De digitale reiziger (117a)
Iepenbier ferfier (1): Het mummiemysterie van Wieuwerd



Sneek

D’r kwam een boer uit Zwitserland, Kadee, kadolleke, kada !
En die had een ezel aan zijn hand, Labadie, labada, labadonia !
En die had een ezel aan zijn hand, Caecilia !

 
Iepenbier ferfier, dat is Fries voor: openbaar vervoer. Ik bracht weer eens een dag door in wat voor mij letterlijk het Heitelân is, het land van mijn voorvaderen. Maar het was deze dag, vrijdag 21 juli 2017, geen speurtocht naar mijn Fryske roots die me naar het noorden dreef. Nee, het was het verlangen, de mummies van Wieuwerd eens te zien; een horror-attractie in een lieflijk terpdorpje waaraan je de rumoerige historie op het eerste gezicht niet afziet.

Ik nam de treinen van NS, die van Arriva en Arriva-buslijn 35: Sneek – Franeker, en was ook nog even in Harlingen. Op plaatsen waar ik mijn digitale aantekenboekje niet trok, bracht ik toch op z’n minst mijn camera tevoorschijn. De meest aparte en eigenzinnige provincie van ons koninkrijk, in tekst en in plaatjes.

Uit de toevoeging ‘(1)’ in de titel van dit artikel zou je kunnen opmaken dat er ook nog een deel 2 volgt. Helemaal zeker kun je daarvan nooit zijn op deze site. Ik ben wel van plan, deze zomer een keer de veerboot te nemen van Enkhuizen naar Stavoren. Dit mede om het retourtje af te maken dat we in 1972 begonnen zijn met Tienertoer; toen gingen we namelijk van Stavoren naar Enkhuizen. Maar het kan best zijn dat ik dat tweede deel schrap; eigenlijk heb ik de pest aan varen.

Eerst nu dat verhaal over die mummies. Ik heb naar deze dag uitgekeken. Ik ben gek op bizarre verhalen. Dat over Wieuwerd heeft ook nog een soort moraal. Verhalen met een moraal, die druisen eigenlijk tegen mijn moraal in. Maar de moraal zit er toch wel in, voor wie hem eruit wil halen.

 

6 maal iepenbier ferfier


Heen

De Hanze-IC van Den Haag naar het noorden kan niet genoeg geprezen worden. Vanuit Leiden bereik je in iets meer dan 2,5 uur Leeuwarden. Iets meer dan iets meer dan 2,5 uur, deze vrijdag; feitelijk bijna 2 uur en 3 kwartier. We staan om onduidelijke redenen even stil bij Kampen Zuid, en in Zwolle moet de Koploper 3 van zijn 9 bakken achterlaten. In Leeuwarden zullen er trouwens weer 3 aangekoppeld worden voor de terugreis.

Dat kost allemaal tijd, maar de conducteur roept bij aankomst in Leeuwarden (Ljouwert) om dat we die vertraging hebben opgelopen doordat er op elk station fietsen in de trein geladen moesten worden. Dat zegt hij dan met zo´n verwijtende ondertoon van: hadden we maar helemaal geen reizigers, dan kwamen we altijd overal op tijd aan. Op het aankomstperron zie ik mensen slepen, sjouwen, tillen en rollen met talloze grote valiezen, karbiezen en koffers, om te zwijgen van surfplanken. Maar wonderlijk genoeg zie ik geen enkele fiets. Het conducteursgilde blijft me verbazen.

In het stukje 2015 over Mantgum en Deinum had ik het al over de unieke strakke 20-minutendienst op het traject Leeuwarden – Sneek (Snits), waar de rest van het spoorboekje toch vooral uit halfuur- en kwartierdiensten bestaat. De trein naar Stavoren (Starum) van 1 minuut na het middaguur haal ik niet meer door die late aankomst van de IC, dus ik mik op die naar Sneek van 12:21.

Eerst even mijn chipkaart opladen en natuurlijk, niet  te vergeten, overchippen van NS op Arriva. Ik reis op saldo vandaag, helemaal tegen mijn gewoonte in op dergelijke voor Nederlandse begrippen lange reizen. Maar het kon even niet anders; ik ga vanavond wel terug op m´n Weekend Vrij.

Waarom deze reis dan niet gemaakt in het weekend, voor niks en voor nop? Nou, dan is Wieuwerd niet bereikbaar met de reguliere streekbus. Dan ben je afhankelijk van de Opstapper, een belbus, vanaf station Mantgum, en dat vind ik zo’n gedoe, zo’n belbus. In de zomervakantie moet je ook niet naar Wieuwerd willen; dan rijdt lijn 35 niet tussen de middag, op het moment dat je er aan wilt komen. Vandaag is de laatste dag voor de schoolvakantie.

We vertrekken met de Spurt en nemen de bocht naar de grazige Friese weiden. Kort nadat de trein op station Mantgum zijn tegenligger gekruist heeft, zie ik uit het rechterraampje al het doel van mijn reis: het terpdorp Wieuwerd (Wiuwert), zo’n halve kilometer van de spoorbaan. Daar zien ze de trein 3 keer per uur per richting in de verte langskomen, maar hij stopt niet bij het slechts circa 100 woningen tellende dorp. Dat lot deelt Wieuwerd met Jorwerd (Jorwert), Bozum (Boazum) en Oosterlittens (Easterlittens) die ook langs de spoorbaan liggen. In Bozum staat de Friese vlag fier oppe toer.

 

Sneek

Ik laat in Sneek één bus naar Wieuwerd gaan; die mummies lopen niet weg. Eerst een rondje door de stad. Ik was hier voor het laatst in 2007, toen de Arriva-Spurts van treinenbouwer Stadler een nieuwigheidje waren. Toen liep ik langs de Waterpoort, de Klokkentoren en het standbeeld van de ‘Lapkepoep.’

Die zie ik vandaag allemaal niet. Ik loop nu blijkbaar een heel ander rondje– het is toch wel Sneek, waar ik ben? Ik zie dus ook andere dingen, waaronder het theater van architectenbureau Alberts en van Huut, en het mooie Nieuwe Zakelijkheid-pandje waar de bioscoop in zit.

 

Lijn 35

bus 35, straks in Winsum (F)

Dan de bus. Het busstation van Sneek, bij het treinenstation, maakt rond de klok van tweeën een desolate indruk; één bus, één passagier; een schril contrast met het levendige winkel- horeca- en cultuurhart waar ik net rondliep. Er is politie aanwezig om de stroom van reizigers in goede banen te leiden. Buiten uw beeld, achter me, wordt een zwerverstype in een abri aangesproken op blijkbaar bedreven pekelzonden.

Ik kan ook nóg een bus laten gaan en eerst het Nationaal Modelspoor Museum bezoeken in het oude stationsgebouw. Maar ik ben meer geïnteresseerd in echte. Dat jongetje ook, die een antieke stoomloc beklimt. Wat is dat toch dat jongetjes van 4 tot 104 jaar hebben met treintjes, echte of model-?

De jongetjes komen de komende week trouwens in de komkommertijdsbelangstelling te staan. Volgens SIRE, de Stichting Irrelevante Reclame, moeten jongetjes weer jongetjes mogen zijn: ravotten, onverschrokken jongetjesdingen doen die ik zelf als jongetje meestal niet wilde of durfde.

Nou moet je ook weer niet denken dat ik helemaal abnormaal was, hoor. Meisjeszaken – elastiektwisten, touwtjespringen, spelen met babypoppen of speelgoedfornuisjes – interesseerden me ook niet erg. Wat dan wel? Ik onthulde het een keer in een oude jaargang van dit Internet-magazine, ook naar aanleiding van een misplaatste SIRE-campagne: tijdschriftje spelen. Hoe kómt zo’n joch erop…


Bus 35 komt voorrijden. Ik zit er in m´n eentje in als we het stationsplein verlaten, en iets zegt me dat dat tot Wieuwerd zo zal blijven. Dat is ook zo. Het is vandaag zoals gezegd de laatste dag vóór de vakantie, de laatste dag dat je Wieuwerd ook buiten de spits kunt bereiken met de streekbus. Maar geen scholier meer op pad, vanmiddag; allemaal een paar dagen eerder al vrijgelaten omdat de docenten er ook genoeg van hadden.

We passeren de praktijk van tandarts Menso. Zou dat soms een achter-achterneef van me zijn, uit een van de boom afgeknapte tak van de familie, die de tweede helft van zijn naam verloochend heeft? Als dat zo is, weet ik denk ik wel waarom: omdat ze er genoeg van hadden, dagelijks aangesproken te worden als meneer of mevrouw MensoNIEdas. Wat zouden die mensen maken van de Friese kruidenier Poiesz? Ik had zelf ook geen idee hoe je dat uit de bek krijgt, maar het schijnt Pois te wezen, volgens bronnen op het WWW.

De bus rijdt door dezelfde dorpen die ik al vanuit de trein zag. Drie keer kruisen we de spoorbaan en ik daardoor mijn eigen pad. We passeren de Wijn en Whisky Schuur en boerderij de Blikvanger waar van alles te koop is. Daarna een onwaarschijnlijk smal weggetje richting Bozum. Daar blijkt een bierzuipfestival aan de gang. Straten zijn gepavoiseerd en geplaveid met bier drinkende dorpelingen die op de ruiten van de passerende bus slaan. Raar… Raard is ook een plaats ergens in Friesland.

Voorbij Bozum: een rood witte streep die het groene landschap doorklieft; de Spurt naar Leeuwarden. Dan nadert Wieuwerd.


Het mummiemysterie van Wieuwerd


Dat klinkt als de titel van een B-, zo niet: C-film. De openingsscene speelt diep in de 18e eeuw, die der Verlichting. Timmerlieden verschaffen zich uit nieuwsgierigheid toegang tot de al heel lang gesloten grafkelder onder de kerk van Wieuwerd. Knekels verwachten ze aan te treffen. En dan, wat een schrik!, een puntgaaf geconserveerd lijk staart ze met holle ogen aan. 150 jaar geleden is het bijgezet en nu nog heeft de man de uitdrukking op het gelaat waarmee hij de drempel van de dood heeft overschreden.

De bijpassende horrormuziek kun je er zelf wel bij denken. Timmerlieden in paniek af. 11 lijken lagen er in de kelder, niet vergaan, zoals ‘rijke stinkers’ in kerk-kerkers plachten te doen, waardoor het in een kerk inderdaad altijd meurde naar dooien. Nee, door een natuurlijk proces gemummificeerd.

Door die ontdekking staat Wieuwerd nu al 2,5 eeuw te boek als dé toeristische attractie van de streek. Al heel lang kun je voor een paar grijpstuivers een rondleiding krijgen in die grafkelder.

Behalve toeristen werden ook wetenschappers gelokt naar het Friese terpdorp; serieuze geleerden maar ook lieden van twijfelachtig allooi. Van die 11 mummies zijn er 7 in de loop der tijden verdwenen. Sommige zijn meegenomen door onderzoekers, maar gingen in hun laboratoria al heel snel tot ontbinding over. Weg! Vier zijn er nu nog over, zorgvuldig afgedekt met glas. Van de meest linkse is notabene ooit een complete arm gestolen.

 

 

Je mag er niet fotograferen; dit plaatje is afkomstig uit een YouTube-video

De geleerden zijn het nooit helemaal eens geworden over de oorzaak van de mummificatie. Wel is duidelijk dat de constante luchtstroom in die kelder er iets mee te maken moet hebben. In tegenstelling tot de meeste van dit soort grafkelders zitten er hier aan beide zijden luchtgaten. Nadat ze die een keer dichtgestopt hadden, gingen de mummies zienderogen achteruit, waarna ze die gaten snel weer opengemaakt hebben. Maar kan die luchtstroom alleen dit fenomeen verklaren?

Met de bodem hier zou ook iets aan de hand kunnen zijn. Tenslotte heb je ook elders in het land plekken waar begraven doden niet vergaan. Neem het meisje van Yde, en het paar van Weerdinge, die ik in 2014 bewonderde in het Drents Museum in Assen.

In Wieuwerd hebben ze in de jaren 30 van de vorige eeuw enkele dode vogels opgehangen in de grafkelder, boven de hoofden van de menselijke mummies. Ook die vogels vergingen niet, maar zijn keurig gemummificeerd. Ze verhogen de luguberheid van deze toch wat morbide attractie.

De koster of huisbewaarder, of hoe heet dat in een kerk, verschaft me toegang tot de kelder. Daar liggen ze dan, al eeuwen naast elkaar. Het valt me tegen, of mee, hoe griezelig die attractie is. De dood, vrijwel ieder mens is er als de dood voor. Maar als je ertegenover staat is er ineens niets angstwekkends meer aan. Er gaat een bijna serene rust uit van die vier lijken. Het aan tbc lijdende meisje met de ingevallen borst, de man met het afgrijselijke kaakabces, ze hebben geen pijn meer, al zal de laatste tot in de eeuwigheid de pijngrimas blijven vertonen waarmee hij op het sterfbed lag.

De rondleider vertelt dat dan ook bijna niemand in paniek raakt van de 6000 bezoekers die jaarlijks de weg naar Wieuwerd weten te vinden. Ja, een keer die dame die wat zenuwachtig reageerde, maar hij heeft nog nooit iemand zien doen wat die timmerlieden wel gedaan zullen hebben: gillend weglopen.

De kerk heeft niet graag dat wetenschappers onderzoek komen doen, vertelt hij verder. Het is prettig om iets van het mysterie te bewaren. Maar als je het hem vraagt: aardstralen konden er best iets mee te maken hebben!

Ik kijk sceptisch en ongelovig – iets wat ik wel vaker doe tijdens mijn schaarse bezoeken aan godshuizen. ‘Nee, kom op zeg, serieus, dat is toch geen wetenschap, dat is toch klinkklare nonsens?’

‘Nou, dat weet ik zo net nog niet. Er lopen regelmatig mensen met wichelroeden door het dorp, en als die in de buurt van de kerk komen, dan slaan die altijd uit. En er was eens, in 1962, een man die kastjes verkocht om aardstalen te neutraliseren. Hij wilde het hier demonstreren. Als hij dat kastje aan zou zetten in de kelder, dan zouden de mummies meteen verpulveren. Maar hij kwam er niet in. De kerkenraad heeft de boel hermetisch afgesloten. En de dorpelingen zijn zich ermee gaan bemoeien. Dat is nog een hele rel geworden. Hij is bijna het dorp uitgejaagd!’

Goed, ander onderwerp, voordat dat ook mij overkomt; een kritisch-wetenschappelijke houding wordt in kerken zelden op prijs gesteld. Wie zijn, of liever: wie waren die mensen die al eeuwen in deze kelder liggen? De linker, die het laatst is bijgezet, rond 1700, was een goudsmid. Van de anderen is het onzeker. Het zouden telgen kunnen zijn uit de aanzienlijke familie Walta die een landgoed bezat in deze streek. Maar het zouden ook Labadisten kunnen zijn, leden van een orthodox christelijke sekte, die op dat landgoed woonde aan het eind van de 17e en het begin van de 18e eeuw (die van de Verlichting, of had ik dat al gezegd?).

Die sekte was gesticht door Jean de Labadie, die inderdaad uit Zwitserland kwam, zoals het aan hem gewijde kinderliedje memoreert. Die zat hier indertijd met een man of 400 in een soort commune. Ze leefden in gemeenschap van goederen, mochten geen eigen bezit hebben en moesten veel bidden en nederig werk verrichten. Gezien hun soberheid is het niet waarschijnlijk dat zij zich lieten begraven in een duur kerkengraf.

Ze kerkten hier wel. Diverse BN-en uit die tijd zaten in die sekte in Wieuwerd, waaronder de geleerde vrouw Anna Maria Van Schurman. Haar portret hing in 2010 in Voorburg, ter gelegenheid van de tentoonstelling Vrouwen rondom Huygens waar ik over schreef. Zij staat bekend als de eerste vrouwelijke student aan de Universiteit Utrecht.

Een andere prominent was de indertijd befaamde arts en pillenfabrikant Hendrik van Deventer, een van de beroemde Voorburgers die ik opvoerde in een ander stukje over mijn geboortedorp. Die Labadistensekte draaide financieel bijna geheel op Van Deventer, die bakken vol geld verdiende met zijn pillen.

Maar de heelmeester kreeg op een gegeven moment genoeg van de Labadisten. Zelf bezat hij geen sou, en hoe moest dat dan later met zijn 10 bloedjes van kinderen? Hij verliet met zijn gezin de sekte – die daarna hard achteruit kachelde in rijkdom en ledental - en begon een lucratieve praktijk in Voorburg.

 

Jean de Labadie, Anna Maria van Schurman en Hendrik van Deventer.
De Labadie en Van Deventer overgenomen uit de Wikipedia

Als we weer naar boven geklommen zijn uit die kelder, bezoek ik In de kerk een kleine tentoonstelling over de mummies en de Labadisten. De trots van het museumpje wordt gevormd door het kunstgebit van Anna Maria van Schurman dat onlangs gevonden is, een voorwerp dat perfect harmonieert, ergens, met de lijken in de kast, sorry: kelder.

Bij Wieuwerd is in 19e eeuw een grote goudschat gevonden die hier in de 8ste eeuw begraven was. Tot de spijt van de rondleider ligt die niet hier te pronken, maar in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Daar is hij mij nooit opgevallen. Maar dat museum bezoek ik ook voornamelijk voor de mummies. Ik héb iets met mummies. Waarom, weet ik niet. Ik ga er niet voor in analyse. Maar enkele momenten van zelfreflectie zou ik er toch aan kunnen wijden, op de terugweg, bijvoorbeeld.

 

Verder met bus 35

Maar eerst: de frisse lucht in. De stilte in Wieuwerd doet werkelijk pijn aan je oren. Zoals vrijwel elke nederzetting in Nederland, bestaat ook deze hele kleine uit een oude kern met nieuwbouw eromheen. Opvallend is een groot grasveld midden in het dorp. Als je in andere streken dan Friesland was, zou je het voor een brink houden. Maar het is de terp, of liever: wat ervan overbleef nadat ze hem hadden afgegraven voor de vruchtbare kleigrond.  

Buiten het dorp kijk ik uit over een weitje met schapen en paarden. ‘Mooi, hè, meneer’, zegt een blonde Friese, doch Nederlands sprekende jongen van een jaar of 10. Ik vraag hem of dat landje van hun is. ‘Nee, van de overburen. Maar mijn vader gaat ook een stuk land kopen. En dat is helemaal van ons. Er komt een hek omheen en dan mag er niemand komen. Ook u niet. Maar nou ga ik gauw verder, hoor, anders ben ik te laat voor het verjaardagspartijtje!’

Ik had hier twee uur gepland, maar er is pas een uur om en ik zou niet weten hoe ik er hier nog een door zou moeten brengen, als ik die jongen niet achternaloop en mezelf uitnodig voor het feestje. Ik zou 10 rondjes door het dorp kunnen lopen, totdat mijn signalement verspreid wordt in zo’n WhatsApp-groep voor buurtbewaking. Maar in plaats daarvan neem ik een bus eerder. Die 10 minuten te laat is en tegen mijn verwachting al één passagier telt als ik instap; toch nog een scholier.

Mijn medepassagier stapt uit in Baard en daarna zit ik weer in een 40-persoons taxi. Ergens zie ik in het voorbijgaan een monument van de Keatsferiening met de namen van alle kaatskoningen van de afgelopen decennia.

Waar zal ik dat extra uur doorbrengen? In Winsum, zo besluit ik. Winsum In Groningen is een aardige plaats. Winsum in Friesland is minder, zie ik meteen nadat ik ben uitgestapt. Misschien ligt het aan mij, houd me ten goede, maar ik heb ineens helemaal geen zin in Winsum (F). Maar de bus is al om de hoek verdwenen en zou toch ook toch niet meer terugkomen als ik hem na zou roepen: ‘Ho, stop, ik wil hier weg!!’

Fel zonlicht striemt genadeloos neer op Winsums verlaten straten. Op twee terrassen zit er niemand in de blakende zon, en ook niet in de schaduw; helemaal leeg. Beide etablissementen zijn dicht tussen lunch- en dineruur, alsof mensen midden op de middag geen dorst en honger kunnen krijgen. Mijn 5-uursdip komt vanmiddag al om 4 uur.

Kop op, Frans, een uur moet je het hier toch uit kunnen houden? Nee, 50 minuten maar; die bus arriveerde te laat. Met oog voor schoonheid schiet ik ook hier een acceptabele foto.

 

 

Bij een brug roept een man die tegen de leuning geleund staat, me toe: ‘Smaakt het? [ik ben een medegebracht broodje aan het nuttigen, bij gebrek aan horeca]; Goed weekend!’ Is dat een bruggenwachter of een leegloper die daar zo maar hangt te hangen? Als ik verderop loop, priemen en steken zijn blikken me in de nek. Bij huize ‘Doarp End’ eindigt niet zozeer het dorp als wel de wereld. Ik loop terug, tot verbazing van de vermeende bruggenwachter, die ik geen blik waardig gun. Op de Kloosterdijk (Kleasterdyk) wacht ik op de bus.

Die kiest zijn route over een hypersmalle polderdijk waar halsbrekende toeren uitgehaald moeten worden om tegenliggende auto’s te ontwijken. Ook fietsers duiken haastig de berm in bij nadering van het iepenbier ferfier. In Tzum (Tsjom) doen we een hobbelroute door een buitenwijkje waar vakantierust heerst.

Na nog wat bochten doemt ineens station Franeker op en daarmee de stad van die naam; zomaar ineens in een stad!

 

Franeker (Frjentsjer) en Harlingen (Harns)

In Franeker waren wij van De digitale reiziger ook al eens; in 2001 was dat. Maar we hadden toen meer oog voor het planetarium dan voor het stadschoon.  Dat bestaat onder meer uit het Museum Martena (linksboven), waar diverse kunstwerken van de al genoemde Anna Maria van Schurman te zien zijn – maar niet haar kunstgebit, dat dus in Wieuwerd verblijft.

Dat houten hokje aan de Zuiderkade is niet wat het lijkt; geen busabri dus, maar een hangplek, waar na 21:00 uur niet meer gehangen mag worden.



10, 9, 8, 7, 6, 5, 4, 3, 2, 1. Terug op station Franeker tel ik af bij de incheckpaal. Ja, het is nu 18:30; mijn Weekend Vrij is ingegaan. Ik ben niet iemand die iedere euro omdraait, maar in het iepenbier ferfier maak ik er een sport van, zo weinig mogelijk te betalen.

3 Minuten later vertrekt de Spurt naar Harlingen. Ik berijd dan de oudste spoorwegverbinding van Noord-Nederland, en een van de eerste die is aangelegd op kosten van vadertje staat. Dat gebeurde tussen 1860 en 1868 en het ging dan om de hele 123 km lange verbinding Nieuwe Schans (thans: Bad Nieuweschans) - Harlingen. Het was indertijd een belangrijke schakel op de route Noord West Europa – Amsterdam. Je kon toen nog wat nu niet meer kan, dank zij die stukkende brug in Weener: van Bremen naar Groningen en door naar Harlingen voor de stoomboot over de Zuiderzee naar Amsterdam.

Deze lijn was er net iets eerder dan de huidige IC-verbindingen Leeuwarden / Groningen – Meppel en verder. Maar hij verloor veel van zijn glorie, en bestaat nu nog maar uit drie in elkaars verlengde gelegen regionale spoorlijnen: Weener – Groningen, Groningen – Leeuwarden en Leeuwarden – Harlingen Haven.

Van station Harlingen Sec is het niet veel meer dan een kilometer naar het eindpunt Harlingen Haven; je zou het in een kwartiertje kunnen lopen. Dat laatste station stond niet op mijn lijst van stations waar ik nog nooit was uitgestapt. Maar het had er wel op gemoeten. Als ik aankom op station Haven, herken ik niets en weet ik zeker dat ik er nog nooit eerder een voet gezet heb. Ik heb dus altijd gelogen als ik beweerde dat ik het hele voor reizigersverkeer openstaande spoorwegnet van Nederland heb bereisd. Maar nu is dat dus echt zo.


Hoe lang zou zo’n stoomboottrip naar Amsterdam geduurd hebben? Het was dik 100 km. Ik schat wel een uur of 10. Die boot voer al ver voordat er treinen uitgevonden waren. De frequentie was: 48 uur, of eigenlijk: 3 keer per week. De ene dag voer hij heen, de andere terug; zondag bleef hij in de haven. Hij vertrok altijd ’s morgens vroeg.

Tegenwoordig kun je hier instappen voor Vlieland en Terschelling, vaarten van 1,5, resp. 2 uur; ook al veel te lang voor iemand die de pest heeft aan varen.

 

Terug

Ik pak in Leeuwarden de IC van 20:08 naar huis, na me gevoed te hebben in de stemmige houten Smullers op het perron.

Onderweg lees ik in een boekje, dat ik gekocht heb in de kerk van Wieuwerd, nog meer over de rijke geschiedenis van dat dorp. Dat boekje is al net zo merkwaardig als alles daar. Het is de 10e druk, maar het ziet er zo archaïsch uit dat het de 1e druk lijkt. Ook het taalgebruik is net zo ouderwets als het bedrag dat ik ervoor neergeteld heb. Ze hebben het bewust zo uitgegeven, voor de oude en vertrouwde sfeer; zoiets staat in het voorwoord.

De houding van Wieuwerds kerkenraad tegenover die aardstralen’deskundige’ verbaast me toch wel. Ze vreesden dat hij mét die mummies ook de inkomsten van de rondleidingen zou doen verdampen. Maar als ik me probeer te verplaatsen in het Gristelijk gedachtegoed, hadden ze in dat geval ook kunnen denken dat het zo voorbeschikt was: een vingerwijzing dat de mens tot stof moet wederkeren.

Ik google nog wat over die aardstralen. De man die ze wilde neutraliseren, heette Hannes Bron. Niet lang na die scene in Wieuwerd werden zijn anti-aardstralenkastjes – die maar liefst 5800 gulden per stuk kostten - ontmaskerd. Iemand brak er een open. Er zat voor hooguit een gulden aan materiaal in. Ja, die kastjes bestreden iets wat niet bestaat; dan heb je eigenlijk altijd succes.

Na dat demasqué werden ze uiteraard niet meer verkocht. Zou je denken en hopen. Maar anno 2017 runt een kleinzoon van Hannes Bron er een webshop in. Ongelooflijk! De wereld wil bedrogen worden. Boerenbedrog, letterlijk; vooral landbouwers nemen ze af.

Overpeinzingen in een IC. Het loopt tegen kwart voor negen. Ergens tussen Wolvega en Steenwijk verlaat ik Fryslân.

Frans Mensonides
2 augustus 2017
Er geweest: 21 juli 2017

© Frans Mensonides, Leiden, 2017