Warandewandelen (4): The start of new beginning (Austerlitz revisited)

< < < < < Lees deel 3


Nog één keer warandewandelen, deze zomer. Ik schreef dan een paar maanden geleden wel dat ik de naam Austerlitz nooit meer in mijn kolommen zou bezigen, maar was toen al van plan, het opnieuw te bezoeken, 45 jaar na dat weinig geslaagde schoolkamp. Toen ik in dit kouwe voorjaar achter de PC wandelroutes zat samen te stellen voor de Stichtse Lustwarande, kwam opeens dat schooluitje weer in mijn bewustzijn, waar het decennialang uit verdwenen was. Dan zit ik zo in elkaar: dan moet ik ernaartoe, ook.

Austerlitz ligt in een uithoek van de Warande. Er is maar één landgoed, Wallenburg of Wallenberg, daarover verschillen de lezingen. En van dat landgoed is bovendien niet zo gek veel meer over.

Des te meer kan ik kwijt over het dorp Austerlitz zelf en de bijbehorende Pyramide (die eigenlijk op het grondgebied van Woudenberg staat). Dorp en Pyramide zijn (min of meer) bereikbaar met Connexxion-lijn 81.

 


Die lijn is een door bezuinigingen ontstaan wangedrocht. Hij heeft zijn beginpunt bij station Veenendaal de Klomp en rijdt vandaar via het centrum van die plaats naar Elst, Amerongen en Leersum. In de laatste twee dorpen ontsluit hij de weinig omvangrijke nieuwbouwwijken. Daarna gaat het naar Doorn, via de route van lijn 50. Tussen Doorn en station Driebergen-Zeist neemt lijn 81 de Arnhemse Bovenweg, langs villaparken waar zelden iemand bij een bushalte plaatsneemt. Daarna volgt nog een wormvormig aanhangsel via Zeist en Austerlitz naar Woudenberg.

De lijn combineert een paar onrendabele trajecten in de Lustwarande. Als je zijn route uittekent op de landkaart, neemt hij bij Zeist een soort haarspeldbocht. De bus doet 88 minuten over zijn rit van 51 kilometer, en eindigt op 15 kilometer van zijn beginpunt.

Ik heb 81 nog gekend in betere tijden, toen hij een zeer lange Midnet-lijn was van Utrecht naar Arnhem, via onder meer Austerlitz, Woudenberg, Veenendaal, Rhenen, Wageningen en Doorwerth. Tegenwoordig rijdt hij van maandag t/m zaterdag in uurdienst, alleen overdag. Het wat afgelegen in de wouden gelegen dorp Austerlitz is in de avonduren en op zon- en feestdagen onbereikbaar per OV.




Busstation Zeist

Hoe komt dat dorp aan zijn uitheemse naam? 1804; we schreven de Franse Tijd. Generaal De Marmont gaf in Midden-Nederland leiding aan een slecht gedisciplineerd leger van 18.000 man. Vijf kilometer ten oosten van Zeist richtte hij een grote legerplaats op, die hij aanvankelijk ‘Kamp van Utrecht’ doopte. En weer drie kilometer ten oosten daarvan een heuse pyramide van aarde, na in Egypte de stenen voorbeelden daarvan gezien te hebben.

Ze spellen de Pyramide van Austerlitz nog steeds op z’n Frans met een Yekrek. Hij heet ook nog steeds de Pyramide van Austerlitz, al staat hij tegenwoordig dus in Woudenberg. Het ding was bedoeld als hommage aan generaal Marmont zelf en Napoleon, in deze volgorde, want Marmont had een ego waarvoor zelfs de Piramide van Cheops nog te klein zou zijn.

Verder werd het van zand en heideplaggen vervaardigde gevaarte opgericht om die massa luie soldaten eens een poosje flink bezig te houden met scheppend werk. En niet in de laatste plaats was het bedoeld als uitzichtpunt. De Pyramide verscheen op een plek die zelf al 50 meter boven NAP lag, en voegde daar nog 36 meter aan toe, nog exclusief de 13 meter hoge obelisk die erbovenop kwam. De huidige overvloedige bossen rond Austerlitz waren er nog niet; de Pyramide keek uit over heidevelden tot waar het oog reikte. En dat was tot Amsterdam, Breda en Zwolle, volgens de overlevering, al lijkt dat me heel erg stug. In ieder geval kon geen vijand het Kamp van Utrecht ongezien naderen.

In 1805 won Napoleon een belangrijke veldslag bij Austerlitz, in het tegenwoordige Tsjechië, tevens zijn laatste aansprekende zege vóór zijn onvermijdelijke neergang. Het Kamp van Utrecht werd herdoopt in Kamp Austerlitz. Dat kamp had begrijpelijkerwijze een grote aantrekkingskracht op marketentsters en hoeren & snoeren. Er ontstond een dorpje, dat ook na het vertrek van de Fransen als Austerlitz op de landkaarten bleef staan en tegenwoordig 1500 ingezetenen telt.

De Pyramide was een stuk minder stevig dan haar stenen voorbeelden uit Egypte. Nog niet hadden de Fransen hun hielen gelicht, of de boel begon al te verzakken. Gedurende de 200 jaar daarna was er een voortdurende strijd tegen verder verval van het monument. In de jaren nul van deze eeuw werd de meest recente ronde uitgevochten. De Pyramide werd zoveel mogelijk in oude luister hersteld met graszoden, kreeg een steile trap met 80 hoge, ijzeren treden, ook opnieuw een obelisk, maar is minder hoog dan hij geweest is.



Het is dinsdag 23 juli 2013, een loeiend, laaiend hete dag, al de derde dag van een hittegolf. Het spoorwegnet kan daar evenmin tegen als tegen sneeuw. Gisteren mocht ik thuiswerken, hoefde ik gelukkig de stad niet uit en volgde ik de treinchaos via Internet. Op een gegeven moment was het treinverkeer op een stuk of tien plaatsen gestremd en waren er zes, zeven ongeplande stremmingen, boven de geplande, waar ze so wie so al aardig scheutig mee zijn in de zomer.

Rikus Spithorst ontpopte zich als de man met de hamer; in gestrande treinen zouden oververhitte passagiers zich van frisse lucht moeten kunnen voorzien door met zo’n stuk timmermangereedschap de ruiten in te slaan. NS wees het voorstel van de Maatschappij voor Beter OV subiet af. Ze hebben geen passagiers nodig met hamers; ze zijn heel goed in staat, hun eigen ruiten in te gooien.

Op Leiden Centraal houdt NS deze dinsdag de moed erin, met zomerse terrassen in de stationshal. Vandaag lijkt het spoorwezen gewend aan de hogere temperaturen. Weinig storingsmeldingen, deze ochtend. Ik gaf mezelf een redelijke kans, station Driebergen-Zeist te bereiken, en daar ben ik dan.

In bus 81 wordt de reiziger uitgedaagd, een nieuwe naam te bedenken voor de halte Doorn Postkantoor. In dat dorp is evenmin nog een postkantoor als elders in dit land. Maar het heeft ook wel zijn charme, obsolete haltenamen gewoon te handhaven. Zo heet de belangrijkste bushalte in Rijnsburg nog steeds Splitsing, omdat hier tot 1960 de tramsporen naar Katwijk en Noordwijk uitelkaar gingen. Wat maakt het uit?

Na busstation Zeist blijf ik alleen achter in de bus met zeven luidruchtige, kampeerderig geklede en bepakte en bezakte jongelieden. Limbo’s of Brabo’s. Ze hebben een ondefinieerbaar zuidelijk accent: ‘Noe, als ik zoe’n heus had, zat ik de hele zoemer in de teun!’ (wijzend op weer zo’n warande-kast met lap grond eromheen).

We rijden langs het Lyceum, waar een hele buurt naar genoemd is, het Lyceumkwartier. Dat neemt me niet direct in voor Zeist, een hele wijk noemen naar een school die er toevallig staat. Daarna stuiven we de bossen in en passeren Seyst, een opvallend bouwsel dat lijkt op een bunker met mos op het dak. Men handelt er in hypotheekrenten, of zo; ik snap er weinig van.

Bij het KNVB-sportcentrum slaan we rechtsaf richting Austerlitz. Hier zou ik eigenlijk iets moeten gaan herkennen, want dat was vlakbij dat schoolkampement.

In het dorp Austerlitz is, anders dan in Retranchement of Bourtange, zo goed als niets meer zichtbaar van het militair verleden. Ja, het uitgestrekte Dorpsplein heeft ongetwijfeld een bestaan gekend als exercitieterrein, maar verder lijkt het een heel gewoon dorpje.



Ik rij eerst maar door naar de Pyramide, en laat daar de zuiderlingen achter in de bus, op weg naar Woudenberg, waar het vast ook wel spannend is op de zomerdag. Alvorens de Pyramide te beklimmen, loop ik even een stukje door langs de weg naar de Koepel van Stoop, omdat ik geen genoeg krijg van folly’s, deze zomer. De familie Stoop heeft iets met rare bouwsels, want zij kochten in 1876 die hele Pyramide.

In het voormalige koetshuis aan de voet daarvan is een informatiecentrum over de Franse Tijd (1795-1813), wat in wezen gewoon de Franse bezetting was. Zelf vonden de Fransen echter dat ze ons kwamen bevrijden. Veel Nederlanders, vooral Patriotten en Oranjehaters, waren dezelfde mening toegedaan, maar vonden het bedrag dat de Fransozen voor dat vriendendienstje rekenden, 100 miljoen gulden, toch aan de krasse kant. Verder maakten de bezetters zich ook niet altijd even populair, al waren de mensen wel weer gek op de koning die van 1806 tot 1810 boven ze gesteld was, Lodewijk Napoleon. Ik schreef in het vorige deel al: koningen kunnen alles maken in een republiek.

Toch zagen de meeste Nederlanders de Fransen in 1813 volgaarne vertrekken. Maar in dit informatiecentrum wordt vooral benadrukt wat onze vijanden allemaal voor goeds hebben achtergelaten in ons land, waarvan we tot de dag van heden nog profijt trekken. Behalve een verzakkende pyramide was dat: de burgerlijke stand, rechtsgelijkheid (overal in het land werkt justitie even krom), armenzorg door de staat, kiesrecht (zij het toen nog alleen voor rijke mannen), het decimale stelsel, het kadaster…

Ik kan me niet voorstellen dat we dat allemaal zelf niet ook, zonder Franse hulp, hadden kunnen invoeren. Het wil er bij mij niet in dat we dan nog steeds geteld zouden hebben in mijlen, bunders en schepels, pre-decimaal, zoals de Britten nog steeds doen, die niet de zegeningen hebben gekend van een Franse bezetting. Waarom de vijand krediet geven voor dat alles?




De Pyramide staat een paarhonderdmeter verder. De verstevigingsoperatie lijkt niet 100% geslaagd. Het ding staat echt nog zo scheef als ik weet niet wat. En die obelisk staat scheef naar de andere kant, zodat er een duidelijk zichtbare knik zit in het gevaarte.

Een opa en oma beklimmen de horrortrap met hun twee kleinkinderen, die al lang boven zijn als zij zelf nog aamborstig staan uit te hijgen op tweederde. Die kids roepen stimulerende dingen, zoals: ‘Loop eens een beetje door, zeg!’ en: ‘Zijn jullie er nou nog niet?’

Ze moesten een traplift of funiculaire aanleggen. Maar daar zal dat geval vermoedelijk wel weer nog verder van gaan verzakken. En daardoor weer die lift ontwrichten.

Ik beklim hem nu ook. Vanaf het platform zie je vooral heiige wouden. Leiden (58 km) zou natuurlijk met de beste telescoop ter wereld niet te zien zijn. Zelfs de Domtoren (rechts van het midden op de foto) en de kantorenskyline van Utrecht boren, op hooguit 15 kilometer afstand, al nauwelijks door de nevel.

Raar dat ik niet meer hoogtevrees heb! De Pyramide is veel hoger dan de Tombe van Nellesteyn. Ja, de Pyramide loopt glooiend omhoog, OK, maar hij is toch wel knap steil. Als je over de reling kukelt, ben je waarschijnlijk net zo goed ‘tomaat’ als bij een val van de Mont Blanc. Ik vind hem zelf niet zo erg logisch in elkaar zitten, die hoogtevrees van mij.






Naast het informatiecentrum is een speeltuin annex kermis. Het heet het oudste attractiepark van Nederland, waar men al zes generaties kinderen vermaakt heeft. Die kermis is een nostalgische, met draai- en zweefmolens, bussie gooien, en zonder bungeejumpen en zo.

Hij is niet druk bezet, vandaag; zelfs voor een kermis is het vandaag te warm. Een jongetje zweeft vol overgave, en prent zich prettige herinneringen in het hoofd voor later. Nee, nee, zo zijn kleine jongetjes niet; jeugdsentiment gaat alleen met terugwerkende kracht, met wat je je toevallig nog herinnert. Maar in november zal hij in de schoolbanken misschien nog wel naar deze zomerdag terugverlangen. Een ander hanteert fanatiek het stuur in de draaimolen, in de Connexxion-bus, die frequenter langskomt dan lijn 81.

Ik strijk neer op het terras met een broodje en vooral frisdrank. ‘Toen mijn schoonvader terminaal was’, hoor ik een licht bejaarde man zeggen tegen een leeftijdgenoot, ‘riep hij iedereen bij zich, zijn vrouw, alle kinderen met aanhang. Hij zei dat hij het einde voelde naderen, en alles nog een keer goed door wilde spreken. Hoe het met zijn duiven zou moeten (zíj hield niet van duiven). Wie zijn boeken zouden krijgen (zíj hield niet van lezen). Hoe hij zijn begrafenis geregeld wilde hebben: uitvaartverzorging Die-en-Die; begraafplaats Zus-en-Zo. Hij wilde iedereen bij elkaar hebben, dan hoefde hij het niet op schrift vast te leggen, en kon later toch niemand zeggen dat hij het niet geweten had. En wat denk je?’

Ik begin, als onbevoegd toehoorder, een vermoeden te krijgen van de afloop. Daar kwam natuurlijk toch bonje van. Over de duiven of over de boeken, alleen dat is nog de vraag. ‘Goed, een paar weken later komt hij te overlijden. En toen zegt zíj, mijn schoonmoeder: “Begraafplaats Zus-en-Zo? Daar komt helemaal niets van in! In die aula daar, daar is de koffie niet te zuipen”. Ha, ha, ha, dat zegt ze, ongelogen, letterlijk; ik hoor het haar nog zeggen: “Daar is de koffie niet te zuipen!”’

Nou, dat verhaal had een andere pointe dan ik gedacht had.







Ik pak bus 81 voor slechts drie haltes naar dat grote exercitieplein in het dorp Austerlitz; dit is geen dag waarop je graag veel kilometers wandelt. Daarom kies ik ook de miezerigste van de wandelroutes die op dit plein hun startpunt hebben: ‘Kamp Austerlitz’ (gele paaltjes), te ronden in slechts vijf kwartier.

Niet dat je op deze tocht nou zo veel overblijfselen ziet van het kamp van twee eeuwen geleden. Feitelijk helemaal niets. Maar je weet dat het er geweest is. Je loopt over de dezelfde grond waar Fransen met hun vuile soldatenlaarzen op hebben lopen stampen. Maar dat wel over aangenaam beschaduwde bospaden; zo overleef je ook bij 33 graden Celsius een wandeltocht.

Dat hoedje op dat wandelpaaltje moet een grap zijn; het betekent hopelijk niet dat het bordje vervallen is. Nee, even verderop staat er nog één; ik zit nog op het goede spoor. Verdwalen, daar heb ik helemaal geen zin in, bij deze hitte.

Aan de voorheen zo blauwe hemel beginnen nu wel langzamerhand cumulonimbuswolken te accumuleren. Dat was de afspraak niet. Pas vanavond zou het gaan regenen, en dan nog alleen in het zuidoosten van het land. Daar kun je Austerlitz met geen mogelijkheid onder rekenen, hoeveel krediet je het KNMI ook verleent.

Foto’s van bossen is vaak niet veel aan. Wat je op de foto’s niet ziet is de prikkelende harslucht van het dennenwoud, de vage geur van dood en verval van de humus, de stoffigheid van weken droogte.

De lucht vertoont nu ineens een onaangename groene teint. Ook begint het killig te waaien. Maar ik ben terug in de bebouwde kom van Austerlitz. Het grote exercitieterrein - thans gedeeltelijk jeu-de-boulesbaan, dus nog steeds onder kwalijke Franse invloeden - doemt op. Al na een uur; zelfs met deze hitte heb ik nog een kwartier gewonnen op het schema.

Ik pak de bus naar Woudenberg. Onmiddellijk nadat ik ben ingestapt, barst een intense plensbui los. Ik ben er niet op gekleed, met alleen overhemd en korte broek. Maar dan kan er ook niet veel nat worden. In de verte rommelt de donder. In striemende, ijskoude regenvlagen stap ik in Woudenberg over op lijn 83 naar Amersfoort. Alle abri’s onderweg staan vol volk, maar niemand wil met de bus mee; het zijn allemaal verzopen, te dun geklede wandelaas en fietsers.

Landgoed Wallenburg doe ik maar een andere keer! Deze hittegolf heeft exact 2,5 dag geduurd.


 

Die andere keer laat even op zich wachten. Eerst zijn er wat korte klimaatswisselingen en tijdrovende persoonlijke beslommeringen. Op zaterdag 10 augustus begeef ik me opnieuw naar het hart van Nederland, op een veel koelere, doch gelukkig wel droge dag. Deze keer verlaat ik bus 81 bij het KNVB Sportcentrum.

Er staat een enorme voetbal voor het gebouw. Aan de overkant van de weg liggen de velden. Er is vandaag niemand, de tribunes zijn leeg, maar toch hoor ik spelaanwijzingen en aanmoedigingskreten door het bos klinken. Als ik in spoken geloofde, zou ik dat knap unheimisch vinden. Misschien komen die geluiden van het padvinderskamp in de buurt, waar geüniformeerde zeeverkenners of verkenners zonder meer rondlopen; dat zal het wezen.

Daarmee ben ik dan de ‘groepsaccommodaties’ genaderd van de Paasheuvelgroep. Ze staan verspreid in het bos. Na enig zoeken vind ik zowaar de Krekel en de Mier terug, waar wij in 1968 donderjoegen in de nacht en hand in hand liepen in de late avond. Maar de barakken zien er niet uit zoals ik ze me herinner. Ze zijn zwaar opgeknapt, of zelfs helemaal opnieuw gebouwd; het zijn de Krekel en de Mier 2.0.

Hier liep ik dus, verweesd en verwezen, rond in de kinderschoenen, toen de jongenskiel mij nog paste. Maar ik mag ontploffen als ik de omgeving nog herken. De leemte in mijn geheugen zou kunnen komen door de psychologische mechanismen van verdringing, maar ook doordat alle bossen nu eenmaal wel een beetje op elkaar lijken, en ik er sedertdien heel wat gezien heb.

Die barakken waren ingehuurd door de gemeente Leiden, denk ik. Je hoorde in dat bos overal leeftijdgenoten met een Leidse tongval. Als ik het nu tegen een stadsgenoot over Austerlitz heb, zegt men: ‘Oh ja, dat ken ik, daar waren we nog op schoolkamp!’ En niemand kijkt daar blij bij.


Wat was nou de kwintessens van ons verblijf daar, zo niet van ons hele verblijf op de basisschool, waar ik het laatst over had in FHM’s? De sleutel ligt in het bekende nostalgische liedje ‘1948 (Toen was geluk heel gewoon)’, door Kees van Kooten en Wim de Bie 24 jaar na dato gezongen in het satirische TV-programma ‘Hadimassa’ (Hier op You tube). Dat nummer geeft precies weer hoe de generatie die ons opvoedde en opleidde, over de wereld dacht.

Er was in wezen niets positiefs aan 1948. De continenten hingen murw in de touwen, na twee wereldoorlogen, zich alleen nog op te maken voor de allesverwoestende derde ronde zonder winnaars, en met atoombommen. Maar als je de gordijnen dicht deed, zag je het niet meer. Kneuterige knusheid, geschaard rond het mens-erger-je-nietbord (‘gezellig menzergianieten’), met chocolademelk met vel; en er altijd vals-nostalgisch naar blijven terugverlangen.

Tijdens dat schoolreisje in 1968 moest de wereld zoveel mogelijk lijken op die van 1948. Vandaar gaarkeukenvoer in plaats van chinees en patat, vandaar geen radio’s, waarop langharige, werkschuwe lieden protestsongs zongen tegen onze bevrijders, vandaar een low-budget- of no-budget-reisje, zodat de rijkere kindertjes het evenmin naar hun zin hadden als de arme. Zelfs de kermis en de Pyramide hebben we niet bezocht; die attracties kostten ook geld. Die kermis was toen bovendien nog niet retro, maar contemporain.

Wáren er wel armen, in 1968? Mijn vader was overleden; bij ons thuis moest Schraalhans dus wel keukenmeester zijn. Die onderwijzer die mij in dat zwembad die boterhammen stond op te dringen, had datzelfde een paar maanden eerder gedaan met een saucijzebroodje, een scene waaraan ik niet anders dan met schaamte kan terugdenken. Ik moest van hem een doos met sauzijcebroodjes (ik hanteer ook maar een nostalgische spelling) naar de dependance van de school brengen. Wij zesdeklassers lieten ons graag charteren voor dit soort klusjes, waarmee je de lessen even kon onderbreken.

‘En we hebben er één te veel, dus neem er zelf ook een’, gebood de onderwijzer. ‘Nee, nee, dit kan ik niet aannemen, dit komt mij niet toe’, antwoorde ik met een pathetisch zinnetje dat ik eens in een boek had gelezen.
‘Nee, komop, ik stá erop! Zo’n extraatje op z’n tijd, dat heb je gewoon nodig, Frans!’

Nu snap ik het ineens. Wij werden gezien als armelui. Het valt me nog mee, dat ze bij het naderen van de winter niet met een paar oude paardendekens voor ons aankwamen.

Als je in 1948 geen kostwinner meer had in je gezin, kon je als colporteur met potloden en pleisters langs de deuren. Maar in 1968 was de werkelijkheid anders. Mijn moeder genoot een behoorlijk ruim weduwen- en wezenpensioen (een voorziening die anno 2013 tot op het bot afgekloven schijnt te zijn). Armoede of lompen kenden we niet, wel centrale verwarming, tv, telefoon en jaarlijkse vakanties, zij het binnenlands.

Het heeft mijn broertje en mij in onze jeugd nooit aan iets ontbroken – behalve dan aan een auto. Wat was ik jaloers op neven en nichten en klasgenoten, wier ouders wel zo’n voertuig op vier banden voor de deur hadden! Maar ook onze autoloosheid heeft zijn betekenis. Want als ik opgegroeid was op de achterbank, dan zou ik deze site, die in beginsel over OV gaat, vast nooit zijn begonnen.

Alles lijkt wel voorbestemd, achteraf. En alles is verklaarbaar, als je netelige kwesties gewoon even de noodzakelijke aandacht gunt. En de plekken van toen bezoekt.

Het jaar 1968, waar ík nou weer aan hecht, was objectief bekeken ook niet veel fraais. Napalm op Vietnam, senator Robert F. Kennedy vermoord, dominee Martin Luther King vermoord, Frankrijk op de rand van zijn zoveelste revolutie, tanks in de straten van Praag… Een mens moest zorgvuldiger zijn bij het uitkiezen van zijn nostalgische lievelingsjaren.

Al peinzend over het verleden ben ik ongemerkt weer in de buurt gekomen van het KNVB-bolwerk. Daar ineens toch iets wat ik herken: dat kluiterige, zanderige voetbalveldje waar wij een balletje trapten. Ik dacht toen serieus dat het bij het KNVB-complex hoorde, en dat Cruijff, van Hanegem en Keizer soms trainden op hetzelfde terreintje…



Verder naar Wallenburg, dan maar. Ik volg een wandelroute met paaltjes die me er hopelijk brengen. Nu stuit ik op een monument, wederom met obelisk, ter herinnering aan de Rijwielpadvereniging Utrecht Met Omstreken. Die bestond van 1918 tot uitgerekend dat jaar 1968, alsof het zo moest wezen. Een Rijwielpadvereniging, de naam zegt het al bijna, had het aanleggen en onderhouden van fietspaden tot doel. Je zou toch denken dat dat een overheidstaak was. Mochten alleen leden op die fietspaden toeren?

Wallenburg of –berg was een heideontginning. Een zekere Jean Maurice d’Amblé streek hier neer in 1797. De rijke Fransman wierp wallen op, om het zand te weren, en daaraan dankt zijn landgoed zijn naam. Hij leverde producten aan het bezettingsleger dat zich hier vestigde, waaronder rogge en hout.

De akkers op zijn landgoed zijn verdwenen en hebben plaatsgemaakt voor open plekken, afgewisseld door stukjes naaldbomenbos. De hofstede die hij bewoonde, werd verwoest, lang na zijn dood, toen de volgende ploeg bezetters rondmarcheerde in ons land, de Duitsers.

Momenteel is alleen de 14 meter diepe waterput nog over van huize Wallenberg. Daaromheen en bovenop zit een vrolijk koutende groep bezitters van kleine hondjes. Ze lachen, maar niet naar mij, als fotograaf. Ik weet eigenlijk helemaal niet of ze het wel leuk vinden om gefotografeerd te worden voor De digitale reiziger, maar dan moet je maar niet op een monument gaan zitten.

Als je van hier naar Driebergen loopt, kom je nog een paar andere landgoederen tegen, Bornia en Den Treek, ook allemaal wandelbewegwijzerd. Austerlitz ligt niet veel meer dan 3 kilometer van Driebergen, als je afsnijdt via het Braamstruikse Binnenpad. Bus 81 doet er, met al zijn omwegen, een klein halfuur over.

Ik ga echter richting Soesterberg, dat decennialang door Amerikanen bezet is geweest – maar dat waren onze bondgenoten. In de jaren 90, toen de Koude Oorlog voorbij was, deden zij wat de Fransen en Duitsers al eerder gedaan hadden: de thuisreis aanvaarden. Een paar jaar geleden werd de luchthaven ontmanteld, in verband met bezuinigingen op defensie. Op het terrein komt nu een strook woningen; de rest wordt teruggegeven aan de natuur.

Met het binnenlopen van Soesterberg heb ik de Lustwarande verlaten.


 

Nog een laatste restje, aan het eind van deze reeks, waarvan bondigheid weer niet het meest opvallende stijlkenmerk was. De horeca; niet als hoofdgerecht maar als kliekje. Opvallend, vooral langs de route van lijn 50, is het grote aantal pannenkoekenhuizen dat in de Stichtse Lustwarande de bewoners en toeristen spijzigt. Daar zijn we natuurlijk ook nooit neergestreken, toen met school.

Deze keer, anno 2013, ben ik er ook geen binnengelopen; altijd passeerde ik ze net op de verkeerde tijd, net na ergens anders gegeten te hebben of met zin in iets anders dan een pannenkoek.

Op de eerste middag warandewandelen verkneukelde ik me nog op een eenvoudige, voedzame en betaalbare maaltijd bij het enige filiaal van Charlie Chiu dat nog was overgebleven van de twee in Hoog Chagrijne. Maar ook die laatste vestiging bleek verdwenen. Opgeofferd aan de bitter noodzakelijke opknapbeurt van de stationsomgeving bij Utrecht Centraal. Eerst liep ik er een keer of vier langs, gewoon omdat ik niet kon geloven dat mijn stamrestaurant was opgeheven - dat ik in 2010 nog een nul-sterren-afrader noemde. Maar op de plek waar het wel degelijk geweest was, stond nu nog een schutting met de rare, dubbelopistische tekst: ‘The start of a new beginning’.

‘Experience something new’, stond er ook nog, opnieuw in de taal van onze westerburen. Nou, het zal mij allemaal benieuwen. Maar voorlopig stond er geen goedgedekte tafel meer voor me klaar.

De Gasterij, ergens in de krochten van Hoog Catharijne, bracht redding. Dat lunch- en eetcafé is echt een vaste waarde. Ik kwam er een jaar of 25 geleden al. In die tijd is er werkelijk niets veranderd. Hetzelfde personeel serveert dezelfde maaltijden tegen – na correctie voor inflatie en omrekening in euro’s – dezelfde prijzen. Ook het interieur heeft geen noemenswaardige wijzigingen ondergaan. Je weet wat je krijgt. Een betrouwbaar baken in een wereld waarin de kalender al lang niet meer op 1948 of 1968 staat.

Hier beëindigde ik deze zomer menige warandewandeldag. Er hier eindigt ook deze reeks.

Frans Mensonides
1 september 2013
Er geweest: dinsdag 23 juli en zaterdag 10 augustus 2013.



Dit was dus deel 4 en laatste van een serie over wandelingen in de Stichtse Lustwarande. In deel 1 liep ik onder meer de route van de oude tram Utrecht – Zeist (1879-1949), in deel 2 onder nog meer die van de oude boemeltrein Zeist – Bilthoven en in deel 3 bezocht ik Leersum, Amerongen en Elst, dorpen tussen Rug en Rijn, waarover ook weer een hoop te vertellen was.

Al met al heb ik de Warande zo’n keer of zeven, acht bewandeld. Het is lekker dichtbij, en daarmee ideaal voor eventjes een paar uurtjes ertussenuit.

Het zou kunnen dat aan deze reeks, bij lust en leven en welzijn en gelegenheid, nog een vijfde deel wordt toegevoegd. Dat doe ik dan over een maand of drie, vijf, als de Lustwarande eruitziet zoals de rijke overzomeraars haar nooit zagen: in duister, bij herfststormen, met kale bomen, onder de sneeuw.

FM


© Frans Mensonides, Leiden, 2013.