Hoog boven Groningen
Er gaat nog van alles boven Groningen
- als je onder
Groningen de stad Groningen verstaat, want die ligt echt niet aan de
Waddenzee.
Ten noordwesten van Stáád ligt ook nog een heel stuk provincie. De
gemeente De
Marne telt ruim 10.000 inwoners, die bijna 170 km2 allervlakst en vooral
groen
land tot hun beschikking hebben.
Langs de in het land verspreide
dorpjes reed vóór de oorlog kortstondig
een lokaaltreintje, maar tegenwoordig Qbuzz-bus 65 (Groningen –
Zoutkamp).
Ik ben er nooit geweest, in deze
regio, hoewel ik in de
provincie Groningen toch vrijwel alle buitenplaatsen bereisd heb, tot Bourtange
aan toe. Maar De Marne altijd overgeslagen; nergens om. Dat ik er op
deze
zaterdag in mei wél kom, is dan nog te danken aan een privébezoek dat
afgelegd
moest worden. Het blijft in dit stukje buiten bespreking en had dus ook
ongenoemd kunnen blijven, behalve dan als verklaring voor de tijdsprong
die in het
verhaal voorkomt.
Ik zie het maar als een eerste kennismaking met deze streek. Meer tijd dan voor een wandeling in Winsum (dat niet eens tot De Marne behoort) en één op landgoed Verhildersum in Leens, had ik niet.
Als je een site hebt als deze, moet
je privé en openbaar
goed gescheiden houden. Niet iedereen wil genoemd worden op Internet.
Want wie
dat wel wordt, zit tot het eind van zijn levensdagen en langer in de
databank van
Google, en dat boezemt sommigen angst in.
Laatst heeft iemand een proces
gevoerd om vergeten te worden
door Google, en dat nog gewonnen, ook. Ik begrijp zo’n houding toch
niet goed.
Je existeert feitelijk nauwelijks, als Google je naam niet kent. Ik heb
mijn
advocaten dan ook een brief laten schrijven naar Google, dat ze me
nooit, maar
dan ook nóóit mogen vergeten! Ik google elke dag ook even op mijn eigen
naam, alleen
om voor mijn ogen het bewijs op mijn scherm te zien, dat ik nog besta.
Bovendien is Google onmisbaar voor de
naamsbekendheid van
welke site dan ook. Op de mijne wordt de grootste helft van de hits
veroorzaakt
door surfers die er via Google op terecht komen. De kleinste helft van
de
bezoekers heeft mijn site – terecht! – in de lijst van favorieten
staan. Maar die
vaste klanten zijn er waarschijnlijk in meerderheid ook via Google voor
de
eerste keer op beland.
Dit is meteen alweer aan het begin
een uitweiding; dat
belooft niet veel goeds. De trein die ik vanuit Leiden neem naar het
noorden,
doet dat ook niet. Het is een korte, één viertje IRM, en dat op een
zaterdag
dat vrijwel het hele treinverkeer weer eens gestremd is; is het
spoorwegnet in
Nederland nou nooit eens een keertje áf?
Leiden – Haarlem ligt eruit; Leiden –
Utrecht en Den Haag –
Utrecht ook, en het is dan ook geen wonder dat deze trein zeker tot
Duivendrecht overvol is. Tot Schiphol sta ik op een afgeladen balkon
met een
beker koffie in de hand geklemd tegen de deur geleund. Ja, en
natuurlijk komen
er weer twee mensen door die deur die denken dat er in de volgende
wagen ineens
een zee van ruimte is. Een vrouw met een kolossale reet plet me zo
ongeveer; ik
moest haar die koffie in de nek gieten!
‘Ja sorry hoor, maar ik loop achter
mijn man aan’.
‘Dat is so wie so niet verstandig’, oordeel ik; ‘achter een kerel
aanlopen. Als
je man in de sloot springt, spring je er dan ook meteen achteraan?’
Van die vragen waarop geen antwoord
komt. Met veel gewring
hebben ze nu een zitplekje op de trap gevonden. Na Schiphol weet ik me
zelf ook
een plaatsje te veroveren, op een stoel zelfs, maar met drie
overduidelijke
gevallen van obesitas om me heen, (een kwaal waar nog wel zo vaak tegen
gewaarschuwd
wordt!), die ook allemaal naar Groningen willen.
Gangen en balkons blijven vol. Het
toilet is onbereikbaar.
Stokstijf blijven zitten en de plas ophouden, is het chapiter. Een
helse rit.
Dank zij de Hanzelijn is Groningen nog maar 2,5 uur van Leiden
verwijderd, maar
veel langer moet het ook echt niet duren.
Het duurt wél langer. Zonder dat er
echt een malheur was
onderweg, arriveert de trein tien minuten te laat in Assen. Een defecte
overweg
in Tynaarlo of zo’n soort plaats moeten we stapvoets passeren. In het
zicht van
de haven staan we nog een tijd op het emplacement in Groningen omdat de
stoptrein naar Zwolle vóór ons langs wil kruisen.
De conducteur heeft zich niet laten
zien. Zijn werk bleef
beperkt tot negen keer iets onverstaanbaars in de microfoon bulken, en
evenzovele keren de deuren sluiten. Een loodzwaar beroep!
Eindelijk mogen we eruit. Ik zit al
meer dan twee uur in
dezelfde houding, heb geen gevoel meer in mijn benen en val bijna plat
op de
grond. Op het perron wordt de WC bestormd. De aansluitende treinen naar
Delfzijl en Roodeschool zijn, overeenkomstig verwachting, al lang weg.
Dit is eigenlijk deel zoveel van de
reeks over de Hanzelijn,
die me eerder dit jaar in Leeuwarden en Assen bracht. Op zaterdag is
deze
korte verbinding via Lelystad en Zwolle in ieder geval een groot
succes, zoals
ik van de winter al kon vaststellen; blijkbaar willen alle westerlingen
nu
ineens een dagje Noorden doen, op hun Kruitvat- of Blokkerkaartje.
Binnen een
jaar of vijf zal NS daaruit wel de conclusie trekken dat ze op zaterdag
een
paar extra bakken moeten aankoppelen. Je ziet door zulke dingen ook het
nut van
al die reizigersonderzoeken die NS laat uitvoeren door die roodgejaste
bejaarden; met de uitkomsten ervan wordt niets gedaan.
Ik ben een eeuwigheid niet in
Groningen geweest; niet meer
sinds mei 2011 geloof ik, toen station Veendam geopend werd. In de
tussentijd
is station Groningen Europapark van een noodstation uitgegroeid tot een
volwassen exemplaar met echte stenen perrons. Verder is de stemmige
stationsrestauratie
die Groningen altijd had, vervangen door platvloers Starbucks- en
MacDonaldswerk.
In de tussenliggende jaren zijn ook
de plannen voor de Regiotram
gesneuveld waarvan we in 2011 en 2009 nog een paar routes bewandeld
hebben. Ik
vond die tramplannen in de stad en het land Groningen niet eens zo
verschrikkelijk slecht. Wel hikte ik aan tegen de extreem hoge
aanlegkosten, en
had ik de integratie van tram- en spoorweg in mijn eigen regio al zien
mislukken. Maar in 2012 viel het Groningse college van B&W over
de tram.
Enkele wethouders wilden het plan en de dreigende financiële stroppen
niet op
hun geweten hebben. Het plan werd niet eens uitgesteld, maar af-.
Het wil niet erg, met de tramplannen
in Nederland. We moeten
het maar onder ogen zien: buiten de vier grote agglomeraties is een
tram niet erg
levensvatbaar. Alleen Maastricht gaat er echt een krijgen – maar
alleen omdat
het grenst aan Vlaanderen, waar die tram vandaan komt, en waar andere
normen
gelden voor regionaal tramvervoer. Daar krijgt de ene regio een tram
omdat ze
zich achtergesteld voelen, en een andere omdat de ene er een krijgt.
Buiten, op het wijde en golvende stationsplein, zie ik twee jongedames, die het Peerd van ome Loeks strelen als was het een echt dier, in een manege.
Ik neem de volgende trein naar
Roodeschool, die in de
ganzenpas vertrekt achter die naar Delfzijl, en tot Sauwerd dezelfde
route
volgt. Voorbij dat station zie ik de spoorbaan voor Delfzijl met een
sierlijke
boog naar rechts in het groene gras verdwijnen.
In Winsum stap ik uit. Winsum heeft
nog een soort stationsrestauratie,
die in veel grotere plaatsen al lang verdwenen is; een glazen kiosk
(zaterdags
gesloten). Op het bescheiden busstation kun je overstappen op bus 65.
Die kun
je ook in Groningen al nemen, maar met die overstap in Winsum win je
een stief
kwartiertje. Behalve als je, zoals ik, de goede trein in Groningen heb
gemist
en op het verkeerde halfuur aankomt in Winsum, want dan moet je daar
een
halfuur op de bus wachten. Van welke nood ik dan maar een deugd maak,
door
anderhalf uur te blijven hangen in Winsum en het aanpalende Obergum
(Óbergum,
en niet: Obèrgum), en daar de lunch te gebruiken.
De spoorlijn Winsum – Zoutkamp,
waarover ik het daarnet had,
heeft slechts reizigers vervoerd van 1922-1938, en ook nog even aan het
begin
van de Bezetting. Daarna kregen rails en bielzen een in de ogen van de
bezetter
nuttiger bestemming in Oost-Europa, en zijn er, naar te vrezen valt,
ook mensen
onvrijwillig over vervoerd.
De Duitsers hebben het slopen van de
spoorbaan uitgevoerd
met de hun kenmerkende gründlichkeit. Op luchtfoto’s is er vrijwel
niets meer
van het lijntje te zien, terwijl oude spoorlijnen toch vaak iets
achterlaten in
het landschap, al was het maar een vage verkleuring van de bodem.
Deze spoorlijn was aangelegd door de
Groninger
Lokaalspoorweg-Maatschappij, als zijtak van hun al uit de 19e eeuw
stammende
lijn Groningen – Roodeschool. Er reden geen doorgaande treinen
Groningen –
Zoutkamp; de reiziger moest, net als ik nu, overstappen in Winsum. En
zat dan
nog een ruim half uur in het boemeltje naar Zoutkamp – ook net als de
huidige
reiziger met Qbuzz-lijn 65; de vooruitgang op het terrein van verkeer
en
vervoer was echt niet te stuiten, de afgelopen 75 jaar.
Qua frequentie is deze streek
tegenwoordig wel beter af. Bus
65 rijdt om het uur, met in de spits wat extra snelritten onder nummer
165. Het
treintje van de G.L.S. maakte
maar zes
slagen per dag. Als je ’s avonds nog terug wilde naar Zoutkamp, moest
je rond
21:00 uur al uit Groningen vertrekken. Tegenwoordig wordt iets meer
rekening
gehouden met nachtbrakers.
Tussen Winsum en Zoutkamp stopte de
trein in Eenrum, Wehe-Den
Hoorn, Leens, Ulrum en op de Breweelsterweg. Alleen de stations van
Leens en
Ulrum staan nog overeind.
Zoutkamp was indertijd nog een
zeehaven, maar ligt nu, na
inpoldering van de Lauwerszee, midden in het land. Ik stelde me er een
romantisch oud haventje bij voor, maar Wikipedia hielp me uit de droom:
vrijwel
al het oude is in de jaren 60 gesloopt. Ik zal Zoutkamp vandaag in een
flits
even zien; vanuit een auto, nog wel, ongebruikelijk op deze site.
In Zoutkamp kun je dan nog een paar
keer per dag de bus naar
Lauwersoog nemen, wat wel zo ongeveer de Noordkaap van Nederland moet
zijn,
waar op 21 juni de middernachtzon schijnt. En daar vertrekt dan weer de
boot
naar Schiermonnikoog.
Oorverdovend vogelgetwiet komt me
tegemoet op het perron van
Winsum, vermengd met het motorgeluid van een grasmaaier; we beleven een
groeizaam voorjaar.
Ik ben een jaar of 20 geleden voor
het laatst in Winsum
geweest en herinner me een dorp met goed fotografeerbare knusse
straatjes en
een vanitassymbool, een schedel geloof ik, op een aparterig kerkje met
een
houten ladder als op een molen. Dat blijkt te kloppen. Meer bekkenelen
op de grafstenen.
Onlees’bre namen met afgesleten letters op gebarsten, bemoste zerken;
dit is welhaast
doodzijn in het kwadraat.
Winsum heeft twee molens en dus dat
netwerk van smalle
straatjes. Eén buurtbewoner is geïmmigreerd vanuit mijn geboortestreek,
en heeft
daaruit een spoorwegrelikwie meegenomen. Zowel
Winsum als Obergum zijn ontstaan op en rond
een wierde, een heuveltje in het landschap, zoals veel plaatsen in
Groningen.
Op het houten bruggetje tussen Winsum
en Obergum komt me een
man tegemoet met een plomp hoofd, visgerei in de hand en een
verbijsterde
uitdrukking op het gelaat, veroorzaakt door mijn aanwezigheid: wie is
die vent,
en wat doet hij hier? Mijn groet wordt niet beantwoord.
Nabuurschap en liefdadigheid zijn
toch geen dode letter in
deze streken. Bij de bakker van Obergum hebben ze een ‘broodnodige’
actie: ‘Stoet
veur Grûnn’. Koop actiebrood! Voor elke verkochte ‘stoet’ gaat 30 cent
in de
pot van een fonds waaruit gratis brood bekostigd wordt voor wie het
echt nodig
heeft. Niet voor het laatst vandaag krijg ik een feodale associatie
over deze
streek. Het ziet er allemaal heel erg welvarend uit, maar er lopen hier
blijkbaar nog mensen rond, die afhankelijk zijn van een aalmoes van
rijkeren en
aanzienlijkeren.
Obergum moet net zo’n sneu geval zijn
als Bakkum; ooit
ingelijfd bij de grote buur, en nu niet eens een officiële plaatsnaam
meer. En
misschien ook wel met bewoners die zich daar kwaad om kunnen maken en
er
actiecomités tegen oprichten. Obergum doet in pittoreskheid niet onder
voor
Winsum, dat zeker niet.
Uit de richting van die laatste
plaats zie ik vette, zwarte
rookwolken achter de huizen vandaan komen. Een uitslaande brand, of
traditie op
de derde zaterdag van mei? Het is te laat voor een paas-, en te vroeg
voor een
pinkstvuur.
Nee, het gaat om een demonstratie van
hulpdiensten, op een
landje aan de Winsumse kant van het Winsumerdiep dat de grens tussen
beide
dorpen vormt. Er staan wat mensen naar te kijken; voornamelijk
jongetjes van
een jaar of 12. Ik kan niet zeggen dat heel Winsum ervoor is
uitgelopen. Er
klinkt applaus, en een stem uit een luidspreker die aankondigt, dat er
nu een
autowrak ‘Oop’ngeknipt gaet word’n’.
Demonstraties van dingen die je zelf nooit hoopt mee te maken, noch dat dierbaren en vrienden ermee geconfronteerd worden. Waarom kijken mensen daarnaar? Is het louter sensatiezucht? Is het een poging, de angst voor de dood te overwinnen? Of is het gewoon omdat je zaterdag 17 mei 2014 ook door moet komen? Als ik psychologie gestudeerd had, in plaats van mijn moerstaal, had ik op deze vraag een helder of in ieder geval wijdlopig antwoord kunnen geven.
Ik strijk voor de lunch neer op het
terras van De Gouden
Karper. De menukaart wordt hier geserveerd tussen 12:00 en 15:00 uur.
Ik hoop dan:
de dingen die erop vermeld staan, en niet de geplastificeerde kaart
zelf,
opgediend met boter, poedersuiker, mayonaise of mosterd. Ja, ik weet
het: dit is nou
weer typisch een opmerking van een
neerlandicus; het hoofdvak van die studie is: Vergelijkende
Muggenzifterij.
Het stadhuis van Winsum tingelt half
één, voorafgegaan door
‘Raindrops keep falling on my head’, dat vandaag gelukkig niet van
toepassing
is; dit is een mooie, zonnige, bijna hete voorjaarsdag.
De stem uit de luidspreker kondigt
een demonstratie aan met
een traumahelikopter; die zal over 20 minuten landen op het
korfbalveld. De
jongetjes spoeden zich derwaarts. Ook vervoer waarvan je innig mag
hopen, dat
je het nooit nodig zult hebben.
Als ik naar de bushalte aan de rand
van het dorp loop, hoor
ik dezelfde stem zeggen dat er ‘een kink in de kaebel is gekoom’n’, de
helikopter moest plotseling uitrukken naar Schiermonnikoog, waar écht
iemand
niet goed is geworden. Ja, op zo’n eiland wordt het snel
helikopterwerk; met
een ambulance kom je er niet ver.
De stem stokt even. Voordat ik in de
bus stap, hoor ik hem
nog met veel ehhh’s en haperingen aankondigen dat er nu verder gegaan
zal
worden met het volgende onderdeel, en dat is de volgende demonstratie.
Dan nu echt het Marneland op, met een
handjevol
medereizigers die dezelfde kant op willen. We kruisen het
Mensingerweersterdiep,
een weidse naam voor een smal stroompje. En we doorkruisen daarna een
hele hoop
dorpen (daarnet al genoemd bij het bespreken van die spoorlijn) die
allemaal
wel wat op elkaar lijken.
De bebouwing is opvallend
streekeigen, behalve het
uitbreidingsplan Leens Oost, met VINEX-huizen die evenzogoed in
Terneuzen of
Heerlen zouden kunnen staan. Boerderijen hebben hier enorme
rechthoekige
veestallen, met op het front ervan een wat kleiner woonhuis. Boeren die
goed
geboerd hadden, gingen rentenieren, en lieten in de dorpskern een
huisje bouwen
met een soort erker boven de voordeur. Beter kan ik het niet
omschrijven; ik
zal er honderden zien, vandaag (zie ook de collagefoto van Leens, een
beetje
onderaan).
Even vóór Leens passeer ik een bord
waarop ik in het gauwe voorbijgaan
heel misplaatst ‘Hilversum’ denk te zien staan (Verhildersum, zal later
blijken). Op een weiland staan auto’s geparkeerd en dirigeren
verkeersregelaars
met zwaaigebaren nieuw aangekomen auto’s naar een plekje. Hier is wat
te doen.
Nieuwsgierig stap ik uit – zij het op de terugweg, als de zon de
meridiaan al een
poosje gepasseerd is.
Verhildersum blijkt een ‘borg’ die
oorspronkelijk uit de 14e
eeuw stamt, een landgoed met een slotgracht en met tegenwoordig een
museumfunctie. De toeloop van volk wordt echter veroorzaakt door de
maandelijkse streekmarkt waarop natuurzuivere landbouwproducten aan de
man
gebracht worden.
Zo’n borg als Verhildersum was oorspronkelijk een versterkte boerderij. Je zou het aan dit lieflijke land niet afzien, maar het heeft ruwe, rauwe tijden gekend. Boeren moesten een kasteel maken van hun woning om zich rovers, vijanden en ook wel buren van het lijf te houden. Centraal gezag ontbrak in Groningen, en de macht lag bij lokale tycoons. Niemand legde hen veel in de weg. Er heerste plutocratie: bestuurlijke en rechterlijke functies gingen naar de boeren met het meeste land. En met veel van die hoge heren zal het kwaad kersen eten geweest zijn, zoals een oudhollands spreekwoord wil.
Het museum dat Verhildersum nu is, is
gewijd aan het leven
hier in de 19e eeuw, toen er volgens mij nog niet zo gek veel veranderd
was
sinds de duistere middeleeuwen. Het thema dit jaar is: het huwelijk van
Edzard Tjarda
van Starkenborch Stachouwer met Aleida
Talma in 1820. In het koetshuis is de goedgevulde tafel van het
huwelijksdiner
gereconstrueerd.
In het huis zelf vertellen Edzard en
Aleida op video hoe hun
leven eruit ziet op deze borg. Vast heel anders dan dat van de boeren
en
burgers. Die sloten ‘wilde huwelijken’, lees: ze hokten, simpelweg
omdat ze de
kosten van een officiële huwelijksvoltrekking niet konden betalen. En
wie wel
huwde voor kerk en burgerlijke stand, kreeg daar niet eens vrij voor
van de
baas; de huwelijken werden ’s avonds gesloten.
Het ‘Schathuys’ (ex-veestal) is nu
eetcafé. Op het land
grazen ouderwetse raskoeien, zoals de blaarkop. Ze bestaan dus echt, ik
heb ze
niet voor niks geleerd op die lagere school die liever achterom keek
dan
vooruit. Maar tegenwoordig zijn ze uit de gratie, en vervangen door
koeien die
meer melk geven. Ook de boomgaard is ouderwets: hoogstamfruitbomen, die
mooier
zijn voor op de foto, maar waar je tegenop moet klimmen om er de
vruchten van
te plukken.
De grote tuin, aangelegd volgens de
gulden snede, kan niet
iedereen bekoren; ‘Zulke planten heb ik ook in mijn tuintje’, zegt een
vrouw
snibbig en met dedain. De beelden van Eddy Roos in de tuin hebben
liefde als
thema – denk ik; ik sla er ook maar een slag naar, ik heb ook niet
overal
verstand van, al doe ik soms net alsof.
Vlak voor vijven, als de boel hier dichtgaat, bezoek ik nog een tochtig, uiterst bekrompen arbeiderswoninkje, ook uit de 19e eeuw. Het is bewoond gebleven tot 1959. Ik hoop dat ze hier met minder mensen aan tafel zaten dan het veertiental in het gezin van mijn oud-oud-achtertante uit Bolsward, over wie ik het laatst had.
Prachtige gedichten zijn ook nog te
lezen op Verhildersum,
voor wie even heenstapt over het dialect, dat in deze hoek van
Groningen wel
erg buitenissig klinkt, in de oren van een Randstedeling. Het ene
gedicht,
buiten bij het weiland, is pastoraal-arcadisch van toon, en gaat over
de
morgenstond. Het tweede, in het krappe huisje, gaat over de avond, maar
dan
meer de levensavond, zo niet: de ondergang van het avondland. Je voelt
de kou
in je optrekken als je het leest, zoals je in dat andere gedicht de
zomermorgenzon
voelt branden: knap!
Groningen telde honderden van dit
soort borgen. Nu is er nog
een slordig dozijn over, waarvan de meeste een museumfunctie hebben.
Het toerisme in deze streek moet je
toch niet onderschatten.
Een kaskraker is nog altijd de zeehondencrèche van Lenie ’t Hart in
Pieterburen,
al is die, na myriaden ruzies, verdergegaan zonder Lenie ‘t Hart. Ik
wist niet
dat Pieterburen in deze streek lag, tot vandaag, toen ik het op een
wegwijzer
zag staan. Het ligt nog noordelijker dan waar lijn 65 rijdt, en is
bereikbaar
met weer een zijlijn daarvan: lijn 68 Winsum – Leens.
Daarnaast heb je de mosterdfabriek
van Eenrum, de
Theefabriek van Houwerzijl en wat ik verder nog vergeten ben.
In Leens fotografeer ik het politiebureau (linksonder op de foto), dat niets anders is dan het station van dat kortstondige spoorlijntje Winsum – Zoutkamp. En ik fotografeer wat wel eens het langste straatnaambord van Nederland zou kunnen zijn, dat van de Burgemeester Jhr. E. Tj. van Starkenborgh Stachouwerstraat. Tjarda korten ze dan nog af tot Tj. ; dat hadden ze ook net zo goed nog voluit kunnen schrijven.
Eigenlijk is het bord, met dat
aanhangsel voor ‘Burgemeester’,
een grap. De gemeente De Marne heeft de officiële straatnaam wijselijk
beperkt
gehouden tot Van Starkenborghstraat. Mensen met lange namen zijn hun
macht wel
kwijtgeraakt in de loop van de 20ste eeuw. De tegenwoordige leden van
die
familie noemen zich kortweg: Tjarda.
Ik neem de bus terug helemaal naar
Groningen, en stap in
Winsum niet over op de trein. Voorbij Winsum rijden we zo’n beetje
parallel aan
de spoorbaan, en wel door Sauwerd en Adorp. In Groningen komen we uiteindelijk op bekend terrein bij
P&R
Kardinge en op het Oosterhamriktracé, dat dus nooit een tram zal kennen.
Bij het station fotografeer ik alsnog
een bus van lijn 65;
daar was ik nog niet aan toe gekomen. Ook leg ik een Q-link op de plaat
vast
waarvan de chauffeur zichzelf het uitzicht ontneemt om niet terecht te
komen op
De digitale reiziger; ik zie het nu pas, nu de foto ontwikkeld en
gefixeerd is.
Het Q-link-net levert snelle en
hoogfrequente diensten
(10-minutendienst in de spits) van station en centrum naar de uithoeken
van de
stad (Lewenborg, Beijum, Zernike) en forenzenplaatsen in de omgeving
zonder
railverbinding: Leek, Zuidlaren, Annen.
Q-Link vormt een goedkopere, doch
vrijwel net zo effectieve
oplossing als de Regiotram die is afgeschoten. Die wethouders hadden
ergens
toch wel een beetje gelijk.
Ik loop de stad in om even wat te
eten. Daarna zie ik op de
Grote Markt een kermistoestel dat nu eens letterlijk boven Groningen
gaat.
Zelfs de Martinitoren gaat hij te boven, gezien vanuit mijn
perspectief.
In een open, gammel uitziend,
glazenwassersbakje rondgeslingerd
worden op 50, 60 meter boven de Groningse bodem, wie wil dat niet? Ik
zou zeker
in de rij zijn gaan staan voor een kaartje, als ik de trein van 20:15
niet had
willen halen, en de klok van de Martinitoren al niet 19:50 zou wijzen.
Tijd
voor het afscheid!
Frans Mensonides
3 juni 2014
Er geweest: zaterdag 17 mei 2014
© Frans Mensonides, Leiden, 2014