D’r
kwam een boer uit
Zwitserland, Kadee, kadolleke, kada !
En die had een ezel aan zijn hand, Labadie, labada, labadonia !
En die had een ezel aan zijn hand, Caecilia !
Iepenbier ferfier, dat is Fries voor: openbaar
vervoer. Ik bracht weer eens een dag door in wat voor mij letterlijk
het
Heitelân is, het land van mijn voorvaderen. Maar het was deze dag,
vrijdag 21
juli 2017, geen speurtocht naar mijn Fryske roots
die me naar het noorden dreef. Nee, het was het verlangen, de
mummies
van Wieuwerd eens te zien; een horror-attractie in een lieflijk
terpdorpje waaraan
je de rumoerige historie op het eerste gezicht niet afziet.
Ik nam de treinen van
NS, die van Arriva en Arriva-buslijn 35: Sneek – Franeker, en was ook
nog even
in Harlingen. Op plaatsen waar ik mijn digitale aantekenboekje niet
trok,
bracht ik toch op z’n minst mijn camera tevoorschijn. De meest aparte
en
eigenzinnige provincie van ons koninkrijk, in tekst en in plaatjes.
Uit de
toevoeging ‘(1)’
in de titel van dit artikel zou je kunnen opmaken dat er ook nog een
deel 2 volgt.
Helemaal zeker kun je daarvan nooit zijn op deze site. Ik ben wel van
plan,
deze zomer een keer de veerboot te nemen van Enkhuizen naar Stavoren.
Dit mede
om het retourtje af te maken dat we in 1972 begonnen zijn met
Tienertoer; toen
gingen we namelijk van Stavoren naar Enkhuizen. Maar het kan best zijn
dat ik
dat tweede deel schrap; eigenlijk heb ik de pest aan varen.
Eerst nu
dat verhaal
over die mummies. Ik heb naar deze dag uitgekeken. Ik ben gek op bizarre verhalen. Dat over
Wieuwerd heeft ook
nog een soort moraal. Verhalen met een moraal, die druisen eigenlijk
tegen mijn
moraal in. Maar de moraal zit er toch wel in, voor wie hem eruit wil
halen.
De
Hanze-IC van Den
Haag naar het noorden kan niet genoeg geprezen worden. Vanuit Leiden
bereik je in
iets meer dan 2,5 uur Leeuwarden. Iets meer dan iets meer dan 2,5 uur,
deze
vrijdag; feitelijk bijna 2 uur en 3 kwartier. We staan om onduidelijke
redenen
even stil bij Kampen Zuid, en in Zwolle moet de Koploper 3 van zijn 9
bakken achterlaten.
In Leeuwarden zullen er trouwens weer 3 aangekoppeld worden voor de
terugreis.
Dat kost
allemaal
tijd, maar de conducteur roept bij aankomst in Leeuwarden (Ljouwert) om
dat we die
vertraging hebben opgelopen doordat er op elk station fietsen in de
trein
geladen moesten worden. Dat zegt hij dan met zo´n verwijtende ondertoon
van: hadden
we maar helemaal geen reizigers, dan kwamen we altijd overal op tijd
aan. Op
het aankomstperron zie ik mensen slepen, sjouwen, tillen en rollen met
talloze
grote valiezen, karbiezen en koffers, om te zwijgen van surfplanken.
Maar
wonderlijk genoeg zie ik geen enkele fiets. Het conducteursgilde blijft
me
verbazen.
In het
stukje 2015
over Mantgum
en Deinum had ik het al over de unieke strakke
20-minutendienst op
het traject Leeuwarden – Sneek (Snits), waar de rest van het
spoorboekje toch
vooral uit halfuur- en kwartierdiensten bestaat. De trein naar Stavoren
(Starum)
van 1 minuut na het middaguur haal ik niet meer door die late aankomst
van de
IC, dus ik mik op die naar Sneek van 12:21.
Eerst
even mijn
chipkaart opladen en natuurlijk, niet
te
vergeten, overchippen van NS op Arriva. Ik reis op saldo vandaag,
helemaal tegen
mijn gewoonte in op dergelijke voor Nederlandse begrippen lange reizen.
Maar
het kon even niet anders; ik ga vanavond wel terug op m´n Weekend Vrij.
Waarom
deze reis dan niet
gemaakt in het weekend, voor niks en voor nop? Nou, dan is Wieuwerd
niet
bereikbaar met de reguliere streekbus. Dan ben je afhankelijk van de
Opstapper,
een belbus, vanaf station Mantgum, en dat vind ik zo’n gedoe, zo’n
belbus. In
de zomervakantie moet je ook niet naar Wieuwerd willen; dan rijdt lijn
35 niet
tussen de middag, op het moment dat je er aan wilt komen. Vandaag is de
laatste
dag voor de schoolvakantie.
We
vertrekken met de
Spurt en nemen de bocht naar de grazige Friese weiden. Kort nadat de
trein op
station Mantgum zijn tegenligger gekruist heeft, zie ik uit het
rechterraampje
al het doel van mijn reis: het terpdorp Wieuwerd (Wiuwert), zo’n halve
kilometer van de spoorbaan. Daar zien ze de trein 3 keer per uur per
richting in
de verte langskomen, maar hij stopt niet bij het slechts circa 100
woningen
tellende dorp. Dat lot deelt Wieuwerd met Jorwerd (Jorwert), Bozum
(Boazum) en Oosterlittens
(Easterlittens) die ook langs de spoorbaan liggen. In Bozum staat de
Friese
vlag fier oppe toer.
Ik laat
in Sneek één
bus naar Wieuwerd gaan; die mummies lopen niet weg. Eerst een rondje
door de
stad. Ik was hier voor het laatst in 2007, toen de Arriva-Spurts van
treinenbouwer Stadler een nieuwigheidje waren. Toen liep ik langs de
Waterpoort,
de Klokkentoren en het standbeeld van de ‘Lapkepoep.’
Die zie
ik vandaag
allemaal niet. Ik loop nu blijkbaar een heel ander rondje– het is toch
wel
Sneek, waar ik ben? Ik zie dus ook andere dingen, waaronder het theater
van
architectenbureau Alberts en van Huut, en het mooie Nieuwe
Zakelijkheid-pandje
waar de bioscoop in zit.
bus 35, straks in Winsum (F)
Dan de
bus. Het
busstation van Sneek, bij het treinenstation, maakt rond de klok van
tweeën een
desolate indruk; één bus, één passagier; een schril contrast met het
levendige
winkel- horeca- en cultuurhart waar ik net rondliep. Er is politie
aanwezig om de
stroom van reizigers in goede banen te leiden. Buiten uw beeld, achter
me,
wordt een zwerverstype in een abri aangesproken op blijkbaar bedreven
pekelzonden.
Ik kan
ook nóg een bus
laten gaan en eerst het Nationaal Modelspoor Museum bezoeken in het
oude
stationsgebouw. Maar ik ben meer geïnteresseerd in echte. Dat jongetje
ook, die
een antieke stoomloc beklimt. Wat is dat toch dat jongetjes van 4 tot
104 jaar
hebben met treintjes, echte of model-?
De
jongetjes komen de
komende week trouwens in de komkommertijdsbelangstelling te staan.
Volgens SIRE,
de Stichting Irrelevante Reclame, moeten jongetjes weer jongetjes mogen
zijn:
ravotten, onverschrokken jongetjesdingen doen die ik zelf als jongetje
meestal
niet wilde of durfde.
Nou moet je ook weer niet denken dat ik helemaal abnormaal was, hoor. Meisjeszaken – elastiektwisten, touwtjespringen, spelen met babypoppen of speelgoedfornuisjes – interesseerden me ook niet erg. Wat dan wel? Ik onthulde het een keer in een oude jaargang van dit Internet-magazine, ook naar aanleiding van een misplaatste SIRE-campagne: tijdschriftje spelen. Hoe kómt zo’n joch erop…
Bus 35
komt
voorrijden. Ik zit er in m´n eentje in als we het stationsplein
verlaten, en
iets zegt me dat dat tot Wieuwerd zo zal blijven. Dat is ook zo. Het is
vandaag
zoals gezegd de laatste dag vóór de vakantie, de laatste dag dat je
Wieuwerd
ook buiten de spits kunt bereiken met de streekbus. Maar geen scholier
meer op
pad, vanmiddag; allemaal een paar dagen eerder al vrijgelaten omdat de
docenten
er ook genoeg van hadden.
We
passeren de
praktijk van tandarts Menso. Zou dat soms een achter-achterneef van me
zijn, uit
een van de boom afgeknapte tak van de familie, die de tweede helft van
zijn
naam verloochend heeft? Als dat zo is, weet ik denk ik wel waarom:
omdat ze er genoeg
van hadden, dagelijks aangesproken te worden als meneer of mevrouw
MensoNIEdas.
Wat zouden die mensen maken van de Friese kruidenier Poiesz? Ik had
zelf ook geen
idee hoe je dat uit de bek krijgt, maar het schijnt Pois te wezen,
volgens
bronnen op het WWW.
De bus
rijdt door dezelfde
dorpen die ik al vanuit de trein zag. Drie keer kruisen we de spoorbaan
en ik
daardoor mijn eigen pad. We passeren de Wijn en Whisky Schuur en
boerderij de Blikvanger
waar van alles te koop is. Daarna een onwaarschijnlijk smal weggetje
richting
Bozum. Daar blijkt een bierzuipfestival aan de gang. Straten zijn
gepavoiseerd
en geplaveid met bier drinkende dorpelingen die op de ruiten van de
passerende
bus slaan. Raar… Raard is ook een plaats ergens in Friesland.
Voorbij
Bozum: een rood
witte streep die het groene landschap doorklieft; de Spurt naar
Leeuwarden. Dan
nadert Wieuwerd.
Dat klinkt als de titel
van een B-, zo niet: C-film. De openingsscene speelt diep in de 18e
eeuw, die
der Verlichting. Timmerlieden verschaffen zich uit nieuwsgierigheid
toegang tot
de al heel lang gesloten grafkelder onder de kerk van Wieuwerd. Knekels
verwachten ze aan te treffen. En dan, wat een schrik!, een puntgaaf
geconserveerd lijk staart ze met holle ogen aan. 150 jaar geleden is
het bijgezet
en nu nog heeft de man de uitdrukking op het gelaat waarmee hij de
drempel van
de dood heeft overschreden.
De
bijpassende
horrormuziek kun je er zelf wel bij denken. Timmerlieden in paniek af.
11
lijken lagen er in de kelder, niet vergaan, zoals ‘rijke stinkers’ in
kerk-kerkers plachten te doen, waardoor het in een kerk inderdaad
altijd meurde
naar dooien. Nee, door een natuurlijk proces gemummificeerd.
Door die
ontdekking
staat Wieuwerd nu al 2,5 eeuw te boek als dé toeristische attractie van
de streek.
Al heel lang kun je voor een paar grijpstuivers een rondleiding krijgen
in die grafkelder.
Behalve
toeristen
werden ook wetenschappers gelokt naar het Friese terpdorp; serieuze
geleerden
maar ook lieden van twijfelachtig allooi. Van die 11 mummies zijn er 7
in de
loop der tijden verdwenen. Sommige zijn meegenomen door onderzoekers,
maar gingen
in hun laboratoria al heel snel tot ontbinding over. Weg! Vier zijn er
nu nog
over, zorgvuldig afgedekt met glas. Van de meest linkse is notabene
ooit een complete
arm gestolen.
Je mag er
niet
fotograferen; dit plaatje is afkomstig uit een YouTube-video
De
geleerden zijn het
nooit helemaal eens geworden over de oorzaak van de mummificatie. Wel
is
duidelijk dat de constante luchtstroom in die kelder er iets mee te
maken moet
hebben. In tegenstelling tot de meeste van dit soort grafkelders zitten
er hier
aan beide zijden luchtgaten. Nadat ze die een keer dichtgestopt hadden,
gingen
de mummies zienderogen achteruit, waarna ze die gaten snel weer
opengemaakt
hebben. Maar kan die luchtstroom alleen dit fenomeen verklaren?
Met de
bodem hier zou
ook iets aan de hand kunnen zijn. Tenslotte heb je ook elders in het
land
plekken waar begraven doden niet vergaan. Neem het meisje van Yde, en
het paar
van Weerdinge, die ik in 2014 bewonderde in het Drents Museum
in Assen.
In
Wieuwerd hebben ze in
de jaren 30 van de vorige eeuw enkele dode vogels opgehangen in de
grafkelder,
boven de hoofden van de menselijke mummies. Ook die vogels vergingen
niet, maar
zijn keurig gemummificeerd. Ze verhogen de luguberheid van deze toch
wat
morbide attractie.
De koster
of
huisbewaarder, of hoe heet dat in een kerk, verschaft me toegang tot de
kelder.
Daar liggen ze dan, al eeuwen naast elkaar. Het valt me tegen, of mee,
hoe griezelig
die attractie is. De dood, vrijwel ieder mens is er als de dood voor.
Maar als
je ertegenover staat is er ineens niets angstwekkends meer aan. Er gaat
een
bijna serene rust uit van die vier lijken. Het aan tbc lijdende meisje
met de
ingevallen borst, de man met het afgrijselijke kaakabces, ze hebben
geen pijn
meer, al zal de laatste tot in de eeuwigheid de pijngrimas blijven
vertonen
waarmee hij op het sterfbed lag.
De
rondleider vertelt
dat dan ook bijna niemand in paniek raakt van de 6000 bezoekers die
jaarlijks de
weg naar Wieuwerd weten te vinden. Ja, een keer die dame die wat
zenuwachtig reageerde,
maar hij heeft nog nooit iemand zien doen wat die timmerlieden wel
gedaan
zullen hebben: gillend weglopen.
De kerk
heeft niet
graag dat wetenschappers onderzoek komen doen, vertelt hij verder. Het
is
prettig om iets van het mysterie te bewaren. Maar als je het hem
vraagt:
aardstralen konden er best iets mee te maken hebben!
Ik kijk
sceptisch en ongelovig
– iets wat ik wel vaker doe tijdens mijn schaarse bezoeken aan
godshuizen.
‘Nee, kom op zeg, serieus, dat is toch geen wetenschap, dat is toch
klinkklare
nonsens?’
‘Nou, dat
weet ik zo
net nog niet. Er lopen regelmatig mensen met wichelroeden door het
dorp, en als
die in de buurt van de kerk komen, dan slaan die altijd uit. En er was
eens, in
1962, een man die kastjes verkocht om aardstalen te neutraliseren. Hij
wilde
het hier demonstreren. Als hij dat kastje aan zou zetten in de kelder,
dan zouden
de mummies meteen verpulveren. Maar hij kwam er niet in. De kerkenraad
heeft de
boel hermetisch afgesloten. En de dorpelingen zijn zich ermee gaan
bemoeien.
Dat is nog een hele rel geworden. Hij is bijna het dorp uitgejaagd!’
Goed,
ander onderwerp,
voordat dat ook mij overkomt; een kritisch-wetenschappelijke houding
wordt in
kerken zelden op prijs gesteld. Wie zijn, of liever: wie waren die
mensen die
al eeuwen in deze kelder liggen? De linker, die het laatst is bijgezet,
rond
1700, was een goudsmid. Van de anderen is het onzeker. Het zouden
telgen kunnen
zijn uit de aanzienlijke familie Walta die een landgoed bezat in deze
streek.
Maar het zouden ook Labadisten kunnen zijn, leden van een orthodox
christelijke
sekte, die op dat landgoed woonde aan het eind van de 17e en het begin
van de
18e eeuw (die van de Verlichting, of had ik dat al gezegd?).
Die sekte
was gesticht
door Jean de Labadie, die inderdaad uit Zwitserland kwam, zoals het aan
hem
gewijde kinderliedje memoreert. Die zat hier indertijd met een man of
400 in
een soort commune. Ze leefden in gemeenschap van goederen, mochten geen
eigen
bezit hebben en moesten veel bidden en nederig werk verrichten. Gezien
hun soberheid
is het niet waarschijnlijk dat zij zich lieten begraven in een duur
kerkengraf.
Ze
kerkten hier wel.
Diverse BN-en uit die tijd zaten in die sekte in Wieuwerd, waaronder de
geleerde
vrouw Anna Maria Van Schurman. Haar portret hing in 2010 in Voorburg,
ter
gelegenheid van de tentoonstelling Vrouwen rondom Huygens waar ik
over
schreef. Zij staat bekend als de eerste vrouwelijke student aan de
Universiteit
Utrecht.
Een
andere prominent was
de indertijd befaamde arts en pillenfabrikant Hendrik van Deventer, een
van de beroemde
Voorburgers die ik opvoerde in een ander stukje over mijn
geboortedorp. Die Labadistensekte draaide financieel bijna geheel op
Van
Deventer, die bakken vol geld verdiende met zijn pillen.
Maar de
heelmeester kreeg
op een gegeven moment genoeg van de Labadisten. Zelf bezat hij geen
sou, en hoe
moest dat dan later met zijn 10 bloedjes van kinderen? Hij verliet met
zijn
gezin de sekte – die daarna hard achteruit kachelde in rijkdom en
ledental - en
begon een lucratieve praktijk in Voorburg.
Als we
weer naar boven
geklommen zijn uit die kelder, bezoek ik In de kerk een kleine
tentoonstelling
over de mummies en de Labadisten. De trots van het museumpje wordt
gevormd door
het kunstgebit van Anna Maria van Schurman dat onlangs gevonden is, een
voorwerp dat perfect harmonieert, ergens, met de lijken in de kast,
sorry:
kelder.
Bij
Wieuwerd is in 19e
eeuw een grote goudschat gevonden die hier in de 8ste eeuw begraven
was. Tot de
spijt van de rondleider ligt die niet hier te pronken, maar in het
Rijksmuseum
van Oudheden in Leiden. Daar is hij mij nooit opgevallen. Maar dat
museum
bezoek ik ook voornamelijk voor de mummies. Ik héb iets met mummies.
Waarom,
weet ik niet. Ik ga er niet voor in analyse. Maar enkele momenten van
zelfreflectie zou ik er toch aan kunnen wijden, op de terugweg,
bijvoorbeeld.
Maar
eerst: de frisse
lucht in. De stilte in Wieuwerd doet werkelijk pijn aan je oren. Zoals
vrijwel
elke nederzetting in Nederland, bestaat ook deze hele kleine uit een
oude kern met
nieuwbouw eromheen. Opvallend is een groot grasveld midden in het dorp.
Als je
in andere streken dan Friesland was, zou je het voor een brink houden.
Maar het
is de terp, of liever: wat ervan overbleef nadat ze hem hadden
afgegraven voor
de vruchtbare kleigrond.
Buiten
het dorp kijk
ik uit over een weitje met schapen en paarden. ‘Mooi, hè, meneer’, zegt
een
blonde Friese, doch Nederlands sprekende jongen van een jaar of 10. Ik
vraag
hem of dat landje van hun is. ‘Nee, van de overburen. Maar mijn vader
gaat ook
een stuk land kopen. En dat is helemaal van ons. Er komt een hek omheen
en dan
mag er niemand komen. Ook u niet. Maar nou ga ik gauw verder, hoor,
anders ben
ik te laat voor het verjaardagspartijtje!’
Ik had
hier twee uur
gepland, maar er is pas een uur om en ik zou niet weten hoe ik er hier
nog een door
zou moeten brengen, als ik die jongen niet achternaloop en mezelf
uitnodig voor
het feestje. Ik zou 10 rondjes door het dorp kunnen lopen, totdat mijn
signalement verspreid wordt in zo’n WhatsApp-groep voor buurtbewaking.
Maar in
plaats daarvan neem ik een bus eerder. Die 10 minuten te laat is en
tegen mijn
verwachting al één passagier telt als ik instap; toch nog een scholier.
Mijn
medepassagier
stapt uit in Baard en daarna zit ik weer in een 40-persoons taxi.
Ergens zie ik
in het voorbijgaan een monument van de Keatsferiening met de namen van
alle
kaatskoningen van de afgelopen decennia.
Waar zal
ik dat extra
uur doorbrengen? In Winsum, zo besluit ik. Winsum In Groningen
is een aardige
plaats. Winsum in Friesland is minder, zie ik meteen nadat ik ben
uitgestapt. Misschien
ligt het aan mij, houd me ten goede, maar ik heb ineens helemaal geen
zin in
Winsum (F). Maar de bus is al om de hoek verdwenen en zou toch ook toch
niet
meer terugkomen als ik hem na zou roepen: ‘Ho, stop, ik wil hier weg!!’
Fel
zonlicht striemt genadeloos
neer op Winsums verlaten straten. Op twee terrassen zit er niemand in
de
blakende zon, en ook niet in de schaduw; helemaal leeg. Beide
etablissementen
zijn dicht tussen lunch- en dineruur, alsof mensen midden op de middag
geen
dorst en honger kunnen krijgen. Mijn 5-uursdip komt vanmiddag al om 4
uur.
Kop op,
Frans, een uur
moet je het hier toch uit kunnen houden? Nee, 50 minuten maar; die bus
arriveerde te laat. Met oog voor schoonheid schiet ik ook hier een
acceptabele
foto.
Bij een
brug roept een
man die tegen de leuning geleund staat, me toe: ‘Smaakt het? [ik ben
een medegebracht broodje aan het nuttigen, bij gebrek aan
horeca]; Goed weekend!’ Is dat een bruggenwachter of een leegloper die
daar zo
maar hangt te hangen? Als ik verderop loop, priemen en steken zijn
blikken me in
de nek. Bij huize ‘Doarp End’ eindigt niet zozeer het dorp als wel de
wereld.
Ik loop terug, tot verbazing van de vermeende bruggenwachter, die ik
geen blik
waardig gun. Op de Kloosterdijk (Kleasterdyk) wacht ik op de bus.
Die kiest
zijn route
over een hypersmalle polderdijk waar halsbrekende toeren uitgehaald
moeten
worden om tegenliggende auto’s te ontwijken. Ook fietsers duiken
haastig de
berm in bij nadering van het iepenbier ferfier. In Tzum (Tsjom) doen we
een
hobbelroute door een buitenwijkje waar vakantierust heerst.
Na nog
wat bochten
doemt ineens station Franeker op en daarmee de stad van die naam;
zomaar ineens
in een stad!
In Franeker
waren wij
van De digitale reiziger ook al eens; in 2001 was dat. Maar we hadden
toen meer
oog voor het planetarium dan voor het stadschoon.
Dat bestaat onder meer uit het Museum Martena
(linksboven), waar diverse kunstwerken van de al genoemde Anna Maria
van
Schurman te zien zijn – maar niet haar kunstgebit, dat dus in Wieuwerd
verblijft.
Dat houten hokje aan de Zuiderkade is niet wat het lijkt; geen busabri dus, maar een hangplek, waar na 21:00 uur niet meer gehangen mag worden.
10, 9, 8, 7, 6, 5, 4,
3, 2, 1. Terug op station Franeker tel ik af bij de incheckpaal. Ja,
het is nu
18:30; mijn Weekend Vrij is ingegaan. Ik ben niet iemand die iedere
euro
omdraait, maar in het iepenbier ferfier maak ik er een sport van, zo
weinig
mogelijk te betalen.
3 Minuten
later vertrekt
de Spurt naar Harlingen. Ik berijd dan de oudste
spoorwegverbinding
van Noord-Nederland, en een van de eerste die is aangelegd op kosten van vadertje
staat. Dat
gebeurde tussen 1860 en 1868 en het ging dan om de hele 123 km lange
verbinding
Nieuwe Schans (thans: Bad Nieuweschans) - Harlingen. Het was indertijd
een
belangrijke schakel op de route Noord West Europa – Amsterdam. Je kon
toen nog
wat nu niet meer kan, dank zij die stukkende
brug in Weener: van Bremen naar
Groningen en door naar Harlingen voor de stoomboot over de Zuiderzee
naar
Amsterdam.
Deze lijn
was er
net iets eerder dan de huidige IC-verbindingen Leeuwarden / Groningen – Meppel
en verder.
Maar hij verloor veel van zijn glorie, en bestaat nu nog maar uit drie
in
elkaars verlengde gelegen regionale spoorlijnen: Weener – Groningen,
Groningen
– Leeuwarden en Leeuwarden – Harlingen Haven.
Van station Harlingen Sec is het niet veel meer dan een kilometer naar het eindpunt Harlingen Haven; je zou het in een kwartiertje kunnen lopen. Dat laatste station stond niet op mijn lijst van stations waar ik nog nooit was uitgestapt. Maar het had er wel op gemoeten. Als ik aankom op station Haven, herken ik niets en weet ik zeker dat ik er nog nooit eerder een voet gezet heb. Ik heb dus altijd gelogen als ik beweerde dat ik het hele voor reizigersverkeer openstaande spoorwegnet van Nederland heb bereisd. Maar nu is dat dus echt zo.
Hoe lang
zou zo’n
stoomboottrip naar Amsterdam geduurd hebben? Het was dik 100 km. Ik
schat wel
een uur of 10. Die boot voer al ver voordat er treinen uitgevonden
waren. De
frequentie was: 48 uur, of eigenlijk: 3 keer
per week. De ene dag voer hij heen, de andere terug; zondag bleef hij
in de
haven. Hij vertrok altijd ’s morgens vroeg.
Tegenwoordig kun je hier instappen
voor Vlieland
en Terschelling, vaarten van 1,5, resp. 2 uur; ook al veel te lang voor
iemand
die de pest heeft aan varen.
Ik pak in
Leeuwarden de
IC van 20:08 naar huis, na me gevoed te hebben in de stemmige houten
Smullers
op het perron.
Onderweg
lees ik in
een boekje, dat ik gekocht heb in de kerk van Wieuwerd, nog meer over
de rijke
geschiedenis van dat dorp. Dat boekje is al net zo merkwaardig als
alles daar.
Het is de 10e druk, maar het ziet er zo archaïsch uit dat het de 1e
druk lijkt.
Ook het taalgebruik is net zo ouderwets als het bedrag dat ik ervoor
neergeteld
heb. Ze hebben het bewust zo uitgegeven, voor de oude en vertrouwde
sfeer; zoiets
staat in het voorwoord.
De
houding van Wieuwerds
kerkenraad tegenover die aardstralen’deskundige’ verbaast me toch wel.
Ze
vreesden dat hij mét die mummies ook de inkomsten van de rondleidingen
zou doen
verdampen. Maar als ik me probeer te verplaatsen in het Gristelijk
gedachtegoed, hadden ze in dat geval ook kunnen denken dat het zo
voorbeschikt
was: een vingerwijzing dat de mens tot stof moet wederkeren.
Ik google
nog wat over
die aardstralen. De man die ze wilde neutraliseren, heette Hannes Bron.
Niet
lang na die scene in Wieuwerd werden zijn anti-aardstralenkastjes – die
maar
liefst 5800 gulden per stuk kostten - ontmaskerd. Iemand brak er een
open. Er
zat voor hooguit een gulden aan materiaal in. Ja, die kastjes bestreden
iets wat niet bestaat; dan heb je eigenlijk altijd succes.
Na dat
demasqué werden
ze uiteraard niet meer verkocht. Zou je denken en hopen. Maar anno 2017
runt een
kleinzoon van Hannes Bron er een webshop in. Ongelooflijk! De wereld
wil
bedrogen worden. Boerenbedrog, letterlijk; vooral landbouwers nemen ze
af.
Overpeinzingen
in een
IC. Het loopt tegen kwart voor negen. Ergens tussen Wolvega en
Steenwijk
verlaat ik Fryslân.
Frans
Mensonides
2 augustus 2017
Er geweest: 21 juli 2017
©
Frans Mensonides, Leiden, 2017