De digitale reiziger (91)
‘Eindeloos eiland’, wind en water op Noord-Beveland



Het Zeeuwse (voormalige) eiland Noord-Beveland heb ik om onduidelijke redenen altijd overgeslagen op mijn tochten. Ja, ik ben er wel eens met een bus doorheen gereden (óverheen, zou  ik ook kunnen schrijven, want een eiland blijft een eiland), maar heb er nooit voet aan de grond gezet.

Noord Beveland meet zo om en nabij 16 bij 5 kilometer en biedt domicilie aan 7500 Zeeuwen, die wonen in Kortgene, Wissenkerke, Kamperland, Colijnsplaat en nog kleinere plaatsjes. De drie eerstgenoemde dorpen zijn vanuit Goes (Zuid-Beveland) bereikbaar met Connexxion-bus 31, die zeven dagen per week rijdt, maar alleen overdags. Wellicht wonen hier slechts mensen die met de kippen op stok gaan, of zijn het gewoon geen uitgaanstypes.

Mijn kennismaking met Noord-Beveland geschiedde op zaterdag 17 augustus 2014. Die dag nam koning Aeolus alvast een voorschot op de herfst die de dag daarop echt in hevige mate zou losbarsten.

 


Zeeland is altijd een goede bestemming bij veranderlijk weer; de zon schijnt er tientallen procenten langer en vaker dan in de rest van ons land. De buienradar voorzegde gisterenavond alleen een zware bui die vóór het middaguur over Zeeland zou wegtrekken naar het oosten. De regen klettert inderdaad tegen de treinramen, als we ter hoogte zijn van Rilland-Bath. Een rillend koud bad voor de toeristen waarmee deze trein is afgeladen, en er trekt een kreet van machteloze woede door het voertuig.

‘Die broger van het journaal zei: “de hele dag droog”’, sist een woedende Hagenaar die de weerman het liefst naar de strot was gevlogen, als die in deze trein had gezeten. De meteoroloog had het dus bij het verkeerde eind, maar de buienradar niet; de hele middag zal er op Noord-Beveland geen spat meer op mijn hoofd vallen.

Tot zover het weer; dan de trein, dan hebben we meteen de twee onderwerpen gehad waarover de Nederlander altijd zal blijven meieren, zonder dat er iets door verandert. Het is een running gag in de Zeeuwse verhalen op deze site. Altijd in het toeristenseizoen loopt de IC Lelystad – Amsterdam – Vlissingen vol in Roosendaal, en altijd wordt uitgerekend daar de helft van de trein afgekoppeld. Dat in die Brabantse stad op een late winternamiddag vrijwel alle forenzen en studerenden uit de trein stappen, wekt bij NS de verwachting, dat toeristen dat op de zomerdag ook doen.

Waarom houdt men dan reizigersenquêtes en is men zo tuk op de door de OV-chipkaart verzamelde reisgegevens, als men er toch niets mee doet?




Een andere slepende kwestie op deze lijn is nu definitief opgelost. Bij mijn laatste bezoek aan Zeeland (tevens de laatste dag van een periode van 123 jaar dat wij door een koningin geregeerd werden) schreef ik dat de IC’s in Zeeland nu elk half uur als boemel reden, en op elk station stopten. Dat is een jaar later nog steeds zo. Deze regeling is dan misschien een blijvertje, na tientallen jaren van discussie over het lot van de stoptreinstations op de Zeeuwse Lijn.

In Goes heb je 3 minuten overstaptijd op bus 31 naar Noord-Beveland. Dat is krap, en ik ben daarom maar een halfuurtje eerder uit Leiden vertrokken, om een marge te hebben. In en om een station kom je 30 minuten wachttijd wel door.

Het station van Goes is anders dan andere; nu eens geen winkelcentrum, maar een kantorencomplex – met leegstand; dat is dan weer niets bijzonders. In de gedaante van Grandcafé Hotel Terminus heeft Goes een redelijk poenige stationsrestauratie, waar je toch wel gewoon welkom bent voor een kopje koffie als je op je trein wacht. Tenminste, dat maak ik op uit de mededeling ‘U kunt binnen ook iets drinken’ op een schoolbord voor de deur. Buiten niet, of buiten juist ook?

Op het busstation van Goes staan een hoop lijnnummers op de haltes, maar zie je weinig bussen. Heel het OV is erg mager in deze contreien. ‘Mijn’ lijn 31 rijdt in halfuurdienst in de spits, uurdienst in de dal-uren en op zaterdag,  tweeuursdienst op zondag, en in de avonduren helemaal niet, zoals gezegd. Dat is zo’n beetje de doorsnee van alle lijnen die vertrekken uit Goes. Zelfs de enige stadsbus doet het niet beter. Misschien kun je dat ook niet verwachten in een stadje met nog geen 30.000 ingezetenen. Tamelijk dikke lijnen zijn dan nog nr. 132 naar Zierikzee over de Zeelandbrug, en 20 naar Terneuzen en Hulst, door de Westerscheldetunnel. Die bussen doen ’s avonds kort na half elf ook het licht uit op dit busstation.

Alle bussen hier zijn van Connexxion, dat de concessie voor Noord- en Midden-Zeeland in handen heeft. As. december nemen ze die van Zeeuws-Vlaanderen over van Veolia, en dan valt heel Zeeland weer onder het bedrijf dat ooit ZWN heette, Zuid-West-Nederland.

 

 


De geschiedenis van Noord-Beveland lijkt sterk op die van de Hoekse Waard. In de middeleeuwen waren er wat dorpjes en haventjes. Later is de hele boel weggespoeld, complete woonplaatsen met al hun inwoners. In Noord-Beveland gebeurde dat in twee fasen: bij de St. Felixvloed op 5 november 1530 en bij de Allerheiligenvloed op 2 november 1532. Een slordige eeuw daarna werd het eiland weer drooggemalen, ingepolderd en kwam het langzamerhand weer op de kaart te staan. De dorpen werden herbouwd, meestal op dezelfde plek.

Op het eiland zal ik me vanmiddag een paar keer lopen af te vragen hoe het er was vóór de Deltawerken. Je zult er een geïsoleerd bestaan geleid hebben. Steden van enige betekenis, zoals Goes, Zierikzee en Middelburg, waren slechts bereikbaar per boot.

In de jaren 60 werd Noord-Beveland via de Zandkreekdam  verbonden met Zuid-Beveland (Goes) en via de vijf kilometer lange Zeelandbrug met Schouwen-Duiveland (Zierikzee). Door ingebruikname van de Veerse Gatdam kwamen ook Middelburg en Vlissingen (Walcheren) ineens om de hoek te liggen.

Ik stap in bus 31, met slechts een driepersoonsgezin als medereizigers. Negen is het maximale aantal mensen dat ik vanmiddag in een bus zal zien zitten, en dat is dan inclusief mezelf en de chauffeur.

We rijden Noord-Beveland binnen over een sluis in de Zandkreekdam. Een paar kilometer verderop verlaat de bus de grote weg en rijdt via een polderdijk naar Kortgene, mijn eerste pleisterplaats.

Gecompliceerde landbouwwerktuigen harken het akkerland. Hoe Zeeuws is dit landschap!: dijken, rechte wegen in volmaakt vlak land, met hier en daar een bomenrij en een bosschage. Toch net weer anders dan die troosteloze vlakte die ik zag tussen Goes en de dam; Noord-Beveland is Zuid- niet.


Kortgene is een watersportplaats met een zeer uitgebreid horecawezen. Ik zelf stel mijn lunch nog even uit. Een champagneontbijt (18,50 euro p.p.) zie ik mezelf nooit en nergens bestellen, zelfs niet op een gangbaar tijdstip voor ontbijten. Wat zou je te vieren kunnen hebben op dat tijdstip?? En zo’n ontbijt is leuker met z’n tweeën, schat ik, dus dan zit je meteen al op 37 piek.

Behalve bus 31 kent Kortgene ook nog een lijn naar Colijnsplaat en Kats, die op sommige uren wordt uitgevoerd met een buurtbus, op andere uren als belbus, en ’s avonds helemaal niet. Hij is dan zelfs niet belbaar – of misschien wel, maar dan voor de eerste rit morgenochtend vroeg, ‘Morgen bent u de eerste, meneer!’

Ik heb een hekel aan belbussen, die op zo’n reisdag gemakkelijk kunnen gaan werken als een keurslijf. Je wilt in een bus kunnen springen als je daar zin in hebt. Daarom geen Colijnsplaat in dit artikel. Daarvoor kom ik een keer terug op een werkdag, over drie weken of over twaalf jaar; ik zie wel.

De haltevertrekstaat is draaibaar rond de halte. Ik heb zo’n systeem nog nergens anders gezien (evenmin als inlagen, waarover straks meer), waaruit maar weer blijkt, hoe zeer reizen de blik verruimt.

Kortgene is een duidelijk geval van een Voorstraat-dorp. De spil van zo’n dorp wordt gevormd door een brede, voorname straat, waaraan meestal de kerk, winkels, herbergen, het gemeentehuis en de woningen van de notabélen liggen. In Kortgene heet de Voorstraat weliswaar Hoofdstraat, maar dat doet aan het principe niets af. Een dorp is Kortgene eigenlijk ook niet; het heeft ooit een soort halfslachtige stadsrechten gekregen.

De smid besloeg er in het pre-autotijdperk die fors uit kluiten gewassen Zeeuwse knollen in een travalje, een ijzeren stellage die nog steeds te pronk staat voor de voormalige smidse. Behalve deze Hoofdstraat als Voorstraat, behelst Kortgene een klein nieuwbouwwijkje en een jachthaven. Ik wandel de Hoofdstraat af tot de molen, keer terug en beklim een dijk die langs opvallend luxueuze zeiljachten voert.

Daar hoor ik heel uit de verte, aangevoerd door windvlagen, een gejuich uit duizend kinderkelen. Dat ze zoveel kinderen hebben op dit eiland! En wie heeft al die kindertjes tot zich laten komen? Verjaarspartijtje van een heel populair jongetje of meisje? En wat valt daar te juichen, dat ze er continu mee doorgaan? Nee, ik leed even aan een kleine zinsbegoocheling: het hoge, ijle geluid wordt veroorzaakt door de wind die door de masten van de jachten giert. Raar, hoe je zoiets kunt mishoren!

Eigenlijk had ik deze tocht in hartje winter moeten maken, met de desolatie, desolaatheid die me nu al een beetje naar de keel grijpt, en met pisneigingen door de kou.

Er rijdt hier ook de Noord-Beveland Express – ‘Hop-on-hop-off Fun Vervoer-Sightseeing‘. maar die zal ik vandaag nergens voor de lens krijgen. Dat geldt ook voor het Veerse Meer. Ik dacht dat deze dijk erheen voerde, maar ik stuit op de hekken van een camping.

Aan de kerk van Kortgene zit een bijzonder verhaal vast. Het is het enige gebouw op Noord-Beveland dat nog uit de middeleeuwen stamt. Na al die overstromingen heeft het godshuis anderhalve eeuw met de voeten in het water gestaan, totdat het dorp werd drooggelegd en herbouwd. De klok komt uit Frankrijk en is in 1674 als oorlogsbuit naar Zeeland meegenomen door admiraal Cornelis Tromp.

In 1944 heeft de Mof op zijn beurt de klok uit de kerk gejat, met het doel, die in Duitsland te laten omsmelten tot nog meer kogels. De verwijdering van die klok ging weinig subtiel: men hakte daartoe een enorm gat in de klokkentoren. De oorlogstrofee werd per schip op transport gesteld naar Duitsland, maar zou de Heimat nooit bereiken; de boot zonk in het IJsselmeer. Na de oorlog is de klok daar weer uitgevist en teruggebracht naar zijn gerechte plek. Als je goed kijkt, zie je nog waar het gat in de toren heeft gezeten; de stenen zijn van afwijkende kleur.

Ten westen van de toren is er nu weiland, maar was tot de Watersnoodramp in 1953 een woonwijkje.

Bijna alle teksten op dit eiland: informatieborden, menukaarten, reclame in winkeletalages, zijn tweetalig: Nederlands en Duits. In het toeristenseizoen overtreffen Duitstaligen de Nederlanders verre in aantal. Onze Oosterburen zijn van harte welkom, als ze de kerkklokken met rust laten. Ja, die van Kortgene was zelf ook maar gestolen; dat is waar.


Ik verlaat Kortgene met bus 31, na een verblijf van 90 minuten. Er zit een rare knik in de dienstregeling. Tot 13:00 uur vertrekt de bus om 20 minuten na het uur, daarna om 50.

Ik reis door naar het eindpunt, Kamperland, en kijk onderweg wel waar het de moeite waard is om uit te stappen op de terugweg. In het zeer nietige dijkdorp Geersdijk zie ik me geen uur doorbrengen. Niet te verwarren trouwens met Geerdijk, waar nog een trein stopt, al stapt daar zelden iemand in of uit.

Wissenkerke is een echt Voorstraat-dorp: het is echt een dorp, en de Voorstraat heet echt Voorstraat. In Kamperland stopt de bus (een exemplaar van Van Oeveren, met mooie stoeltjes)  op een provinciale weg. Daarna zie ik een bord: einde bebouwde kom; zijn we er al weer doorheen? Nee, met een grote bocht rijden we even later toch nog het dorp binnen. Ik stap uit. De bus rijdt door naar zijn laatste halte, Tunnel N57, waar overgestapt kan worden op lijn 133 (Middelburg – Renesse – Zierikzee – Oude Tonge).


Kamperland is wel de grootste nederzetting op Nood-Beveland, maar zeker niet de meest interessante. Het moet vroeger, vóór die Felix-vloed die weinig geluk bracht, een plaats van betekenis geweest zijn. Veere op Walcheren ontleende zijn naam louter aan het feit dat er een veerpont vertrok naar het toenmalige Campen. Toen dat in de golven verdween, verdween in wezen ook het bestaansrecht van Veere, maar het heeft zich ook zonder die veerpont aardig door de eeuwen geworsteld. Ik was er in 2011 voor het laatst, in de chipreeks, door streken waar de strippenkaart net was afgeschaft. In het zomerseizoen vaart er nog steeds een pont tussen Veere en Kamperland.

Ik breng het ruime uur dat ik hier doorbreng, voornamelijk door op het terras van Boerderijwinkel Sandee, een supermarkt vol gezonde producten van het boerenland. Laat ik een appelpannenkoek doen, van hier gegroeid bloem, hier gemolken melk, hier gelegde eieren en hier van de bomen geplukte appels.

Ik heb iemand gekend die hier een zomerhuisje had, elk weekend naar Kamperland. Dat moet wel gauw een sleur worden. Wat valt hier te zien, behalve water, als je naar de oever loopt? Dit is ook weer zo’n dorp waarin me een troosteloos gevoel dreigt te overmannen, en iets op te schrijven weet ik hier ook niet.

Ik kan zo’n moment van windstilte op een reisdag natuurlijk vullen met een waargebeurde, persoonlijk meegemaakte anekdote van vroeger. Maar die raken uitgeput. Dat is raar, want er komt steeds meer vroeger bij, naarmate je ouder wordt.

Of ik kan, als zittende stand-up comedian, een witz het Web op slingeren over de actualiteit, die nooit op raakt. Maar wat valt er te lachen om dat gebbetje van Poetin, die (de) Oekraïne aanvalt met een konvooi van 280 vrijwel lege vrachtwagens? Of om het feit dat het rekken van een afgelopen mensenleven straks nog maximaal 80.000 euro per jaar mag kosten? Dat laatste impliceert wel dat een compleet mensenleven ongeveer 6 miljoen waard is, en wij allen dus miljonairs zijn, ergens. Tijd is geld, en we weten nu de omrekeningsfactor: 1 jaar=80.000 euro; een uur=9,13 euro, al krijg je geen organisatiedeskundige of interimmanager voor zo’n uurtarief. Er dat alles terwijl het menselijk lichaam hooguit een euro waard is aan materiaal.

De bus terug vertrekt van dezelfde halte als de bus héén; in beide richtingen maakt lijn 31 hetzelfde rondje door Kamperland. Er staat naast de abri een soort keukenrek voor gestalde fietsen (deze zaterdagmiddag: nul stuks).



‘Het geeft een hoop rompslomp, hoor, emigreren naar het buitenland’, zegt een passagiere tegen de chauffeur, die ze kent; iedereen kent vast iedereen op dit eiland. Ja, ik zou er ook tegen opzien, en neem me dan ook voor, nooit naar het buitenland te emigreren, en hooguit binnen Nederland.

Wissenkerke is qua inwonertal maar de vierde plaats op Noord-Beveland, maar is wel de meest voorname; het gemeentehuis is er gevestigd. Noord-Beveland behoort tot de minst bevolkte gemeenten van ons koninkrijk en het zal wel geen langdurig zelfstandig bestaan meer beschoren zijn.

De Voorstraat is inderdaad heel fraai en voornaam. Maar ik ben hier vooral uitgestapt om de Oosterschelde op de foto te zetten. Die ligt zo’n anderhalve kilometer buiten het dorp; je bent op Noord-Beveland nergens meer dan 3000 meter verwijderd van het water.

Een groepje mensen met aangelijnde honden staat op de dijk te wachten op versterking. Vrienden, kennissen en familieleden die nog mee moeten met de wandeling, worden opgeroepen per telefoon: ‘Het is niet zo gemakkelijk te vinden hoor, je moet in Wissenkerke afslaan richting zus-en-zo, dan de dit-en-datweg inslaan, en dan bij die T-splitsing….; nee hoor, nee hoor, geen haast, we wachten nog wel even’.

 

 

 

‘Eindeloos eiland’, luidt de slogan waarmee Noord-Beveland zichzelf toeristisch en qua natuurbescherming op de kaart en op de informatieborden zet. En inderdaad, op dit plekje, meer dan elders waar ik vandaag geweest ben, kijk je eindeloos ver om je heen. Als ik zo in elkaar zat, zou ik een mythisch gevoel van onbegrensdheid en wellicht ook onbesuisdheid ervaren.

Langs de oever van de Oosterschelde zie ik de Oosterscheldedam, de overkant (Schouwen-Duiveland) en heel vaag in de verte de Zeelandbrug.

Deze omgeving schrééuwt werkelijk om panoramafoto’s; ik krijg zo langzamerhand een perfect oog voor wat ik ook wel een Panorama Mesdag of kortweg een Mesdag noem. Al die mysterieuze gebogen lijnen… Geld maakt recht wat krom is, maar panoramafoto’s maken krom wat recht is.

De schapen hier zijn weinig wandelaars gewend: bij mijn nadering krijgen ze schier een hartverzakking van schrik. Ze stoppen met gras eten, springen pardoes op en vluchten hals over kop de dijk op.

Wissenkerke valt niet te missen, dank zij het kerkje op de Voorstraat met de lange, spitse toren. Gewis, een kerk.

De inlagen, dan. Een inlaag is in wezen de pendant van de opstrekkende heerde, waarover ik het in Friesland had. Het laatste verschijnsel komt neer op het uitbreiden van het land, de zee in. Maar een inlaag is juist een stuk land dat in geval van een overstroming op voorhand wordt opgeofferd aan Neptunus (die tussen haakjes de vader van Aeolus is, die vandaag Zephyrus, de westenwind, flink de sporen geeft).

In vroeger tijden, vóór de Deltawerken, werd hier de grond achter de Oosterscheldedijk afgegraven, om er een extra hoge binnendijk mee op te kunnen werpen. Als de buitenste dijk het dan begaf, liep de inlaag vol water, dat dan hopelijk het achterland niet zou bereiken.

Er liggen, ook zonder overstromingen, altijd wel poelen water in zo’n inlaag, die een biotoop vormt voor allerlei spannende dieren en planten. Toch ook nog speciale natuurgebieden in een stuk Nederland dat van zichzelf al zoveel natuur heeft! Door mensenvoeten mogen de inlagen niet betreden worden. Vanaf de dijken heb je een vorstelijk uitzicht over deze moerassige bunders.

Opmerkelijk, dat ik de opstrekkende heerden op school moest leren bij aderijkskunde, en ik tot vandaag nog nooit een woord gehoord had over inlagen.




Als ik terugkom op hetzelfde punt van daarnet, staat die groep wandelaars nog altijd op de dijk, al is hun kluitje even sterk aangewassen als de kluit geparkeerde auto’s beneden. Er wordt nog steeds driftig gebeld en nog steeds ongeduldig gewacht op nog meer volk. Zou die wandeling er nog van komen, voor donker, of blijven ze staande receptie houden?

Ik wandel zelf terug naar Wissenkerke en neem daar de bus terug naar Goes. Ik had een vaag plan om terug naar Leiden te reizen met het streekvervoer, via Zierikzee en Oude Tonge naar Rotterdam Zuidplein, zoals in dit verhaal, daar over te stappen op metro E naar Leidschendam–Voorburg, etc. Zo’n rit duurt niet eens veel langer dan die met de trein. Vanuit bus 31 kun je bij de Sluis tussen beide Bevelanden overstappen op bus 32 naar Zierikzee. Maar de overstaptijd bedraagt exact 0 minuten en in die tijd moet je ook nog een drukke weg oversteken.

Ik vraag me af of dit wel een realistische, haalbare aansluiting is. Vanuit deze bus zeker niet; hij is vijf, zes minuten te laat, net als alle bussen op deze lijn waar ik vandaag heb ingezeten. Je vraagt je af hoe dat mogelijk is, in een stuk wereld zonder veel files, verkeerslichten en passagiers.

Ik ga gewoon mee tot Goes, waar het marktplein een tentenkamp is van restaurantterrasjes, en pak na het diner om 19:58 uur een trein die helemaal naar Leeuwarden rijdt en daar tegen enen arriveert, als er ik al drie uur geleden uitgestapt ben.

In Noord-Beveland laat ik me niet op de wachtlijst plaatsen voor het oudeliedenhuis. Het zou me er al snel te stil en eenzaam worden. Maar het is wel een leuk uitje voor één dag. Ik heb me er zelf beslist niet verveeld, hoor; en hopelijk de lezer ook niet.



Wissenkerke, Voorstraat

Frans Mensonides
24 augustus 2014
Er geweest: zaterdag 16 augustus 2014

© Frans Mensonides, Leiden, 2014