Milaan – Florence met de Frecciarossa - Florence / Firenze in foto’s - Groggy in Uffizi - Tram in Florence - Naar Pisa - De scheve toren -
'En toch beweegt zij'; Galilei - Heuvelop naar San Miniato al Monte
Vol spanning kijk ik naar het bord met vertrektijden. Langs
welk spoor op dit uitgestrekte en wat onoverzichtelijke kopstation zal de trein
van 13:10 naar Napels, via Florence en Rome, binnenrollen? Het wordt pas zo’n 10
minuten voor vertrek bekend. Dan komt de menigte wachtenden in beweging en
dromt samen voor het toegangshek waar je je kaartje moet scannen om op het
perron te komen.
Deze rit gaat met de Frecciarossa, de rode pijl, over het
hogesnelheidsnet van Italië. Op de foto hieronder staat hij klaar op Milano
Centrale. De foto daar weer onder is 2 uur later genomen op Firenze S.M.N, het hoofdstation
van Florence. Ik zeg altijd wel dat je nooit 2 keer dezelfde foto kunt maken,
maar deze 2 lijken toch wel heel erg op elkaar.
De Frecchiarossa is de snelste van de trits Frecce (pijlen) die
Trenitalia heeft rijden. Hier de website van Trenitalia over hun paradepaard Frecciarossa.
Trenitalia verzorgt het meeste personen- en goederenvervoer
per trein in Italië, en is een dochter van FS (Ferrovie dello Stato Italiane,
de Italiaanse staatsspoorwegen). Een andere dochter daarvan is RFI (Rete
Ferroviaria Italiana, het Italiaanse Spoorwegnet. Rete betekent: net, dus nét
iets anders dan het Nederlandse voorvoegsel rete-. RFI is eigenaar van het
spoorwegnet; net als in Nederland zijn het beheer en het gebruik van de
spoorweg gescheiden.
Die rode pijl heeft een top van maar liefst 400 km per uur,
maar de maximale dienstsnelheid is een nog altijd pittige 300. Daarnaast heb je
de Frecciargento (zilveren pijl) die 250 gaat, en de Frecciabianca (witte pijl)
die een schamele 200 haalt.
Voor Italië begon het hogesnelheidstijdperk in 1977, en wel
met de lijn Rome – Florence. Die werd in dat jaar gedeeltelijk in gebruik
genomen, en was in 1992 geheel voltooid. Na opening van die lijn is het net aan
beide kanten uitgebreid. Het loopt nu van het noorden tot diep in de ‘laars’.
HSL-netwerk Italië
Afbeelding: Fra098; overgenomen van Wikipedia (NL), Frecciarossa
Voor de Frecce-treinen is een reservering verplicht. Interrail-reizigers
kunnen die regelen via de Interrail-app, tegen betaling van 15 euro per stoel;
dus 30 euro als je zou moeten overstappen. Redelijk veel voor alleen een zitplek,
maar een erg schappelijk bedrag als je het vergelijkt met wat je neertelt als
je geen Interrail-pas hebt en een enkeltje moet kopen. De prijs is dan afhankelijk
van het tijdstip waarop je reist en hoe ver je van te voren boekt. Als je in
Milaan woont en op zondagavond besluit dat je op maandagmorgen in de spits naar
Florence gaat reizen, dan kan het bedrag oplopen tot honderden euro’s.
Reizigers met een Interrail voor de 1e klas belanden in de Business
Class. Daar heb je coupés met ruime stoelen en een werkplek met klaptafeltjes
en vermoedelijk ook aansluitingen voor allerlei elektronische apparaten – ik
heb daar zelf geen gebruik van gemaakt en er ook niet op gelet.
Business Class
Als je echt luxe wilt, en snel van je geld af, kun je ook
kiezen voor de Executive Class. Dat is een wel heel ruim opgezette lounge. Er
staan slechts 10 stoelen van de 455 die een Frecciarossa telt. Maar dat zijn me
dan ook de stoelen wel; zie de foto hieronder. Die Executive Class, waarvoor je
toch eigenlijk wel minstens CEO moet zijn, schijnt gebaseerd te zijn op hoe het
eruit ziet in een privévliegtuig. Die lounge is bedoeld voor mensen die liever
de private jet nemen dan de trein, maar wellicht plotseling getroffen zijn door
vliegschaamte.
Het kan niet op: Executive Class in de Frecciarossa
Foto: Teo Pollastrini, overgenomen van Wikipedia (It) : Frecciarossa 1000
De 2e klasse is dan nog verdeeld in Standard en Premium. De
laatste is als het ware klasse-anderhalf, maar je mag ze dan wel weer boeken
met een 2e klas Interrail, voor zover ik weet. Er zullen wel allerlei subtiele
verschillen bestaan tussen al die klassen.
Ik beland in een Businessclass-coupé die tevens stiltecoupe
is. Mijn telefoon zet ik meteen in de Silent Mode, zodat het geklik van mijn toetsaanslagen
niemand uit zijn zakelijke concentratie haalt. Ik durf hier nauwelijks met een krant
of boterhamzakje te ritselen. Maar de man tegenover me, strak in het pak en in
de lak, begint direct in zijn phone te tetteren: ‘Pronto, pronto!’ Italianen en
stilte!
Nog maar net zijn we vertrokken, of er komt iemand langs met
koffie, een flesje water en een blad vol hapjes waar je een keuze uit kunt
maken. Ik houd het op een mini-croissantje met ham. Alles gratis. Een heel luxueuze
manier van reizen, ook al gaat de Executive Class je begroting te boven.
Vlot gaat het ook. Geloof het of niet, maar in al die klassen reis je even
snel. De snelheidsmeter op het informatiedisplay in het rijtuig staat beurtelings
op 299 en 300 km/ uur. We gaan volgens dienstregeling slechts 1:54 uur doen
over de 293 kilometer tussen Milan Centrale en Firenze S.M.N.
Het landschap rechts bestaat uit heuvels / bergen heel in de
verte: de Apennijnen (door mijn onderwijzer vroeger op school ook wel de Apen-en-knijnen
genoemd). Dat gebergte, met toppen tot bijna 3000 meter hoogte, loopt van noord
naar zuid over de lengteas van Italië.
In het linker raampje ontrolt zich een landschap, zo vlak
als de Flevopolders. Er staan daar verspreid blokvormige bouwseltjes die
vermoedelijk dienst doen als woningen.
In Milaan, over 3 dagen op de terugweg
Het eerste stuk van deze hogesnelheidslijn, tussen Milaan en Bologna, is
gefaseerd geopend tussen 1997 en 2008. Het meet 214½ km van station tot
station, waarvan 3½ km in tunnels en 35 op bruggen of viaducten.
De trein stopt op de stations Milano Rogoredo, Reggio
d’Emilia en Bologna Centrale. Er rijdt 2 keer per uur een trein van Milaan naar
Bologna. De andere, die waar ik niet in zit, slaat Florence over op weg naar
Rome, maar je kunt in Bologna dan wel overstappen op een Frecciarossa naar Florence.
Op Bologna Centrale stopt de Frecciarossa langs een
ondergronds perron. Ook de rest van de reis naar Florence geschiedt
voornamelijk ondergronds. We koersen onder de Apennijnen door. Het
hogesnelheidstraject Bologna – Florence is geopend in 2009. Het is 78½ km lang,
waarvan bijna 74 km ligt in tunnels; 9 stuks, waarvan de langste 18 km meet.
We gaan het daglicht weer tegemoet en rijden Florence binnen,
een stad die door Italianen om een of andere reden hardnekkig Firenze wordt
genoemd. Het hoofdstation, Firenze S.M.N., is ook een kopstation, net als
Milano Centrale.
S.M.N. staat voor Santa Maria Novella. Het station staat
lelijk te wezen naast de fraaie 15e-eeuwse
basiliek van die naam. Station S.M.N. is, aldus de Wikipedia, in 1932 gebouwd
in een modernistische stijl die erg in de smaak viel bij Mussolini. Van schrik
ben ik het vergeten te fotograferen.
Santa Maria Novella
Florence, aan de rivier de Arno, is in 69 v. Chr. gesticht door
niemand minder dan Julius Caesar. Die schonk de stad aan de afgezwaaide
soldaten uit zijn leger. Het rechthoekige stratenpatroon is nu nog steeds te
herkennen op de plattegrond van de binnenstad. Zelfs ik kan hier bijna niet
verdwalen.
De oorspronkelijke naam van de stad, Florentia, betekent:
bloei, voorspoed. In de roerige tijd na de Italiaanse eenwording (1861) was
Florence korte tijd de hoofdstad van Italië. Nu is het nog steeds de
cultuurhoofdstad van het land. Het historisch centrum van de stad is in zijn
geheel UNESCO Werelderfgoed. Florence telt ca. 180.000 inwoners en is daarmee de 8e stad van Italië.
Omgeving station S.M.N. – Baptisterium – Palazzo Vecchio –
op de Ponte Vecchio – langs de Arno – omgeving Ponte Vecchio – Palazzo Pitti – Ponte
Santo Trinita – ergens in de stad…
Ik heb geboekt in een pension-achtig hotel in een smalle
straat op zo’n 8 minuten lopen van S.M.N.. Het weet zijn naam Eden niet
helemaal waar te maken, maar is ook weer niet zo erg als het gemiddelde rapportcijfer
5,9 van gasten zou kunnen doen vermoeden. Zo zie je maar dat je niet altijd op
beoordelingen van anderen moet afgaan.
Ik heb geen eigen toilet en douche op mijn hotelkamer, grote
uitzondering tegenwoordig, maar wel een badkamer 2 deuren verderop, waarvan
alleen ik de sleutel heb. Toch raar om ’s morgens in pyjama over de gang te
lopen, waar je allerlei vreemde mensen kunt tegenkomen.
Opzettelijk heb ik een wat eenvoudig hotel uitgekozen om de
schoolreissfeer van 1973 te hervinden. In de herfst van 1973 was ik met de school
op reis in Italië; ik stipte het al even aan in deel 1. Die studiereis, beslist
geen luiervakantie, bestond uit 9 dagen Rome en 5 Florence, plus een heen- en
terugreis met de nachttrein, een rit van bijna een etmaal. Ik zat in de 5e klas
van het gymnasium. Die reis was een deel van onze klassieke opvoeding.
Ik kan er niet anders dan met gemengde gevoelens aan terugdenken. Die reis voerde
verder weg van huis en school dan ik ooit geweest was. Beide hingen me in die
tijd grondig de keel uit, als de ware puber die ik toen was. De reis bracht in
zekere zin zoiets als een bevrijding. Hij vormde een schaars hoogtepunt in mijn
verder nogal problematische schooltijd, maar was tevens het begin van het einde
ervan.
Ik had op school weinig aansluiting met klasgenoten, tussen
wie ik me in de loop der jaren steeds meer was gaan voelen als een wezen uit
een parallel universum. Daar kwam tijdens de reis geen verbetering in.
Na terugkeer kon ik helemaal niet meer aarden in de klas,
waar we weer moesten leren uit boeken, in plaats van in Rome en Florence onze
ogen de kost te geven. Toch heb ik het nog een jaar uitgezongen op school voordat
ik mezelf er vanaf trapte, en ik de volwassenenwereld binnenging als werkende
jongere. Een switch die niemand in mijn omgeving begreep.
De rest van de dag van aankomst ga ik Florence te voet herverkennen.
Het valt me op hoeveel ik me nog van de stad kan herinneren, nu ik er na 51½
jaar weer rondwandel: de Ponte Vecchio, die oude brug over de Arno met zijn luxueuze
winkeltjes; Palazzo Vecchio, de Dom, Palazzo Pity (What a pity!, nee sorry:
Palazzo Pitti).
Behalve door het fotografische geheugen waarover ik soms
opschep, komt dat ook door mijn fotoplakboek uit die tijd. Dat bevat enkele
pagina’s met door mijzelf ontwikkelde en vergrote zwart-witfoto’s van de
Italiëreis. Maar dat album heb ik ook al tientallen jaren niet meer ingekeken.
Ik heb een vermoeden waar het ligt - en zal het na terugkomst dan ook terugvinden.
Ik lardeer dit stuk met enkele foto’s eruit.
Ponte Vecchio. Op de middeleeuwse brug
bevinden zich winkeltjes waar voornamelijk dure bling-bling te koop is. Bij de
grote overstroming van 1966 vielen 101 doden en verdwenen er talloze
kunstschatten in het water van de Arno, maar ook vele tonnen aan sieraden uit de
winkels op deze brug.
In maart 2025, enkele weken geleden, steeg de Arno, na aanhoudende regenval, weer tot gevaarlijke hoogte. Maar de Ponte Vecchio bleef deze keer gespaard. Het water in de rivier staat nog steeds aan de hoge kant – maar hoe kan ik dat weten? Ik heb geen idee, hoe hoog het hoort te staan…
De Dom. Wil je geloven dat ik daar anno 1973 op de
allerhoogste trans gestaan heb, vlak onder die gouden bol, ruim 100 meter en
463 traptreden boven de begane grond? Die beklimming was een onderdeel van het
excursieprogramma. Ik had ook toen al hoogtevrees, maar wilde me niet laten
kennen.
Archief De digitale analoge reiziger, 1973
Het bewijs dat ik daar echt heb gestaan, met een pijl naar de plaats waar het
pension was, in een modern gebouw in de buurt van het Plazza Filippo Brunelleschi.
Ik meen het te herkennen op een wandeling, maar het is geen pension meer.
Op die trans heb je een adembenemend uitzicht op de koepel. Die is ontworpen door
de architect / ingenieur / beeldhouwer Filippo Brunelleschi (1377-1446).
Volgens sceptische tijdgenoten zou het gevaarte nooit afkomen, of anders wel heel
snel instorten. Maar het staat na 6 eeuwen nog fier overeind. Goed, er zitten
hier en daar wat haarscheurtjes in, maar die worden door de hedendaagse
ingenieurs zorgvuldig in de gaten gehouden.
Dit beeld op het overweldigende, al heel rijk aan
standbeelden zijnde Piazza della Signoria, lijkt verrekt veel op ‘Knotje van
Rotje’. Die trekt sinds 2023 op het stationsplein van Rotterdam Centraal alle blikken
naar zich toe. En dat niet tot genoegen van iedere Rotterd(r)ammer; ik schreef
erover op FHM’s. Het verbaast me dan ook niet, te lezen dat dit beeld in Florence
ontworpen is door dezelfde kunstenaar: Thomas J. Price.
Het standbeeld van een vrouw van kleur die op haar telefoon kijkt,
heet ‘Time unfolding’. Het ‘Brings contemporary identity to Florence’s Piazza
della Signoria’, aldus de kunstenaar, die graag ingewikkelde interpretaties
geeft van zijn beelden, die eigenlijk gewoon helemaal voor zichzelf spreken. Ook
hier brak een storm van protest los over het beeld, en ook hier, net als in
Rotjeknor, laten voorbijgangers zich graag met haar fotograferen.
Voor alle criticasters zij het een troost dat zij er maar tijdelijk staat, tot eind van de zomer. Jammer dat ze het Piazza della Signoria (plein van de senaat: het gemeentebestuur) niet ook tijdelijk hebben omgedoopt in Piazza della Signorina (plein van de jongejuffrouw). Wel linke soep, trouwens, woordspelingen maken in een taal die je niet kent.
Mijn hotel, Eden, is gevestigd aan de Via Nazionale, in een
buurt die zeer rijk is aan restaurantjes. Ze staan schouder aan schouder; de
keuze is overweldigend. Winkels in tassen en koffers zijn bijna even talrijk.
De stad telt er tientallen; echt Florentijns leer! Ze moeten elkaar wel
doodconcurreren. Eten, dat moet je bijhouden, maar een leren tas, etui of
koffer heb je niet dagelijks nodig.
Net als in Milaan is het ‘s avonds altijd feest op de
pleinen en in de straten rond de Dom. Ook hier worden van die lichtjes afgeschoten.
In een zijstraat van het Domplein wordt gemusiceerd en zelfs massaal gedanst. Het
is maar gewoon een maandagavond. En een gewone straat.
Voor dinsdagmorgen staat museum Uffizi op mijn programma. Daar
zit ook weer een verhaal aan vast over die schoolreis. Ook daar schreef ik iets
over op FHM’s, na een bezoek in 2012 aan Teylers Museum in Haarlem waar werken
uit Uffizi tentoon werden gesteld:
Uffizi was overvol. Trossen mensen, hakend naar
cultuur, drommend achter gidsen aan die een waaier, vlaggetje of opgerolde
krant boven het hoofd hielden als oriëntatiepunt. Veel meer herinner ik me niet
van Uffizi; ik was 16, bèta, en kunst interesseerde me geen biet.
Wij liepen aan achter onze tekenleraar. Laat ik maar doen
wat ik toen nooit zou durven, hem bij zijn voornaam Lou noemen; echt grote
kunstenaars noem je tenslotte alleen bij de voornaam. Alleen in zijn geval ging
het er weinig eerbiedige ‘Ome’ aan vooraf.
Elke avond zat Ome Lou in het hotel in kunsthistorische
gidsen te bladeren, omdat een mens nooit genoeg kan weten, laat staan: te veel.
In Uffizi slonk zijn stoet volgelingen in de loop van de morgen snel. Op het
laatst wilden nog maar twee à drie verstokte alfa’s naar hem luisteren;
misschien mensen die van plan waren, kunstgeschiedenis te studeren. De rest was
al lang afgetaaid naar het pension. We vonden dat hij veel te lang doorpraatte
over wat maar schilderijen waren.
In Teylers loop ik me diep te schamen over mijn
toenmalige cultuurbarbarij. Was Lou hier, dan liep ik desnoods tot
sluitingstijd achter hem aan, hongerend naar kennis en inzicht, het hele museum
door. Maar het is te laat.
De geboorte van Venus, Sandro Botticelli (ca. 1483)
Foto: Google Art Project; Overgenomen van Wikipedia, De
geboorte van Venu
Toch ga ik het vanmorgen goedmaken. Vooral het topstuk in
dit topmuseum, De Geboorte van Venus van Sandro Botticelli, wil ik nu eens
echt goed bekijken, en er niet vluchtig aan voorbij lopen.
Dat kunst me geen biet interesseerde als puber, dat klopt
niet helemaal. Het was vooral de vermoeidheid van 14 dagen kunst en cultuur
opsnuiven, die ons parten speelde; lichtelijk overvoerd. We waren hier geloof ik
op de laatste dag van ons verblijf in Italië: vrijdag 12 oktober 1973. Aan het
eind van de middag zouden we op de nachttrein naar Utrecht CS stappen.
Uffizi dateert uit de 16e eeuw en was het administratiekantoor
van de rijke en machtige familie de Medici. Die hadden blijkbaar nogal wat te
administreren; een compleet paleis vol kantoorklerken. Uffizi betekent:
kantoren; het woord is verwant aan office.
Een museum was het feitelijk van begin af aan al: de Medici
hadden een galerij met kunstwerken in het gebouw. Tegenwoordig is het dé
topattractie van Florence, zo niet: van heel Italië.
Al een paar weken geleden heb ik er een tijdslot voor
gereserveerd. Op de dag zelf nog een ticket bemachtigen, dat zal je
vermoedelijk niet lukken, ook buiten het toeristenseizoen niet. Dat duurt hier
toch al een maand of 11 à 12, schat ik.
Op grote banieren boven het voorplein wordt gewaarschuwd
voor ‘ticket touts’ (handelaren in zwarte kaartjes; Uffizi is zoals veel in
Italië, 2-talig, Italiaans en Engels). Die ‘touts’ verkopen je een
veel te duur toegangsbewijs dat misschien ook nog vals blijkt als je het
probeert in te wisselen tegen het kaartje waarmee je het gebouw kunt
binnengaan. Het is weliswaar 1 april vandaag, maar van zo’n ‘grap’ wil je toch beslist
niet het slachtoffer worden.
De toegang tot het museum verloopt in 2 fasen. Uiterlijk een
kwartier voor aanvangstijd van je timeslot moet je in de lange rij je gaan
staan aan de ene kant van het plein, om in een bijgebouwtje je gekochte
reservering te laten scannen. Daar krijg je dan na goedkeuring een ticket waarmee
je helemaal aan de andere kant van het plein in een nog veel en veel langere
rij moet gaan staan om het museum te kunnen betreden.
Binnen volgt een tassencontrole die minstens even streng en
grondig is als die in de Eurostar voor de rit door de Kanaaltunnel. Je hoeft je
er nog net niet helemaal voor uit te kleden, maar moet wel al je zakken
leegmaken. Alles, inclusief jezelf, gaat door scanners. Aan de andere zijde
even controleren of je al je spullen nog wel hebt! Daarna voert een lange trap,
die nauwelijks onderdoet voor die in de Dom, naar de eerste tentoonstellingszaal
op de 2e etage.
Ik had een tijdslot voor 10:15 - 10:30, meldde me om 10:00 uur
braaf bij rij 1, maar het loopt tegen elven als ik eindelijk het eerste
kunstwerk van Uffizi kan zien.
Het is nog een graadje drukker dan ik me kan herinneren van 18.799
dagen geleden. Die vlaggetjes, kranten en waaiers waar de bezoekers achteraan
liepen als soldaten achter vaandels, die zijn uit de gratie bij de rondleiders.
Die nemen nu gewoon een hele mêlee van bezoekers op sleeptouw; loop maar achter
de meute aan! Maar ik zie die vlaggetjes nu wel bij gidsen in de binnenstad,
die hier en daar ook knap overvol is.
Ik zou alleen een rondleiding nemen als Ome Lou de gids was,
maar verken het museum deze keer zonder begeleiding. Hieronder volgt een
fotogalerij met mijn traditionele museum top-5, die ik in dit grote museum heb
uitgebreid tot een top-1000. Ga er maar eens goed voor zitten!
Maar nee, gefopt; 1 april! Nee, er zijn auteursrechtenkwesties.
Je mag hier wel fotograferen (zij het zonder flits, statieven of selfiesticks),
maar geen personen (wat onvermijdelijk is in deze overvolle zalen). En je mag
de foto’s bovendien alleen gebruiken voor jezelf, als souvenir, en voor educatieve
doeleinden. Een heel ruim begrip, maar ik kan me niet voorstellen dat ze mijn
halfserieuze site als educatief zouden aanmerken. En met Italianen krijg ik
liever geen ruzie. Ik behelp me wat ik van de Wiki kan plukken, maar lang niet
alles uit Uffizi is daarop terug te vinden.
Een prachtig schilderij, zo helder fris alsof het gisteren
geschilderd is.
Criticasters hadden door de eeuwen heen wat aanmerkingen op de
pose van de godin, die zij onnatuurlijk vonden. Als je zo scheef staat, dreig
je omver te vallen. Maar kom op zeg; het is een godin! Die kan dingen die wij
niet kunnen; die kun je niet meten naar menselijke maatstaven. Bovendien: hier
in Uffizi, maar ook als je in Florence in zo’n overvolle tram staat, sta je er
soms ook zo bij. Die tram, daar ga ik het nog over hebben.
Foto: The Yorck Project (2002) 10.000 Meisterwerke
der Malerei (DVD-ROM), overgenomen van Wikipedia (En) List of
Paintings by Albrecht Dürer
Venus vond ik dus wel op de Wikipedia, evenals Albrecht
Dürers ‘Madonna of the Pear’, ca. 1526. Ik zoek in de veelheid in dit museum
naar bekende namen, en bij Dürer in Neurenberg was ik een paar jaar geleden nog
op visite.
Deze madonna en dit kind vallen op doordat ze er zo plezierig
gewoon uitzien. Maar niet zo gewoon, of er was ook hier kritiek op het
schilderij: delen van hun gelaat zouden enigszins uit proportie zijn. Die baby
heeft een soort van waterhoofd.
De peer staat volgens sommigen voor de zonden van de mensen,
waarvoor Jezus zou boeten aan het kruis, en volgens anderen alleen maar voor
geestelijke zuiverheid. De geleerden zijn het er niet over eens.
Die peer is ook niet helemaal in de juiste proportie, naar de bescheiden mening
van schrijver dezes, die niet weet aan welk uiteinde hij een verfkwast zou
moeten vasthouden. Wellicht had de schilder een peer-review moeten laten
plaatsvinden.
Alom klinkt gepiep; alarm als er in het gedrang iemand te dicht
bij de kunstwerken komt. In een gang staan een man of 100 te wachten op het aanvangstijdstip
van hun rondleiding. Een veelvoud daarvan staat in de rij om iets te zien dat
ik niet te zien zal krijgen omdat ik geen zin heb ik die rij. Ik ben na 2 uur
Uffizi al moe genoeg. Ik krijg steeds meer begrip voor onszelf, anno 1973.
Die rij staat vermoedelijk voor de Tribuna degli Uffizi, een achthoekige zaal, vol
topstukken.
Tribuna
degli Uffizi
Foto:
Alberto Blasetti. Overgenomen van Wikipedia, Uffizi
In de kaartenzaal hangen geschilderde landkaarten uit vervlogen eeuwen. Door de
ramen zie je de stadsplattegrond van Firenze, anno nu.
Ze zijn zo humaan geweest om in de nok van het gebouw een
restaurantje / koffietentje onder te brengen met bediening aan tafel; dan hoeven
we niet ook nog eens in de rij te staan voor het buffet. Ik zijg neer en bestel
een kop zwarte koffie en een broodje met ham en ‘Edam’ (Italiaans voor: kaas).
Dat ter voorbereiding op het Hollandse en Vlaamse gedeelte van het museum, dat
ik nog wil zien.
Diverse mensen zie ik de trap naar dit restaurant op komen
wankelen, helemaal groggy, licht gebogen lopend, tong half naar buiten, zo niet
op de schoenen; hologige blik. Zo zie ik er vast zelf ook uit. Ik maak maar
geen selfie. Daar ben ik toch niet van.
Over selfie gesproken; Ik zie in het vervolg van dit
museumbezoek 2 zelfportretten (‘autoritratti’ in het Italiaans) van Leidse schilders:
Frans van Mieris de Oudere en Gerrit Dou. Ze maken deel uit van een collectie
van honderden autoritratti uit verschillende eeuwen en landen.
Wat intrigeert schilders toch aan hun eigen gelaat?
Hetzelfde kun je vragen aan mensen die overal met een selfiestick lopen te
zwaaien. Ik zelf voel geen behoefte om het gezicht dat ik dagelijks in de
spiegel zie, ook nog eens wekelijks op mijn site te zetten.
Links: Zelfportret van Frans van Mieris de Oudere (1676/7) - Rechts: Zelfportret van Gerrit Dou (1658)
Portrait of
a Young Man, Rembrandt Harmenszoon van Rijn (ca. 1639).
Foto Dcoetzee, overgenomen van Wikipedia (En) Paintings by
Rembrandt
Wordt nog vervolgd, zij het niet in Uffizi, en niet meteen
volgende week. Even geduld a.u.b.
Frans Mensonides
27 april 2025
Ik heb het wel eens gehad over het Stendhal-syndroom,
genoemd naar de Franse schrijver van die naam (pseudoniem van Marie-Henri
Beyle). Die ging bij een bezoek aan Florence in 1817, door de overstelpende
schoonheid van die stad, volkomen uit z’n plaat en begon zich behoorlijk
bizar te gedragen. Het syndroom heet ook wel Jeruzalem-syndroom, want ook in
die stad schijnt het regelmatig voor te komen.
Maar ze hadden het ook wel het Uffizi-syndroom kunnen noemen.
Ook in dit museum vertonen bezoekers soms plotseling heel verontrustende
fysieke en / of psychische verschijnselen. Ik vraag me wel af, of dat niet
eerder veroorzaakt wordt door uitputting dan door een overmaat aan esthetisch
genot.
Ik heb er zelf geen last van. In de frisse buitenlucht
herstel ik snel van mijn vermoeienissen. Maar wie het syndroom onverhoopt oploopt,
kan ik ter ontnuchtering een rit met tramlijn 1 naar Scandicci van harte
aanbevelen. Als die tram vanaf station S.M.N. 2 à 3 hoeken is omgegaan, en de
rivier de Arno is overgestoken, dan is het mooie van Florence er wel af.
Je belandt in een heel doorsnee-buitenwijk met hoge flats;
kraak noch smaak aan, zoals vrijwel overal in Europa. Het wordt alleen maar erger
als de tram bijna het eindpunt bereikt heeft. Dat ligt in de buurgemeente Scandicci,
een groeikern. Van die stad met ca. 50.000 inwoners doet de tram alleen het
oostelijk gedeelte aan. Die wijk is bepaald niet het pareltje van de streek.
‘Het is lente, maar beton bloeit niet’, zag ik ooit in
Nederland ergens in zo’n soort wijk op een muur gekalkt staan. Hoe waar dat is,
zie ik hier. De plaatjes doen er niet eens voor 100% recht aan. Op de foto líjkt
de buurt nog wat, maar in werkelijkheid hangt er over alles hier een
deprimerende grauwsluier die zich niet laat fotograferen. Als je hier een half
mensenleven woont, zie je misschien niet meer hoe armoeierig alles er hier bijstaat.
Die treintjes van 6, 7 grote afvalbakken doen er ook geen
goed aan. In Italië doen ze heel fanatiek aan afvalscheiding; op zich een goede
zaak, maar het brengt wel overal die ontsierende bakken met zich mee.
Opvallend is, dat op weg naar dit inferno de tram tot de
laatste halte vol zit met toeristen, in het gezelschap van rolkoffers en
rugzakken. Wat trekt de mensen hier aan? Nou, bij de eindhalte Villa Costanza
ligt een ruim opgezet busstation, waar Flixbussen vertrekken naar meer dan 100
bestemmingen in Italië en daarbuiten.
Er bloeit hier toch iets, iets Hollands, nog wel: in een plantsoentje: bolgewassen, afkomstig uit Roelofarendsveen, Noordwijkerhout, Vogelenzang of een andere voor Italianen onuitspreekbare plaatsnaam. Die bloemen detoneren hier gewoonweg.
Scandicci
Scandicci.
Scandicci
Iets meer over het tramnet van Florence. Dat is veel nieuwer
dan dat van Milaan, en het rollend materieel is dat ook. Florence is een van de
vele steden die een tram-interbellum doorgemaakt hebben, een inter-trammum, zou
je het kunnen noemen. In zulke steden is de tram ooit opgedoekt – in Florence was
dat in 1958 – en decennia later opnieuw in het leven geroepen.
Dat feestje werd gevierd in 2010. Toen werd lijn T1 van station
S.M.N. naar Via Costanza in Scandicci geopend. In 2018 werd de lijn vanaf
S.M.N.. doorgetrokken naar Carreggi Ospedale, een ziekenhuis. Deze lijn telt nu
26 haltes, is 11,5 km lang en een ritje van begin- naar eindpunt duurt 43 minuten.
In 2019 kwam T2 erbij, die aanvankelijk van S.M.N. liep naar
Peretola Aeroporto, het vliegveld van Florence, ten noordwesten van de stad.
Heel kort geleden, op 2 januari van dit jaar, is de lijn verlengd van S.M.N. naar
San Marco Università. T2 heeft 21 haltes, is 7,8 km lang en een rit van universiteit
naar vliegveld of omgekeerd duurt 35 minuten.
Beide lijnen, T1 en T2, hebben 3 gezamenlijke haltes in het
centrum, waarvan 2 bij S.M.N.. De tram stopt bij de halte Alamanni aan de kop
van dit kopstation, en 150 meter verder opnieuw bij Valfonda aan de zijkant.
Het tramnet wordt bereden met Sirio-trams van Ansaldo Breda (tegenwoordig
Hitachi Rail Italy). Ze komen uit dezelfde fabriek als die moderne groene trams
die ik in Milaan zag, en rijden ook in Bergamo, Napels, op Sardinië en in vele
buitenlanden. Het zijn 5-delige 2-richtingtrams.
Hoe bescheiden het net ook is qua lengte; de reizigersaantallen
zijn des te indrukwekkender. Dagelijks maken meer dan 100.000 passagiers
gebruik van de tram, die zo hoogfrequent rijdt, dat er geen tijdenlijstjes hoeven
te hangen bij de haltes. Langer dan 4 minuten hoef je er meestal niet op te
wachten.
De tram van Florence doet me heel sterk denken aan de Luxtram
van Luxemburg-stad: een heel uitgekiend lijnennet, dat attractiepunten verbindt
zoals universiteiten, congreshallen, ziekenhuizen en trein- en busstations.
De Luxtram is gratis, de tram van Florence niet. Maar voor
de prijs hoef je een tramrit echt niet te laten: € 1,70 voor een enkeltje met
recht op overstappen. Het kaartje is 90 minuten onbeperkt geldig in tram en
bus. In tegenstelling tot in de meeste steden mag je er ook mee heen en weer reizen,
en zelfs in een rondje.
De 3 haltes waar zowel T1 als T2 stoppen, staan altijd
overvol met wachtend volk, en vormen een
ideaal werkterrein voor zakkenrollers. Dat geldt zeker tijdens de spits, die zo
langzamerhand is aangebroken op de middag dat ik hier ben. Op Internet las ik
waarschuwingen voor pickpockets. Ik heb een anti-zakkenrollersbroek aan, zonder
achterzakken en met zakken op de broekspijpen. Een knappe jongen die daar iets
uitjat zonder dat ik het merk.
Ik pak lijn 1 voor het korte stukje naar het ziekenhuis. Alle
haltes worden omgeroepen in Italiaans en afgrijselijk Engels. Hier en daar stap
ik uit voor een foto. Die Florentijnse trams zijn erg elegant en fotogeniek;
ook dat is een overeenkomst met die uit Luxemburg.
De gemeente Florence heeft lang geworsteld met de oostelijke tak van lijn 2. Er
was een gewaagd plan om die via een ondergronds tracé langs de Dom te leiden.
Dat is niet doorgegaan, en de tram gaat nu over straat naar de universiteit.
De academie is gevestigd in het hartje van de binnenstad. De
universitaire hortus botanicus heeft een tramhalte voor de deur. Dit zijn toch
de leukste campussen om je studietijd door te brengen, midden in een mooie
stad, en niet op een terrein ver daarbuiten!
Ik heb tussen haakjes niet door dat de tram een omtrekkende
beweging maakt om mijn hotel Eden heen, en zich daar nergens verder van
verwijdert dan een meter of 600. Ik zie het thuis pas, als ik de route opzoek
op de kaart.
De tak naar het vliegveld, daar kom ik niet meer aan toe,
maar wat zou een Interrailer er ook moeten doen?
Er zijn plannen voor verlenging van T2 en zelfs voor een
hele nieuwe lijn T3. Florence heeft geen spijt van de terugkeer van de tram, al
met al.
Archief De digitale analoge reiziger, 1973
Die bussen waren opvallend plomp en lelijk, met die rare,
hoekige, schuin afgebeten achterkant. Als je ze zag rijden, maakten ze de
indruk dat ze in de fabriek waren gevouwen uit één heel groot stuk blik.
Onstein beschrijft iets wat ik me ook nog vaag herinner: vrijwel
iedereen bleef staan op de benedenverdieping, en vrijwel niemand klom dat heel
nauwe trapje op naar het bovendek. Wij wel natuurlijk; je had daar het beste uitzicht.
Maar die verdieping had een heel erg laag plafond, hooguit 1,60
meter. Het was op het bovendek verboden om tijdens de rit in het gangpad te
staan. Maar dat was voor ons, lange Hollandse pubers, ook niet te doen; je
stootte je hoofd tegen het plafond als je niet helemaal krom ging staan.
Beneden waren er slechts een dozijn zitplaatsen en veel meer
staanplaatsen. Daar stond de hele menigte opeen gepropt. Volgens Ornstein, die
die bussen Spartaans noemt, kroop bijna niemand dat trapje op. De reizigers die
boven zaten, vreesden dat ze niet meer naar buiten zouden komen, als de bus gearriveerd
was op hun halte. Dan moest je dat trapje nog af en je door die mensenmassa op
het benedendek naar buiten dringen. Als je zover was, reed de bus meestal
alweer verder.
Het waren krengen, die bussen, waarin altijd een zompige
hitte heerste en een penetrante dieselwalm hing. In Rome zaten wij er vrijwel
dagelijks in. Grappig dat dat allemaal weer bovenkomt, na meer dan een halve
eeuw, als je dan zo’n clip ziet op YouTube.
Ik ga nog naar Pisa. Wordt nog één keer vervolgd…
Frans Mensonides
11 mei 2025
Mijn hotel, Eden, is gevestigd aan de Via Nazionale, in een
buurt die zeer rijk is aan restaurantjes. Ze staan schouder aan schouder; de
keuze is overweldigend. Winkels in tassen en koffers zijn bijna even talrijk.
De stad telt er tientallen; echt Florentijns leer! Ze moeten elkaar wel
doodconcurreren. Eten, dat moet je bijhouden, maar een leren tas, etui of
koffer heb je niet dagelijks nodig.
I’m
leaning on the tower of Pisa
Had an eyeful [Eifel!!] of the tower in France
Life Is a Minestrone, 10 cc (1975) hier op YouTube: de (licht ingekorte)
uitvoering in TopPop
De volgende dag, woensdag 2 april 2025, neem ik de trein
naar Pisa. Op de heenweg zit ik in een Jazz-trein en op de terugweg zal het een
Rock-trein zijn. Pop heb je ook nog. Er rijdt in Italië verder een diesel die
Swing heet, en een hybride trein (die zowel op diesel als op stroom rijdt), die
als Blues door het leven gaat. Niet dat die muziekgenres onderweg in de trein ten
gehore worden gebracht; het zijn maar namen.
Jazz en Rock zijn moderne treinstellen uit de jaren 10, die
vooral worden ingezet op regionale spoorlijnen. De Rockers zijn dubbeldekkers,
maar de Jazz’en doen het met één enkel dek.
Pisa ligt aan de Ferrovia Leopoldo, een spoorweg die in de
jaren 40 van de 19e eeuw is aangelegd op
initiatief van Leopold II, indertijd de groothertog van Toscane. Dat was meer
dan 3 eeuwen lang een zelfstandige staat, met Florence als hoofdstad, totdat hij
in 1861 werd ingelijfd bij het verenigde Italië.
De Ferrovia Leopoldo is 101 km lang en verbindt Florence met
Livorno, een badplaats aan de Middellandse Zee, niet ver van Pisa. Er rijden 2
à 3 treinen per uur. De boemels doen een kleine anderhalf uur over de rit
Florence S.M.N. - Pisa Centrale, en de sneltreinen ongeveer een uur. Maar ik
zit in een sneltrein die er ook een kleine anderhalf uur over zal doen. Die
trein, vertrektijd volgens dienstregeling 8:53 uit Florence, vertrekt al te
laat.
We verlaten Florence na een stop op station Firenze Rifredi in
een noordelijke wijk van de stad, en rijden langs weer van die gele,
kubistische flatblokken, kilometer na kilometer. Daarna ontrolt zich het Toscaanse
heuvellandschap waaruit de rest van de rit het uitzicht zal blijven bestaan.
Voormalige koninkrijkjes als Toscane leven voort als een van
de 20 regio’s van Italië. Ze vormen een bestuurslaag onder de centrale overheid
en boven de provincies, die weer boven de gemeenten staan. Mochten dingen in
Italië soms minder snel lopen dan buitenlanders zouden verwachten, dan ligt dat
misschien wel aan dat vierlagensysteem. En wie er echt de baas is in het land:
de paus of de maffia, ik durf het niet te zeggen.
De conducteur draagt een stijlvol uniform, met vergulde kettingen,
meen ik in de gauwigheid te zien. We staan ineens stil in de bosjes, naast een
snelweg. Er klinkt een mededeling uit de luidspreker. Ik word altijd wat zenuwachtig
van mededelingen in een taal die ik niet machtig ben. Misschien zegt hij zoiets
als: ‘Tot onze spijt is er als gevolg van een technische storing de rest van de
dag geen treinverkeer meer mogelijk op deze lijn. De evacuatieploeg is
onderweg!’
Nu komt er ook een mededeling in een taal die vaag op Engels
lijkt: ‘Zies iez not a passengere stoppe; Ver’ara waitinge for permissione to
[onverstaanbaar].
Na een stijve 5 minuten rijden we weer. Wel zit de klad er
nu definitief in. Naast de in de dienstregeling vermeldde tussenstations: Signa,
Empoli, San Miniato-Fucecchio [daar duikt de naam Miniato weer op], San Romano-Montopoli-Santa
Croce en Pontedera-Casciana Terme, stoppen we diverse keren in de rimboe, en
ook nog extra op een station waarvan ik de naam niet opgeschreven heb. Dit
alles gaat gepaard met een regen van mededelingen in Italiaans en
onverstaanbaar Engels.
Empoli is de enige stad van betekenis tussen Florence en
Pisa. Waar heb ik de naam van die stad eerder gehoord? Oh ja, die ligt in de
buurt van Vinci, waar Leonardo da Vinci geboren is; zie het stuk over Milaan.
En je hebt die voetbalclub Empoli, die om de paar jaar promoveert naar de serie
A, en er 1 of 2 jaar daarop meteen weer uit degradeert; het Volendam of het
Excelsior van Italië, zeg maar.
Pisa Centrale, we zijn er toch nog gekomen. Zoals vrijwel
iedereen hier, kom ik speciaal voor die befaamde scheve toren. Die ligt zo’n 2
kilometer van het station, aan de andere zijde van de Arno.
Tegenover het station heb je Piazza Vittorio Emanuele II,
genoemd naar de eerste koning van verenigd Italië. De vorst staat stoer vereeuwigd
als een standbeeld.
Volgens een verhaal dat circuleert in de stad, heeft de beeldhouwer
hem een pluim op zijn helm gegeven om hem iets minder te laten lijken op het
korte, dikke proppie dat hij dan wel geweest zal zijn. Met dat reuzenrad achter
hem ziet hij er nu helemaal compleet lachwekkend uit, al zal dat niemands
bedoeling geweest zijn.
Pisa is een typische Italiaanse stad, vol labyrinten van smalle
straatjes en stegen, met huizen in tinten geel, en stoepen met van die grove
blokken steen die nooit gelijk liggen.
Na een stijf halfuur wandelen zie ik ineens de befaamde
Toren van Pisa boven de huizen uitsteken. Hij bestaat dus echt, en hij staat
ook echt scheef; ik zie het met mijn eigen ogen. Dat zijn van die vervreemdende
vakantie-ervaringen: een toeristische attractie in het echt zien die je al
honderden keren op een plaatje hebt gezien.
Het is een campanile, een losse klokkentoren die behoort bij
een kathedraal op hetzelfde plein. Daar is ook nog een baptisterium (doopkapel),
en een begraafplaats. Die staan allemaal nog recht overeind, als mijn
timmermansoog me niet bedriegt. Als ze al scheef lijken, komt het door
perspectivische vertekening op de foto.
De toren is 56 meter hoog, telt 7 verdiepingen, staat 4
meter uit het lood, en maakt een helling van 3,9 graden met de loodlijn.
De toren van Pisa op de millimeter
tekening door Flanker, overgenomen van Wikipedia, Toren van Pisa
De scheefgroei van de toren is niet van vandaag of gisteren.
Meteen na voltooiing van de 3e verdieping, en dat was in 1178, begon het
gevaarte al te hellen. Het was gebouwd op heel slappe grond.
Toen trad er enig oponthoud op bij de bouw. Er kwamen wat
oorlogen tussen, die Pisa moest uitknokken met naburige steden, en die duurden
een slordige eeuw. Dat is de redding geweest van de toren, en de oorzaak van
het feit dat hij heden ten dage nog te zien is. Als ze in 1178 meteen verder
gegaan waren met de bouw, was hij op zeker omvergevallen. Maar na een eeuw van
oorlog was de grond onder het gewicht van de half affe toren ingeklonken, en
stevig genoeg geworden om nog eens 4 verdiepingen te dragen.
Daar hebben ze ook nog eens een eeuw over gedaan, tot 1372.
Daarbij hebben ze gepoogd om de scheefheid te compenseren, waardoor er ook nog
eens een knik in het gebouw gekomen is. Naast scheef, is de toren nu ook nog
krom. Maar dat laatste vind ik niet heel erg duidelijk te zien.
In de moderne tijd zijn ze de scheefheid regelmatig gaan
meten, tot op de boogseconde en de millimeter nauwkeurig. Tegen 1990 bleek, dat
de toren na elke regenbui weer een stukje verder omver zakte. De hellingshoek
met de verticaal bedroeg toen 5,5 graden, en de toren stond 4,5 meter uit het
lood.
Een reddingsoperatie was noodzakelijk. Met ingewikkelde en
langdurige grondwerken werd de toren iets rechterop gezet.
Toen die werkzaamheden gepland werden, moet een bij het
project betrokken ingenieur vol bravoure gezegd hebben: ‘We kunnen hem ook helemáál rechtzetten, hoor!’.
‘NEE, NEE, dát nooit, NEE, NEE!’, zal iedereen geroepen hebben die in Pisa iets
in de melk te brokken had. ‘Ja kom nou, daar gáán de inkomsten van 5 miljoen
bezoekers per jaar!’ Met een rechte toren zou Pisa niet meer zijn dan één van
de tientallen schilderachtige provinciestadjes die Italië rijk is.
De toren staat daarom nu weer net zo scheef als hij 300 jaar
geleden stond, en hij zal nu ook nog wel een jaar of 300 gevrijwaard zijn van
instortingsgevaar.
Zoals ik het inschat, komt die scheve toren op de foto beter tot zijn recht van
beneden dan vanaf de hoogste etage. Ik blijf daarom op de grond.
Op foto’s uit Pisa die ik gezien heb, staan vaak mensen met een
zodanige pose dat het net lijkt alsof ze de toren met de hand ondersteunen, om
hem voor omver vallen te behoeden. Dat zullen ze nu toch niet meer doen, zulke
foto’s maken, dacht ik onderweg hierheen; het is weinig origineel. Maar dat
doen ze wel degelijk, hoor. Ik zie er meerdere mensen mee bezig, en het geeft
ze zo te zien een uitzinnige vreugde.
Ik ga voor de lunch op een terrasje zitten met uitzicht op de toren. Er loopt hier weer zo’n vage venter rond. Deze leurt met sieraden. Als je ze koopt, maak je je vermoedelijk schuldig aan heling. De animo is dan ook niet groot. Iedereen op het terras wijst hem korzelig af. Waarom gaat zo’n vent(er) geen nuttig vak leren?
Het klopt eigenlijk niet helemaal wat ik daarnet zei, dat ik
alleen voor die toren naar Pisa ben gekomen. Ik loop graag in het voetspoor van
genieën die de wereld een ander aanzien hebben gegeven. En dat geldt zeker voor
Galileo Galilei (1564-1642), wiens geboortehuis ik vandaag op de foto wil
zetten. De befaamde natuur-, wis- en sterrenkundige en uitvinder is in deze
stad geboren, woonde er tot zijn 10e en keerde er niet veel jaren later terug
om te studeren.
Ergens tussen de Toren van Pisa en het geboortehuis van
Galilei: Piazza dei Cavalieri
Onderweg naar zijn geboortehuis kom ik hem al tegen. Hij is
gebeeldhouwd met de blik omhoog gericht naar het zwerk. Zijn attributen zijn de
aarde, die toch echt beweegt, en de telescoop.
Hij was er als de kippen bij met dat instrument. Het was in 1608
uitgevonden in Nederland, al is het nooit helemaal duidelijk geworden door wie.
Al een jaar later bouwde Galilei zijn eigen verbeterde telescoop, naar
beschrijvingen ervan die hem bereikt hadden uit Holland, en richtte het
instrument op de hemellichamen.
Hij zag een hoop dingen die geen mens voor hem gezien hadden:
kraters en bergen op de maan, vlekken op de zon, 2 uitstulpingen van Saturnus
(waarvan pas veel later zou blijken dat het ringen waren), de 4 grootste manen
van Jupiter en de schijngestalten van Venus. Galilei beschouwde enkele van die ontdekkingen
als bewijzen voor de theorie van Copernicus, die stelde dat de zon in het
middelpunt van het heelal stond en de aarde en de andere planeten eromheen draaiden.
Maar het gold als kerkelijk dogma dat de aarde het
onbeweeglijke middelpunt van de wereld was. Om andere hemellichamen, zoals
Jupiter, konden geen manen draaien; alles draaide om de aarde. En de
hemellichamen waren volmaakt: er konden geen vlekken of bergen op aanwezig zijn.
Galilei publiceerde diverse boeken over zijn bevindingen. Het
kon niet uitblijven: hij kreeg gedonder met de inquisitie, de kerkelijke
rechtbank. In 1633 werd hij veroordeeld tot levenslang huisarrest (in Florence,
waar hij zijn laatste jaren sleet). Daarmee kwam hij nog betrekkelijk goed weg;
in die tijd belandde je wel op de brandstapel voor minder. Galilei had, naast
vijanden, ook vrienden en beschermers in de hoogste regionen van de kerk.
Wel werd hij gedwongen om zijn ideeën af te zweren. Zo moest
hij verklaren dat de aarde niet bewoog. Toen zou hij gefluisterd hebben: ‘En
toch beweegt zij’.
Dat is zo’n verhaal uit het grote, dikke boek van zaken die
niet werkelijk gebeurd zijn. Uit hetzelfde boek komt vermoedelijk ook de
legende dat Galilei eens 2 ijzeren kogels tegelijkertijd van de Toren van Pisa
zou hebben laten vallen; een kleine kogel en een heel grote. Dat zou hij gedaan
hebben om te demonstreren dat alle voorwerpen in principe, luchtweerstand
buiten beschouwing gelaten, even snel vallen.
Ook nooit gebeurd. Maar die 2 kogels zijn ongetwijfeld wel tegelijkertijd
op de grond gevallen.
Ik vind Galilei’s geboortehuis in een zijstraat van een
zijstraat: de Via Giuseppe Giusti. Het portret van Galilei staat achter een
raam op 2-hoog, niet als baby, wat je misschien zou verwachten bij een
geboortehuis, maar als oudere man.
Tussen Galilei en de RK-kerk is het uiteindelijk allemaal
nog goed gekomen. De kerk heeft erkend dat de geleerde gelijk had en heeft hem
gerehabiliteerd. Dat gebeurde in 1992, ja, in 1992 pas; rijkelijk laat…
Na terugkeer in Florence wil ik de middag vol maken met een
klim naar de Piazzale Michelangelo, die op alle must-see-lijstjes staat. Dat uitzichtpunt
ligt op een heuveltop aan de overkant van de Arno. Het is vanaf het station bereikbaar
met een tippel van zeker een uur. Ik was vanmiddag vrijwel gesloopt en had
afgesleten voeten van een halve dag sjokken en dwalen in Pisa, maar uit die
treinrit heb ik nieuwe energie geput. Nu ga ik toch weer met kwieke pas
hellingen en trappen op.
Mijn beloning is een adembenemend panorama op de stad, waar vooral de koepel van de Dom de blik naar zich toetrekt. Op het plein staat een replica van David, het beroemde beeld van Michelangelo Buonarroti dat hij in 1504 voltooid heeft.
Ik heb het origineel in 1973 op de foto gezet. Het staat
niet in Uffizi, zoals ik verkeerd onthouden heb – gisteren er nog vergeefs naar
uitgekeken in dat museum – maar in de Galleria dell’Academia.
Ik kijk op de plattegrond op mijn telefoon om de kortste weg
terug naar hotel Eden te vinden. Nu valt
mijn oog ineens op San Miniato al Monte, waarvan ik eerder in dit stuk al zei
dat ik me alleen de naam nog kon herinneren. Dat is dus hier! Het is nog maar
een paarhonderd meter klimmen – met nog wel een flinke steile trap op de route.
Ik weet nu ook weer wat het was, San Miniato al Monte: een basiliek
met aanpalend klooster. Ik herken hem nu zelfs: van toen, of van de foto in
mijn album, dat ik de komende week zal terugvinden.
Archief De digitale analoge reiziger, 1973
San Miniato al Monte is dus een kerk op een heuveltop.
Daardoor krijgt deze wandeling meteen iets van een bedevaart, zij het van een
goddeloze, en helemaal toevallig, zonder dat ik het van plan was.
De basiliek dateert uit de 11e eeuw en is gewijd aan de
Heilige Minias. Hij was een martelaar, afkomstig uit Armenië. Rond het jaar 250
kwam hij aan zijn einde in Florence, dat deel uitmaakte van het Romeinse Rijk,
waar Christenen streng vervolgd werden.
Minias werd levend gebakken in een oven, gestenigd en voor
de leeuwen geworpen; geen halve maatregelen! Dan ben je normaliter wel dood, maar
volgens de legende overleefde hij het allemaal. Ten slotte ging zijn kop eraf,
maar zelfs dat kon hem niet deren; hij wandelde weg met zijn hoofd onder de
arm, en verdween in de heuvelen, om zijn bestaan van kluizenaar voort te
zetten.
Het is al na vijven, zou de kerk nog open zijn? Bij het hek halverwege
die trap staan een jongeman en jongedame mijn komst met interesse tegemoet te
zien. Ja, hij is nog open, en nee, entree kost niets. Maar ze zijn van een organisatie
die jongeren van hun drugsverslaving afhelpt. ‘Ik was verslaafd’, zegt de
vrouw, nu eens in verstaanbaar Engels; ‘Ik was een door en door slecht mens; ik
was reddeloos verloren. Maar dank zij het programma van deze organisatie…’
Of ik er wellicht een kleine bijdrage voor over heb, zo
besluit ze haar getuigenis. Die krijgen ze, helemaal tegen mijn gewoonte in,
maar bij een bedevaart hoort per slot van rekening een offer, een aalmoes.
Ze vragen waar ik vandaan kom, en ik noem Leida, zoals mijn
woonplaats heet in het Italiaans. Hij vertelt nog dat hij ook een poosje
gewoond en gewerkt heeft in Nederland, in Rotterdam. Hij is daar helemaal
verslingerd geraakt aan hagelslag en kroketten. Volgens mij kun je daar beter
aan verslaafd raken dan aan harddrugs, al zul je niet erg high worden als je
hagelslag of kroketten in je neus propt. Van stroopwafels heeft hij nog nooit
gehoord, maar ik beveel ze van harte aan, mocht hij nog eens die kant op komen.
Ik voltooi de klim. Boven kom ik er nog steeds niet achter wat
wij van een openbare school hier allemaal moesten zien aan religieuze kunst en
relieken. En wat er te zien is, zie ik niet; het complex verkeert in een
ingrijpende verbouwing en er staan overal steigers. Het is er aardedonker, al
weet mijn fonkelnieuwe telefoon, met een camera van een nog betere kwaliteit
dan de vorige, voldoende licht te vangen voor een nachtfoto.
Dit is, in ieder geval gemeten in meters boven het maaiveld,
het hoogtepunt van mijn Italiëreis anno 2025. Hier moet dit verhaal dan maar
eindigen, wellicht in de ogen van de lezer wat abrupt.
Frans Mensonides
18 mei 2025
Er geweest: Florence maandag 31 maart t/m donderdag 3 april 2025, Pisa woensdag
2 april.
PS:
De rest is terugweg. Zowel heen als terug gebruikte ik Bazel
als etappeplaats. Daar heb ik elke keer nog een paar late middag- en vroege
avonduren gefotowandeld. Een heel aardige stad, die een uitgebreider bezoek waard
is. Ik kom er nog een keer terug. Geen idee wanneer - niet nu, met dat
songfestival - maar ik bewaar de foto’s tot dan.
FM