welk uiteinde hij een verfkwast zou moeten vasthouden. Wellicht had de schilder een peer-review moeten laten plaatsvinden.

Alom klinkt gepiep; alarm als er in het gedrang iemand te dicht bij de kunstwerken komt. In een gang staan een man of 100 te wachten op het aanvangstijdstip van hun rondleiding. Een veelvoud daarvan staat in de rij om iets te zien dat ik niet te zien zal krijgen omdat ik geen zin heb ik die rij. Ik ben na 2 uur Uffizi al moe genoeg. Ik krijg steeds meer begrip voor onszelf, anno 1973.

Die rij staat vermoedelijk voor de Tribuna degli Uffizi, een achthoekige zaal, vol topstukken.

 

 

Tribuna degli Uffizi
Foto: Alberto Blasetti.
Overgenomen van Wikipedia, Uffizi


In de kaartenzaal hangen geschilderde landkaarten uit vervlogen eeuwen. Door de ramen zie je de stadsplattegrond van Firenze, anno nu.

Ze zijn zo humaan geweest om in de nok van het gebouw een restaurantje / koffietentje onder te brengen met bediening aan tafel; dan hoeven we niet ook nog eens in de rij te staan voor het buffet. Ik zijg neer en bestel een kop zwarte koffie en een broodje met ham en ‘Edam’ (Italiaans voor: kaas). Dat ter voorbereiding op het Hollandse en Vlaamse gedeelte van het museum, dat ik nog wil zien.

Diverse mensen zie ik de trap naar dit restaurant op komen wankelen, helemaal groggy, licht gebogen lopend, tong half naar buiten, zo niet op de schoenen; hologige blik. Zo zie ik er vast zelf ook uit. Ik maak maar geen selfie. Daar ben ik toch niet van.

Over selfie gesproken; Ik zie in het vervolg van dit museumbezoek 2 zelfportretten (‘autoritratti’ in het Italiaans) van Leidse schilders: Frans van Mieris de Oudere en Gerrit Dou. Ze maken deel uit van een collectie van honderden autoritratti uit verschillende eeuwen en landen.

Wat intrigeert schilders toch aan hun eigen gelaat? Hetzelfde kun je vragen aan mensen die overal met een selfiestick lopen te zwaaien. Ik zelf voel geen behoefte om het gezicht dat ik dagelijks in de spiegel zie, ook nog eens wekelijks op mijn site te zetten.

Links: Zelfportret van Frans van Mieris de Oudere (1676/7) - Rechts: Zelfportret van Gerrit Dou (1658)

Foto links: Jane023. Overgenomen van Wikipedia: Paintings in the Uffizi Gallery
Foto
rechts: Jane023 Overgenomen van Wikipedia: Paintings in the Uffizi Gallery

 

Portrait of a Young Man, Rembrandt Harmenszoon van Rijn (ca. 1639).
Foto Dcoetzee, overgenomen van Wikipedia (En) Paintings by Rembrandt

Ook vind ik in de Hollandse afdeling na enig zoeken toch nog een Rembrandt. Gelukkig ontmoet ik hier op de valreep een schoolgenoot. Zoals de trouwe lezer weet, ben ik er apetrots op dat ik op dezelfde middelbare school heb gezeten als Rembrandt, plus Jan Steen, ook nog erbij. Deze Rembrandt is geen zelfportret, zoals eerder gedacht is, maar het konterfeitsel van een jongeman die wel wat op hem lijkt. 

Wordt nog vervolgd, zij het niet in Uffizi, en niet meteen volgende week. Even geduld a.u.b.

Frans Mensonides
27 april 2025


Tram in Florence

Ik heb het wel eens gehad over het Stendhal-syndroom, genoemd naar de Franse schrijver van die naam (pseudoniem van  Marie-Henri Beyle). Die ging bij een bezoek aan Florence in 1817, door de overstelpende schoonheid van die stad, volkomen uit z’n plaat en begon zich behoorlijk bizar te gedragen. Het syndroom heet ook wel Jeruzalem-syndroom, want ook in die stad schijnt het regelmatig voor te komen.

Maar ze hadden het ook wel het Uffizi-syndroom kunnen noemen. Ook in dit museum vertonen bezoekers soms plotseling heel verontrustende fysieke en / of psychische verschijnselen. Ik vraag me wel af, of dat niet eerder veroorzaakt wordt door uitputting dan door een overmaat aan esthetisch genot.

Ik heb er zelf geen last van. In de frisse buitenlucht herstel ik snel van mijn vermoeienissen. Maar wie het syndroom onverhoopt oploopt, kan ik ter ontnuchtering een rit met tramlijn 1 naar Scandicci van harte aanbevelen. Als die tram vanaf station S.M.N. 2 à 3 hoeken is omgegaan, en de rivier de Arno is overgestoken, dan is het mooie van Florence er wel af.

Je belandt in een heel doorsnee-buitenwijk met hoge flats; kraak noch smaak aan, zoals vrijwel overal in Europa. Het wordt alleen maar erger als de tram bijna het eindpunt bereikt heeft. Dat ligt in de buurgemeente Scandicci, een groeikern. Van die stad met ca. 50.000 inwoners doet de tram alleen het oostelijk gedeelte aan. Die wijk is bepaald niet het pareltje van de streek.

‘Het is lente, maar beton bloeit niet’, zag ik ooit in Nederland ergens in zo’n soort wijk op een muur gekalkt staan. Hoe waar dat is, zie ik hier. De plaatjes doen er niet eens voor 100% recht aan. Op de foto líjkt de buurt nog wat, maar in werkelijkheid hangt er over alles hier een deprimerende grauwsluier die zich niet laat fotograferen. Als je hier een half mensenleven woont, zie je misschien niet meer hoe armoeierig alles er hier bijstaat.

Die treintjes van 6, 7 grote afvalbakken doen er ook geen goed aan. In Italië doen ze heel fanatiek aan afvalscheiding; op zich een goede zaak, maar het brengt wel overal die ontsierende bakken met zich mee.

Opvallend is, dat op weg naar dit inferno de tram tot de laatste halte vol zit met toeristen, in het gezelschap van rolkoffers en rugzakken. Wat trekt de mensen hier aan? Nou, bij de eindhalte Villa Costanza ligt een ruim opgezet busstation, waar Flixbussen vertrekken naar meer dan 100 bestemmingen in Italië en daarbuiten.

Er bloeit hier toch iets, iets Hollands, nog wel: in een plantsoentje: bolgewassen, afkomstig uit Roelofarendsveen, Noordwijkerhout, Vogelenzang of een andere voor Italianen onuitspreekbare plaatsnaam. Die bloemen detoneren hier gewoonweg.





Scandicci




Scandicci. 




Scandicci

Iets meer over het tramnet van Florence. Dat is veel nieuwer dan dat van Milaan, en het rollend materieel is dat ook. Florence is een van de vele steden die een tram-interbellum doorgemaakt hebben, een inter-trammum, zou je het kunnen noemen. In zulke steden is de tram ooit opgedoekt – in Florence was dat in 1958 – en decennia later opnieuw in het leven geroepen.

Dat feestje werd gevierd in 2010. Toen werd lijn T1 van station S.M.N. naar Via Costanza in Scandicci geopend. In 2018 werd de lijn vanaf S.M.N.. doorgetrokken naar Carreggi Ospedale, een ziekenhuis. Deze lijn telt nu 26 haltes, is 11,5 km lang en een ritje van begin- naar eindpunt duurt 43 minuten.

In 2019 kwam T2 erbij, die aanvankelijk van S.M.N. liep naar Peretola Aeroporto, het vliegveld van Florence, ten noordwesten van de stad. Heel kort geleden, op 2 januari van dit jaar, is de lijn verlengd van S.M.N. naar San Marco Università. T2 heeft 21 haltes, is 7,8 km lang en een rit van universiteit naar vliegveld of omgekeerd duurt 35 minuten.

Beide lijnen, T1 en T2, hebben 3 gezamenlijke haltes in het centrum, waarvan 2 bij S.M.N.. De tram stopt bij de halte Alamanni aan de kop van dit kopstation, en 150 meter verder opnieuw bij Valfonda aan de zijkant.

Het tramnet wordt bereden met Sirio-trams van Ansaldo Breda (tegenwoordig Hitachi Rail Italy). Ze komen uit dezelfde fabriek als die moderne groene trams die ik in Milaan zag, en rijden ook in Bergamo, Napels, op Sardinië en in vele buitenlanden. Het zijn 5-delige 2-richtingtrams.

Hoe bescheiden het net ook is qua lengte; de reizigersaantallen zijn des te indrukwekkender. Dagelijks maken meer dan 100.000 passagiers gebruik van de tram, die zo hoogfrequent rijdt, dat er geen tijdenlijstjes hoeven te hangen bij de haltes. Langer dan 4 minuten hoef je er meestal niet op te wachten.

De tram van Florence doet me heel sterk denken aan de Luxtram van Luxemburg-stad: een heel uitgekiend lijnennet, dat attractiepunten verbindt zoals universiteiten, congreshallen, ziekenhuizen en trein- en busstations.

De Luxtram is gratis, de tram van Florence niet. Maar voor de prijs hoef je een tramrit echt niet te laten: € 1,70 voor een enkeltje met recht op overstappen. Het kaartje is 90 minuten onbeperkt geldig in tram en bus. In tegenstelling tot in de meeste steden mag je er ook mee heen en weer reizen, en zelfs in een rondje.

De 3 haltes waar zowel T1 als T2 stoppen, staan altijd overvol met wachtend volk, en vormen  een ideaal werkterrein voor zakkenrollers. Dat geldt zeker tijdens de spits, die zo langzamerhand is aangebroken op de middag dat ik hier ben. Op Internet las ik waarschuwingen voor pickpockets. Ik heb een anti-zakkenrollersbroek aan, zonder achterzakken en met zakken op de broekspijpen. Een knappe jongen die daar iets uitjat zonder dat ik het merk.

Ik pak lijn 1 voor het korte stukje naar het ziekenhuis. Alle haltes worden omgeroepen in Italiaans en afgrijselijk Engels. Hier en daar stap ik uit voor een foto. Die Florentijnse trams zijn erg elegant en fotogeniek; ook dat is een overeenkomst met die uit Luxemburg.

De gemeente Florence heeft lang geworsteld met de oostelijke tak van lijn 2. Er was een gewaagd plan om die via een ondergronds tracé langs de Dom te leiden. Dat is niet doorgegaan, en de tram gaat nu over straat naar de universiteit.

De academie is gevestigd in het hartje van de binnenstad. De universitaire hortus botanicus heeft een tramhalte voor de deur. Dit zijn toch de leukste campussen om je studietijd door te brengen, midden in een mooie stad, en niet op een terrein ver daarbuiten!

Ik heb tussen haakjes niet door dat de tram een omtrekkende beweging maakt om mijn hotel Eden heen, en zich daar nergens verder van verwijdert dan een meter of 600. Ik zie het thuis pas, als ik de route opzoek op de kaart.

De tak naar het vliegveld, daar kom ik niet meer aan toe, maar wat zou een Interrailer er ook moeten doen?

Er zijn plannen voor verlenging van T2 en zelfs voor een hele nieuwe lijn T3. Florence heeft geen spijt van de terugkeer van de tram, al met al.

 

Stadsbussen rijden er vanzelfsprekend ook nog, al heb ik er deze keer geen een genomen gedurende de 3 dagen dat ik in Florence was. Bij het schoolreisje in 1973 hebben we er een paar keer ingezeten. Onder meer reden we ermee naar het schilderachtige dorpje Fiezole in de heuvelen rond de stad, en naar San Miniato al Monte, waarvan alleen de naam in mijn geheugen is blijven hangen. Ik herinner me met geen mogelijkheid meer wat dat was en wat er te zien was (maar ik zal er morgen per ongeluk belanden).

 

Archief De digitale analoge reiziger, 1973

Ergens in de binnenstad fotografeerde ik een dubbeldekker; in ’73 wel te verstaan; tegenwoordig zie ik er geen meer rijden. Dat waren heel aparte voertuigen. In Rome hadden we er al kennis mee gemaakt. Het waren Fiat 412-Metropol bussen uit de jaren 60. Ze reden in grote Italiaanse steden op de drukste buslijnen. De dubbeldekker-kenner Jeffrey Ornstein wijdt er op Youtube een korte documentaire aan. 

Die bussen waren opvallend plomp en lelijk, met die rare, hoekige, schuin afgebeten achterkant. Als je ze zag rijden, maakten ze de indruk dat ze in de fabriek waren gevouwen uit één heel groot stuk blik.

Onstein beschrijft iets wat ik me ook nog vaag herinner: vrijwel iedereen bleef staan op de benedenverdieping, en vrijwel niemand klom dat heel nauwe trapje op naar het bovendek. Wij wel natuurlijk; je had daar het beste uitzicht.

Maar die verdieping had een heel erg laag plafond, hooguit 1,60 meter. Het was op het bovendek verboden om tijdens de rit in het gangpad te staan. Maar dat was voor ons, lange Hollandse pubers, ook niet te doen; je stootte je hoofd tegen het plafond als je niet helemaal krom ging staan.

Beneden waren er slechts een dozijn zitplaatsen en veel meer staanplaatsen. Daar stond de hele menigte opeen gepropt. Volgens Ornstein, die die bussen Spartaans noemt, kroop bijna niemand dat trapje op. De reizigers die boven zaten, vreesden dat ze niet meer naar buiten zouden komen, als de bus gearriveerd was op hun halte. Dan moest je dat trapje nog af en je door die mensenmassa op het benedendek naar buiten dringen. Als je zover was, reed de bus meestal alweer verder.

Het waren krengen, die bussen, waarin altijd een zompige hitte heerste en een penetrante dieselwalm hing. In Rome zaten wij er vrijwel dagelijks in. Grappig dat dat allemaal weer bovenkomt, na meer dan een halve eeuw, als je dan zo’n clip ziet op YouTube.

Ik ga nog naar Pisa. Wordt nog één keer vervolgd…

Frans Mensonides
11 mei 2025



Mijn hotel, Eden, is gevestigd aan de Via Nazionale, in een buurt die zeer rijk is aan restaurantjes. Ze staan schouder aan schouder; de keuze is overweldigend. Winkels in tassen en koffers zijn bijna even talrijk. De stad telt er tientallen; echt Florentijns leer! Ze moeten elkaar wel doodconcurreren. Eten, dat moet je bijhouden, maar een leren tas, etui of koffer heb je niet dagelijks nodig.

 

Naar Pisa

I’m leaning on the tower of Pisa
Had an eyeful [Eifel!!] of the tower in France

Life Is a Minestrone, 10 cc (1975) hier op YouTube: de (licht ingekorte) uitvoering in TopPop




De volgende dag, woensdag 2 april 2025, neem ik de trein naar Pisa. Op de heenweg zit ik in een Jazz-trein en op de terugweg zal het een Rock-trein zijn. Pop heb je ook nog. Er rijdt in Italië verder een diesel die Swing heet, en een hybride trein (die zowel op diesel als op stroom rijdt), die als Blues door het leven gaat. Niet dat die muziekgenres onderweg in de trein ten gehore worden gebracht; het zijn maar namen.

Jazz en Rock zijn moderne treinstellen uit de jaren 10, die vooral worden ingezet op regionale spoorlijnen. De Rockers zijn dubbeldekkers, maar de Jazz’en doen het met één enkel dek.

Pisa ligt aan de Ferrovia Leopoldo, een spoorweg die in de jaren 40 van de 19e eeuw is aangelegd  op initiatief van Leopold II, indertijd de groothertog van Toscane. Dat was meer dan 3 eeuwen lang een zelfstandige staat, met Florence als hoofdstad, totdat hij in 1861 werd ingelijfd bij het verenigde Italië.

De Ferrovia Leopoldo is 101 km lang en verbindt Florence met Livorno, een badplaats aan de Middellandse Zee, niet ver van Pisa. Er rijden 2 à 3 treinen per uur. De boemels doen een kleine anderhalf uur over de rit Florence S.M.N. - Pisa Centrale, en de sneltreinen ongeveer een uur. Maar ik zit in een sneltrein die er ook een kleine anderhalf uur over zal doen. Die trein, vertrektijd volgens dienstregeling 8:53 uit Florence, vertrekt al te laat.

We verlaten Florence na een stop op station Firenze Rifredi in een noordelijke wijk van de stad, en rijden langs weer van die gele, kubistische flatblokken, kilometer na kilometer. Daarna ontrolt zich het Toscaanse heuvellandschap waaruit de rest van de rit het uitzicht zal blijven bestaan.

Voormalige koninkrijkjes als Toscane leven voort als een van de 20 regio’s van Italië. Ze vormen een bestuurslaag onder de centrale overheid en boven de provincies, die weer boven de gemeenten staan. Mochten dingen in Italië soms minder snel lopen dan buitenlanders zouden verwachten, dan ligt dat misschien wel aan dat vierlagensysteem. En wie er echt de baas is in het land: de paus of de maffia, ik durf het niet te zeggen. 

De conducteur draagt een stijlvol uniform, met vergulde kettingen, meen ik in de gauwigheid te zien. We staan ineens stil in de bosjes, naast een snelweg. Er klinkt een mededeling uit de luidspreker. Ik word altijd wat zenuwachtig van mededelingen in een taal die ik niet machtig ben. Misschien zegt hij zoiets als: ‘Tot onze spijt is er als gevolg van een technische storing de rest van de dag geen treinverkeer meer mogelijk op deze lijn. De evacuatieploeg is onderweg!’

Nu komt er ook een mededeling in een taal die vaag op Engels lijkt: ‘Zies iez not a passengere stoppe; Ver’ara waitinge for permissione to [onverstaanbaar].

Na een stijve 5 minuten rijden we weer. Wel zit de klad er nu definitief in. Naast de in de dienstregeling vermeldde tussenstations: Signa, Empoli, San Miniato-Fucecchio [daar duikt de naam Miniato weer op], San Romano-Montopoli-Santa Croce en Pontedera-Casciana Terme, stoppen we diverse keren in de rimboe, en ook nog extra op een station waarvan ik de naam niet opgeschreven heb. Dit alles gaat gepaard met een regen van mededelingen in Italiaans en onverstaanbaar Engels.

Empoli is de enige stad van betekenis tussen Florence en Pisa. Waar heb ik de naam van die stad eerder gehoord? Oh ja, die ligt in de buurt van Vinci, waar Leonardo da Vinci geboren is; zie het stuk over Milaan. En je hebt die voetbalclub Empoli, die om de paar jaar promoveert naar de serie A, en er 1 of 2 jaar daarop meteen weer uit degradeert; het Volendam of het Excelsior van Italië, zeg maar.




De scheve toren


Pisa Centrale, we zijn er toch nog gekomen. Zoals vrijwel iedereen hier, kom ik speciaal voor die befaamde scheve toren. Die ligt zo’n 2 kilometer van het station, aan de andere zijde van de Arno.

Tegenover het station heb je Piazza Vittorio Emanuele II, genoemd naar de eerste koning van verenigd Italië. De vorst staat stoer vereeuwigd als een standbeeld.

Volgens een verhaal dat circuleert in de stad, heeft de beeldhouwer hem een pluim op zijn helm gegeven om hem iets minder te laten lijken op het korte, dikke proppie dat hij dan wel geweest zal zijn. Met dat reuzenrad achter hem ziet hij er nu helemaal compleet lachwekkend uit, al zal dat niemands bedoeling geweest zijn.

Pisa is een typische Italiaanse stad, vol labyrinten van smalle straatjes en stegen, met huizen in tinten geel, en stoepen met van die grove blokken steen die nooit gelijk liggen.

Na een stijf halfuur wandelen zie ik ineens de befaamde Toren van Pisa boven de huizen uitsteken. Hij bestaat dus echt, en hij staat ook echt scheef; ik zie het met mijn eigen ogen. Dat zijn van die vervreemdende vakantie-ervaringen: een toeristische attractie in het echt zien die je al honderden keren op een plaatje hebt gezien.

Het is een campanile, een losse klokkentoren die behoort bij een kathedraal op hetzelfde plein. Daar is ook nog een baptisterium (doopkapel), en een begraafplaats. Die staan allemaal nog recht overeind, als mijn timmermansoog me niet bedriegt. Als ze al scheef lijken, komt het door perspectivische vertekening op de foto.

De toren is 56 meter hoog, telt 7 verdiepingen, staat 4 meter uit het lood, en maakt een helling van 3,9 graden met de loodlijn.

De toren van Pisa op de millimeter
tekening door Flanker, overgenomen van Wikipedia, Toren van Pisa

De scheefgroei van de toren is niet van vandaag of gisteren. Meteen na voltooiing van de 3e verdieping, en dat was in 1178, begon het gevaarte al te hellen. Het was gebouwd op heel slappe grond.

Toen trad er enig oponthoud op bij de bouw. Er kwamen wat oorlogen tussen, die Pisa moest uitknokken met naburige steden, en die duurden een slordige eeuw. Dat is de redding geweest van de toren, en de oorzaak van het feit dat hij heden ten dage nog te zien is. Als ze in 1178 meteen verder gegaan waren met de bouw, was hij op zeker omvergevallen. Maar na een eeuw van oorlog was de grond onder het gewicht van de half affe toren ingeklonken, en stevig genoeg geworden om nog eens 4 verdiepingen te dragen.

Daar hebben ze ook nog eens een eeuw over gedaan, tot 1372. Daarbij hebben ze gepoogd om de scheefheid te compenseren, waardoor er ook nog eens een knik in het gebouw gekomen is. Naast scheef, is de toren nu ook nog krom. Maar dat laatste vind ik niet heel erg duidelijk te zien.

In de moderne tijd zijn ze de scheefheid regelmatig gaan meten, tot op de boogseconde en de millimeter nauwkeurig. Tegen 1990 bleek, dat de toren na elke regenbui weer een stukje verder omver zakte. De hellingshoek met de verticaal bedroeg toen 5,5 graden, en de toren stond 4,5 meter uit het lood.

Een reddingsoperatie was noodzakelijk. Met ingewikkelde en langdurige grondwerken werd de toren iets rechterop gezet.

Toen die werkzaamheden gepland werden, moet een bij het project betrokken ingenieur vol bravoure gezegd hebben:  ‘We kunnen hem ook helemáál rechtzetten, hoor!’. ‘NEE, NEE, dát nooit, NEE, NEE!’, zal iedereen geroepen hebben die in Pisa iets in de melk te brokken had. ‘Ja kom nou, daar gáán de inkomsten van 5 miljoen bezoekers per jaar!’ Met een rechte toren zou Pisa niet meer zijn dan één van de tientallen schilderachtige provinciestadjes die Italië rijk is.

De toren staat daarom nu weer net zo scheef als hij 300 jaar geleden stond, en hij zal nu ook nog wel een jaar of 300 gevrijwaard zijn van instortingsgevaar.

Zoals ik het inschat, komt die scheve toren op de foto beter tot zijn recht van beneden dan vanaf de hoogste etage. Ik blijf daarom op de grond.



Op foto’s uit Pisa die ik gezien heb, staan vaak mensen met een zodanige pose dat het net lijkt alsof ze de toren met de hand ondersteunen, om hem voor omver vallen te behoeden. Dat zullen ze nu toch niet meer doen, zulke foto’s maken, dacht ik onderweg hierheen; het is weinig origineel. Maar dat doen ze wel degelijk, hoor. Ik zie er meerdere mensen mee bezig, en het geeft ze zo te zien een uitzinnige vreugde.

Ik ga voor de lunch op een terrasje zitten met uitzicht op de toren. Er loopt hier weer zo’n vage venter rond. Deze leurt met sieraden. Als je ze koopt, maak je je vermoedelijk schuldig aan heling. De animo is dan ook niet groot. Iedereen op het terras wijst hem korzelig af. Waarom gaat zo’n vent(er) geen nuttig vak leren?

 

'En toch beweegt zij'; Galilei

Het klopt eigenlijk niet helemaal wat ik daarnet zei, dat ik alleen voor die toren naar Pisa ben gekomen. Ik loop graag in het voetspoor van genieën die de wereld een ander aanzien hebben gegeven. En dat geldt zeker voor Galileo Galilei (1564-1642), wiens geboortehuis ik vandaag op de foto wil zetten. De befaamde natuur-, wis- en sterrenkundige en uitvinder is in deze stad geboren, woonde er tot zijn 10e en keerde er niet veel jaren later terug om te studeren.



Ergens tussen de Toren van Pisa en het geboortehuis van Galilei: Piazza dei Cavalieri

 

Onderweg naar zijn geboortehuis kom ik hem al tegen. Hij is gebeeldhouwd met de blik omhoog gericht naar het zwerk. Zijn attributen zijn de aarde, die toch echt beweegt, en de telescoop.

Hij was er als de kippen bij met dat instrument. Het was in 1608 uitgevonden in Nederland, al is het nooit helemaal duidelijk geworden door wie. Al een jaar later bouwde Galilei zijn eigen verbeterde telescoop, naar beschrijvingen ervan die hem bereikt hadden uit Holland, en richtte het instrument op de hemellichamen.

Hij zag een hoop dingen die geen mens voor hem gezien hadden: kraters en bergen op de maan, vlekken op de zon, 2 uitstulpingen van Saturnus (waarvan pas veel later zou blijken dat het ringen waren), de 4 grootste manen van Jupiter en de schijngestalten van Venus. Galilei beschouwde enkele van die ontdekkingen als bewijzen voor de theorie van Copernicus, die stelde dat de zon in het middelpunt van het heelal stond en de aarde en de andere planeten eromheen draaiden.

Maar het gold als kerkelijk dogma dat de aarde het onbeweeglijke middelpunt van de wereld was. Om andere hemellichamen, zoals Jupiter, konden geen manen draaien; alles draaide om de aarde. En de hemellichamen waren volmaakt: er konden geen vlekken of bergen op aanwezig zijn.

Galilei publiceerde diverse boeken over zijn bevindingen. Het kon niet uitblijven: hij kreeg gedonder met de inquisitie, de kerkelijke rechtbank. In 1633 werd hij veroordeeld tot levenslang huisarrest (in Florence, waar hij zijn laatste jaren sleet). Daarmee kwam hij nog betrekkelijk goed weg; in die tijd belandde je wel op de brandstapel voor minder. Galilei had, naast vijanden, ook vrienden en beschermers in de hoogste regionen van de kerk.

Wel werd hij gedwongen om zijn ideeën af te zweren. Zo moest hij verklaren dat de aarde niet bewoog. Toen zou hij gefluisterd hebben: ‘En toch beweegt zij’.

Dat is zo’n verhaal uit het grote, dikke boek van zaken die niet werkelijk gebeurd zijn. Uit hetzelfde boek komt vermoedelijk ook de legende dat Galilei eens 2 ijzeren kogels tegelijkertijd van de Toren van Pisa zou hebben laten vallen; een kleine kogel en een heel grote. Dat zou hij gedaan hebben om te demonstreren dat alle voorwerpen in principe, luchtweerstand buiten beschouwing gelaten, even snel vallen.

Ook nooit gebeurd. Maar die 2 kogels zijn ongetwijfeld wel tegelijkertijd op de grond gevallen.




Ik vind Galilei’s geboortehuis in een zijstraat van een zijstraat: de Via Giuseppe Giusti. Het portret van Galilei staat achter een raam op 2-hoog, niet als baby, wat je misschien zou verwachten bij een geboortehuis, maar als oudere man.

Tussen Galilei en de RK-kerk is het uiteindelijk allemaal nog goed gekomen. De kerk heeft erkend dat de geleerde gelijk had en heeft hem gerehabiliteerd. Dat gebeurde in 1992, ja, in 1992 pas; rijkelijk laat…

 


Heuvelop naar San Miniato al Monte

Na terugkeer in Florence wil ik de middag vol maken met een klim naar de Piazzale Michelangelo, die op alle must-see-lijstjes staat. Dat uitzichtpunt ligt op een heuveltop aan de overkant van de Arno. Het is vanaf het station bereikbaar met een tippel van zeker een uur. Ik was vanmiddag vrijwel gesloopt en had afgesleten voeten van een halve dag sjokken en dwalen in Pisa, maar uit die treinrit heb ik nieuwe energie geput. Nu ga ik toch weer met kwieke pas hellingen en trappen op.

Mijn beloning is een adembenemend panorama op de stad, waar vooral de koepel van de Dom de blik naar zich toetrekt. Op het plein staat een replica van David, het beroemde beeld van Michelangelo Buonarroti dat hij in 1504 voltooid heeft.




Archief De
digitale analoge reiziger, 1973


Ik heb het origineel in 1973 op de foto gezet. Het staat niet in Uffizi, zoals ik verkeerd onthouden heb – gisteren er nog vergeefs naar uitgekeken in dat museum – maar in de Galleria dell’Academia.

Ik kijk op de plattegrond op mijn telefoon om de kortste weg terug naar hotel Eden te vinden. Nu valt mijn oog ineens op San Miniato al Monte, waarvan ik eerder in dit stuk al zei dat ik me alleen de naam nog kon herinneren. Dat is dus hier! Het is nog maar een paarhonderd meter klimmen – met nog wel een flinke steile trap op de route.

Ik weet nu ook weer wat het was, San Miniato al Monte: een basiliek met aanpalend klooster. Ik herken hem nu zelfs: van toen, of van de foto in mijn album, dat ik de komende week zal terugvinden.



Archief De digitale analoge reiziger, 1973

San Miniato al Monte is dus een kerk op een heuveltop. Daardoor krijgt deze wandeling meteen iets van een bedevaart, zij het van een goddeloze, en helemaal toevallig, zonder dat ik het van plan was.

De basiliek dateert uit de 11e eeuw en is gewijd aan de Heilige Minias. Hij was een martelaar, afkomstig uit Armenië. Rond het jaar 250 kwam hij aan zijn einde in Florence, dat deel uitmaakte van het Romeinse Rijk, waar Christenen streng vervolgd werden.

Minias werd levend gebakken in een oven, gestenigd en voor de leeuwen geworpen; geen halve maatregelen! Dan ben je normaliter wel dood, maar volgens de legende overleefde hij het allemaal. Ten slotte ging zijn kop eraf, maar zelfs dat kon hem niet deren; hij wandelde weg met zijn hoofd onder de arm, en verdween in de heuvelen, om zijn bestaan van kluizenaar voort te zetten.

Tussen haakjes: het is bijzonder, dat we toen op die middag met de bus zijn gegaan, terwijl we nota bene de hele morgen in de trein van Rome naar Florence gezeten hadden; maandag 8 oktober was de dag dat we in Florence waren aangekomen. De leraren hadden ons tegen die heuvel op moeten laten sjouwen – maar ze hadden zelf misschien geen zin in die klim. Ik neem straks ook niet de bus terug; bedevaarten doe je te voet.

Het is al na vijven, zou de kerk nog open zijn? Bij het hek halverwege die trap staan een jongeman en jongedame mijn komst met interesse tegemoet te zien. Ja, hij is nog open, en nee, entree kost niets. Maar ze zijn van een organisatie die jongeren van hun drugsverslaving afhelpt. ‘Ik was verslaafd’, zegt de vrouw, nu eens in verstaanbaar Engels; ‘Ik was een door en door slecht mens; ik was reddeloos verloren. Maar dank zij het programma van deze organisatie…’

Of ik er wellicht een kleine bijdrage voor over heb, zo besluit ze haar getuigenis. Die krijgen ze, helemaal tegen mijn gewoonte in, maar bij een bedevaart hoort per slot van rekening een offer, een aalmoes.

Ze vragen waar ik vandaan kom, en ik noem Leida, zoals mijn woonplaats heet in het Italiaans. Hij vertelt nog dat hij ook een poosje gewoond en gewerkt heeft in Nederland, in Rotterdam. Hij is daar helemaal verslingerd geraakt aan hagelslag en kroketten. Volgens mij kun je daar beter aan verslaafd raken dan aan harddrugs, al zul je niet erg high worden als je hagelslag of kroketten in je neus propt. Van stroopwafels heeft hij nog nooit gehoord, maar ik beveel ze van harte aan, mocht hij nog eens die kant op komen.

Ik voltooi de klim. Boven kom ik er nog steeds niet achter wat wij van een openbare school hier allemaal moesten zien aan religieuze kunst en relieken. En wat er te zien is, zie ik niet; het complex verkeert in een ingrijpende verbouwing en er staan overal steigers. Het is er aardedonker, al weet mijn fonkelnieuwe telefoon, met een camera van een nog betere kwaliteit dan de vorige, voldoende licht te vangen voor een nachtfoto.

Dit is, in ieder geval gemeten in meters boven het maaiveld, het hoogtepunt van mijn Italiëreis anno 2025. Hier moet dit verhaal dan maar eindigen, wellicht in de ogen van de lezer wat abrupt.

Frans Mensonides
18 mei 2025
Er geweest: Florence maandag 31 maart t/m donderdag 3 april 2025, Pisa woensdag 2 april.


 

PS:

De rest is terugweg. Zowel heen als terug gebruikte ik Bazel als etappeplaats. Daar heb ik elke keer nog een paar late middag- en vroege avonduren gefotowandeld. Een heel aardige stad, die een uitgebreider bezoek waard is. Ik kom er nog een keer terug. Geen idee wanneer - niet nu, met dat songfestival - maar ik bewaar de foto’s tot dan.

FM

 


© Frans Mensonides, Leiden, 2025