Het
Zeeuwse (voormalige)
eiland Noord-Beveland heb ik om onduidelijke redenen altijd
overgeslagen op
mijn tochten. Ja, ik ben er wel eens met een bus doorheen gereden
(óverheen, zou
ik ook kunnen
schrijven, want een eiland
blijft een eiland), maar heb er nooit voet aan de grond gezet.
Noord
Beveland meet
zo om en nabij 16 bij 5 kilometer en biedt domicilie aan 7500 Zeeuwen,
die
wonen in Kortgene, Wissenkerke, Kamperland, Colijnsplaat en nog
kleinere
plaatsjes. De drie eerstgenoemde dorpen zijn vanuit Goes
(Zuid-Beveland)
bereikbaar met Connexxion-bus 31, die zeven dagen per week rijdt, maar
alleen
overdags. Wellicht wonen hier slechts mensen die met de kippen op stok
gaan, of
zijn het gewoon geen uitgaanstypes.
Mijn
kennismaking met
Noord-Beveland geschiedde op zaterdag 17 augustus 2014. Die dag nam
koning
Aeolus alvast een voorschot op de herfst die de dag daarop echt in
hevige mate zou
losbarsten.
Zeeland is altijd een goede
bestemming bij veranderlijk
weer; de zon schijnt er tientallen procenten langer en vaker dan in de
rest van
ons land. De buienradar voorzegde gisterenavond alleen een zware bui
die vóór
het middaguur over Zeeland zou wegtrekken naar het oosten. De regen
klettert
inderdaad tegen de treinramen, als we ter hoogte zijn van Rilland-Bath.
Een
rillend koud bad voor de toeristen waarmee deze trein is afgeladen, en
er trekt
een kreet van machteloze woede door het voertuig.
‘Die broger van het journaal zei: “de
hele dag droog”’,
sist een woedende Hagenaar die de weerman het liefst naar de strot was
gevlogen,
als die in deze trein had gezeten. De meteoroloog had het dus bij het
verkeerde
eind, maar de buienradar niet; de hele middag zal er op Noord-Beveland
geen
spat meer op mijn hoofd vallen.
Tot zover het weer; dan de trein, dan
hebben we meteen de
twee onderwerpen gehad waarover de Nederlander altijd zal blijven
meieren,
zonder dat er iets door verandert. Het is een running gag in de Zeeuwse verhalen
op deze site. Altijd in het toeristenseizoen loopt de IC Lelystad –
Amsterdam –
Vlissingen vol in Roosendaal, en altijd wordt uitgerekend daar de helft
van de
trein afgekoppeld. Dat in die Brabantse stad op een late winternamiddag
vrijwel
alle forenzen en studerenden uit de trein stappen, wekt bij NS de
verwachting,
dat toeristen dat op de zomerdag ook doen.
Waarom houdt men dan
reizigersenquêtes en is men zo tuk op de
door de OV-chipkaart verzamelde reisgegevens, als men er toch niets mee
doet?
Een andere slepende kwestie op deze lijn is nu definitief
opgelost. Bij mijn laatste
bezoek aan Zeeland (tevens de laatste dag van een
periode van 123 jaar dat wij door een koningin geregeerd werden)
schreef ik dat
de IC’s in Zeeland nu elk half uur als boemel reden, en op elk station
stopten.
Dat is een jaar later nog steeds zo. Deze regeling is dan misschien een
blijvertje, na tientallen jaren van discussie over het lot van de
stoptreinstations op de Zeeuwse Lijn.
In Goes heb je 3 minuten overstaptijd
op bus 31 naar
Noord-Beveland. Dat is krap, en ik ben daarom maar een halfuurtje
eerder uit
Leiden vertrokken, om een marge te hebben. In en om een station kom je
30
minuten wachttijd wel door.
Het station van Goes is anders dan
andere; nu eens geen
winkelcentrum, maar een kantorencomplex – met leegstand; dat is dan
weer niets
bijzonders. In de gedaante van Grandcafé Hotel Terminus heeft Goes een
redelijk
poenige stationsrestauratie, waar je toch wel gewoon welkom bent voor
een kopje
koffie als je op je trein wacht. Tenminste, dat maak ik op uit de
mededeling ‘U
kunt binnen ook iets drinken’ op een schoolbord voor de deur. Buiten
niet, of
buiten juist ook?
Op het busstation van Goes staan een
hoop lijnnummers op de
haltes, maar zie je weinig bussen. Heel het OV is erg mager in deze
contreien. ‘Mijn’
lijn 31 rijdt in halfuurdienst in de spits, uurdienst in de dal-uren en
op
zaterdag, tweeuursdienst
op zondag, en
in de avonduren helemaal niet, zoals gezegd. Dat is zo’n beetje de
doorsnee van
alle lijnen die vertrekken uit Goes. Zelfs de enige stadsbus doet het
niet
beter. Misschien kun je dat ook niet verwachten in een stadje met nog
geen
30.000 ingezetenen. Tamelijk dikke lijnen zijn dan nog nr. 132 naar
Zierikzee
over de Zeelandbrug, en 20 naar Terneuzen en Hulst, door de
Westerscheldetunnel.
Die bussen doen ’s avonds kort na half elf ook het licht uit op dit
busstation.
Alle bussen hier zijn van Connexxion,
dat de concessie voor
Noord- en Midden-Zeeland in handen heeft. As. december nemen ze die van
Zeeuws-Vlaanderen over van Veolia, en dan valt heel Zeeland weer onder
het
bedrijf dat ooit ZWN heette, Zuid-West-Nederland.
De geschiedenis van Noord-Beveland lijkt sterk op die van de Hoekse Waard. In de
middeleeuwen waren er wat dorpjes en haventjes. Later is
de hele boel weggespoeld, complete woonplaatsen met al hun inwoners. In
Noord-Beveland gebeurde dat in twee fasen: bij de St. Felixvloed op 5
november
1530 en bij de Allerheiligenvloed op 2 november 1532. Een slordige eeuw
daarna
werd het eiland weer drooggemalen, ingepolderd en kwam het
langzamerhand weer
op de kaart te staan. De dorpen werden herbouwd, meestal op dezelfde
plek.
Op het eiland zal ik me vanmiddag een
paar keer lopen af te vragen
hoe het er was vóór de Deltawerken. Je zult er een geïsoleerd bestaan
geleid
hebben. Steden van enige betekenis, zoals Goes, Zierikzee en
Middelburg, waren
slechts bereikbaar per boot.
In de jaren 60 werd Noord-Beveland
via de Zandkreekdam verbonden
met Zuid-Beveland (Goes) en via de
vijf kilometer lange Zeelandbrug met Schouwen-Duiveland (Zierikzee).
Door
ingebruikname van de Veerse Gatdam kwamen ook Middelburg en Vlissingen
(Walcheren)
ineens om de hoek te liggen.
Ik stap in bus 31, met slechts een
driepersoonsgezin als
medereizigers. Negen is het maximale aantal mensen dat ik vanmiddag in
een bus
zal zien zitten, en dat is dan inclusief mezelf en de chauffeur.
We rijden Noord-Beveland binnen over
een sluis in de Zandkreekdam.
Een paar kilometer verderop verlaat de bus de grote weg en rijdt via
een
polderdijk naar Kortgene, mijn eerste pleisterplaats.
Gecompliceerde landbouwwerktuigen
harken het
akkerland. Hoe Zeeuws is dit landschap!: dijken,
rechte wegen in
volmaakt vlak land, met hier en daar een bomenrij en een bosschage.
Toch net
weer anders dan die troosteloze vlakte die ik zag tussen Goes en de
dam;
Noord-Beveland is Zuid- niet.
Kortgene is een watersportplaats met een zeer uitgebreid
horecawezen. Ik zelf stel mijn lunch nog even uit. Een champagneontbijt
(18,50
euro p.p.) zie ik mezelf nooit en nergens bestellen, zelfs niet op een
gangbaar
tijdstip voor ontbijten. Wat zou je te vieren kunnen hebben op dat
tijdstip??
En zo’n ontbijt is leuker met z’n tweeën, schat ik, dus dan zit je
meteen al op
37 piek.
Behalve bus 31 kent Kortgene ook nog
een lijn naar
Colijnsplaat en Kats, die op sommige uren wordt uitgevoerd met een
buurtbus, op
andere uren als belbus, en ’s avonds helemaal niet. Hij is dan zelfs
niet
belbaar – of misschien wel, maar dan voor de eerste rit morgenochtend
vroeg,
‘Morgen bent u de eerste, meneer!’
Ik heb een hekel aan belbussen, die
op zo’n reisdag
gemakkelijk kunnen gaan werken als een keurslijf. Je wilt in een bus
kunnen
springen als je daar zin in hebt. Daarom geen Colijnsplaat in dit
artikel.
Daarvoor kom ik een keer terug op een werkdag, over drie weken of over
twaalf
jaar; ik zie wel.
De haltevertrekstaat is draaibaar
rond de halte. Ik heb zo’n
systeem nog nergens anders gezien (evenmin als inlagen, waarover straks
meer),
waaruit maar weer blijkt, hoe zeer reizen de blik verruimt.
Kortgene is een duidelijk geval van
een Voorstraat-dorp. De
spil van zo’n dorp wordt gevormd door een brede, voorname straat,
waaraan meestal
de kerk, winkels, herbergen, het gemeentehuis en de woningen van de
notabélen
liggen. In Kortgene heet de Voorstraat weliswaar Hoofdstraat, maar dat
doet aan
het principe niets af. Een dorp is Kortgene eigenlijk ook niet; het
heeft ooit
een soort halfslachtige stadsrechten gekregen.
De
smid besloeg er in het
pre-autotijdperk die fors uit
kluiten gewassen Zeeuwse knollen in een travalje, een ijzeren stellage
die nog
steeds te pronk staat voor de voormalige smidse. Behalve deze
Hoofdstraat als
Voorstraat, behelst Kortgene een klein nieuwbouwwijkje en een
jachthaven. Ik wandel
de Hoofdstraat af tot de molen, keer terug en beklim een dijk die langs
opvallend
luxueuze zeiljachten voert.
Daar hoor ik heel uit de verte,
aangevoerd door windvlagen, een
gejuich uit duizend kinderkelen. Dat ze zoveel kinderen hebben op dit
eiland! En
wie heeft al die kindertjes tot zich laten komen? Verjaarspartijtje van
een
heel populair jongetje of meisje? En wat valt daar te juichen, dat ze
er
continu mee doorgaan? Nee, ik leed even aan een kleine
zinsbegoocheling: het hoge,
ijle geluid wordt veroorzaakt door de wind die door de masten van de
jachten
giert. Raar, hoe je zoiets kunt mishoren!
Eigenlijk had ik deze tocht in hartje
winter moeten maken,
met de desolatie, desolaatheid die me nu al een beetje naar de keel
grijpt, en
met pisneigingen door de kou.
Er rijdt hier ook de Noord-Beveland
Express –
‘Hop-on-hop-off Fun Vervoer-Sightseeing‘. maar die zal ik vandaag
nergens voor
de lens krijgen. Dat geldt ook voor het Veerse Meer. Ik dacht dat deze
dijk
erheen voerde, maar ik stuit op de hekken van een camping.
Aan de kerk van Kortgene zit een
bijzonder verhaal vast. Het
is het enige gebouw op Noord-Beveland dat nog uit de middeleeuwen
stamt. Na al
die overstromingen heeft het godshuis anderhalve eeuw met de voeten in
het
water gestaan, totdat het dorp werd drooggelegd en herbouwd. De klok
komt uit
Frankrijk en is in 1674 als oorlogsbuit naar Zeeland meegenomen door
admiraal
Cornelis Tromp.
In 1944 heeft de Mof op zijn beurt de
klok uit de kerk gejat,
met het doel, die in Duitsland te laten omsmelten tot nog meer kogels.
De
verwijdering van die klok ging weinig subtiel: men hakte daartoe een
enorm gat
in de klokkentoren. De oorlogstrofee werd per schip op transport
gesteld naar
Duitsland, maar zou de Heimat nooit bereiken; de boot zonk in het
IJsselmeer. Na
de oorlog is de klok daar weer uitgevist en teruggebracht naar zijn
gerechte
plek. Als je goed kijkt, zie je nog waar het gat in de toren heeft
gezeten; de stenen zijn van afwijkende kleur.
Ten westen van de toren is er nu
weiland, maar was tot de Watersnoodramp
in 1953 een woonwijkje.
Bijna alle teksten op dit eiland:
informatieborden,
menukaarten, reclame in winkeletalages, zijn tweetalig: Nederlands en
Duits. In
het toeristenseizoen overtreffen Duitstaligen de Nederlanders verre in
aantal.
Onze Oosterburen zijn van harte welkom, als ze de kerkklokken met rust
laten.
Ja, die van Kortgene was zelf ook maar gestolen; dat is waar.
Ik verlaat Kortgene met bus 31, na
een verblijf van 90
minuten. Er zit een rare knik in de dienstregeling. Tot 13:00 uur
vertrekt de
bus om 20 minuten na het uur, daarna om 50.
Ik reis door naar het eindpunt,
Kamperland, en kijk onderweg
wel waar het de moeite waard is om uit te stappen op de terugweg. In
het zeer
nietige dijkdorp Geersdijk zie ik me geen uur doorbrengen. Niet te
verwarren
trouwens met Geerdijk,
waar nog een trein stopt, al stapt daar zelden iemand
in of uit.
Wissenkerke is een echt
Voorstraat-dorp: het is echt een dorp,
en de Voorstraat heet echt Voorstraat. In Kamperland stopt de bus (een
exemplaar van Van Oeveren, met mooie stoeltjes) op
een provinciale weg. Daarna zie ik een bord:
einde bebouwde kom; zijn we er al weer doorheen? Nee, met een grote
bocht
rijden we even later toch nog het dorp binnen. Ik stap uit. De bus
rijdt door
naar zijn laatste halte, Tunnel N57, waar overgestapt kan worden op
lijn 133
(Middelburg – Renesse – Zierikzee – Oude Tonge).
Kamperland is wel de grootste nederzetting op Nood-Beveland,
maar zeker niet de meest interessante. Het moet vroeger, vóór die
Felix-vloed
die weinig geluk bracht, een plaats van betekenis geweest zijn. Veere
op
Walcheren ontleende zijn naam louter aan het feit dat er een veerpont
vertrok
naar het toenmalige Campen. Toen dat in de golven verdween, verdween in
wezen
ook het bestaansrecht van Veere,
maar het heeft zich ook zonder die veerpont
aardig door de eeuwen geworsteld. Ik was er in 2011 voor het
laatst, in de
chipreeks, door streken waar de strippenkaart net was afgeschaft. In
het
zomerseizoen vaart er nog steeds een pont tussen Veere en Kamperland.
Ik breng het ruime uur dat ik hier
doorbreng, voornamelijk
door op het terras van Boerderijwinkel Sandee, een supermarkt vol
gezonde
producten van het boerenland. Laat ik een appelpannenkoek doen, van
hier
gegroeid bloem, hier gemolken melk, hier gelegde eieren en hier van de
bomen
geplukte appels.
Ik heb iemand gekend die hier een
zomerhuisje had, elk weekend
naar Kamperland. Dat moet wel gauw een sleur worden. Wat valt hier te
zien,
behalve water, als je naar de oever loopt? Dit is ook weer zo’n dorp
waarin me
een troosteloos gevoel dreigt te overmannen, en iets op te schrijven
weet ik
hier ook niet.
Ik kan zo’n moment van windstilte op
een reisdag natuurlijk
vullen met een waargebeurde, persoonlijk meegemaakte anekdote van
vroeger. Maar
die raken uitgeput. Dat is raar, want er komt steeds meer vroeger bij,
naarmate
je ouder wordt.
Of ik kan, als zittende stand-up
comedian, een witz het Web
op slingeren over de actualiteit, die nooit op raakt. Maar wat valt er
te
lachen om dat gebbetje van Poetin, die (de) Oekraïne aanvalt met een
konvooi
van 280 vrijwel lege vrachtwagens? Of om het feit dat het rekken van
een
afgelopen
mensenleven straks nog maximaal 80.000 euro per jaar mag kosten? Dat
laatste
impliceert wel dat een compleet mensenleven ongeveer 6 miljoen waard
is, en wij
allen dus miljonairs zijn, ergens. Tijd is geld, en we weten nu de
omrekeningsfactor: 1 jaar=80.000 euro; een uur=9,13 euro, al krijg je
geen
organisatiedeskundige of interimmanager voor zo’n uurtarief. Er dat
alles terwijl
het menselijk lichaam hooguit een euro waard is aan materiaal.
De bus terug vertrekt van dezelfde halte als de bus héén; in beide richtingen maakt lijn 31 hetzelfde rondje door Kamperland. Er staat naast de abri een soort keukenrek voor gestalde fietsen (deze zaterdagmiddag: nul stuks).
‘Het geeft een hoop rompslomp, hoor,
emigreren naar het
buitenland’, zegt een passagiere tegen de chauffeur, die ze kent;
iedereen kent
vast iedereen op dit eiland. Ja, ik zou er ook tegen opzien, en neem me
dan ook
voor, nooit naar het buitenland te emigreren, en hooguit binnen
Nederland.
Wissenkerke is qua inwonertal maar de
vierde plaats op Noord-Beveland,
maar is wel de meest voorname; het gemeentehuis is er gevestigd.
Noord-Beveland
behoort tot de minst bevolkte gemeenten van ons koninkrijk en het zal
wel geen
langdurig zelfstandig bestaan meer beschoren zijn.
De Voorstraat is inderdaad heel fraai
en voornaam. Maar ik
ben hier vooral uitgestapt om de Oosterschelde op de foto te zetten.
Die ligt
zo’n anderhalve kilometer buiten het dorp; je bent op Noord-Beveland
nergens
meer dan 3000 meter verwijderd van het water.
Een groepje mensen met aangelijnde
honden staat op de dijk te
wachten op versterking. Vrienden, kennissen en familieleden die nog mee
moeten
met de wandeling, worden opgeroepen per telefoon: ‘Het is niet zo
gemakkelijk
te vinden hoor, je moet in Wissenkerke afslaan richting zus-en-zo, dan
de
dit-en-datweg inslaan, en dan bij die T-splitsing….; nee hoor, nee
hoor, geen
haast, we wachten nog wel even’.
‘Eindeloos eiland’, luidt de slogan
waarmee Noord-Beveland
zichzelf toeristisch en qua natuurbescherming op de kaart en op de
informatieborden zet. En inderdaad, op dit plekje, meer dan elders waar
ik
vandaag geweest ben, kijk je eindeloos ver om je heen. Als ik zo in
elkaar zat,
zou ik een mythisch gevoel van onbegrensdheid en wellicht ook
onbesuisdheid
ervaren.
Langs de oever van de Oosterschelde
zie ik de
Oosterscheldedam, de overkant (Schouwen-Duiveland) en heel vaag in de
verte de
Zeelandbrug.
Deze omgeving schrééuwt werkelijk om
panoramafoto’s; ik
krijg zo langzamerhand een perfect oog voor wat ik ook wel een Panorama
Mesdag
of kortweg een Mesdag noem. Al die mysterieuze gebogen lijnen… Geld
maakt recht
wat krom is, maar panoramafoto’s maken krom wat recht is.
De schapen hier zijn weinig
wandelaars gewend: bij mijn
nadering krijgen ze schier een hartverzakking van schrik. Ze stoppen
met gras
eten, springen pardoes op en vluchten hals over kop de dijk op.
Wissenkerke valt niet te missen, dank
zij het kerkje op de
Voorstraat met de lange, spitse toren. Gewis, een kerk.
De inlagen, dan. Een inlaag is in
wezen de pendant van de
opstrekkende heerde, waarover ik het in Friesland
had. Het laatste
verschijnsel komt neer op het uitbreiden van het land, de zee in. Maar
een
inlaag is juist een stuk land dat in geval van een overstroming op
voorhand wordt
opgeofferd aan Neptunus (die tussen haakjes de vader van Aeolus is, die
vandaag
Zephyrus, de westenwind, flink de sporen geeft).
In vroeger tijden, vóór de
Deltawerken, werd hier de grond
achter de Oosterscheldedijk afgegraven, om er een extra hoge binnendijk
mee op te
kunnen werpen. Als de buitenste dijk het dan begaf, liep de inlaag vol
water,
dat dan hopelijk het achterland niet zou bereiken.
Er liggen, ook zonder overstromingen,
altijd wel poelen
water in zo’n inlaag, die een biotoop vormt voor allerlei spannende
dieren en
planten. Toch ook nog speciale natuurgebieden in een stuk Nederland dat
van zichzelf al zoveel
natuur
heeft! Door mensenvoeten mogen de inlagen niet betreden worden. Vanaf
de dijken
heb je een vorstelijk uitzicht over deze moerassige bunders.
Opmerkelijk, dat ik de opstrekkende
heerden op school moest
leren bij aderijkskunde, en ik tot vandaag
nog nooit een woord gehoord had over inlagen.
Als ik terugkom op hetzelfde punt van daarnet, staat die
groep wandelaars nog altijd op de dijk, al is hun kluitje even sterk
aangewassen als de kluit geparkeerde auto’s beneden. Er wordt nog
steeds driftig
gebeld en nog steeds ongeduldig gewacht op nog meer volk. Zou die
wandeling er
nog van komen, voor donker, of blijven ze staande receptie houden?
Ik wandel zelf terug naar
Wissenkerke en neem daar
de bus terug naar Goes. Ik had een vaag plan om terug naar
Leiden te reizen met het
streekvervoer, via Zierikzee en Oude Tonge naar Rotterdam Zuidplein,
zoals in dit verhaal,
daar over te stappen op metro E naar Leidschendam–Voorburg, etc.
Zo’n rit duurt niet eens veel langer dan die met de trein. Vanuit bus
31 kun je
bij de Sluis tussen beide Bevelanden overstappen op bus 32 naar
Zierikzee. Maar
de overstaptijd bedraagt exact 0 minuten en in die tijd moet je ook nog
een
drukke weg oversteken.
Ik vraag me af of dit wel een
realistische, haalbare aansluiting
is. Vanuit deze bus zeker niet; hij is vijf, zes minuten te laat, net
als alle
bussen op deze lijn waar ik vandaag heb ingezeten. Je vraagt je af hoe
dat
mogelijk is, in een stuk wereld zonder veel files, verkeerslichten en
passagiers.
Ik ga gewoon mee tot Goes, waar het
marktplein een tentenkamp
is van restaurantterrasjes, en pak na het diner om 19:58 uur een trein
die helemaal naar
Leeuwarden rijdt en daar tegen
enen arriveert, als er ik al drie uur geleden uitgestapt ben.
In Noord-Beveland laat ik me niet op
de wachtlijst plaatsen
voor het oudeliedenhuis. Het zou me er al snel te stil en eenzaam
worden. Maar het is
wel een leuk uitje voor één dag. Ik heb me er zelf beslist niet
verveeld, hoor;
en hopelijk de lezer ook niet.
Frans Mensonides
24 augustus 2014
Er geweest: zaterdag 16 augustus 2014
© Frans Mensonides, Leiden, 2014