De digitale reiziger (89)
Er gaat nog van alles boven Groningen

Hoog boven Groningen

Er gaat nog van alles boven Groningen - als je onder Groningen de stad Groningen verstaat, want die ligt echt niet aan de Waddenzee. Ten noordwesten van Stáád ligt ook nog een heel stuk provincie. De gemeente De Marne telt ruim 10.000 inwoners, die bijna 170 km2 allervlakst en vooral groen land tot hun beschikking hebben.

Langs de in het land verspreide dorpjes reed vóór de oorlog kortstondig een lokaaltreintje, maar tegenwoordig Qbuzz-bus 65 (Groningen – Zoutkamp).

Ik ben er nooit geweest, in deze regio, hoewel ik in de provincie Groningen toch vrijwel alle buitenplaatsen bereisd heb, tot Bourtange aan toe. Maar De Marne altijd overgeslagen; nergens om. Dat ik er op deze zaterdag in mei wél kom, is dan nog te danken aan een privébezoek dat afgelegd moest worden. Het blijft in dit stukje buiten bespreking en had dus ook ongenoemd kunnen blijven, behalve dan als verklaring voor de tijdsprong die in het verhaal voorkomt.

Ik zie het maar als een eerste kennismaking met deze streek. Meer tijd dan voor een wandeling in Winsum (dat niet eens tot De Marne behoort) en één op landgoed Verhildersum in Leens, had ik niet.




Als je een site hebt als deze, moet je privé en openbaar goed gescheiden houden. Niet iedereen wil genoemd worden op Internet. Want wie dat wel wordt, zit tot het eind van zijn levensdagen en langer in de databank van Google, en dat boezemt sommigen angst in.

Laatst heeft iemand een proces gevoerd om vergeten te worden door Google, en dat nog gewonnen, ook. Ik begrijp zo’n houding toch niet goed. Je existeert feitelijk nauwelijks, als Google je naam niet kent. Ik heb mijn advocaten dan ook een brief laten schrijven naar Google, dat ze me nooit, maar dan ook nóóit mogen vergeten! Ik google elke dag ook even op mijn eigen naam, alleen om voor mijn ogen het bewijs op mijn scherm te zien, dat ik nog besta.

Bovendien is Google onmisbaar voor de naamsbekendheid van welke site dan ook. Op de mijne wordt de grootste helft van de hits veroorzaakt door surfers die er via Google op terecht komen. De kleinste helft van de bezoekers heeft mijn site – terecht! – in de lijst van favorieten staan. Maar die vaste klanten zijn er waarschijnlijk in meerderheid ook via Google voor de eerste keer op beland.

Dit is meteen alweer aan het begin een uitweiding; dat belooft niet veel goeds. De trein die ik vanuit Leiden neem naar het noorden, doet dat ook niet. Het is een korte, één viertje IRM, en dat op een zaterdag dat vrijwel het hele treinverkeer weer eens gestremd is; is het spoorwegnet in Nederland nou nooit eens een keertje áf?

Leiden – Haarlem ligt eruit; Leiden – Utrecht en Den Haag – Utrecht ook, en het is dan ook geen wonder dat deze trein zeker tot Duivendrecht overvol is. Tot Schiphol sta ik op een afgeladen balkon met een beker koffie in de hand geklemd tegen de deur geleund. Ja, en natuurlijk komen er weer twee mensen door die deur die denken dat er in de volgende wagen ineens een zee van ruimte is. Een vrouw met een kolossale reet plet me zo ongeveer; ik moest haar die koffie in de nek gieten!
‘Ja sorry hoor, maar ik loop achter mijn man aan’.
‘Dat is so wie so niet verstandig’, oordeel ik; ‘achter een kerel aanlopen. Als je man in de sloot springt, spring je er dan ook meteen achteraan?’

Van die vragen waarop geen antwoord komt. Met veel gewring hebben ze nu een zitplekje op de trap gevonden. Na Schiphol weet ik me zelf ook een plaatsje te veroveren, op een stoel zelfs, maar met drie overduidelijke gevallen van obesitas om me heen, (een kwaal waar nog wel zo vaak tegen gewaarschuwd wordt!), die ook allemaal naar Groningen willen.

Gangen en balkons blijven vol. Het toilet is onbereikbaar. Stokstijf blijven zitten en de plas ophouden, is het chapiter. Een helse rit. Dank zij de Hanzelijn is Groningen nog maar 2,5 uur van Leiden verwijderd, maar veel langer moet het ook echt niet duren.

Het duurt wél langer. Zonder dat er echt een malheur was onderweg, arriveert de trein tien minuten te laat in Assen. Een defecte overweg in Tynaarlo of zo’n soort plaats moeten we stapvoets passeren. In het zicht van de haven staan we nog een tijd op het emplacement in Groningen omdat de stoptrein naar Zwolle vóór ons langs wil kruisen.

De conducteur heeft zich niet laten zien. Zijn werk bleef beperkt tot negen keer iets onverstaanbaars in de microfoon bulken, en evenzovele keren de deuren sluiten. Een loodzwaar beroep!

Eindelijk mogen we eruit. Ik zit al meer dan twee uur in dezelfde houding, heb geen gevoel meer in mijn benen en val bijna plat op de grond. Op het perron wordt de WC bestormd. De aansluitende treinen naar Delfzijl en Roodeschool zijn, overeenkomstig verwachting, al lang weg.

Dit is eigenlijk deel zoveel van de reeks over de Hanzelijn, die me eerder dit jaar in Leeuwarden en Assen bracht. Op zaterdag is deze korte verbinding via Lelystad en Zwolle in ieder geval een groot succes, zoals ik van de winter al kon vaststellen; blijkbaar willen alle westerlingen nu ineens een dagje Noorden doen, op hun Kruitvat- of Blokkerkaartje. Binnen een jaar of vijf zal NS daaruit wel de conclusie trekken dat ze op zaterdag een paar extra bakken moeten aankoppelen. Je ziet door zulke dingen ook het nut van al die reizigersonderzoeken die NS laat uitvoeren door die roodgejaste bejaarden; met de uitkomsten ervan wordt niets gedaan.

  


Ik ben een eeuwigheid niet in Groningen geweest; niet meer sinds mei 2011 geloof ik, toen station Veendam geopend werd. In de tussentijd is station Groningen Europapark van een noodstation uitgegroeid tot een volwassen exemplaar met echte stenen perrons. Verder is de stemmige stationsrestauratie die Groningen altijd had, vervangen door platvloers Starbucks- en MacDonaldswerk.

In de tussenliggende jaren zijn ook de plannen voor de Regiotram gesneuveld waarvan we in 2011 en 2009 nog een paar routes bewandeld hebben. Ik vond die tramplannen in de stad en het land Groningen niet eens zo verschrikkelijk slecht. Wel hikte ik aan tegen de extreem hoge aanlegkosten, en had ik de integratie van tram- en spoorweg in mijn eigen regio al zien mislukken. Maar in 2012 viel het Groningse college van B&W over de tram. Enkele wethouders wilden het plan en de dreigende financiële stroppen niet op hun geweten hebben. Het plan werd niet eens uitgesteld, maar af-.

Het wil niet erg, met de tramplannen in Nederland. We moeten het maar onder ogen zien: buiten de vier grote agglomeraties is een tram niet erg levensvatbaar. Alleen Maastricht gaat er echt een krijgen – maar alleen omdat het grenst aan Vlaanderen, waar die tram vandaan komt, en waar andere normen gelden voor regionaal tramvervoer. Daar krijgt de ene regio een tram omdat ze zich achtergesteld voelen, en een andere omdat de ene er een krijgt.

Buiten, op het wijde en golvende stationsplein, zie ik twee jongedames, die het Peerd van ome Loeks strelen als was het een echt dier, in een manege.


Ik neem de volgende trein naar Roodeschool, die in de ganzenpas vertrekt achter die naar Delfzijl, en tot Sauwerd dezelfde route volgt. Voorbij dat station zie ik de spoorbaan voor Delfzijl met een sierlijke boog naar rechts in het groene gras verdwijnen.

In Winsum stap ik uit. Winsum heeft nog een soort stationsrestauratie, die in veel grotere plaatsen al lang verdwenen is; een glazen kiosk (zaterdags gesloten). Op het bescheiden busstation kun je overstappen op bus 65. Die kun je ook in Groningen al nemen, maar met die overstap in Winsum win je een stief kwartiertje. Behalve als je, zoals ik, de goede trein in Groningen heb gemist en op het verkeerde halfuur aankomt in Winsum, want dan moet je daar een halfuur op de bus wachten. Van welke nood ik dan maar een deugd maak, door anderhalf uur te blijven hangen in Winsum en het aanpalende Obergum (Óbergum, en niet: Obèrgum), en daar de lunch te gebruiken.

 


De spoorlijn Winsum – Zoutkamp, waarover ik het daarnet had, heeft slechts reizigers vervoerd van 1922-1938, en ook nog even aan het begin van de Bezetting. Daarna kregen rails en bielzen een in de ogen van de bezetter nuttiger bestemming in Oost-Europa, en zijn er, naar te vrezen valt, ook mensen onvrijwillig over vervoerd.

De Duitsers hebben het slopen van de spoorbaan uitgevoerd met de hun kenmerkende gründlichkeit. Op luchtfoto’s is er vrijwel niets meer van het lijntje te zien, terwijl oude spoorlijnen toch vaak iets achterlaten in het landschap, al was het maar een vage verkleuring van de bodem.

Deze spoorlijn was aangelegd door de Groninger Lokaalspoorweg-Maatschappij, als zijtak van hun al uit de 19e eeuw stammende lijn Groningen – Roodeschool. Er reden geen doorgaande treinen Groningen – Zoutkamp; de reiziger moest, net als ik nu, overstappen in Winsum. En zat dan nog een ruim half uur in het boemeltje naar Zoutkamp – ook net als de huidige reiziger met Qbuzz-lijn 65; de vooruitgang op het terrein van verkeer en vervoer was echt niet te stuiten, de afgelopen 75 jaar.

Qua frequentie is deze streek tegenwoordig wel beter af. Bus 65 rijdt om het uur, met in de spits wat extra snelritten onder nummer 165. Het treintje van de G.L.S.  maakte maar zes slagen per dag. Als je ’s avonds nog terug wilde naar Zoutkamp, moest je rond 21:00 uur al uit Groningen vertrekken. Tegenwoordig wordt iets meer rekening gehouden met nachtbrakers.

Tussen Winsum en Zoutkamp stopte de trein in Eenrum, Wehe-Den Hoorn, Leens, Ulrum en op de Breweelsterweg. Alleen de stations van Leens en Ulrum staan nog overeind.

Zoutkamp was indertijd nog een zeehaven, maar ligt nu, na inpoldering van de Lauwerszee, midden in het land. Ik stelde me er een romantisch oud haventje bij voor, maar Wikipedia hielp me uit de droom: vrijwel al het oude is in de jaren 60 gesloopt. Ik zal Zoutkamp vandaag in een flits even zien; vanuit een auto, nog wel, ongebruikelijk op deze site.

In Zoutkamp kun je dan nog een paar keer per dag de bus naar Lauwersoog nemen, wat wel zo ongeveer de Noordkaap van Nederland moet zijn, waar op 21 juni de middernachtzon schijnt. En daar vertrekt dan weer de boot naar Schiermonnikoog.



Oorverdovend vogelgetwiet komt me tegemoet op het perron van Winsum, vermengd met het motorgeluid van een grasmaaier; we beleven een groeizaam voorjaar.

Ik ben een jaar of 20 geleden voor het laatst in Winsum geweest en herinner me een dorp met goed fotografeerbare knusse straatjes en een vanitassymbool, een schedel geloof ik, op een aparterig kerkje met een houten ladder als op een molen. Dat blijkt te kloppen. Meer bekkenelen op de grafstenen. Onlees’bre namen met afgesleten letters op gebarsten, bemoste zerken; dit is welhaast doodzijn in het kwadraat.

Winsum heeft twee molens en dus dat netwerk van smalle straatjes. Eén buurtbewoner is geïmmigreerd vanuit mijn geboortestreek, en heeft daaruit een spoorwegrelikwie meegenomen.  Zowel Winsum als Obergum zijn ontstaan op en rond een wierde, een heuveltje in het landschap, zoals veel plaatsen in Groningen.

Op het houten bruggetje tussen Winsum en Obergum komt me een man tegemoet met een plomp hoofd, visgerei in de hand en een verbijsterde uitdrukking op het gelaat, veroorzaakt door mijn aanwezigheid: wie is die vent, en wat doet hij hier? Mijn groet wordt niet beantwoord.

Nabuurschap en liefdadigheid zijn toch geen dode letter in deze streken. Bij de bakker van Obergum hebben ze een ‘broodnodige’ actie: ‘Stoet veur Grûnn’. Koop actiebrood! Voor elke verkochte ‘stoet’ gaat 30 cent in de pot van een fonds waaruit gratis brood bekostigd wordt voor wie het echt nodig heeft. Niet voor het laatst vandaag krijg ik een feodale associatie over deze streek. Het ziet er allemaal heel erg welvarend uit, maar er lopen hier blijkbaar nog mensen rond, die afhankelijk zijn van een aalmoes van rijkeren en aanzienlijkeren.

Obergum moet net zo’n sneu geval zijn als Bakkum; ooit ingelijfd bij de grote buur, en nu niet eens een officiële plaatsnaam meer. En misschien ook wel met bewoners die zich daar kwaad om kunnen maken en er actiecomités tegen oprichten. Obergum doet in pittoreskheid niet onder voor Winsum, dat zeker niet.

Uit de richting van die laatste plaats zie ik vette, zwarte rookwolken achter de huizen vandaan komen. Een uitslaande brand, of traditie op de derde zaterdag van mei? Het is te laat voor een paas-, en te vroeg voor een pinkstvuur.

Nee, het gaat om een demonstratie van hulpdiensten, op een landje aan de Winsumse kant van het Winsumerdiep dat de grens tussen beide dorpen vormt. Er staan wat mensen naar te kijken; voornamelijk jongetjes van een jaar of 12. Ik kan niet zeggen dat heel Winsum ervoor is uitgelopen. Er klinkt applaus, en een stem uit een luidspreker die aankondigt, dat er nu een autowrak ‘Oop’ngeknipt gaet word’n’.

Demonstraties van dingen die je zelf nooit hoopt mee te maken, noch dat dierbaren en vrienden ermee geconfronteerd worden. Waarom kijken mensen daarnaar? Is het louter sensatiezucht? Is het een poging, de angst voor de dood te overwinnen? Of is het gewoon omdat je zaterdag  17 mei 2014 ook door moet komen? Als ik psychologie gestudeerd had, in plaats van mijn moerstaal, had ik op deze vraag een helder of in ieder geval wijdlopig antwoord kunnen geven.



Ik strijk voor de lunch neer op het terras van De Gouden Karper. De menukaart wordt hier geserveerd tussen 12:00 en 15:00 uur. Ik hoop dan: de dingen die erop vermeld staan, en niet de geplastificeerde kaart zelf, opgediend met boter, poedersuiker, mayonaise of mosterd. Ja, ik weet het:  dit is nou weer typisch een opmerking van een neerlandicus; het hoofdvak van die studie is: Vergelijkende Muggenzifterij.

Het stadhuis van Winsum tingelt half één, voorafgegaan door ‘Raindrops keep falling on my head’, dat vandaag gelukkig niet van toepassing is; dit is een mooie, zonnige, bijna hete voorjaarsdag.

De stem uit de luidspreker kondigt een demonstratie aan met een traumahelikopter; die zal over 20 minuten landen op het korfbalveld. De jongetjes spoeden zich derwaarts. Ook vervoer waarvan je innig mag hopen, dat je het nooit nodig zult hebben.

Als ik naar de bushalte aan de rand van het dorp loop, hoor ik dezelfde stem zeggen dat er ‘een kink in de kaebel is gekoom’n’, de helikopter moest plotseling uitrukken naar Schiermonnikoog, waar écht iemand niet goed is geworden. Ja, op zo’n eiland wordt het snel helikopterwerk; met een ambulance kom je er niet ver.

De stem stokt even. Voordat ik in de bus stap, hoor ik hem nog met veel ehhh’s en haperingen aankondigen dat er nu verder gegaan zal worden met het volgende onderdeel, en dat is de volgende demonstratie.


Dan nu echt het Marneland op, met een handjevol medereizigers die dezelfde kant op willen. We kruisen het Mensingerweersterdiep, een weidse naam voor een smal stroompje. En we doorkruisen daarna een hele hoop dorpen (daarnet al genoemd bij het bespreken van die spoorlijn) die allemaal wel wat op elkaar lijken.

De bebouwing is opvallend streekeigen, behalve het uitbreidingsplan Leens Oost, met VINEX-huizen die evenzogoed in Terneuzen of Heerlen zouden kunnen staan. Boerderijen hebben hier enorme rechthoekige veestallen, met op het front ervan een wat kleiner woonhuis. Boeren die goed geboerd hadden, gingen rentenieren, en lieten in de dorpskern een huisje bouwen met een soort erker boven de voordeur. Beter kan ik het niet omschrijven; ik zal er honderden zien, vandaag (zie ook de collagefoto van Leens, een beetje onderaan).


Even vóór Leens passeer ik een bord waarop ik in het gauwe voorbijgaan heel misplaatst ‘Hilversum’ denk te zien staan (Verhildersum, zal later blijken). Op een weiland staan auto’s geparkeerd en dirigeren verkeersregelaars met zwaaigebaren nieuw aangekomen auto’s naar een plekje. Hier is wat te doen. Nieuwsgierig stap ik uit – zij het op de terugweg, als de zon de meridiaan al een poosje gepasseerd is.

Verhildersum blijkt een ‘borg’ die oorspronkelijk uit de 14e eeuw stamt, een landgoed met een slotgracht en met tegenwoordig een museumfunctie. De toeloop van volk wordt echter veroorzaakt door de maandelijkse streekmarkt waarop natuurzuivere landbouwproducten aan de man gebracht worden.

Zo’n borg als Verhildersum was oorspronkelijk een versterkte boerderij. Je zou het aan dit lieflijke land niet afzien, maar het heeft ruwe, rauwe tijden gekend. Boeren moesten een kasteel maken van hun woning om zich rovers, vijanden en ook wel buren van het lijf te houden. Centraal gezag ontbrak in Groningen, en de macht lag bij lokale tycoons. Niemand legde hen veel in de weg. Er heerste plutocratie: bestuurlijke en rechterlijke functies gingen naar de boeren met het meeste land. En met veel van die hoge heren zal het kwaad kersen eten geweest zijn, zoals een oudhollands spreekwoord wil.



Het museum dat Verhildersum nu is, is gewijd aan het leven hier in de 19e eeuw, toen er volgens mij nog niet zo gek veel veranderd was sinds de duistere middeleeuwen. Het thema dit jaar is: het huwelijk van Edzard Tjarda van Starkenborch Stachouwer met  Aleida Talma in 1820. In het koetshuis is de goedgevulde tafel van het huwelijksdiner gereconstrueerd.

In het huis zelf vertellen Edzard en Aleida op video hoe hun leven eruit ziet op deze borg. Vast heel anders dan dat van de boeren en burgers. Die sloten ‘wilde huwelijken’, lees: ze hokten, simpelweg omdat ze de kosten van een officiële huwelijksvoltrekking niet konden betalen. En wie wel huwde voor kerk en burgerlijke stand, kreeg daar niet eens vrij voor van de baas; de huwelijken werden ’s avonds gesloten.

Het ‘Schathuys’ (ex-veestal) is nu eetcafé. Op het land grazen ouderwetse raskoeien, zoals de blaarkop. Ze bestaan dus echt, ik heb ze niet voor niks geleerd op die lagere school die liever achterom keek dan vooruit. Maar tegenwoordig zijn ze uit de gratie, en vervangen door koeien die meer melk geven. Ook de boomgaard is ouderwets: hoogstamfruitbomen, die mooier zijn voor op de foto, maar waar je tegenop moet klimmen om er de vruchten van te plukken.

De grote tuin, aangelegd volgens de gulden snede, kan niet iedereen bekoren; ‘Zulke planten heb ik ook in mijn tuintje’, zegt een vrouw snibbig en met dedain. De beelden van Eddy Roos in de tuin hebben liefde als thema – denk ik; ik sla er ook maar een slag naar, ik heb ook niet overal verstand van, al doe ik soms net alsof.

Vlak voor vijven, als de boel hier dichtgaat, bezoek ik nog een tochtig, uiterst bekrompen arbeiderswoninkje, ook uit de 19e eeuw. Het is bewoond gebleven tot 1959. Ik hoop dat ze hier met minder mensen aan tafel zaten dan het veertiental in het gezin van mijn oud-oud-achtertante uit Bolsward, over wie ik het laatst had.



Prachtige gedichten zijn ook nog te lezen op Verhildersum, voor wie even heenstapt over het dialect, dat in deze hoek van Groningen wel erg buitenissig klinkt, in de oren van een Randstedeling. Het ene gedicht, buiten bij het weiland, is pastoraal-arcadisch van toon, en gaat over de morgenstond. Het tweede, in het krappe huisje, gaat over de avond, maar dan meer de levensavond, zo niet: de ondergang van het avondland. Je voelt de kou in je optrekken als je het leest, zoals je in dat andere gedicht de zomermorgenzon voelt branden: knap!

Groningen telde honderden van dit soort borgen. Nu is er nog een slordig dozijn over, waarvan de meeste een museumfunctie hebben.

Het toerisme in deze streek moet je toch niet onderschatten. Een kaskraker is nog altijd de zeehondencrèche van Lenie ’t Hart in Pieterburen, al is die, na myriaden ruzies, verdergegaan zonder Lenie ‘t Hart. Ik wist niet dat Pieterburen in deze streek lag, tot vandaag, toen ik het op een wegwijzer zag staan. Het ligt nog noordelijker dan waar lijn 65 rijdt, en is bereikbaar met weer een zijlijn daarvan: lijn 68 Winsum – Leens.

Daarnaast heb je de mosterdfabriek van Eenrum, de Theefabriek van Houwerzijl en wat ik verder nog vergeten ben.

In Leens fotografeer ik het politiebureau (linksonder op de foto), dat niets anders is dan het station van dat kortstondige spoorlijntje Winsum – Zoutkamp. En ik fotografeer wat wel eens het langste straatnaambord van Nederland zou kunnen zijn, dat van de Burgemeester Jhr. E. Tj. van Starkenborgh Stachouwerstraat. Tjarda korten ze dan nog af tot Tj. ; dat hadden ze ook net zo goed nog voluit kunnen schrijven.



Eigenlijk is het bord, met dat aanhangsel voor ‘Burgemeester’, een grap. De gemeente De Marne heeft de officiële straatnaam wijselijk beperkt gehouden tot Van Starkenborghstraat. Mensen met lange namen zijn hun macht wel kwijtgeraakt in de loop van de 20ste eeuw. De tegenwoordige leden van die familie noemen zich kortweg: Tjarda.

Ik neem de bus terug helemaal naar Groningen, en stap in Winsum niet over op de trein. Voorbij Winsum rijden we zo’n beetje parallel aan de spoorbaan, en wel door Sauwerd en Adorp. In Groningen komen we uiteindelijk op bekend terrein bij P&R Kardinge en op het Oosterhamriktracé, dat dus nooit een tram zal kennen.

Bij het station fotografeer ik alsnog een bus van lijn 65; daar was ik nog niet aan toe gekomen. Ook leg ik een Q-link op de plaat vast waarvan de chauffeur zichzelf het uitzicht ontneemt om niet terecht te komen op De digitale reiziger; ik zie het nu pas, nu de foto ontwikkeld en gefixeerd is.

Het Q-link-net levert snelle en hoogfrequente diensten (10-minutendienst in de spits) van station en centrum naar de uithoeken van de stad (Lewenborg, Beijum, Zernike) en forenzenplaatsen in de omgeving zonder railverbinding: Leek, Zuidlaren, Annen.

Q-Link vormt een goedkopere, doch vrijwel net zo effectieve oplossing als de Regiotram die is afgeschoten. Die wethouders hadden ergens toch wel een beetje gelijk.

Ik loop de stad in om even wat te eten. Daarna zie ik op de Grote Markt een kermistoestel dat nu eens letterlijk boven Groningen gaat. Zelfs de Martinitoren gaat hij te boven, gezien vanuit mijn perspectief.

In een open, gammel uitziend, glazenwassersbakje rondgeslingerd worden op 50, 60 meter boven de Groningse bodem, wie wil dat niet? Ik zou zeker in de rij zijn gaan staan voor een kaartje, als ik de trein van 20:15 niet had willen halen, en de klok van de Martinitoren al niet 19:50 zou wijzen. Tijd voor het afscheid!

Frans Mensonides
3 juni 2014
Er geweest: zaterdag 17 mei 2014


© Frans Mensonides, Leiden, 2014