Moerdijk, het Brabantse
dorpje aan de voet van de bruggen die ernaar vernoemd zijn, dreigt
vermorzeld
te worden door industrie. Het dorp, gelegen aan het Hollands diep, is
de
laatste tijd vrijwel continu in het nieuws. Bijna iedereen van de ruim
1000 Moerdijkers
is al geïnterviewd, hoewel de journalistenhaat in het dorp tastbaar is.
Meer
tegenstrijdigheden kenmerken de kwestie-Moerdijk. Ik besloot zelf eens te gaan kijken hoe erg
het er werkelijk is; zo’n bezoek heldert dingen vaak wel op. Ook het
stadje
Klundert deed ik aan, waarover je nooit iets hoort, hoewel het ook
grenst aan
het Haven- en Industriegebied Moerdijk dat
het dorp Moerdijk
de
das dreigt om te doen.
Dat industrieterrein werd eind jaren
60 aangelegd na een één-tweetje
tussen de (plaatselijke en regionale) overheid en Shell, dat er graag
een
fabriek wilde vestigen. Moerdijk werd op 5 januari 2011 min of meer
uitgerookt
door de beruchte brand bij Chemie-Pack. Het dorp ziet zich de komende
jaren bovendien
verder ingesloten worden door een 140 hectare groot nieuw
industrieterrein voor
chemische fabrieken en logistieke bedrijven.
Dat terrein komt in de ‘oksel’ van de
snelwegen A 16 en A17,
ten zuidoosten van het dorp. Snelwegen zijn net mensen, en hebben een
oksel,
die toch al stinkt naar het zweet van de tienduizenden auto’s die er
per dag overheen
rijden. Dus wat is een beter plekje dan een oksel van een snelweg voor
de vestiging
van onwelriekende fabrieken?
Die moeten natuurlijk érgens in
West-Brabant komen, want de
streek, halverwege de havens van Rotterdam en Antwerpen, moet een
graantje
meepikken van de bedrijvigheid. Werkgelegenheid is natuurlijk óók van
groot
belang. Er verdienen nu al tien keer zoveel werknemers hun brood in
Moerdijk
als dat er mensen wonen. En het moet de grootste Brabantse
industrielocatie
worden na Eindhoven. Dat gaat dan helaas ten detrimente van het dorp
Moerdijk,
dat er eerder was dan die rook uitbrakende kratermonden; al een jaar of
700.
Van de 360 huizenbezitters in het dorp wil ongeveer de helft heel graag weg. Zij vrezen hetzelfde lot als het Vlaamse Doel, dat langzaam doodgedrukt wordt, met het doel om het definitief in een havenkom te laten verdwijnen. Toen ik daar in 2006 de ramptoerist uithing, woonden er nog enkele honderden mensen; anno 2014 nog enkele tientallen, tussen snel in omvang toegenomen ruïnes. Net als in Doel zijn ook in Moerdijk de huizen onverkoopbaar, zeker sinds die brand van 2011 en die okselplannen.
De tweede helft van de
huizenbezitters wil zijn huis
helemaal niet verkopen en is fanatiek van plan te blijven. Hen kan ik
ergens
ook geen ongelijk geven. Dorpen als Pernis, Rozenburg ZH en Heijplaat worden
tenslotte ook omringd door havens en fabrieken, en die vond ik toch ook
niet
echt onleefbaar toen ik er een keer ging kijken.
De gemeente Moerdijk (die veel en veel groter is dan het plaatsje van die naam) heeft eerder deze maand haar goedkeuring gehecht aan de industrieplannen, en de huizenbezitters tevens een oprotregeling in het vooruitzicht gesteld. Die mag echter geen oprotregeling heten, maar moet een blijf-regeling genoemd worden. Wie echt weg wil, en zijn huis niet kwijtraakt, mag dit aan de gemeente verkopen voor 95% van de taxatiewaarde – waarin dan hopelijk de waardevermindering door industrieoverlast niet verdisconteerd is! De gemeente verhaalt de kosten weer op de industrie. En belooft, het dorp Moerdijk leefbaarder te maken. De stankoverlast van de chemische fabrieken gaat effectief bestreden worden, én er komt een dorpshuis, met de gordijnen dicht, om met Brabantse gezelligheid alle narigheid buiten de deur te houden.
Het hele OV van Moerdijk
Moerdijk is bereikbaar per OV, als je
het geduld en de
volharding bezit die de ware OV-reiziger kenmerkt. En als je je reis
maakt op
maandag t/m vrijdag overdag, want op andere tijdstippen rijdt de enige
OV-lijn naar
Moerdijk niet: Veolia-buurtbus lijn 218. Die bus verbindt het dorp met
de
dichtst bijgelegen NS-stations: Lage Zwaluwe en Zevenbergen.
Ritten naar Zuidwest-Nederland pakken
altijd langer uit dan
je zou hopen. De reis van mijn Leidse voortuin naar Moerdijk neemt 2:15
uur in
beslag, maar liefst 9 kwartier, voor een afstand van nog geen 100
kilometer. Ik
moet de IC naar Den Haag HS nemen en daar overstappen op de Sprinter
Den Haag
CS – Roosendaal. Dat overstappen kan ik uitstellen tot Rotterdam of
Dordrecht,
maar de reistijd wordt er niet korter door; de aansluiting op dezelfde
Sprinter
alleen maar langer.
Moerdijk was ooit eindpunt van twee
spoorlijnen. Die
situatie ontstond voordat in 1871 de Moerdijkbrug openging. Die lijnen
hadden in
Moerdijk ook elk hun eigen station, aan de oevers van het Hollands
Diep, op een
paarhonderd meter onderlinge afstand. Het ene station was van
Staatspoor, en
vormde het eindpunt van de staatslijn Breda-Moerdijk. Dat station zag
reizigers
van 1866 tot 1928. Het andere station was van de AR (Société Anonyme
des chemins de fer d’Anvers à Rotterdam)
Hun treinen
kwamen, zoals de lange Franse naam al aangeeft, uit Antwerpen. Van 1855
tot
1880 stapten bij Moerdijk AR-passagiers over van de trein op de boot
naar Rotterdam,
en omgekeerd.
Mijn reis verloopt wat sukkelend, met een IC die achter een goederentrein zit en een Sprinter die de Moerdijkbrug neemt in bromfietstempo. Even voorbij de brug zie ik een goederenspoor onder me langs lopen. Dat is geen overblijfsel van het SS- of AR-net, zoals ik even dacht. Het is aangelegd toen het Haven- en Industriegebied Moerdijk zijn fabriekspoorten opende, takt af van de lijn Breda – Dordrecht en gaat met een slinger langs Moerdijk naar al die schoorsteenpijpen die ik al in de verte zie stomen. Die van Geertruidenberg zie ik ook, in een nog verdere verte.
Lage Zwaluwe is zo’n station waar je
nooit komt. Het dorp
dat zo heet, ligt er 5 km vandaan. Ik ben er maar één keer eerder
uitgestapt,
en dat was dan nog niet eens omdat ik in de buurt moest zijn, maar
omdat er een
stremming was, en ik daarover voor ROVER rapport moest uitbrengen in
het kader
van het onderzoek ‘NS
Zet bussen in’.
ROVER publiceert vandaag een open
brief aan ‘Beste NS’
waarin de consumentenorganisatie het railbedrijf op de knieën smeekt,
enkele
verbeteringen aan te brengen in het reizen op chipkaart, na het
afschaffen van
het papieren kaartje vorige week. Veel te lief, allemaal. Het lijkt wel
of ze
staatssecretaresse Mansveld proberen te verdringen van haar plek als
schoothondje van de NS-directie. ROVER benadrukt zoals gewoonlijk
braafjes, ‘op
zich’ vóór de chipkaart te zijn – dus wat mauw je dan eigenlijk nog? Ze
waren
ook altijd voor een ‘hybride systeem’, papieren kaartjes naast
digitale. Met
die nieuwe weggooichipkaartjes zijn ze op hun wenken bediend, lijkt me;
daar
zit een digitale chip in, maar ze bestaan echt nog voor 95% uit papier.
Nee, dan de alternatieve
reizigersclub Maatschappij voor
Beter OV; díé weten NS aan te pakken! Die
roepen bij alles wat er mis gaat op het spoor
luidkeels ‘Boehhh!’,
in stevige stukkies die steeds vaker geschreven lijken te zijn door het
duo Statler
and Waldorf. Er gaat ook elke dag wel iets vreselijk mis op het
spoorwegnet,
dus je kunt ook elke dag wel zo’n stukje schrijven. Maar de
oorspronkelijke doelstelling
van deze club, een denktank te zijn voor goede ideeën op het gebied van
OV,
komt daardoor ernstig in de knel. Op hun site zie ik één nota over
verbetering
van het OV, en honderd boze stukjes.
In de tijd dat ik zelf nog actief
OV-voorvechter was,
schreef ik nota’s bij de vleet over hoe het dan wél moest. Maar ja, dat
hielp
net zo min als het gemekker in de marge van ROVER en het gekanker van
de MvBOV,
dat moet ik ook wel toegeven; I’ll give that, too.
Als ik een paar dagen later deze
woorden tik, lees ik dat de
MvBOV het zoveelste meldpunt heeft opgericht; deze keer voor reizigers
die zich
niet op plek 1,2 en 3 voelen bij NS. Ja, dat helpt ook echt, al die
ROVER- en
MvBOV-meldpunten! Leve het meldpunt-consumentisme!
Lage Zwaluwe is meer een station voor
treinspotters dan
treinreizigers. Die ene Sprinter per uur naar Roosendaal en die ene
naar Breda
die er in de dal-uren stopt, voert weinig volk aan. Vanaf de loopbrug
heb je
zicht op vier reizigerssporen waar ook de IC’s overheen denderen, een
enorm
emplacement waarop vanmiddag alleen een verdwaalde goederenwagen staat,
en de
HSL waarop momenteel geen activiteit te bespeuren valt. Er is misschien
wat aan
de hand met ‘Intercity Defect’ (Amsterdam
– Breda); daar lees ik vanavond
vast wel nog wel een stevig stukkie over.
Een door Rabo gesponsorde buurtbus
verschijnt. Die is
uitgerust met een zakmodel chiplezertje dat na enig tegenstribbelen, en
enig
proberen door de chauffeur, mijn chipkaart toch nog wil lezen.
‘Naar Moerdijk?’ vraagt de chauffeur, zoals gewoonlijk in de
buurtbus een
gepensioneerde vrijwilliger. Ik zet het doel van mijn tocht uiteen.
‘Ach, die
overlast’, zegt hij. ‘Het wordt allemaal zo opgeblazen door de media,
door
journalisten; allemaal voor de sensatie. De meeste mensen willen hier
helemaal
niet weg. Goed, je hebt zo nu en dan eens wat stank, als de wind uit
die hoek
waait. Maar die brand van Chemie-Pack, daar hadden ze aan de overkant
nog het
meeste last van. En die hele grote fik vorige maand bij Shell, dat was
meer aan
de kant van Klundert’.
We komen langs die oksel. Vervolgens
kruisen we het goederenspoortje
en rijden Moerdijk binnen. Het is een rit van maar een paar minuten; ik
had het
wel kunnen lopen. ‘Zet me er maar ergens uit, hoor’, zeg ik.
Moerdijk is al eerder in zijn
geschiedenis geteisterd door
onheil van buitenaf. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werd het
bijna
geheel platgebombardeerd. Ook van de Watersnood van 1953 heeft het
zwaar te lijden
gehad. De monumentenlijst is daardoor vrij kort.
Leeg en verlaten zijn de straten; de
vakanties zijn
begonnen
en ook de Moerdijkers brengen ze door in oorden die ver verwijderd
liggen van
waarheen ze in de nazomer toch weer graag zullen terugkeren. Als ik
hierheen
was gereisd om straatinterviews af te nemen, had ik een slechte middag
gehad.
Als je niet beter wist, zou je denken
dat Moerdijk een heel
gewoon dorp was. Maar Moerdijk is natuurlijk
allesbehalve een gewoon dorp. Nooit
geweest, ook. Al lang vóór die industriekwestie was het een van de
meest genoemde
oorden van Nederland. Het is zoiets als het middelpunt van de vier
windstreken,
in ieder geval van de twee windstreken noord en zuid. Je woont in dit
land
boven de Moerdijk (nuchtere noordeling; cliché) of onder de Moerdijk
(Bourgondische zuiderling; stereotype). Of IN Moerdijk; er zijn maar
drie
mogelijkheden. Moerdijk, en ook Klundert, behoren tot een niemandsland
tussen
noord en zuid. Deze streek werd totaan de Napoleontische tijd bij
Holland
gerekend, maar daarna kwam de Brabants-Hollandse grens midden in het
Hollands
Diep te liggen en belandden Moerdijk en Klundert dus aan de Brabantse
kant.
Het industriegebied begint anderhalve kilometer buiten de bebouwde kom. Er is een bos geplant tussen dorp en bedrijventerrein. Je schiet hier niet van die tekenende plaatjes zoals in Doel, Heijplaat en Rozenburg, met huizen op de voorgrond en fabriekspijpen daarachter. De foto boven dit artikel heb ik vorige zomer gemaakt vanaf de overkant, in Strijensas.
Doel (2006), Heijplaat (2006) en Rozenburg (2010)
In Moerdijk zelf is een haven met
zeer kleinschalige lokale industrie,
waar je bijvoorbeeld op kantooruren houten planken kunt laten zagen.
Aan
weerszijden van de havenkom lagen vroeger die twee spoorwegstations.
Buiten Moerdijk zie ik in de verte de
Moerdijkbrug en
fotografeer ik de nu nog groene vlakte in die oksel (linksboven op de
foto hieronder). Terug in het dorp
word ik
aangesproken door een vrouw van een jaar of 65 die kwistig gif spuit om
het
onkruid tussen de straatstenen te verdelgen (‘Geen gif, hoor’, zal ze
straks
zeggen, ‘allemaal natuurlijk spul’).
‘Weertje hè, vandaag?’, zegt ze nu, als ze me in de peiling krijgt.
‘Aan de
wandel? Aan het fotograferen?’
Die zit duidelijk om een praatje
verlegen. Tegen mijn
gewoonte in, besluit ik nu toch maar een straatinterview te houden over
de
toestanden waarin Moerdijk gevangen zit. Voor ze iets wil vertellen,
moet ik
wel bijna met de hand op de bijbel zweren dat ik geen journalist ben.
‘Nee, nee
hoor, toerist’, stel ik haar gerust. Dat ben ik ook niet, journalist;
hooguit
een zelfverklaarde, maar dat verzwijg ik wijselijk.
‘Vijftig jaar is er gevochten voor
Moerdijk; in actiecomités,
allemaal tegen de bierkaai. Dat put de mensen uit. Het is hier op zich
heerlijk
wonen. Maar we willen toch wel weg. Maar nu, met die huizenregeling die
er nu
is, willen we toch ook nog wel een paar jaar blijven. Want we kúnnen
straks weg,
als we ouder worden. We hebben nou de garantie dat we dan ons huis nog
kunnen
verkopen.’
Ik snap het: ergens gedwongen moeten
blijven en niet weg
kunnen, is altijd
verschrikkelijk, zelfs
al is het in een gouden kooi. Die regeling is dus echt een
blijf-regeling, en geen
oprotpremie.
‘U bent met het OV, en dat helemaal
uit Leiden? U heeft het
zeker wel gemerkt, hè, het is een ramp hier met het openbaar vervoer.
Toen de
kinderen nog op de middelbare school zaten: het sloot nooit aan op de
lestijden. Bijna iedereen heeft een auto, hier. Hij is nu net weg, ik
zag het
busje rijden; nu moet u weer een uur wachten.’
Of een half uur, als het je niet
uitmaakt of je in Lage
Zwaluwe of Zevenbergen op de trein stapt. Maar ik wil nog helemaal niet
weg. Ze
wijst me de weg naar het natuurgebiedje dat het dorp afsluit van de
industriezone. Ik vind het. Het is een stuk bos met hier en daar
uitzicht op
het Hollands Diep.
Het bedrijventerrein strekt zich over
6 km uit langs die zeearm
en loopt aan de andere kant door tot de buitenwijken van Klundert. Het
ligt ten zuidwesten van Moerdijk en de wind waait meestal de kant op
van het
dorp.
Vandaag staat er een stevige westnoordwestenbries; wind en zon, weer om
lekker
bruin te
worden, als ik daar op uit zou zijn.
Als ik verder doordring in het aardig
dichte oerwoud dat
hier ontstaan is, detecteer ik langzamerhand toch een zware, muffe
meur, naast
het vage gedruis en gezoem dat ik al uit de richting van de
schoorsteenpijpen
heb horen komen.
Aan het eind van het natuurgebiedje
kun je het
industrieterrein oplopen, dat eigenlijk verboden toegang is voor
onbevoegden.
Ik kijk brutaalweg terug naar camera’s die mij observeren, zwaai even,
en zet
er zelfs een op de foto.
Daarna verlaat ik het omstreden
bedrijventerrein – waar 99%
van de werknemers wel per auto zal komen – en neem de Johan
Willem
Frisostraat
terug naar het dorp. Die is genoemd naar de prins die op 14
juli 1711 heel
lullig aan
zijn einde kwam in het Hollands Diep. Verrek, laat dat vandaag nou
precies 303 jaar geleden zijn! Ik schreef er vorige zomer over,
vanaf
de andere kant. Hij nam de boot van Moerdijk naar Strijensas, en sloeg
door een
windvlaag overboord; ook al zo'n winderige dag.
Over die weg, langs weilanden, loop
ik terug naar het dorp
Moerdijk en neem daar de buurtbus weer, bij dezelfde halte als waar ik
ben
uitgestapt. Dezelfde chauffeur ook weer. ‘Weinig klandizie, vandaag’,
merk ik
op; ik zit er alweer als enige passagier in. Nee, vakantietijd en mooi
weer…
Deze keer gaat de rit naar
Zevenbergen, dat bereikt wordt over
lange, rechte polderdijken. Daar heb ik een mooie, strakke aansluiting
op Veolia-bus
117 (Breda – Fijnaart), waarmee ik naar Klundert wil.
Zevenbergen is zeker een kinderrijke
stad; aan elke
lantaarnpaal hangt reclame voor een cursus ‘Naar de brugklas’. Ja, daar
heb je
tegenwoordig cursussen voor. Cursussen om te leren leren. Wij kregen
daarvoor
indertijd studielessen, een paar maar, want dat uur werd al snel
ingepikt voor
extra vertaaloefeningen Latijn.
Maar tegenwoordig kun je je prepuber ook opgeven voor een cursus Sociale vaardigheden, zodat hij zich een plaatsje kan veroveren in de pikorde die in zo’n brugklas al in de eerste weken heet te ontstaan. Een overlevingscursus voor de Bordewijkiaanse hel die zo’n middelbare school is. Werd dat in mijn tijd (1968) nu ook allemaal al zo scherp gesteld? Er waren geen brugklascursussen. Ik werd, net als iedereen, voor de leeuwen gegooid (hoe Romeins!). Maar ik kon in de brugklas nog aardig meekomen, zowel in sociaal als cognitief opzicht. De echte ellende kwam later pas. Had een cursus me ervoor kunnen behoeden?
Ik
dwaal af. Bus 117 doet hetzelfde.
Hij rijdt met zulke
onnavolgbare kronkels door een nieuwbouwwijk, dat Zevenbergen een enorm
grote
stad lijkt. Het is wel de vestigingsplaats van de gemeente Moerdijk,
die 37.000
inwoners telt en qua oppervlak de grootste Brabantse gemeente is; een
grote lap
Brabant wordt van hieruit bestierd.
‘HOEKHUIS TE KOOP’, staat er op een
hoekhuis. Na al die
meanders een stukje provinciale weg, waarna al snel Klundert (ook
alweer
gemeente Moerdijk) zichtbaar wordt. Klundert is een reeds lang verzande
havenstad waarvandaan schepen uitvoeren naar het Hollands Diep dat een
paar
kilometer verderop ligt. De stad lijkt nog steeds op een langgerekte
haven, en
het hart ervan heet nog altijd de Kaai.
In 1583, toen de Tachtigjarige oorlog
15 jaar op streek was,
liet Willem van Oranje (Willem I, de Zwijger), een ruime vestingwal
aanleggen,
waar het stadje bijna in verdronk. Zijn zoon Maurits had een zwak voor
Klundert
en schonk het in 1621 een ook alweer zo overdreven groot raadhuis, dat
nu nog
de absolute blikvanger is van de stad. Maurits legde er 5000 gulden
voor op
tafel, en later, toen dat niet genoeg bleek, nog eens 3000. Ook toen
kenden
overheidsprojecten dus al flinke financiële tegenvallers, al waren het
in die
tijd nog geen miljoenenstroppen, maar telde men nog in duizenden.
Dat grote stadhuis is nu een
voormalig stadhuis, al kun je
er nog wel trouwen. Vanaf het terras voor een kroeg word ik luidkeels
gegroet
door het Klundertse bierdrinkersgilde dat zich daar verzameld heeft.
‘Zo, aan
het fotograferen?’, brult er één. Ik complimenteer de man met zijn
opmerkingsgave en loop door. Van straatinterviews gaat deze
journalist-van-de-koude grond geen gewoonte maken.
Ook zonder zulke interviews kan ik
wel vaststellen dat er in
Klundert niets is te horen en te ruiken is van zware industrie. Het
ligt lekker
uit de wind. Het moet hier goed uit te houden zijn.
Bij de vesting zie ik een auto
waarop de voor ons
Nederlanders glorieuze uitslag van het WK-duel tegen Spanje met grote
verfletters vermeld staat. Met die auto rijden ze straks naar hun
Spaanse
vakantiebestemming, denk ik.
Vandaag is the
morning
after van de voetbalmondiale. Of je land het nu goed gedaan
heeft of
slecht; het feest is nu in ieder geval voorbij. Maar nog niet voor NS,
die
vindt dat de alleszins verdienstelijke derde plaats van Nederland een
huldiging
verdient, en daarvoor morgen extra treinen naar Amsterdam zal
laten
rijden.
Ik pak de bus terug naar Zevenbergen,
en dineer daar op het
marktplein. De tijd goed in de gaten houden; een trein die eens per uur
rijdt,
wil je niet missen.
Frans Mensonides
20 juli 2014
Er geweest: maandag 14 juli 2014 (kattozze zwiejè, zoals de Fransen
zeggen)
© Frans Mensonides, Leiden, 2014