Rafaël. Portret van Baldassare Castiglione. Circa 1514/1515. Musée du Louvre, Parijs.
Overgenomen van: The Artchive. Rafael. Portrait of Baldassare Castiglione.
Ik weet niet of ze dat tegenwoordig nog doen op gymnasia,
een kleine grand tour naar Italië in de vijfde klas, als deel van de klassieke
opvoeding. Nee, ik denk van niet. Wij gingen veertien dagen met de trein naar
Rome en Florence. Maar Italië is veel te dichtbij, tegenwoordig. Mijn
achterneef, die in 5 VWO zit, ging laatst bij wijze van schoolreis met het vliegtuig
naar China.
Maar als Roma en Firenze nog op het programma staan, zou je
een paarhonderd luttele kilometers moeten omreizen om ook Urbino te bezoeken.
Dit minuscule provinciestadje, niet veel groter dan Hattem, is de bakermat van
de Renaissance, meer nog dan Florence. 500 jaar geleden telde het de grootste
schilder van de eeuw onder haar inwoners, Rafaël, én een van de meest gelezen
schrijvers van de eeuw, Baldassare Castiglione. Beide heren waren bevriend met
elkaar, en de eerste portretteerde natuurlijk de laatste.
Castiglione schreef in 1507 Libro del Cortegiano (Het boek van de hoveling), de weergave van
een fictieve discussie aan het hof van de hertog van Urbino. Het onderwerp: aan
welke eisen moet de ideale hoveling voldoen? ‘Sprezzatura’ was de belangrijkste,
een begrip dat zoiets behelst als: lang oefenen op een bepaalde vaardigheid, en
die dan over het voetlicht brengen alsof het helemaal geen moeite kost. ‘Flair’
of ‘gratie’, als je het in één woord wilt vertalen.
Constantijn Huygens gebruikte het boek van Castiglione een
dikke eeuw later als inspiratiebron voor zijn lange gedicht Een wijze hoveling uit Zedeprinten. Ik las Castiglione in
Nederlandse vertaling en schreef er een pagina over op mijn Huygens-site,
waarbij ik, niet zonder sprezzatura, net deed of ik er alles vanaf wist.
Die pagina luisterde ik op met enkele fraaie portretten door
Rafaël, ergens vandaan gecopy-and-pasted. Ook bij Rafael zie je er de enorme inspanning
niet aan af. De schilder ging in werkelijkheid echter niet over een nacht ijs en maakte voor grotere schilderstukken
soms tientallen, zo niet honderden schetsen.
Teylers Museum in Haarlem exposeert nu een kleine honderd
van die schetsen. Het is druk in de tentoonstellingszalen; heel druk. Dan ben
je natuurlijk een echt grote schilder, als de mensen bij duizenden alleen maar
naar je SCHETSEN komen kijken.
Een aantal ervan is afkomstig uit het Florentijnse museum Uffici, en die naam doet me voor de tweede keer denken aan die Italiëreis van
school. Wij bezochten het museum natuurlijk. Het was overvol, veel overvoller nog
dan Teylers. Trossen mensen, hakend naar cultuur, drommend achter gidsen aan die
een waaier, vlaggetje of opgerolde krant boven het hoofd hielden als
oriëntatiepunt. Veel meer herinner ik me niet van Uffici; ik was 16, bèta, en
kunst interesseerde me geen biet.
Wij liepen aan achter onze tekenleraar. Laat ik maar doen
wat ik toen nooit zou durven, hem bij zijn voornaam Lou noemen; echt grote
kunstenaars noem je tenslotte alleen bij de voornaam. Alleen in zijn geval
ging het er weinig eerbiedige ‘Ome’ aan vooraf.
Lou was een vriendelijke, maar ook wel een beetje rare man,
vonden we. Hij had geen orde. Zijn teken- en handarbeidlessen gebruikten we om
ons huiswerk voor het volgende lesuur te maken. Ook werden er complete snelschaakcompetities
afgewerkt. Zwaar werd er gebaald als Lou
dia’s van schilderijen ging vertonen (altijd dezelfde); dan ging het licht uit,
de gordijnen dicht en kon je geen steek meer zien.
Zo nu en dan moesten we wel een tekening of boetseerwerkje
inleveren. Dan trok je er een, die een ander gemaakt had, uit de kast of van de
muur, zette je naam erop en leverde het in als je eigen werk. Lou merkte het
nooit, of deed in ieder geval alsof. Het cijfer dat de kunstdief ervoor kreeg,
kon hemelsbreed verschillen van wat de rechtmatige maker ervoor gekregen had. Lou
hechtte niet aan cijfers; meisjes kregen van hem so wie so altijd een hoger cijfer
dan jongens.
Eens per jaar kon hij laten zien wat hij zelf in huis had:
het decor voor de jaarlijkse Grote Uitvoering was altijd weer prachtig. Verder
moest hij zijn licht onder de korenmaat laten schijnen op een middelbare school
waar zijn vak niet meetelde voor overgang of diploma, en niemand zijn best
ervoor deed.
Subtiele wraak op die rotschool nam hij – nee, dat maak ik
er maar van, daar was hij de man niet naar – in 1973, toen het zoveelste
lustrum van de leerlingenvereniging gevierd werd met een feestweek. Hij
vervaardigde een stuk of zeven metershoge houten harlekijns die leraren van de
school voorstelden, inclusief hemzelf en de rector. Ze vertoonden allemaal een
treffende gelijkenis, daar was iedereen het over eens. De harlekijns kwamen te
hangen in de grote hal van de school. De amanuenses sloten ze aan op een
ingenieus mechaniek, zodat ze op een komische manier heen en weer slingerden en
dansten.
De rector was een compleet wereldvreemde intellectueel die vaak
op twee decimeter boven de grond door de school schreed, binnen een halo van
onpeilbaar diepzinnige gedachten. Hij trok daarbij een gezicht dat hij zelf
voor scherpzinnig hield, maar in werkelijkheid nogal bête overkwam; mond scheef
en tong half naar buiten. Hij zag er dan uit of hij niet helemaal goed snik
was. Lou had die uitdrukking meesterlijk getroffen. Iedereen gniffelde erom,
die zát!
Tijdens de Italiëreis zat Lou elke avond in het hotel in
kunsthistorische gidsen te bladeren, omdat een mens nooit genoeg kan weten,
laat staan: te veel. In Uffici slonk zijn stoet volgelingen in de loop van de
morgen snel. Op het laatst wilden nog maar twee à drie verstokte alfa’s naar
hem luisteren; misschien mensen die van plan waren, kunstgeschiedenis te
studeren. De rest was al lang afgetaaid naar het pension. We vonden dat hij
veel te lang doorpraatte over wat maar schilderijen waren.
In Teylers loop ik me diep te schamen over mijn toenmalige cultuurbarbarij.
Was Lou hier, dan liep ik desnoods tot sluitingstijd achter hem aan, hongerend
naar kennis en inzicht, het hele museum door. Maar het is te laat.
FHM
18 november 2012
Er geweest: Uffici oktober 1973; Teylers
woensdag 17 oktober 2012; Urbino alleen in gedachte.
© Frans Mensonides, Leiden, 2012