Het Hollands(ch) Diep, dat Zuid-Holland van Noord-Brabant
scheidt, is een rivier als een zeearm. Hij is 19 kilometer lang, 2
breed, en de
uiterwaarden ervan vormen aan de Hollandse zijde een langgerekt
natuurgebied.
Hij is ontstaan bijna in één rampzalige nacht, die van 19 op 20
november 1421, toen
de Sint-Elizabethsvloed ons land teisterde. En ik ga hem bewandelen bij
Strijensas en Numansdorp, twee plaatsen in de kelder van de Hoeks(ch)e
Waard, in
het zuiden van Zuid-Holland, en dat op twee verschillende middagen.
Het is met mij namelijk zo: als ik
zo’n twee, drie uur in de
natuur heb gewandeld, heb ik de natuur ook wel weer gezien. Dat in tegenstelling met die wakkere
douwtrappers,
die ik op busstation Heinenoord zag. Die lopen vast en zeker het
complete
Oeverpad van 75 kilometer, langs de boorden van de Hoeksche Waard. Daar
doe je
een dag of drie, vier over, waarbij je een hoop huisraad als een slak
met je moet
meedragen op je rug, overnachten in bed-and-breakfasts onderweg – die
nog best
eens zouden kunnen tegenvallen! - en iedere morgen bij het eerste
zonnegloren
opbreken voor een nieuwe etappe.
Het trekt me helemaal niet; ik weet verder over natuur ook nooit veel te schrijven, en ben in een bos ook snel uitgefotografeerd; er staan overal bomen in de weg die je het uitzicht ontnemen. Die grap heb ik eerder gemaakt.
Twee betrekkelijk korte wandelingen,
dus, in eigen
provincie. Er is aan de andere kant toch wel iets te zeggen voor
overnachten in
de Hoekse Waard, want de weg erheen per openbaar vervoer is lang.
Slechts 70
kilometer autoroute scheiden Leiden van Numansdorp, maar je moet per OV
toch
een reis van 2 uur doorstaan om naar waarheid te kunnen beweren dat je
er bent.
Strijensas, 75 kilometer, is zo
mogelijk nog onbereikbaarder.
Niet korter dan 2,5 uur duurt de reis erheen. Binnen die tijd kun je
vanuit
Leiden per trein in Groningen komen, of vanuit Den Haag in Brussel, en
dat gewoon met
een langzame-snelheidstrein, want laten we het over die Fyra V250 maar niet
meer hebben!
Ik maak mijn reis naar Strijensas geheel en al met het
streekvervoer, daaronder ook rekenend RET-metro lijn E (Den Haag Centraal –
Slinge, de ex-Hofpleinlijn), die ik oppik op
Leidschendam-Voorburg. Maar dat
maakt niet uit. Ik had de trein kunnen nemen naar Rotterdam Centraal of
Dordrecht, en daar overstappen op de bus, maar was dan precies even
lang
onderweg geweest.
Overstappen bij het enorme busstation
op Rotterdam Zuidplein,
zoals gebruikelijk bij een reis naar Zuidwest-Nederland. Ik zit in het
verkeerde halfuur, zogezegd, zal dus drie uur onderweg zijn in plaats
van 2,5,
en moet nu op Zuidplein bus 166 richting Dordrecht nemen en in Maasdam
overstappen op lijn 167 naar Strijen. Och, ook in de Hoekse Waard kom
je
overal, als je maar geduld hebt en weet, hoe.
Flauw, dat ze niet even een halte
langs de A29 hebben
neergezet ter hoogte van IKEA, voor meubelkopers en passagiers met
bestemming Barendrecht
/ Carnisselanden.
Busstation Heinenoord heeft een niet geheel overbodige
modernisering ondergaan. Die loods die ik in 2007, op weg naar Oud-Beijerland
fotografeerde, is vervangen door een minder afstotelijk glazen
gevaarte. Het
lijkt wat op een enorme kas, en past dus wel in deze streek, waar een
hoop
kassen uit het Westland naartoe verhuizen.
Na het busstation gaan we weg van de snelweg en slaan de Blaaksedijk
op, waarvanaf een heiig uitzicht wordt geboden op bloemen, kassen en te
maaien
gras. Het is een beetje donker, de laatste dagen. De zomer wil nog niet
echt volop
doorbreken, en ook vanmorgen is het zwaar bewolkt en aan de frisse
kant. Pas
als ik voet aan land zal zetten in Strijensas, zal de zon erdoor komen,
speciaal om mijn foto’s op te luisteren.
Bij Puttershoek staat een eenzame
schoorsteen, zonder fabriek
eraan vast, in het land. Maasdam is een dorpje langs een grote
waterplas, de
Binnenbedijkte Maas, een doodlopende zijarm van de Maas. Die rivier
liep vóór
1421 een stuk zuidelijker dan tegenwoordig. De aansluitende bus 167
staat hier
gereed en brengt ons langs Cillaarshoek naar Strijen. ‘Ons’ is bijna
majesteitsmeervoud; veel medepassagiers heb je nooit, in de daluren, in
deze
streek.
De bussen in de Hoekse Waard zijn,
net als in het vervoersgebied
Zuid-Holland Noord, van Arriva. Eens reed de RTM hier met
stoom- en later
dieseltrams, zoals ook al stond in dat stuk over Oud-Beijerland.
Bijna het hele gebied dat nu Hoekse
Waard heet, is in 1421
door de St. Elizabethsvloed verzwolgen, met duizenden doden als gevolg;
tienduizenden
zelfs, volgens sommige bronnen. Alleen de omgeving van Strijen bleef
gespaard.
Het land rond dat dorp lag net iets hoger dan de rest. Maar Strijen lag
wel
ineens op een eiland, en was plotseling van Brabant gescheiden door wat
ze
later maar het Hollandsch Diep genoemd hebben, omdat het er nu toch
eenmaal lag.
De springvloed die nacht was zo bar, dat zelfs complete rivieren in het
water
verdwenen, hoe raar dat ook klinkt. Zo hield de Striene, waar Strijen
naar
genoemd is, op te bestaan.
Pas een dikke eeuw later werd het verdronken land weer
ingepolderd. In Strijen
vind je de enige middeleeuwse kerk van de Hoekse Waard.
Bus 167 onderhoudt zeven dagen per
week en 18 uur per dag de
verbinding tussen Strijen en Zuidplein (soms dus met een overstap in
Maasdam).
In de spits rijdt er een sneldienst, lijn 177, die Blaaksedijk en die
bussenkas
overslaat, en meteen koers zet naar Rotterdam. Daarnaast heb je bus 165
naar
Dordrecht en een nachtbus die alleen rijdt op zondagmorgen tussen 03:00
en
06:00 uur; voor heel vroege kerkgangers of heel late stappers (ik denk:
vooral het
laatste). De verbinding met Strijensas en die met Numansdorp (de
laatste via De
Klem en Schuring, wie kent ze niet?) wordt onderhouden met een
8-persoons taxibusje
van TCR Renesse.
Al die bussen komen Strijen binnen
via de Trambaan. Ze vinden
hun eindpunt op de Julianalaan, waar ze druk bezig zijn
met renovatiewerkzaamheden aan huizen, en
waar ik vergeten ben, een foto van een bus te maken, zie ik.
Een half uur, dat moet toch wel voldoende zijn om het centrum
van Strijen te verkennen. Het dorp, met ongeveer 7.000 ingezetenen,
heeft een (winkel)hart
dat is gelegen op een stelsel van dijken. Daardoor overleefde Strijen
natuurlijk
talloze watersnoden. De bussen maken een omtrekkende beweging om het
centrum heen.
De vorige keer dat ik in Strijen was, kwamen
ze geloof ik nog wel in de dorpskern, maar dat is ook een jaar of
25 geleden.
Nog net haal ik het taxibusje naar
Strijensas, na dat halve
uur. Vandaag, vrijdag 5 juli 2013, is de laatste dag dat hij zonder
meer aan de
halte komt. Maandag begint de vakantiedienstregeling, en dan moet hij
gebeld
worden. Datzelfde geldt altijd, vakantie of niet, in de weekends en de
avonduren. Ik vind belbussen een crime, zeker op wandeldagen. Als je ze
gebeld
hebt, moet je ze ook nemen, en zorgen dat je op tijd bij de halte staat.
Vroeger reed lijn 167 gewoon door tot
Strijensas. Het
ontmoedigingsbeleid met die belbussen heeft niet geholpen, want ik heb
zowaar
een medepassagier, en zal er op de terugweg zelfs drie hebben.
Met pittige snelheid gaan we over de
dijken. Na de laatste
huizen van Strijen ontrolt zich weer van dat hoge grasland, waaruit na
enkele
minuten Strijensas tevoorschijn komt. Het dorp bestaat uit een
jachthaven en
een woonwijkje rond een kerk. Het telt 400 inwoners, maar in de zomer
minstens
het dubbele, want er is een vrij uitgebreide plezierhaven.
De straten rond kerk en kroeg zijn
gepavoiseerd, niet nog
steeds wegens de ‘Kroning’, maar wel voor een braderie of weet ik veel,
die
hier morgen zal plaatsvinden. In die paar straten heerst tastbare
stilte. Het café-biljart
zit dicht en ziet eruit alsof het geklik van biljartballen hier al 50
jaar
geleden definitief verstomd is.
Zo’n dorp is snel bekeken. Op naar de
natuur, nu! Ik passeer
een fraaie gietijzeren brug van 105 jaar oud over de ‘sas’ (sluis)
waarnaar
deze bescheiden nederzetting genoemd is.
De wandeling door de uiterwaarden die ik ga maken, heb ik
ergens op Internet gezien, en vervolgens niet uitgedraaid. Onderweg
staat ook
weinig aangegeven. Achteraf weet ik niet eens meer precies waar ik
geweest ben.
In het begin van de wandeling loop ik over een polderdijk; terug door
dicht
oeverbos langs het Hollands Diep. Ik pak geloof ik een stukje mee van
de
Zeehondenplaat, waar je die geinige ‘ oink!-roepende zoogdieren vast
alleen
aantreft als je om half vier al naast je bed staat en reeds prima luce aan de wandel slaat (om die
ook zo klassieke rozevingerige dageraad eens ongenoemd te laten).
Er is hier sprake van dynamische
natuur, zo lees ik op
overvloedige informatieborden. Eerst was dit landbouwgebied. Maar door
recent
menselijk ingrijpen werd het weer ware natuur. En zo te lezen heeft men
kosten
nog moeite gespaard om het er te laten uitzien alsof menselijk
ingrijpen nooit
heeft plaatsgevonden. Men laat zand en water nu hun gang gaan. Daardoor
ontstaan er een soort binnenrivieren, kreken langs zandbanken, die in
de loop
van jaren langzaam van route en vorm veranderen, vanzelf.
Waterfauna bij de vleet. Zwermen
watervogels vliegen bij
mijn nadering op uit het gras. De geluiden die je hier hoort, zijn:
‘kwa-waak’,’
kwa-wak-wak-wak’; ‘krèè-wèèèè’ en ‘krek-wek-wek’. Onomatopeeën schieten
te
kort; het is lastig om de
dierentaal in
mensenletters op te schrijven.
Hekken geven toegang tot zijpaden door de uiterwaarden. De
meeste wandelhekken werken op zwaartekracht; een heel bijzondere op
sterke
elastieken, die hem dichttrekken na passage van een loper. Achter die
hekken
grazen lijvige runderen. Een rood waarschuwingsbord wijst erop dat deze
dieren
onvoorspelbaar kunnen reageren op bezoekers. Je mag ze niet voeren of
aaien (en
ook niet vriendschappelijk op de kont kletsen, denk ik, al staat dat er
niet
expliciet bij). Verstandiger is het, om minstens 25 meter afstand te
houden;
dan heb je tenminste een voorsprong als er een je briesend achterna
komt om je aan
zijn horens te spietsen.
In werkelijkheid zijn dat soort
gratis maaimachines banger
voor jou dan andersom, maar een gewaarschuwd mens telt voor twee. Van
afstand
zie ik er een stel grazen in de bush-bush.
Betrouwbaarder in hun gedrag zijn de talloze schapen op de dijk, om wier keutels ik tracht heen te slalommen. Die gaan lijdzaam op zij voor de heersende diersoort op aard’. Vier staan er te midden van schaapshoog gras en vellen dit met hun tanden: ‘skratsj, skratsj’.
Een brug op rails is weggerold en
verzegeld; het landje aan
de overkant mag niet betreden worden, en maakt juist daardoor
nieuwsgierig.
Laarzen heb ik vandaag niet nodig, met de droogte van de laatste weken;
zelfs
niet op een laarzenpad.
Kunst valt hier ook nog te
bewonderen, waar je het niet
verwacht: de beeldentrits ‘Boter, kaas en eieren’ (op de foto alleen de
laatste).
Het Hollands Diep zelf zie ik
nauwelijks op deze wandeling. Slechts
een enkel doorkijkje op deze drukbevaren rivierarm wordt de wandelaar
gegund.
Daar kun je niet heenkijken om het silhouet van een fabriekscomplex aan
de
overzijde. Er klinkt ook industrieel gehamer van die kant.
Daar ligt natuurlijk het Brabantse
Moerdijk. De rookwolk van
die enorme chemische brand, januari 2011, deed Strijensas als eerste
aan. Er
was geen verontrustende concentratie van gif in aanwezig, zeiden de
autoriteiten; er was geen gevaar voor de volksgezondheid. Maar dat
beweren de
autoriteiten altijd, en niemand gelooft het dan ook. Ik zag in
Strijensas ook plakkaten
hangen tegen stankoverlast.
De wereld is hier niet ver weg, in de
natuur. Ik ben ook nog
telefonisch bereikbaar, stelt ik
vast; de bereikbaarheidsmeter staat op maximaal. Nee, echte jungle heb
je niet
in Nederland. Het is best wel jammer, ergens, maar het stelt me ook
vaag gerust,
ergens anders.
Drie jongetjes van een jaar of elf
zwemmen in een zijkreek
van het Hollands Diep. Ze gaan niet naar het buitenland, dit jaar,
wegens de
crisis. Als ze over 80 jaar terugkijken op hun jeugd, zullen ze tegen
elkaar
zeggen dat déze vakantie, in 2013, nu juist de vakantie van hun leven
was.
Vanaf een opvallend lelijk
uitkijktorentje heb ik een
opvallend mooi uitzicht. Paden met bruggetjes over drassig land voeren
me daarvandaan
terug naar Strijensas, waar ik de vuurbaak langs het Hollands Diep
onbeklommen
laat.
Vlak bij deze plek is in 1711,
tijdens de Spaanse
Successieoorlog, Prins Johan Willem Friso verdronken, de stadhouder van
Groningen en Friesland, op 23-jarige leeftijd. Niet eens bij
krijgshandelingen.
Hij was achterneef van de kinderloos gestorven Willem III, koning van
Engeland,
en was op weg naar Den Haag voor onderhandelingen over diens erfenis en
opvolging. Bij Strijensas moest hij de rivier over en kwam om door een
lullig ongeluk. Een
plotselinge windvlaag op die onberekenbare rivier deed de boot
overhellen, en
de prins sloeg overboord. Ze zijn hem nog nagesprongen en hebben nog naar hem gedregd, maar helaas.
Zijn postuum geboren zoon zou
stadhouder van Holland worden
onder de naam Willem IV. Hij
is voorzaat van alle huidige regerende vorsten van Europa. En er is een
straat
naar hem genoemd in Strijensas en vele andere plaatsen.
Daar het busje naar Strijen net weg
is, eet en drink ik wat
bij het eetcafé bij de haven. Achter me zitten een paar
Oeverloop-wandelaars,
die elkaar hier getroffen hebben; rugzaktoeristen.
- ‘Vanmiddag nog helemaal door naar Numansdorp, nog een stevig eind’.
- ‘Wij hoeven nog maar tot Schuring. We overnachten in Schuring, we
hebben
gereserveerd’.
Klem in De Klem, in een schuur in
Schuring; ik weet niet;
die namen trekken niet. Maar wat zegt een naam? Ik gaf vorig jaar tegenover
een paar Amerikaanse toeristen een stukje nonsensicale etymologie ten
beste: ‘Numansdorp (Nobody’s
Village,
vertaal ik uit de losse pols), Mijnsheerenland (The Land of the Lord),
Goidschalkxoord (Gods Servant’s Place) en Heinenoord (Reaper’s Place,
Magere
Hein, nietwaar).’
De werkelijkheid is, zoals zo vaak,
prozaïscher. Bijna alle
plaatsen in deze streek zijn genoemd naar hun stichters, vroege
bewoners of
mensen die er iets over te vertellen hadden: Numansdorp naar de 16e-eeuwse ambachtsheer
Gary Numan, Goidschalkxoord naar zekere Godsschalk, Heinenoord
vast naar Hein, Klaaswaal naar Jan Claessen en Mijnsheerenland naar een
leenheer
die anoniem wenste te blijven, en zeker niet naar de Heere.
Ik pak het busje terug naar Strijensas, en stap daar over op
lijn 165 naar Dordrecht, via
Mookhoek en
’s-Gravendeel. Tussen die twee laatste plaatsen kruisen we het enige
stuk rail
dat er nog ligt op dit eiland. De HSL Rotterdam – Breda / Antwerpen
neemt een
Hoekje mee van de Hoekse Waard, voordat hij onder de Dordtsche Kil
doorrijdt en
de Moerdijkbrug neemt.
Die dure HSL – natuurlijk zonder
opstapmogelijkheid in deze
landelijke streek, wat hééft de Hoekse Waard er eigenlijk aan? – wordt
nu
alleen bereden door 2 langzame treinen per uur naar Breda en 10 snelle
Thalyssen
per dag naar Parijs. Wat hebben we allemaal aan deze lijn? Die V250 zie
ik niet
meer terugkomen.
Er is nu een fel juridisch steekspel
aan de gang over de
miljoenen die de ontwikkeling en productie van dat onding gekost heeft.
Die
Italiaanse fabriek, Ansaldo Breda, is
bijna failliet: No-saldo Broddel. De advocaat van de bij de zaak
betrokken NS-dochter heet tussen twee haakjes Ynzonides, wat
voldoende op mijn eigen naam lijkt om groot wantrouwen tegen
hem te koesteren.
Tussen ’s-Gravendeel en Dordrecht
ligt de Kiltunnel, een van
de weinige tolplichtige stukken autoweg van Nederland. Maar als
buspassagier
heb je er geen last van. Er wordt ook niets extra’s berekend via je
chipkaart,
bij mijn weten.
Na een eindeloze tocht door alle hoeken en gaten van Dordrecht
(drie kwartier totaal over het kippeneindje Strijen – Dordt!) komen we
aan bij
het station. Hier permitteer ik me een klein intermezzo in een al veel
te lang
verhaal. Ik zie op de stadslijnen allerlei hybride bussen rijden, net
als in
Leiden gesponsord door de provincie Zuid-Holland. Maar dit zijn andere
bussen,
van Volvo.
In Leiden waren er bij introductie van de hybrid’s
klachten
over zitbanken die te hoog waren voor slecht-ter-benen. Hoe heeft Volvo
dat
opgelost? Ik neem een willekeurige, lijn 4, die naar de wijk De Staart
blijkt
te gaan, en daarbij de Paplandlijn
kruist.
De voorste stoelen, tot even voorbij
de middendeur, staan
gewoon op de grond. Achterin is de motor – die érgens moet zitten –
hoog
opgetast en staan de stoelen zo hoog dat het klimvermogen van een gems
nodig is
om zo’n zitplaats te bezetten. Echt geruisloos vind ik deze hybride
bussen ook
niet.
Einde van deze reisdag. Negen dagen
later keer ik terug voor
Numansdorp, een nederzetting met 8.000 inwoners, en tevens de
vestigingsplaats van
de gemeente Cromstrijen.
Het is nu zondag. De vloot snel-,
school-, taxi- en
nachtbussen die in Numansdorp op de haltes vermeld staat, blijft dan in
de
garage. De enige lijn die rijdt, en dat nog maar in uurdienst, is 164 (Zuidplein - Busstation
Heinenoord -
Numansdorp – Nieuw-Beijerland).
Het laatste stuk daarvan, Numansdorp – Nieuw Beijerland, is dan belbus.
En de
meeste ritten beginnen dan ook nog pas bij die plantenkas in
Heinenoord, zodat
je tussen Zuidplein en dat punt een andere, aansluitende bus moet
nemen.
Ik doe alzo. Bij het busstation
hebben we zeven minuten
oponthoud, doordat een toerist uit Afrika, hierheen afgereisd met vrouw en zuigeling, zijn chipkaart
nog ergens
moet zien op te laden. Hoog zal hij thuis opgeven van de
gemoedelijkheid der
Hollander; de bus wachtte al die tijd gewoon op hem! Hopelijk loopt hij
nooit
een natuurbeschermingsinformatiecentrum binnen. De betekenis van deze
opmerking
zal straks duidelijk worden.
Richting Cromstrijen gaan we over
rechte wegen, waarlangs
kersen en aardbeien te koop zijn. Onderweg passeren we Mijnsheerenland,
Westmaas en Klaaswaal, waar de Afrikanen de bus verlaten. Och, heel
Nederland
is één groot avontuur, als je op de savannen geboren bent. Klaaswaal is
dan net
zo goed als elk ander polderoord. Maar wat ik, poldergeborene, in deze
streek
doe, is me een levensgroot raadsel.
Speuren naar tramrelicten, onder
andere. Aha, daar heb je er
al een, ’t Wissel, eten, drinken en slapen. Vroeger heette zo’n
etablissement
een hotel-café-restaurant, maar tegenwoordig: 'eten, drinken en
slapen'; je ziet
het overal, hoewel het op me overkomt als peutertaal, eetjes en
slapie-lapie
doen.
In Numansdorp woont een wakker slag
mensen, gezien het feit
dat hier op werkdagen tussen 06:00 en 07:00 uur meer bussen vertrekken
dan in
enig ander uur van de dag.
Ik stap uit in het dorpshart. Op deze
plek moet ik denken aan
een hilarisch kort verhaal dat ik ooit las; ‘Maidentrip’ uit de bundel Opkomst en ondergang van de zwarte trui van
Bob den Uyl. Bij deze halte van lijn 164 vond dit verhaal zijn komische
apotheose.
De ‘ik’ krijgt van een kennis, Alex
Vreugdenberg - een nogal
vervelende kerel - een uitnodiging om met zijn nieuwe jacht een
vaartochtje te
gaan maken op het Hollands Diep. Bij het vertrek vanuit de jachthaven
van Hank blijkt
Vreugdenberg een kolossale admiraalspet te dragen en allerlei stoere
zeevaarttermen om zich heen te strooien.
Al snel ontstaat er een gespannen
sfeer tussen beide
opvarenden. De ik-persoon hekelt de meer dan adembenemende
vaarstijl van Vreugdenberg,
en beklaagt zich over het ontbreken van de door hem beloofde drank en
lekkere
wijven aan boord. Vervolgens veroorzaakt de ‘ik’ opzettelijk een
aanvaring met
een in het water drijvend stuk afval, waardoor enige averij ontstaat
aan de
boot.
Goed, er komt ruzie, die de heren
daarna als volwassen
mannen uitpraten. Ze besluiten uiteindelijk aan te leggen in
Numansdorp, en
daar ter verzoening
‘een koel oorlam’,
zoals het wordt uitgedrukt, te gaan drinken. Op weg van de haven naar
het dorp
raakt de hoofdpersoon wat achterop; hij ontwaart een bushalte en gaat
het
tijdenlijstje bestuderen. Op dat moment komt er net een bus naar
Rotterdam
aanrijden. De man stapt in, zonder Vreugdenberg daarvan te verwittigen.
Tussen
beide heren is het naderhand nooit meer goedgekomen, en de ‘ik’
betreurt dat
allerminst.
Leeswaarschuwing: de vorige alinea’s
bevatten de plot van
het verhaal ‘Maidentrip’ van Bob den Uyl. Wie dit verhaal zelf niet
gelezen
heeft, weet nu in ieder geval hoe het afloopt.
De Gemeente Cromstrijen heeft drie
wandelingen van ca. 4
kilometer uitgezet. Ik ga de groene doen, door de uiterwaarden van het
Hollands
Diep, neem de blauwe, over polderdijken, mee op de heen- en terugweg,
en laat
de gele voor wat hij is. Alle wandelingen beginnen een eindje ten
westen van
het dorp, bij een van de tientallen natuurinformatiecentra uit deze
streek.
Dat heeft toch te maken met de omgang
van de moderne, 21ste-eeuwse
burger met de natuur. Liever nog dan erin te wandelen, willen we erover
geïnformeerd worden, zoals de homo
googleïensis letterlijk overal over geïnformeerd wil worden.
Twee eeuwen
geleden taalde in de Hoekse Waard geen sterveling naar informatie over
de
natuur. De meerderheid van de bevolking was boer. Die wisten alles al
van de
natuur, die lééfden in de natuur, die wáren de natuur. De natuur viel
ze dus
helemaal niet op.
Over een dijk loop ik naar het
beginpunt der wandelingen.
Het adembenemende uitzicht op de polder wordt binnenkort bebouwd.
Alleen de
bewoners van de voorste rij huizen hebben straks nog dat uitzicht.
Totdat een
nieuwe projectontwikkelaar ook voor hun snufferd iets nieuws neerzet.
Men
blijft bouwen, hoewel er momenteel al zoveel reeds gebouwde huizen
jarenlang
leegstaan…
Ik laat het Informatiecentrum links
liggen en volg de groene
route, achter een golfcourse langs. Die voert door opvallend dichte,
donkere
bossen, en op de terugweg langs het Hollands Diep. Er is een strandje,
en er
scheren geestverwanten van Alex Vreugdenberg over het water met
waterscooter,
motorjacht en waterski. De brug in de verte gaat naar het
Hellegatsplein, als
hij tenminste niet openstaat.
Na het ronden van de groene wandeling
wil ik de blauwe
afmaken, over een dijk langs de Molenpolder. Maar pal achter het hek
dat daar
toegang toe verschaft, ligt een zeldzaam dik en lui schaap, dat
uitgerekend uit
de complete vierkante kilometer die hem ter beschikking staat, dat
plekje
heeft uitgekozen voor zijn middagdut. Het beest wil niet wijken, als ik
zachtekens tegen dat hek begin te duwen, en al evenmin als ik ‘Ksssjt,
vort!’
tegen hem ga roepen.
Ik heb er geen verstand van, maar
denk toch dat ook schapen
onberekenbaar gedrag gaan vertonen als je ze plet met een hek, of
bovenop ze
landt. Nee, ik zie af van eroverheen klimmen; iets zegt me dat daar
ongelukken
van gaan komen.
Maar het maakt niet uit; die polder
kan ik ook vanachter dat
hek wel zien. Ik kijk er dus naar. In de verte klinken herhaaldelijk
doffe geweerschoten.
Misschien gaan er een paar ganzen voor de bijl. Ik zag het op tv. Er
zijn er
veel te veel van. Daarom mogen jagers ze afschieten. Aanvechtbaar
beleid, want
ook van mensen zijn er veel en veel te veel op de wereld, maar die
schieten ze voorshands
ook niet af.
En of dat schietbeleid nu erg
effectief is? Een jager was
ermee bezig. Hij schoot op een kolonie van honderd ganzen, hij raakte
er één –
wat een kunst! - en
er vlogen er 99 weg,
om niet meer terug te keren.
Terug naar Numansdorp, via de weg
waarlangs ik gekomen ben. Ik
ga nu toch dat Informatiecentrum binnen voor een kop koffie en een stuk
perenvlaai, die er verkrijgbaar zijn. Informatiehonger? Ik ben op deze
prachtige
zondagmiddag de enige bezoeker. Het personeel, bestaande uit drie
natuurlijke middelbare
dames, zit op het terras te kwekken aan een hectometerlange houten
picknicktafel.
Landerig bekijk ik de
tentoonstelling, en betreed
ik het terras. ‘Prettige dag nog verder’, zegt een van de dames
voorbarig; ik wilde
alleen maar even een foto maken van het uitzicht waar zij helemaal niet
meer op
zitten te letten.
Daarna bezoek ik binnen het toilet,
althans: ik open een
deur waarop het woord TOILET vermeld staat en waarachter zich inderdaad
zo’n
sanitaire voorziening blijkt te bevinden. Na gedane zaken roep ik naar
buiten,
of ik misschien een kopje koffie kan krijgen met een stuk perenvlaai,
maar
iemand grauwt terug: ‘Dat is niet het toilet! Het toilet voor bezoekers
is aan
de andere kant!’
‘Beschouwt u die plas dan maar als
niet gedaan’, zeg ik
snedig, en vertrek onverwijld. Die perenvlaai steken ze maar waar hij
toch
uiteindelijk weer uitkomt.
Geen wezen reageert zo onberekenbaar
als het dier dat op
twee voeten gaat. Het is wel raar. In de tijd dat ik nog ambities had
om
schrijver te worden (of om überhaupt nog iets te worden in de
samenleving) zei
een boekenboer een keer tegen me dat ik nog lang geen Den Uyl was. Rond
diezelfde tijd kon ik het niet-winnen van de Bob den Uylprijs
bijschrijven op
mijn palmares. Maar ik kan geen dag op pad gaan voor dit magazine, of
ik beland
in een Den-Uyliaanse situatie.
Die hoofdpersoon uit dat verhaal waarover ik het net had, is
trouwens zelf ook best een vervelende kerel. Bij het aanmeren in
Numansdorp laat
hij per ongeluk-expres een boei of zoiets in het water verdwijnen,
louter om
Vreugdenberg te pesten. In een leesverslag dat ik op Internet zag,
vergeleek
een middelbare scholier Den Uyl, of liever diens hoofdpersonen, met de
gemelijke,
immer kankerende schoenenverkoper Al Bundy uit de sitcom Married…
with children. Zou ik zelf niet zo 1,2,3 opgekomen zijn,
maar nu men het zegt…
Dan maar terug naar de bushalte. Ik
heb minder geluk dan Den
Uyl’s personage, en taxeer dat ik daar zo’n 50 minuten op de bus moet
gaan
staan wachten. Daarom maak ik een omweg over de ‘Golf-akkerroute’, een
natuurpad met een langer toegangsreglement dan het pad zelf, en door
een
nieuwbouwwijkje aan de voet van de dijk, waar vrijwel alle straten
doodlopen.
Daarna kan ik me opstellen bij de
bushalte, en Numansdorp
met een gerust hart afvinken op het lijstje dat ik op 1 januari heb
gemaakt,
met plaatsen die ik in de loop van 2013 beslist wilde bezoeken.
Frans Mensonides
26 juli 2013
Er geweest: vrijdag 5 en zondag 14 juli 2013.
Maasdam
© Frans Mensonides, Leiden, 2013