Het Museum Buurtspoorweg
(MBS) laat van Haaksbergen tot Boekelo het tijdperk herleven van stoomboemels
in landelijke gebieden. Na mijn rit met het historische spoorlijntje reisde ik,
om de dag vol te maken, nog via Neede, Borculo en Goor naar Zutphen, met de
opvolgers van die stoomtreinen: de streekbus en de streekdiesel.
Dit is deel 3 in een
laagfrequente en tot dusverre weinig samenhang vertonende reeks over Twente en Twents,
het vervoerconcept van die streek. In deel 1 bezocht ik museum Twentse Welle
in Enschede en het immer bruisende hart van Almelo. In deel 2 deed ik landgoed
Singraven in Denekamp, en liep ik al rond in Haaksbergen, waar op dat moment de
stoomtreinen net geen rijdag hadden.
Rijdag: Buurtspoorweg Haaksbergen – Boekelo * Van knooppunt tot knooppunt: Haaksbergen –
Neede * Gerrit Achterberg, moord-dichter in Neede * Neede – Goor * Eindelijk
volk: Trein Oldenzaal - Zutphen
Vandaag, 22 juli 2014, is er wel een rijdag bij MBS, zoals
op de meeste dinsdagen in de vakantieperiode (zondag is meestal ook een rijdag,
maar vrijdag is zelden een rijdag, al rijmt dat). Deze aflevering begint dus
waar de vorige eindigde, in Haaksbergen.
Het MBS neemt je mee terug naar de bloeitijd van de
stoomtrein, de periode rond 1900. Stoom had toen bijna het rijk alleen. Alleen
rijke zonderlingen bewogen zich voort per auto of fiets. Autobussen waren er toen
nog niet, hooguit omnibussen: door een paard getrokken koetsen.
Zo vanaf 1880 kregen de grote landelijke spoorlijnen
allerlei zijtakken: kortere regionale nevenlijnen. Vooral in het oosten en
noorden van het land ontstond er een dicht woud van zulke lokaal- of buurtspoorwegen.
Zo exploiteerde GOLS (Geldersch-Overijsselsche Lokaalspoorweg Maatschappij) een
uitgebreid railnet in die twee provincies.
Het 7 kilometer lange museumlijntje Haaksbergen – Boekelo
van het MBS is een overblijfsel van een veel langere GOLS-verbinding:
Doetinchem – Enschede, via Zelhem, Ruurlo, Borculo, Neede, Haaksbergen en
Boekelo. Dat heb ik in het vorige deel al geschreven, zie ik nu; maar dan in
de omgekeerde volgorde. De lijn vervoerde reizigers gedurende een ruime halve
eeuw: van 1884 tot 1937. In Ruurlo kon je overstappen op de nu nog bestaande
lijn Zutphen – Winterswijk; vanuit Boekelo liep er een zijtak naar Hengelo.
Neede was een waar knooppunt. Behalve de lijn Doetinchem –
Enschede stopte er een trein naar Hellendoorn via Goor, Rijssen en Nijverdal en een naar Winterswijk via Eibergen en Groenlo. Vanaf Winterswijk liep het
spoor door naar het Roergebied, voor het importeren van kolen, die onder andere
nodig waren om weer treinen op te laten rijden.
Een behoorlijk omvangrijk net in zo’n rurale streek. Maar
verkijk je er niet op; de frequentie van de treinen was laag op die lokaalspoorwegen,
meestal zo’n zes ritten per dag per richting. Ook de kruissnelheid was niet indrukwekkend.
Over de 54 kilometer tussen Doetinchem en Enschede deed de trein anderhalf uur,
volgens een oude dienstregeling die in het museum hangt, wat neerkomt op een bescheiden
gemiddelde snelheid van 36 km/uur. Niet dat de streekbus van tegenwoordig nou
erg veel harder rijdt. Integendeel: die doet ook nog anderhalf uur over de rit
Doetinchem-Enschede, en dat is nog altijd de snelste route per OV.
Het museum is gevestigd in het oude station van Haaksbergen.
Ertegenover is de praktijk van een reďncarnatietherapeute. Daar geloof ik niet
in, in zielsverhuizing; dood is bij mij: definitief dood. Maar vanmiddag hecht
ik er waarde aan, net te doen alsof ik in mijn vorige, zo niet: voorvorige
leven een Twent(se) was die regelmatig klant was op deze lijn; gewoon om er
iets van te beleven.
De kaartjesverkoper zit achter een ouderwets loket en
verstrekt me zo’n nostalgisch klein rechthoekig kartonnetje. Dat zal onderweg
echt geknipt worden met een kniptang, door een conducteur in stemmig donker uniform.
Het is een retourtje Boekelo, maar hij geldt als dagkaart, en geeft tevens toegang
tot de dienstgebouwen aan beide uiteinden van de lijn: werkplaatsen en zo, die
allemaal bezichtigd kunnen worden. In wezen is dit museum 7 kilometer lang.
In de wachtkamer staan vier wassen beelden van Tukkers te
converseren; mijn vorige incarnatie staat er misschien bij. De wachtenden
hekelen het tempo van de tegenwoordige tijd (in hun tijd hoefde het allemaal
niet zo snel) en geven meteen ook een sneer naar de NS, die maar niet weet te
zorgen voor voldoende capaciteit in de spits. Nee, dan het MBS; die hangen er
gewoon een extra wagon aan, als het op een dag druk is met toeristen. Dat is
het vandaag; aan beide uiteinden van de spoorbaan veel belangstelling en een
goed bezette trein. Het MBS is het best bezochte museum van Twente.
De locomotieven en wagens worden opgelapt en rijdend
gehouden door enthousiaste vrijwilligers. Op rijdagen zijn die mensen al om
07:00 uur present om de loc op te stoken. Dat is iets ingewikkelder dan
een contactsleuteltje omdraaien. Vier
uur voorbereidingstijd vergt het rijklaar maken van zo’n stoomlocomotief. De
trein vertrekt om 11:00, 13:00 en 15:00 uur, doet 25 minuten over de rit, en
aanvaardt om 12:00, 14:00 en 16:00 de terugtocht uit Boekelo. Dan blijft er
telkens 35 minuten over voor het tijdrovende rangeren van de loc van de ene
kant van de trein naar de andere.
Op aanraden van de man achter het loket fotografeer ik de
trein bij binnenkomst vanaf de loopbrug; ‘het mooiste fotostandpunt, hier’. Die
brug is ook een museumstuk. Hij heeft ooit het spoor bij station Geldermalsen
overbrugd.
Voordat de trein vertrekt, heb ik nog de tijd om het museum te bekijken. Er wordt intensief gesleuteld aan locs en wagons. Overal staan overblijfselen uit het railverleden: een ouderwetse telefooncel, een weegschaal voor goederen, oudmodische koffers, het karretje van de koffie- en theeverkoper die er op het perron mee langs de treinen liep; ik herinner het me nog van mijn eigen eerste treinreizen.
Ik zag zo’n koffieschenker eens aan het werk op het perron op
Utrecht CS, toen we per trein uit logeren gingen. Het was een paar dagen voor
kerstmis. Die man had niet eens zo’n kar; alleen maar een koffiekan en
bekertjes. Juist had hij een bekertje koffie verkocht aan iemand die in de
trein uit de ramen hing, en had hij zijn koffiekannetje even op het perron
neergezet om wisselgeld uit te kunnen tellen. De conducteur had de deuren al
dichtgeschoven en het vertreksein geblazen. Op het laatste moment kwam er een
echtpaar aanrennen over het perron, rukte de deuren weer open en klauterde de
al rijdende trein binnen; echt spelen met je leven! Het liep goed af, behalve dan
dat ze de kan koffie bij hun onbesuisde actie omver schopten. Met lede ogen zag de koffieverkoper het bruine
vocht weglopen over het perron. Woedend keek hij de vertrekkende trein na. Ik
schreide hete kindertranen: nu kon die man geen geld meer verdienen om een
kerstboom en een kalkoen te kopen voor zijn gezin! En dat allemaal door twee
van die waaghalzen, die ervantussen reden met die trein!
Ik heb deze roerende kerstanekdote al eens eerder verteld,
geloof ik. Als dat zo is, is dit nu de tweede keer dat ik hem vertel. Het MBS
heeft zelf een heel grote stationsrestauratie in een oude goederenloods; ze
hoeven niet met een kan langs de ramen.
De loc van dienst vandaag is de nummer 6, een grappig,
kittig ding. Vóór zijn pensionering heeft hij nooit OV getrokken. Hij dateert
uit 1925 en was tewerkgesteld op het terrein van een Vlaamse staalfabriek. Hij
is wel geschilderd in de clubkleuren van de GOLS De wagons zijn van Oostenrijkse
makelij. Ze lijken erg op die van de Zillertalbahn, waar ik in de jaren 70 een
keer heb ingezeten en die bij mijn weten nog steeds met stoomtreinen rijdt.
We vertrekken. De trein zet zich met omstandig gefluit en geschommel
in beweging. Het gaat hier nog echt van kedeng-kedeng; echte raillassen. Een
rit langs weilanden en door strookjes bos.
Dat het tempo nog lager ligt dan in het echte tijdperk van
de lokaaltrein, ligt aan het kleine tiental overwegen tussen Haaksbergen en
Boekelo. Er zitten maar weinig automatische tussen. Voor sommige overwegen moet
de trein stoppen, zodat de conducteur met de hand de knop kan bedienen om de
bomen te laten sluiten. Minder drukke overwegen hebben geen spoorbomen en
worden gepasseerd in matige tempo en met driftige fluitsignalen.
Tussen twee overwegen in ontwikkelt de trein een snelheid
van ongeveer 40 km/uur. Er is op dit korte traject nog een stop, en wel op de
halte Zoutindustrie, bij een voormalige zoutfabriek.
Dan wordt Boekelo bereikt, waar ooit het zout in de
Nederlandse pap werd gewonnen. Ik moet nodig eens naar het Zoutmuseum in Delden, de Zout-experience, heette het geloof ik.
In de museumloods beulen kinderen zich af op een
springkussen. Waar ze maar zin in hebben, op een hete, broeierige dag als dit (echt
een opmerking van een ouwe kerel). Als vreemde eend in dit spoorbolwerk staat
hier een ouwe, rooie streekbus van de TET, bouwjaar: 1963. Ook zulke bussen,
met die vaalgrijsblauwe stoelen, herinner ik me nog, al reden ze bij ons rond
met een ander kleurtje en het NZH-logo.
TET was een verre voorloper van Twents. Die afkorting
betekende: Twentsche Elektrische Tramweg Maatschappij. Die hadden aan het begin
van de 20ste eeuw grote plannen. Een uitgebreid tramnetwerk wilde men aanleggen
in Twente, te beginnen met de lijn Gronau (Duitsland) – Glanerbrug – Enschede –
Hengelo – Almelo. Uiteindelijk werd slechts het traject Glanerbrug – Enschede
gerealiseerd, 7,5 kilometer lang. Er reden trams van 1908 - 1933.
Terug met de trein naar Haaksbergen. Ik ben dat hele
reďncarnatiegedoe vergeten, en denk vooral aan mijn moeder. Haar vaak vertelde
verhalen over treinreizen naar Apeldoorn in haar kinderjaren kan ik nu
invoelen: ‘Drie uur op keiharde houten banken. En als je was aangekomen, kon je
meteen helemaal in bad. Je zag pikzwart van het roet’. Dat laatste valt mee.
Maar je zit wel onder de zwarte pikkels als je een poosje uit het raam hangt,
en er waaien roetdeeltjes in je ogen.
Nu is het nostalgie en romantiek, maar veel reizigers zullen
toch wel blij geweest zijn met het einde van het stoomtijdperk. Zelf weet ik
niet beter of treinen rijden elektrisch. Maar toen ik als peuter mijn eerste bewuste
treinreizen maakte, aan het eind van de jaren 50, was de stoom nog maar net
afgeschaft. De lijn Amersfoort - Enschede bijvoorbeeld, is pas in 1951 onder de
draad gekomen. Zo heel lang is het allemaal nog niet geleden, de stoomtrein, de
buurtspoorweg.
Neede
Na terugkeer in Haaksbergen begeef ik me naar het busstation.
Nu gaan we verder met die lange buslijn 62 (Denekamp – Borculo), waarmee ik 52
dagen geleden hier ben gekomen. Dat is nog niet de langste lijn die Twents
exploiteert. Dat is namelijk nummer 80: Hardenberg – Almelo – Rijssen - Goor - Holten,
met een rijtijd van 2 uur 15 en een heel rare kronkel erin. Die doen we
misschien ook nog wel; ik heb geen idee, hoe lang deze reeks gaat worden.
Het traject Haaksbergen – Borculo loopt dus parallel aan de
oude GOLS-route. Langs de weg van Haaksbergen naar Neede zie je in de verte het
dorp Rietmolen liggen, waar de GOLS-trein stopte op tijdig verzoek.
Streekbussen als deze zijn in wezen de opvolgers van de
lokaalspoorwegen. Slechts een enkele lokaalspoorlijn overleefde de
opheffingsgolf van de jaren 30 en leefde voort tot in het huidige tijdsgewricht.
Op die lijnen werd stoom dan op een bepaald punt in de tijd omgeruild voor
dieseltractie, steeg de frequentie langzaam maar zeker van zes treinen per dag
naar twee per uur, en werd de rijsnelheid verhoogd, op sommige trajecten tot 120
km/uur.
Ik was eerst niet van plan om uit te stappen in Neede. Dat
ik het toch doe, komt doordat ik ergens vanuit de bus een Parallelweg en een
Stationsweg heb gezien. Op de hoek daarvan kan ik vast en zeker weer zo’n mooi,
oud stationsgebouw fotograferen.
Het busstation van Neede ligt aan de rand van het centrum en
wordt een kwartier na vertrek uit Haaksbergen bereikt, rond het hele en halve
uur. Hier sluiten ook weer diverse buslijnen op elkaar aan.
Het net van Twents is handig opgezet met die bussen die van
knooppunt naar knooppunt rijden en werkelijk overal onderlinge aansluiting
geven. Desondanks lijkt Twents wel een campagne voor (naams)bekendheid en
vooral populariteit te kunnen gebruiken. Vandaag is 5 het grootste aantal reizigers dat ik in een
Twents-streekbus zal tellen. En dat is dan inclusief mezelf, dus in bussen waarin
ik niet zit, zullen het er niet meer dan 4 zijn.
Ja, dat zal op een schooldag in de winter beslist anders
zijn. Maar ik vrees dat ze in plattelandsstreken over een paar jaar een
onvermijdelijke bezuinigingsmaatregel nemen om alle bussen in de zomervakantie
maar in de garage te houden. Wat zal er dan van zomerrubrieken als deze terecht
komen? Ook dit jaar op de Veluwe en vorig jaar op de Utrechtse Heuvelrug vroeg
ik me vaak al af, voor wie die bussen eigenlijk nog heen en weer rijden, in de zomer.
DORP
Ik wandel op een ansichtkaart.
De huizen worden aangestaard,
achter hun lijm bewaard.
Gelegen onder een vernis,
dat van vervlogen jaren is,
blijft ieder ding zoals het is,
binnen een vlak horizontaal,
met geen andere verticaal
dan deze dikke patina.
Van morgenrood tot avondrood
staan wij aan scherpe schijnen bloot,
maar geen belichting brandt ons dood.
Wij glanzen de illusie terug
tot een spiegeling in de lucht.
Wij komen niet over de brug.
Gerrit Achterberg, uit de bundel ‘Hoonte’ (1949)
Op het pleinvreesverwekkende marktplein met het hoekige kerkje
en het gemeentehuis, lees ik het gedicht ‘Dorp’ van Gerrit Achterberg, dat de
VVV hier heeft aangebracht op een paaltje. Dan pas schiet me te binnen dat deze
dichter (1905-1962) in de jaren 40 enige tijd in Neede gewoond heeft, wat op zich al
een even goede reden geweest zou zijn om hier uit te stappen als dat voormalige
station.
Noemde ik Jan Siebelink laatst de vechtersbaas onder de
schrijvers, Achterberg was de moordenaar onder hen. In 1937 schoot de
schizofrene dichter in Utrecht zijn hospita Roel van Es dood, met wie hij een
soort verhouding had. Zij was haar dochter Bep te hulp geschoten toen
Achterberg op het punt stond, haar aan te randen. Hij schoot ook Bep neer, die
zwaargewond raakte, en probeerde daarna de hand aan zichzelf te slaan, volgens
één lezing van het verhaal. Dat mislukte, doordat zijn pistool weigerde. Het
slagen van die suďcidepoging zou door literatuurcritici en –historici meer
betreurd zijn dan door anderen. Zijn verzameld werk zou dan aanzienlijk dunner
geweest zijn dan in werkelijkheid het geval is, en Neede was nooit door hem
bezongen.
Na zijn daad werd Achterberg veroordeeld tot Tbs en in
verschillende klinieken klaargestoomd voor een terugkeer in de normale-mensenmaatschappij. In 1999 wijdde ik twee stukjes (deel 1, deel 2) aan zijn gedicht ‘Directeur’, waarin hij blijk geeft van haatgevoelens
tegen zijn behandelende psychiater. Medio de jaren 40 werd hij genezen
verklaard en trouwde hij met een vriendin van vroeger – die hartstikke fout was
in de oorlog, dat kan er ook nog wel bij – en streek neer in dit Neede. Ook
heeft het koppel nog enige tijd gewoond in Hoonte, een buurtschap hier in de
buurt.
‘Hoe groter geest, hoe groter beest’ is het motto dat ik zou
meegeven aan een biografie van de veel gelauwerde dichter. Maar die is al
geschreven door diverse anderen. Ik trof hier een erg aardig (in de zin van:
sympathiek) artikel aan van iemand die gedaan heeft wat geen enkele
Achterberg-adept ooit gedaan heeft: zich verdiepen in de slachtoffers van die
schietpartij.
Nu ga ik het dorp verder verkennen. ‘Ik wandel op een
ansichtkaart’, OK, maar ik weet niet hoe je een ansichtkaart van Neede vol zou
kunnen krijgen met vier, vijf foto’s van bezienswaardigheden. Dat voor deze
regio eens zo belangrijke knooppuntstation komt ook niet meer op een ansichtkaart.
Het staat er niet meer, merk ik als ik rondspeur rond de hoek Stationsweg /
Parallelweg; er zijn fabrieken voor in de plaats gekomen.
Hou me ten goede, misschien ligt het aan de warmte en de
vakantiestilte, maar Neede komt op me over als een desolaat oord. Uiteenlopende
gebouwen zijn dichtgetimmerd met planken, zoals een disco (?) bij het busstation,
een zaak in fietsen en naaimachines in een winkelstraat en het café annex
snookerhal ‘De Halve Haan’.
Zonlicht geselt de verlaten straten van een nieuwbouwwijk.
Het enige gerucht dat ik verneem is het gegil van kinderen rond een opblaasbaar
zwembad in een tuin. De Vlearmoesallee doop ik spontaan om in Flamoeslaan;
Een koninkrijk voor een bushalte! Ik negeer een verkeersbord:
doodlopende weg. Meestal klopt zo’n bord niet, maar deze keer wel: een paar
hectometer verder loop ik inderdaad dood, en wel op industriële hekken.
Wat doe ik hier in vredesnaam, vraag ik me af. Die vraag
overvalt me in elk reisartikel wel een keer. Maar in Neede prangt hij des te
erger omdat ik een reeks over Twente aan het maken ben, en Neede geeneens in
Twente ligt. Het ligt in de Achterhoek. Vanuit de bus zag ik daarnet een bordje
‘Welkom in Gelderland.’
Dan ontwaar ik in de verte die blokkige kerk weer. Het busstation moet nu ook te vinden zijn, maar het is pas kwart over; de bus gaat half. Ik zijg neer op een bankje tegenover Anytime Fitness, waar Needenaren zich in nog meer zweet werken op fietsen die desondanks niet vooruit komen, en mij door het raam zien zitten in lediggang.
Borculo
Weg van hier. Ik neem bus 62 voor het laatste stuk naar Borculo, waar het busstation even buiten het centrum ligt, te midden van fabrieken. Borculo ligt weer een klein kwartier en dus één knooppunt verder dan Neede. Ook hier is weer aansluiting, en wel op de Arriva-bus naar Deventer via Lochem. In dit stuk uit 1999 kwam ik in Borculo aan met die bus uit Deventer. Ik herinner me niets meer van Borculo, maar dat klopt wel, want als ik het later nalees, blijkt dat ik hier toen ook alleen maar ben overgestapt.
Nu neem ik Twents-bus 95 naar Goor, een flink stuk door het
Twentse land, 17 km, afgelegd in een minuut of 25. De bus geeft in Goor aansluiting
op de treinen naar Zutphen en Oldenzaal, en weer een hoop andere bussen. Het
netwerk van Twents zit goed in elkaar. Jammer dat zo weinig mensen in deze
streek de weg naar de halte weten te vinden.
Er liggen pakketten van wit plastic op de velden; wat zou
erin zitten?? We rijden via de dorpjes Geesteren, Gelselaar en Diepenheim. De
laatste plaats is bekend om zijn 6 kastelen. Die doe ik een andere keer wel;
al die kastelen bekijken lukt me voor donker niet meer. Zes stuks lijkt me toch
al te veel van het goede.
In Goor komt een hele massa forenzen uit de trein naar
Zutphen zetten. Eindelijk volk, zelfs in de zomer. De Twents-diesel Oldenzaal –
Zutphen houdt de GOLS-doelstellingen nog in ere: Overijssel verbinden met
Gelderland. Hij stopt na Goor nog in Lochem en bij het voormalige station
Laren-Almen. Treinen passeren elkaar hier nog, maar je kunt niet meer in- of
uitstappen en –checken.
Ik wijd wat vruchteloze gedachten aan hoe het gegaan zou
zijn áls. Stel dat ze in de jaren 30 nou eens niet de overgrote meerderheid van
de buurtspoorwegen de nek hadden
omgedraaid. Dat je bijvoorbeeld nog steeds rechtstreeks van Doetinchem naar
Enschede zou kunnen sporen, maar nu met een moderne LINT-diesel, en binnen een
minuut of 50.
Dan zou de streekbus in Twente vermoedelijk niet bestaan, of
hooguit rijden op enkele trajecten waarop toevallig geen trein reed. Wat is
beter voor de dorpen in deze streek; één station dat tenminste passagiers trekt
of zoals nu: op elke straathoek een halte, waar de abri’s vooral dienen als
reclamezuil en zelden beschutting bieden aan een reiziger?
Ik kwam er niet helemaal uit. De lezer moet maar doen wat de
lezer altijd mag doen: zelf oordelen.
Frans Mensonides
3 augustus 2014
Er geweest: dinsdag 22 juli 2014
© Frans Mensonides, Leiden, 2014