Nog één keer warandewandelen, deze zomer. Ik schreef dan een
paar maanden geleden wel dat ik de naam Austerlitz nooit meer in mijn
kolommen
zou bezigen, maar was toen al van plan, het opnieuw te bezoeken, 45
jaar na dat
weinig geslaagde schoolkamp. Toen ik in dit kouwe
voorjaar achter de PC
wandelroutes zat samen te stellen voor de Stichtse Lustwarande, kwam
opeens dat
schooluitje weer in mijn bewustzijn, waar het decennialang uit
verdwenen was.
Dan zit ik zo in elkaar: dan moet ik ernaartoe, ook.
Austerlitz ligt in een uithoek
van de Warande. Er is maar
één landgoed, Wallenburg of Wallenberg, daarover verschillen de
lezingen. En van
dat landgoed is bovendien niet zo gek veel meer over.
Des
te meer kan ik kwijt over het dorp Austerlitz zelf en de
bijbehorende Pyramide (die eigenlijk op het grondgebied van Woudenberg
staat). Dorp
en Pyramide zijn (min of meer) bereikbaar met Connexxion-lijn 81.
Die lijn is een door bezuinigingen
ontstaan wangedrocht. Hij
heeft zijn beginpunt bij station Veenendaal de Klomp en rijdt
vandaar via het
centrum van die plaats naar Elst, Amerongen en Leersum. In de laatste
twee dorpen
ontsluit hij de weinig omvangrijke nieuwbouwwijken. Daarna gaat het
naar Doorn,
via de route van lijn 50. Tussen Doorn en station Driebergen-Zeist
neemt lijn
81 de Arnhemse Bovenweg, langs villaparken waar zelden iemand bij een
bushalte
plaatsneemt. Daarna volgt nog een wormvormig aanhangsel via Zeist en
Austerlitz
naar Woudenberg.
De lijn combineert een paar
onrendabele trajecten in de
Lustwarande. Als je zijn route uittekent op de landkaart, neemt hij bij
Zeist een
soort haarspeldbocht. De bus doet 88 minuten over zijn rit van 51
kilometer, en
eindigt op 15 kilometer van zijn beginpunt.
Ik heb 81 nog gekend in betere tijden, toen hij een zeer lange Midnet-lijn was van Utrecht naar Arnhem, via onder meer Austerlitz, Woudenberg, Veenendaal, Rhenen, Wageningen en Doorwerth. Tegenwoordig rijdt hij van maandag t/m zaterdag in uurdienst, alleen overdag. Het wat afgelegen in de wouden gelegen dorp Austerlitz is in de avonduren en op zon- en feestdagen onbereikbaar per OV.
Hoe komt dat dorp aan zijn uitheemse
naam? 1804; we schreven
de Franse Tijd. Generaal De Marmont gaf in Midden-Nederland leiding aan
een slecht
gedisciplineerd leger van 18.000 man. Vijf kilometer ten oosten van
Zeist
richtte hij een grote legerplaats op, die hij aanvankelijk ‘Kamp van
Utrecht’ doopte.
En weer drie kilometer ten oosten daarvan een heuse pyramide van aarde,
na in
Egypte de stenen voorbeelden daarvan gezien
te hebben.
Ze spellen de Pyramide van Austerlitz
nog steeds op z’n
Frans met een Yekrek. Hij heet ook nog steeds de Pyramide van
Austerlitz, al
staat hij tegenwoordig dus in Woudenberg. Het ding was bedoeld als
hommage aan generaal
Marmont zelf en Napoleon, in deze volgorde, want Marmont had een ego
waarvoor zelfs
de Piramide van Cheops nog te klein zou zijn.
Verder werd het van zand en
heideplaggen vervaardigde gevaarte
opgericht om die massa luie soldaten eens een poosje flink bezig te
houden met
scheppend werk. En niet in de laatste plaats was het bedoeld als
uitzichtpunt.
De Pyramide verscheen op een plek die zelf al 50 meter boven NAP lag,
en voegde
daar nog 36 meter aan toe, nog exclusief de 13 meter hoge obelisk die
erbovenop
kwam. De huidige overvloedige bossen rond Austerlitz waren er nog niet;
de Pyramide
keek uit over heidevelden tot waar het oog reikte. En dat was tot
Amsterdam,
Breda en Zwolle, volgens de overlevering, al lijkt dat me heel erg
stug. In
ieder geval kon geen vijand het Kamp van Utrecht ongezien naderen.
In 1805 won Napoleon een
belangrijke veldslag bij Austerlitz,
in het tegenwoordige Tsjechië, tevens zijn laatste aansprekende zege
vóór zijn
onvermijdelijke neergang. Het Kamp van Utrecht werd herdoopt in Kamp
Austerlitz.
Dat kamp had begrijpelijkerwijze een grote aantrekkingskracht op
marketentsters
en hoeren & snoeren. Er ontstond een dorpje, dat ook na het
vertrek van de
Fransen als Austerlitz op de landkaarten bleef staan en tegenwoordig
1500
ingezetenen telt.
De Pyramide was een stuk minder stevig dan haar stenen voorbeelden uit Egypte. Nog niet hadden de Fransen hun hielen gelicht, of de boel begon al te verzakken. Gedurende de 200 jaar daarna was er een voortdurende strijd tegen verder verval van het monument. In de jaren nul van deze eeuw werd de meest recente ronde uitgevochten. De Pyramide werd zoveel mogelijk in oude luister hersteld met graszoden, kreeg een steile trap met 80 hoge, ijzeren treden, ook opnieuw een obelisk, maar is minder hoog dan hij geweest is.
Het is dinsdag 23 juli 2013, een loeiend, laaiend hete dag,
al de derde dag van een hittegolf. Het spoorwegnet kan daar evenmin
tegen als
tegen sneeuw. Gisteren mocht ik thuiswerken, hoefde ik gelukkig de stad
niet
uit en volgde ik de treinchaos via Internet. Op een gegeven moment was
het
treinverkeer op een stuk of tien plaatsen gestremd en waren er zes,
zeven
ongeplande stremmingen, boven de geplande, waar ze so wie so al aardig
scheutig
mee zijn in de zomer.
Rikus Spithorst ontpopte zich als de
man met de hamer; in
gestrande treinen zouden oververhitte passagiers zich van frisse lucht
moeten
kunnen voorzien door met zo’n stuk timmermangereedschap de ruiten in te
slaan.
NS wees het voorstel van de Maatschappij voor Beter OV subiet af. Ze
hebben
geen passagiers nodig met hamers; ze zijn heel goed in staat, hun eigen
ruiten
in te gooien.
Op Leiden Centraal houdt NS deze
dinsdag de moed erin, met
zomerse terrassen in de stationshal. Vandaag lijkt het spoorwezen
gewend aan de
hogere temperaturen. Weinig storingsmeldingen, deze ochtend. Ik gaf
mezelf een
redelijke kans, station Driebergen-Zeist te bereiken, en daar ben ik
dan.
In bus 81 wordt de reiziger
uitgedaagd, een nieuwe naam te
bedenken voor de halte Doorn Postkantoor. In dat dorp is evenmin nog
een
postkantoor als elders in dit land. Maar het heeft ook wel zijn charme,
obsolete haltenamen gewoon te handhaven. Zo heet de belangrijkste
bushalte in
Rijnsburg nog steeds Splitsing, omdat hier tot 1960 de tramsporen naar
Katwijk
en Noordwijk uitelkaar gingen. Wat maakt het uit?
Na busstation Zeist blijf ik alleen
achter in de bus met
zeven luidruchtige, kampeerderig geklede en bepakte en bezakte
jongelieden.
Limbo’s of Brabo’s. Ze hebben een ondefinieerbaar zuidelijk accent:
‘Noe, als
ik zoe’n heus had, zat ik de hele zoemer in de teun!’ (wijzend op weer
zo’n
warande-kast met lap grond eromheen).
We rijden langs het Lyceum, waar een
hele buurt naar genoemd
is, het Lyceumkwartier. Dat neemt me niet direct in voor Zeist, een
hele wijk
noemen naar een school die er toevallig staat. Daarna stuiven we de
bossen in en
passeren Seyst, een opvallend bouwsel dat lijkt op een bunker met mos
op het
dak. Men handelt er in hypotheekrenten, of zo; ik snap er weinig van.
Bij het KNVB-sportcentrum slaan we
rechtsaf richting
Austerlitz. Hier zou ik eigenlijk iets moeten gaan herkennen, want dat
was
vlakbij dat schoolkampement.
In het dorp Austerlitz is, anders dan in Retranchement of Bourtange, zo goed als niets meer zichtbaar van het militair verleden. Ja, het uitgestrekte Dorpsplein heeft ongetwijfeld een bestaan gekend als exercitieterrein, maar verder lijkt het een heel gewoon dorpje.
Ik rij eerst maar door naar de Pyramide, en laat daar de
zuiderlingen achter in de bus, op weg naar Woudenberg, waar het vast
ook wel
spannend is op de zomerdag. Alvorens de Pyramide te beklimmen, loop ik
even een
stukje door langs de weg naar de Koepel van Stoop, omdat ik geen genoeg
krijg
van folly’s, deze zomer. De familie Stoop heeft iets met rare
bouwsels, want
zij kochten in 1876 die hele Pyramide.
In het voormalige koetshuis aan de
voet daarvan is een
informatiecentrum over de Franse Tijd (1795-1813), wat in wezen gewoon
de
Franse bezetting was. Zelf vonden de Fransen echter dat ze ons kwamen
bevrijden. Veel Nederlanders, vooral Patriotten en Oranjehaters, waren
dezelfde
mening toegedaan, maar vonden het bedrag dat de Fransozen voor dat
vriendendienstje rekenden, 100 miljoen gulden, toch aan de krasse kant.
Verder
maakten de bezetters zich ook niet altijd even populair, al waren de
mensen wel
weer gek op de koning die van 1806 tot 1810 boven ze gesteld was,
Lodewijk
Napoleon. Ik schreef in het
vorige deel al:
koningen kunnen alles maken in een republiek.
Toch zagen de meeste Nederlanders de
Fransen in 1813
volgaarne vertrekken. Maar in dit informatiecentrum wordt vooral
benadrukt wat
onze vijanden allemaal voor goeds hebben achtergelaten in ons land,
waarvan we
tot de dag van heden nog profijt trekken. Behalve een verzakkende
pyramide was
dat: de burgerlijke stand, rechtsgelijkheid (overal in het land werkt
justitie
even krom), armenzorg door de staat, kiesrecht (zij het toen
nog alleen voor
rijke mannen), het decimale stelsel, het kadaster…
Ik kan me niet voorstellen dat we dat allemaal zelf niet ook, zonder Franse hulp, hadden kunnen invoeren. Het wil er bij mij niet in dat we dan nog steeds geteld zouden hebben in mijlen, bunders en schepels, pre-decimaal, zoals de Britten nog steeds doen, die niet de zegeningen hebben gekend van een Franse bezetting. Waarom de vijand krediet geven voor dat alles?
De Pyramide staat een paarhonderdmeter verder. De
verstevigingsoperatie lijkt niet 100% geslaagd. Het ding staat echt nog
zo
scheef als ik weet niet wat. En die obelisk staat scheef naar de andere
kant,
zodat er een duidelijk zichtbare knik zit in het gevaarte.
Een opa en oma beklimmen de
horrortrap met hun twee
kleinkinderen, die al lang boven zijn als zij zelf nog aamborstig staan
uit te hijgen
op tweederde. Die kids roepen stimulerende dingen, zoals: ‘Loop eens
een beetje
door, zeg!’ en: ‘Zijn jullie er nou nog niet?’
Ze moesten een traplift of
funiculaire aanleggen. Maar daar
zal dat geval vermoedelijk wel weer nog verder van gaan verzakken. En
daardoor
weer die lift ontwrichten.
Ik beklim hem nu ook. Vanaf het
platform zie je vooral
heiige wouden. Leiden (58 km) zou natuurlijk met de beste telescoop ter
wereld
niet te zien zijn. Zelfs de Domtoren (rechts van het midden op de foto)
en de
kantorenskyline van Utrecht boren, op hooguit 15 kilometer afstand, al
nauwelijks door de nevel.
Raar dat ik niet meer hoogtevrees heb! De Pyramide is veel hoger dan de Tombe van Nellesteyn. Ja, de Pyramide loopt glooiend omhoog, OK, maar hij is toch wel knap steil. Als je over de reling kukelt, ben je waarschijnlijk net zo goed ‘tomaat’ als bij een val van de Mont Blanc. Ik vind hem zelf niet zo erg logisch in elkaar zitten, die hoogtevrees van mij.
Naast het informatiecentrum is een speeltuin annex kermis.
Het heet het oudste attractiepark van Nederland, waar men al zes
generaties
kinderen vermaakt heeft. Die kermis is een nostalgische, met draai- en
zweefmolens, bussie gooien, en zonder bungeejumpen en zo.
Hij is niet druk bezet, vandaag;
zelfs voor een kermis is
het vandaag te warm. Een jongetje zweeft vol overgave, en prent zich
prettige herinneringen
in het hoofd voor later. Nee, nee, zo zijn kleine jongetjes niet;
jeugdsentiment gaat alleen met terugwerkende kracht, met wat je je
toevallig nog herinnert. Maar in november zal hij
in de schoolbanken misschien nog wel naar deze zomerdag terugverlangen.
Een
ander hanteert fanatiek het stuur in de draaimolen, in de
Connexxion-bus, die
frequenter langskomt dan lijn 81.
Ik strijk neer op het terras met een
broodje en vooral
frisdrank. ‘Toen mijn schoonvader terminaal was’, hoor ik een licht
bejaarde
man zeggen tegen een leeftijdgenoot, ‘riep hij iedereen bij zich, zijn
vrouw,
alle kinderen met aanhang. Hij zei dat hij het einde voelde naderen, en
alles
nog een keer goed door wilde spreken. Hoe het met zijn duiven zou
moeten (zíj
hield niet van duiven). Wie zijn boeken zouden krijgen (zíj hield niet
van
lezen). Hoe hij zijn begrafenis geregeld wilde hebben:
uitvaartverzorging
Die-en-Die; begraafplaats Zus-en-Zo. Hij wilde iedereen bij elkaar
hebben, dan
hoefde hij het niet op schrift vast te leggen, en kon later toch
niemand zeggen
dat hij het niet geweten had. En wat denk je?’
Ik begin, als onbevoegd toehoorder,
een vermoeden te krijgen
van de afloop. Daar kwam natuurlijk toch bonje van. Over de duiven of
over de
boeken, alleen dat is nog de vraag. ‘Goed, een paar weken later komt
hij te
overlijden. En toen zegt zíj, mijn schoonmoeder: “Begraafplaats
Zus-en-Zo? Daar
komt helemaal niets van in! In die aula daar, daar is de koffie niet te
zuipen”.
Ha, ha, ha, dat zegt ze, ongelogen, letterlijk; ik hoor het haar nog
zeggen: “Daar
is de koffie niet te zuipen!”’
Nou, dat verhaal had een andere pointe dan ik gedacht had.
Ik pak bus 81 voor slechts drie haltes naar dat grote
exercitieplein in het dorp Austerlitz; dit is geen dag waarop je graag
veel
kilometers wandelt. Daarom kies ik ook de miezerigste van de
wandelroutes die
op dit plein hun startpunt hebben: ‘Kamp Austerlitz’ (gele paaltjes),
te ronden
in slechts vijf kwartier.
Niet dat je op deze tocht nou zo veel
overblijfselen ziet
van het kamp van twee eeuwen geleden. Feitelijk helemaal niets. Maar je
weet dat het er
geweest is. Je loopt over de dezelfde
grond waar Fransen met hun vuile soldatenlaarzen op hebben lopen
stampen. Maar
dat wel over aangenaam beschaduwde bospaden; zo overleef je ook bij 33
graden
Celsius een wandeltocht.
Dat hoedje op dat wandelpaaltje moet
een grap zijn; het
betekent hopelijk niet dat het bordje vervallen is. Nee, even verderop
staat er
nog één; ik zit nog op het goede spoor. Verdwalen, daar heb ik helemaal
geen
zin in, bij deze hitte.
Aan de voorheen zo blauwe hemel
beginnen nu wel langzamerhand
cumulonimbuswolken te accumuleren. Dat was de afspraak niet. Pas
vanavond zou
het gaan regenen, en dan nog alleen in het zuidoosten van het land.
Daar kun je
Austerlitz met geen mogelijkheid onder rekenen, hoeveel krediet je het
KNMI ook
verleent.
Foto’s van bossen is vaak niet veel
aan. Wat je op de foto’s
niet ziet is de prikkelende harslucht van het dennenwoud, de vage geur
van dood
en verval van de humus, de stoffigheid van weken droogte.
De lucht vertoont nu ineens een
onaangename groene teint. Ook
begint het killig te waaien. Maar ik ben terug in de bebouwde kom van
Austerlitz.
Het grote exercitieterrein - thans gedeeltelijk jeu-de-boulesbaan, dus
nog
steeds onder kwalijke Franse invloeden - doemt op. Al na een uur; zelfs
met
deze hitte heb ik nog een kwartier gewonnen op het schema.
Ik pak de bus naar Woudenberg.
Onmiddellijk nadat ik ben
ingestapt, barst een intense plensbui los. Ik ben er niet op gekleed,
met
alleen overhemd en korte broek. Maar dan kan er ook niet veel nat
worden. In de
verte rommelt de donder. In striemende, ijskoude regenvlagen stap ik in
Woudenberg over op lijn 83 naar Amersfoort. Alle abri’s onderweg staan
vol
volk, maar niemand wil met de bus mee; het zijn allemaal verzopen, te
dun
geklede wandelaas en fietsers.
Landgoed Wallenburg doe ik maar een
andere keer! Deze
hittegolf heeft exact 2,5 dag geduurd.
Die andere keer laat even op zich
wachten. Eerst zijn er wat
korte klimaatswisselingen en tijdrovende persoonlijke beslommeringen.
Op
zaterdag 10 augustus begeef ik me opnieuw naar het hart van Nederland,
op een
veel koelere, doch gelukkig wel droge dag. Deze keer verlaat ik bus 81
bij het
KNVB Sportcentrum.
Er staat een enorme voetbal voor het
gebouw. Aan de overkant
van de weg liggen de velden. Er is vandaag niemand, de tribunes zijn
leeg, maar
toch hoor ik spelaanwijzingen en aanmoedigingskreten door het bos
klinken. Als
ik in spoken geloofde, zou ik dat knap unheimisch vinden. Misschien
komen die
geluiden van het padvinderskamp in de buurt, waar geüniformeerde
zeeverkenners
of verkenners zonder meer rondlopen; dat zal het wezen.
Daarmee ben ik dan de
‘groepsaccommodaties’ genaderd van de Paasheuvelgroep. Ze staan
verspreid in het bos. Na enig zoeken vind ik zowaar
de Krekel en de Mier terug, waar wij in
1968 donderjoegen in de nacht en hand
in hand liepen in de late avond. Maar de barakken zien er niet uit
zoals ik ze me
herinner. Ze zijn zwaar opgeknapt, of zelfs helemaal opnieuw gebouwd;
het zijn
de Krekel en de Mier 2.0.
Hier liep ik dus, verweesd en
verwezen, rond in de
kinderschoenen, toen de jongenskiel mij nog paste. Maar ik mag
ontploffen als
ik de omgeving nog herken. De leemte in mijn geheugen zou kunnen komen
door de
psychologische mechanismen van verdringing, maar ook doordat alle
bossen nu
eenmaal wel een beetje op elkaar lijken, en ik er sedertdien heel wat
gezien
heb.
Die barakken waren ingehuurd door de
gemeente Leiden, denk
ik. Je hoorde in dat bos overal leeftijdgenoten met een Leidse tongval.
Als ik
het nu tegen een stadsgenoot over Austerlitz heb, zegt men: ‘Oh ja, dat
ken ik,
daar waren we nog op schoolkamp!’ En niemand kijkt daar blij bij.
Wat was nou de kwintessens van ons
verblijf daar, zo niet
van ons hele verblijf op de basisschool, waar ik het laatst over
had in FHM’s?
De sleutel ligt in het bekende nostalgische liedje ‘1948 (Toen was
geluk heel gewoon)’, door Kees van Kooten
en Wim de Bie 24 jaar na dato gezongen in het satirische
TV-programma
‘Hadimassa’ (Hier op You tube). Dat nummer
geeft precies weer hoe de generatie die ons
opvoedde en opleidde, over de wereld dacht.
Er was in wezen niets positiefs aan
1948. De continenten
hingen murw in de touwen, na twee wereldoorlogen, zich alleen nog op te
maken
voor de allesverwoestende derde ronde zonder winnaars, en met
atoombommen. Maar als je de
gordijnen dicht deed, zag je
het niet meer. Kneuterige
knusheid,
geschaard rond het mens-erger-je-nietbord (‘gezellig menzergianieten’),
met
chocolademelk met vel; en er altijd vals-nostalgisch naar blijven
terugverlangen.
Tijdens dat schoolreisje in 1968
moest de wereld zoveel mogelijk
lijken op die van 1948. Vandaar gaarkeukenvoer in plaats van chinees en
patat,
vandaar geen radio’s, waarop langharige, werkschuwe lieden protestsongs
zongen
tegen onze bevrijders, vandaar een low-budget- of no-budget-reisje,
zodat de
rijkere kindertjes het evenmin naar hun zin hadden als de arme. Zelfs
de kermis
en de Pyramide hebben we niet bezocht; die attracties kostten ook geld.
Die
kermis was toen bovendien nog niet retro, maar contemporain.
Wáren er wel armen, in 1968? Mijn
vader was overleden; bij
ons thuis moest Schraalhans dus wel keukenmeester zijn. Die onderwijzer
die mij
in dat zwembad die boterhammen stond op te dringen, had datzelfde een
paar
maanden eerder gedaan met een saucijzebroodje, een scene waaraan ik
niet anders
dan met schaamte kan terugdenken. Ik moest van hem een doos met
sauzijcebroodjes (ik hanteer ook maar een nostalgische spelling) naar
de
dependance van de school brengen. Wij zesdeklassers lieten ons graag
charteren
voor dit soort klusjes, waarmee je de lessen even kon onderbreken.
‘En we hebben er één te veel, dus
neem er zelf ook een’,
gebood de onderwijzer. ‘Nee, nee, dit kan ik niet
aannemen, dit komt mij niet
toe’, antwoorde ik met een pathetisch zinnetje dat ik eens in een boek
had
gelezen.
‘Nee, komop, ik stá erop! Zo’n extraatje op z’n tijd, dat heb je gewoon
nodig,
Frans!’
Nu snap ik het ineens. Wij werden
gezien als armelui. Het
valt me nog mee, dat ze bij het naderen van de winter niet met een paar
oude paardendekens
voor ons aankwamen.
Als je in 1948 geen kostwinner meer
had in je
gezin, kon je als colporteur met potloden en pleisters langs
de
deuren. Maar in 1968 was de
werkelijkheid anders. Mijn moeder genoot een behoorlijk ruim weduwen-
en
wezenpensioen (een voorziening die anno 2013 tot op het bot afgekloven
schijnt
te zijn). Armoede of lompen kenden we niet, wel centrale verwarming,
tv,
telefoon en jaarlijkse vakanties, zij het binnenlands.
Het heeft mijn broertje en mij in
onze jeugd nooit aan iets
ontbroken – behalve dan aan een auto. Wat was ik jaloers op neven en
nichten en
klasgenoten, wier ouders wel zo’n voertuig op vier banden voor de deur
hadden! Maar
ook onze autoloosheid heeft zijn betekenis. Want als ik opgegroeid was
op de
achterbank, dan zou ik deze site, die in beginsel over OV gaat, vast nooit zijn
begonnen.
Alles lijkt wel voorbestemd,
achteraf. En alles is
verklaarbaar, als je netelige kwesties gewoon even de noodzakelijke
aandacht
gunt. En de plekken van toen bezoekt.
Het jaar 1968, waar ík nou weer aan
hecht, was objectief
bekeken ook niet veel fraais. Napalm op Vietnam, senator Robert
F. Kennedy vermoord,
dominee Martin Luther King vermoord, Frankrijk op de rand van zijn
zoveelste revolutie,
tanks in de straten van Praag… Een mens moest zorgvuldiger zijn bij het
uitkiezen van zijn nostalgische lievelingsjaren.
Al peinzend over het verleden ben ik ongemerkt weer in de buurt gekomen van het KNVB-bolwerk. Daar ineens toch iets wat ik herken: dat kluiterige, zanderige voetbalveldje waar wij een balletje trapten. Ik dacht toen serieus dat het bij het KNVB-complex hoorde, en dat Cruijff, van Hanegem en Keizer soms trainden op hetzelfde terreintje…
Verder naar Wallenburg, dan maar. Ik volg een wandelroute
met paaltjes die me er hopelijk brengen. Nu stuit ik op een monument,
wederom
met obelisk, ter
herinnering aan de
Rijwielpadvereniging Utrecht Met Omstreken. Die bestond van 1918 tot
uitgerekend
dat jaar 1968, alsof het zo moest wezen. Een Rijwielpadvereniging, de
naam zegt
het al bijna, had het aanleggen en onderhouden van fietspaden tot doel.
Je zou
toch denken dat dat een overheidstaak was. Mochten alleen leden op die
fietspaden toeren?
Wallenburg of –berg was een
heideontginning. Een zekere Jean
Maurice d’Amblé streek hier neer in 1797. De rijke Fransman wierp
wallen op, om
het zand te weren, en daaraan dankt zijn landgoed zijn naam. Hij
leverde
producten aan het bezettingsleger dat zich hier vestigde, waaronder
rogge en
hout.
De akkers op zijn landgoed zijn
verdwenen en hebben
plaatsgemaakt voor open plekken, afgewisseld door stukjes
naaldbomenbos. De
hofstede die hij bewoonde, werd verwoest, lang na zijn dood, toen de
volgende
ploeg bezetters rondmarcheerde in ons land, de Duitsers.
Momenteel is alleen de 14 meter diepe
waterput nog
over van huize Wallenberg. Daaromheen en bovenop zit een
vrolijk
koutende groep
bezitters van kleine hondjes. Ze lachen, maar niet naar mij, als
fotograaf. Ik
weet eigenlijk helemaal niet of ze het wel leuk vinden om
gefotografeerd te
worden voor De digitale reiziger, maar dan moet je maar niet op een
monument
gaan zitten.
Als je van hier naar Driebergen
loopt, kom je nog een paar
andere landgoederen tegen, Bornia en Den Treek, ook allemaal
wandelbewegwijzerd. Austerlitz ligt niet veel meer dan 3 kilometer van
Driebergen, als je afsnijdt via het Braamstruikse Binnenpad. Bus 81
doet er,
met al zijn omwegen, een klein halfuur over.
Ik ga echter richting Soesterberg,
dat decennialang door
Amerikanen bezet is geweest – maar dat waren onze bondgenoten. In de
jaren 90,
toen de Koude Oorlog voorbij was, deden zij wat de Fransen en Duitsers
al
eerder gedaan hadden: de thuisreis aanvaarden. Een paar jaar geleden
werd de
luchthaven ontmanteld, in verband met bezuinigingen op defensie. Op het
terrein
komt nu een strook woningen; de rest wordt teruggegeven aan de natuur.
Met het binnenlopen
van Soesterberg heb ik de Lustwarande verlaten.
Nog een laatste restje, aan het eind
van deze reeks, waarvan
bondigheid weer niet het meest opvallende stijlkenmerk was. De horeca;
niet als
hoofdgerecht maar als kliekje. Opvallend, vooral langs de route van
lijn 50, is
het grote aantal pannenkoekenhuizen dat in de Stichtse Lustwarande de
bewoners
en toeristen spijzigt. Daar zijn we natuurlijk ook nooit neergestreken,
toen
met school.
Deze keer, anno 2013, ben ik er ook
geen binnengelopen;
altijd passeerde ik ze net op de verkeerde tijd, net na ergens anders
gegeten
te hebben of met zin in iets anders dan een pannenkoek.
Op de eerste middag warandewandelen
verkneukelde ik me nog op
een eenvoudige, voedzame en betaalbare maaltijd bij het enige filiaal
van Charlie
Chiu dat nog was overgebleven van de twee in Hoog Chagrijne. Maar ook
die laatste
vestiging bleek verdwenen. Opgeofferd aan de bitter noodzakelijke
opknapbeurt
van de stationsomgeving bij Utrecht Centraal. Eerst liep ik er een keer
of vier
langs, gewoon omdat ik niet kon geloven dat mijn stamrestaurant was
opgeheven - dat ik in 2010
nog een nul-sterren-afrader noemde.
Maar op de plek waar het wel degelijk geweest was, stond nu nog een
schutting
met de rare, dubbelopistische tekst: ‘The start of a new beginning’.
‘Experience something new’, stond er
ook nog, opnieuw in de
taal van onze westerburen. Nou, het zal mij allemaal benieuwen. Maar
voorlopig
stond er geen goedgedekte tafel meer voor me klaar.
De Gasterij, ergens in de krochten
van Hoog Catharijne,
bracht redding. Dat lunch- en eetcafé is echt een vaste waarde. Ik kwam
er een
jaar of 25 geleden al. In die tijd is er werkelijk niets veranderd.
Hetzelfde
personeel serveert dezelfde maaltijden tegen – na correctie voor
inflatie en
omrekening in euro’s – dezelfde prijzen. Ook het interieur heeft geen
noemenswaardige wijzigingen ondergaan. Je weet wat je krijgt. Een
betrouwbaar
baken in een wereld waarin de kalender al lang niet meer op 1948 of
1968 staat.
Hier beëindigde ik deze zomer menige
warandewandeldag. Er
hier eindigt ook deze reeks.
Frans Mensonides
1 september 2013
Er geweest: dinsdag 23 juli en zaterdag 10 augustus 2013.
Dit was dus deel 4 en laatste van een serie over wandelingen
in de Stichtse Lustwarande. In deel
1 liep ik onder meer de route van de oude
tram Utrecht – Zeist (1879-1949), in deel
2 onder nog meer die van de oude
boemeltrein Zeist – Bilthoven en in deel
3 bezocht ik Leersum, Amerongen en
Elst, dorpen tussen Rug en Rijn, waarover ook weer een hoop te
vertellen was.
Al met al heb ik de Warande zo’n keer
of zeven, acht
bewandeld. Het is lekker dichtbij, en daarmee ideaal voor eventjes een
paar uurtjes
ertussenuit.
Het zou kunnen dat aan deze reeks,
bij lust en leven en
welzijn en gelegenheid, nog een vijfde deel wordt toegevoegd. Dat doe
ik dan
over een maand of drie, vijf, als de Lustwarande eruitziet zoals de
rijke
overzomeraars haar nooit zagen: in duister, bij herfststormen, met kale
bomen,
onder de sneeuw.
FM
© Frans Mensonides, Leiden, 2013.