Up at eight,
You can’t be late
For Matthew & son,
He won’t wait!
Watch them run
Down to platform one
And the 8:30 train
To Matthew & son.
[Refrein]
Matthew & son,
The work’s never done,
There’s always something new.
The files in your head,
You take them to bed,
You’re never ever through.
And they’ve been working all day, all day, all day!
There’s a five minute break
And that’s all you take
For a cup of cold coffee
And a piece of cake.
Volledige tekst: staat hierboven
Stukje luisteren? klik op de zwart-witradio
In de reeks over werk-songs deze keer een nummer dat in de hitparade stond in 1967, toen ik zelf nog minstens een jaar of acht voor de boeg had in de schoolbanken. Ik wilde later treinmachinist worden, archeoloog, bioloog, iets op een laboratorium, beatzanger, atoomgeleerde, dierenarts, egyptoloog, tandarts desnoods, boekenschrijver, en soms leraar of onderwijzer - dat laatste omdat dat nu eenmaal de meest voorkomende broodwinning was in mijn voorgeslacht. Maar nee, serieus; ik heb eigenlijk diep in mijn hart altijd kantoorbediende willen worden.
Matthew and Son heeft vooral mensen in dienst in die laatste categorie, getuige de ‘files in your head’, die je mee naar bed neemt. Wat de firma precies doet, vermeldt het liedje van Cat Stevens niet, maar de 'ik' zou zich kunnen bezighouden met mijn eigen stiel, het archiveren.
De korte tekst van het liedje wekt in mij een wat traditioneel Brits beeld van forenzen die ‘s morgens netjes in het gelid staan op het treinperron – inderdaad, ook dit werkliedje begint met de reis erheen – en van grauwe kantoorzalen met kleine raampjes, waar je alleen het gekras hoort van kroontjespennen. De primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden bij Matthew & Son lijken eerder afkomstig uit de tijd van Charles Dickens dan uit de jaren 60: 5 minuten pauze, draconische maatregelen als je te laat op je werk verschijnt, en een hongerloontje dat je wordt toegemeten met een gierigheid die Scrooge niet zou kunnen evenaren.
Het singletje is wat overgeproduceerd: de zanger, met een weinig volumineus stemgeluid, wordt in de rug gesteund door een compleet orkest. Dit luistert het vlakke, grauwe verhaal op met uithalen die niet zouden misstaan als achtergrondmuziek in een James Bondfilm. Dat gebeurde wel vaker rond 1967: een solist die geen beatband bij zich had, kreeg in de studio een luidruchtig hoempa-orkest achter zich; luister maar eens naar nummers van Tom Jones en Chris Andrews.
De zanger, tekstschrijver en componist van Matthew & Son werd in 1948 geboren onder de naam Steven Demetre Georgiu. Zijn Zweedse moeder en Griekse vader dreven in het hartje van Londen een restaurant. Als zanger koos hij een vruchtbare familienaam: de hit-encyclopedie zou later ook een April Stevens, Shaking Stevens en Ray Stevens vermelden.
Zelf heeft Stevens / Georgiu vermoedelijk weinig kantoorervaring opgedaan. Kort na zijn 18e verjaardag stond hij in de UK al in de hitlijsten met I Love My Dog. Matthew and Son werd zijn grootste hit in dat land: nummer 2 achter I’m a Believer van de Monkeys. Bij ons stond Cat in februari 1967 bovenaan in het gedrukte exemplaar van de top-40 – in het rechterrijtje, wel te verstaan. Hij steeg vorig jaar van 1997 naar 1991 in de Radio 2 top-2000, en bungelt daarmee op het randje van de afgrond.
In 1968 kwam de klad in Stevens’ carrière; hij sukkelde met zijn gezondheid en al zijn singletjes flopten. We leken hem bij te kunnen schrijven in de archiefinventaris der eendagsvliegen, maar in de jaren 70 kwam hij sterk terug met een geheel nieuwe sound. Lady d’Arbanville, zijn grootste hit in Nederland, was een voorproefje. Stevens had het orkest zijn congé gegeven, en was overgaan op romantische, stemmige ballades, begeleid met akoestische gitaar en piano.
Zijn stem kwam zo veel beter tot zijn recht. Het succes keerde terug, deze keer ook aan de overzijde van de Atlantische Oceaan, waar zijn in hoog tempo verschijnende elpees bij honderdduizenden, zo niet miljoenen, werden gesleten.
Een prachtig nummer vind ik nog altijd zijn solo-duet Father and Son, nu eens geen vader een zoon uit een kantoororganisatie, maar twee mensen van vlees bloed, die gestalte gaven aan de generatiekloof, waarover we ons toen nogal opwonden. Zijn Morning Has Broken, bijna een psalm, werd onlangs nog gebruikt in een TV-commercial voor ik-weet-niet-meer-wat; tegenwoordig hèt bewijs dat een nummer een evergreen is.
Geringe uitglijders werden Cat Stevens gemakkelijk vergeven. Hij promootte zijn Peace Train door in elk interview te roepen dat met die trein niet een openbaar vervoermiddel bedoeld werd (en zeker niet die trein van 8:30, denk ik) maar het mannelijk voortplantingsorgaan. En we lachten welwillend om het leuke niemendalletje Banapple Gas, met bijbehorende humoristische videoclip. Daarin werden mensen besprenkeld met sap uit een kruising tussen een banaan en een appel, met gunstige gevolgen voor hun gezondheid, geluk, sportprestaties en sex-appeal.
Zelf had Georgiu krachtiger middelen nodig. In 1977 veranderde hij zijn naam opnieuw, deze maal in Yusuf Islam, en bekeerde zich tot de Islam, dé religie voor mannen met zwarte baarden. Daarmee ging hij verloren voor de lichte muziek.
Tegenwoordig beschouwt hij popmuziek als zondig, en distantieert hij zich van zijn oude successen. Hetgeen de platenmaatschappij niet verhinderde, een CD met zijn grootste hits op de markt te brengen. Zelfs Peace Train prijkt erop, maar van Banapple Gas lijkt de artiest zich gedistantieerd te hebben tot in het kwadraat; die ontbreekt. I’m Gonna Get Me a Gun doet dat ook; om verschillende, wel begrijpelijke redenen.
En intussen zwoegen ze zich bij Matthew & grandson nog door de ‘files’ heen; computerbestanden, inmiddels, mag ik hopen.
Deel 54: The Worker / Fischer-Z (1979)
Deel 53: Atlantis / Donovan (1968/1969)
Deel 52: Proud Mary / Creedence Clearwater revival (1969)
Deel 51: The Eve of the War / Jeff Wayne (1978)
Deel 50: Daddy Cool / Boney M (1976)
Deel 49: Spirit in the sky / Norman Greenbaum (1970)
Deel 48: Monkey on Your Back / Outsiders (1967)
Soundbites nrs 1 t/m 47 in het archief van REFLEXXIONZZ!
© Frans Mensonides, Leiden, 2005