Levende wegwijzer op Utrecht Centraal
Dit
is
aflevering 10 van de
rubriek ‘Beminde zaterdag’ over treinreizen op die dag met
mijn
WeekendVrij. De titel is ontleend aan een dichtregel van Constantijn
Huygens
die ook heel de week naar het vrije weekend liep te verlangen.
De afgelopen maanden hadden we
als thema’s: onopvallende musea
in onopvallende provinciesteden, stations waar je nooit uitstapt, het
reizen in
de 1e klas, de stadsbus en de
streekbus.
De komende vier of acht weken doen we van alles wat, helemaal
doorelkaar. Het
thema luidt kortom: ‘Er is geen thema’. Van de zomer komt er een geheel
nieuwe
invulling van deze rubriek, waarover achter de schermen al hard wordt
nagedacht.
De
eerste zaterdag van mei deed ik een vervolg op het stukje
van twee weken geleden. Toen ging ik naar Leusden,
waar iets met de bus aan de
hand was. Nu ging ik naar het Gelderse Scherpenzeel, twee dorpen
verder, en
binnen dezelfde busconcessie, die eind dit jaar overgaat van Connexxion
naar
Syntus. Ook daar bestaat de nodige onvrede over de bus. Maar eerst een
verklaring voor het feit dat ik ook deze keer, net als vorige week
in Zwijndrecht,
pas helemaal tegen het eind van de middag ter plaatse was.
Waarom ik
ook deze
keer pas helemaal tegen het eind van de middag ter plaatse was
- mooie
kille pinksterdag in het Heitelân
(1) - Museum
Dr8888, onverw8ts pr8tig! (100
jaar Dada) - Wy
binne los, een mooie
kille pinksterdag in het Heitelân (2)
- Brug in Weener kaputt:
spoor naar Leer gestremd - Jans
Pommerans van
Bad Nieuweschans - Weener per
vervangende bus - Aanpassen,
meedoen,
verzetten: Verzetsmuseum Amsterdam - Zeeburgereiland
Op deze 7e mei lag dat namelijk niet
aan buikklachten, zoals
in het geval van Zwijndrecht, doch wonderlijk genoeg aan de Ronde van
Italië,
de Giro. Ik was een bus- en wandeltocht over de Betuwe van plan, en
spoorde
daartoe naar Tiel.
Daar miste ik bus 44 die ik had
willen nemen; de bus naar Maurik,
Lienden, Ingen en Eck en Wiel, die allemaal prijken op mijn bucket-list
van nog
te bezoeken plaatsen. Ik schijn dit hoekje Betuwe altijd overgeslagen
te
hebben. Mijn trein was onderweg aan het teuten, kwam een minuut of vijf
te laat
aan in Tiel, en ik trof het busstationnetje daar verlaten aan; geen
bussen,
geen reizigers.
De Betuwe kent toch al een erg magere
busdienst. Ik heb jarenlang
de gewoonte gehad, elke meimaand een dag te gaan bussen in die
landstreek, en
zag het aanbod van jaar tot jaar verschralen. In de meest vreemde
pieremachochels ben ik wel vervoerd, onder het mom van buurt- of
belbus.
57 minuten wachten, nu, dus. Daar ik
Tiel niet ken als
verschrikkelijk boeiende stad, wilde ik die minuten rustig en lijdzaam
uitzitten
op een bankje in een abri, gewapend met een fles koel tintelende
gazeuse, want
het was heet en zonnig. Eigenlijk helemaal geen wandelweer.
Na een dik halfuur begon het me op te
vallen dat er in al
die tijd nog geen enkele bus van het station was vertrokken of daar
gearriveerd
was. De snelbus naar Druten bijvoorbeeld, had ik helemaal niet gezien,
maar had
volgens de haltevertrekstaat al lang moeten verschijnen. Sterker nog:
ik had in
al die tijd ook geen enkele reiziger waargenomen die op een bus stond
te
wachten.
Was ik nu alweer slachtoffer van een
wilde stakingsactie, net als afgelopen dinsdag in Charleroi?
Een paarhonderd meter
verder stonden op een kruispunt twee geelgejaste verkeersregelaars
het verkeer, dat er niet was, in goeden bane te leiden (sorry: ‘in
goede banen’
bedoel ik). Ik ben maar eens gaan vragen wat er aan de hand was, en dat
was: de
Ronde van Italië.
Van die hardfietswedstrijd zou je
hopen en verwachten dat die
zou plaatshebben in
Italië. Maar op deze zaterdag trok hij door de Betuwe, die – net als de
rest
van Nederland – ooit wel eens
een
periode onder Romeins, Duits, Frans of Spaans gezag heeft gestaan, maar
bij
mijn weten nog nooit onder Italië viel.
Hoe dan
ook, het
verkeer in de hele Betuwe
was gestremd,
de hele middag, en daarmee ook de bus. Ik had bus 44 dan ook niet
gemist; hij
heeft gewoonweg nooit gereden. Dat hadden ze best eens mogen
aanplakken; geen
letter las ik erover rond station Tiel.
Maar de hele Betuwe was natuurlijk al
maanden op de hoogte
van het feit dat de Giro deze streek op 7 mei 2016 zou aandoen. En zelf sluit ik me categorisch af van alles
wat
betrekking heeft op wielrennen.
Vroeger volgde ik die ‘sport’ op de
voet. Maar ergens in de
jaren 90 ben ik er van de ene dag op de andere finaal op afgeknapt. Dat
was
toen in de Tour de France het honderd-en-zoveelste dopingschandaal aan
het
licht kwam. Mijn rabiate haat jegens Mart Smeets (mag ik dat schrijven?
Ja, dat
mag ik schrijven!) dateert ook uit die tijd.
Met mijn wielerboycot heb ik mezelf
heel wat tijd en
ergernis bespaard. Hoe besodemieterd zou ik me gevoeld hebben als ik
alle zeven
Touroverwinningen van Lance Armstrong op de voet gevolgd had, die later
allemaal ongedaan zijn gemaakt? Naar wat voor farce heeft de misleide
kudde van
wielerfans al die tijd dan zitten kijken? En waarom gaat men daar
daarna
doodleuk mee door, alsof er niets gebeurd is? Mundus
vult decipi…
Ik heb dus ook vrijwel niets gelezen over de idiotie om de Giro te laten starten in ons land en de slaven van de weg een paar dagen later per vliegtuig te verplaatsen naar Turijn. Ja, ik kon niet verhinderen dat ik gisteren in het journaal flitsen zag van de proloog in Apeldoorn. Een Nederlander, van wie ik nog nooit gehoord had, mocht een tricot met een verwijfd kleurtje aantrekken. De gemeente Apeldoorn had blijkbaar voldoende WMO-geld overgehouden om die proloog, inclusief Nederlandse overwinning, binnen te kunnen halen (een tiende milliseconde verschil op de meet; wie heeft dat geklokt??). Maar dat ze de dag erop de Betuwe onveilig zouden gaan maken; ik wist van niets.
Hoe nu verder? De Arriva-diesel naar
Arnhem, verder de Betuwe in, bleek net
vertrokken te zijn. Dag Betuwe! Ik besloot mijn programma om te gooien,
de
trein naar Utrecht te nemen, over te stappen naar Amersfoort en dat
beloofde
verhaal te gaan doen over de bus op de Veluwe, c.q. de Gelderse Vallei.
Die streken liggen me toch al nader
aan het hart dan de
veelgeroemde Betuwe, met zijn petieterige
bloesemstruikjes die de fruitbomen vervangen hebben. Etymologisch
betekent
Betuwe, volgens een niet onomstreden theorie, het goede land, en Veluwe
het
schrale land, maar in mijn beleving is het net andersom.
Reizen per trein is ook geen sinecure
dit weekend, met
ongeveer een dozijn geplande stremmingen, verspreid over de natie.
Weesp ligt
eruit in verband met plaatsing van een nieuwe spoorbrug bij knooppunt
Muiden.
Niet eens een uitbreiding van sporen, maar alleen van asfalt:
dubbelspoor over
een nieuwe 48-baansweg of zo. Utrecht – Ede-Wageningen ligt er ook uit,
evenals
Utrecht – Rhenen. Tussen Geldermalsen en Utrecht had ik daarbovenop nog
een
ongeplande seinstoring, waardoor we een tijd stapvoets reden. Op
Utrecht
Centraal vertrok de IC naar Amersfoort - Leeuwarden tegen alle logica
in van de
buurtsporen. En de stoptrein Zwolle reed alleen maar vanaf Amersfoort.
Je vraagt je af of ze op die borden
niet beter konden aankondigen,
waar er nog wél treinen rijden. Een informatiejuffrouw hield urenlang
een paal omhoog met een pijl
naar de vervangende
bussen. Ik wijdde een medelijdende gedachte aan arme sloebers die op
zo’n
manier hun brood moeten verdienen, terwijl ik weekend vierde, en stapte
in de
IC naar Amersfoort.
Knop om nu, deze zeperd vergeten! Er
zijn ergere dingen! Uit
met alle scherpe opmerkingen over het wielerwezen en het spoorwegwezen;
op naar
Scherpenzeel!
Maar toch eerst nog wat scherpe
randjes over het busvervoer
in dat dorp en omgeving. Vorige
keer
had ik het over de Leusdenaren die niet tevreden waren met
Syntus’ invulling
van het busverkeer vanaf december 2016. Maar ook uit Scherpenzeel en
het
aanpalende Renswoude klinkt reizigersgemurmureer. Woudenberg, de andere
buurman
van Scherpenzeel, lijkt er beter af te komen.
Lijn 80 rijdt de route: Amersfoort –
Leusden Zuid –
Woudenberg – Scherpenzeel – Renswoude – De Klomp – Veenendaal – Rhenen
–
Wageningen.
Deze
lijn had ik eens in 2000, toen het nog een Lange
Lijn was en hij nog
doorliep tot Arnhem in plaats van Wageningen. Ik ga hem straks opnieuw
doen. Deze
bus rijdt 18 uur per dag en 7 dagen per week, en dat in
30-minutendienst. Hij
legt 47 km af in circa 1:30 uur.
Dan nu wat er gaat veranderen:
Lijn 80 wordt in de spits vervangen
door lijn 80X, die een stuk
van Leusden gaat overslaan en in Amersfoort gebruik gaat maken van de
Kersenbaan,
een autoweg langs het Pon-spoor. 5 hele minuten winst – al las ik dat
het
verkeer op die nieuwe Kersenbaan in de spits voortdurend vast staat.
Tel uit je
winst! Lijn 80 wordt bovendien nog verder ingekort: tot Veenendaal
Centrum.
Er komt een nieuwe lijn 280, een
spitsverbinding Veenendaal
– Woudenberg – Amersfoort, die tussen die plaatsen de snelweg neemt.
Lijn 83 wordt opgedoekt. Dat laatste
feit betekent voor
inwoners van Scherpenzeel en Renswoude een achteruitgang van kwartier-
naar
halfuursdienst. De nieuwe sneldienst lijn 280 doet deze twee dorpen
niet aan. Woudenberg
blijft dank zij bus 280 kwartierdienst houden, maar vanaf december niet
meer in
de dal-uren, en alleen nog in de spits. Daarentegen krijgt men nu wel
een
snellere verbinding met Veenendaal, maar iets zegt me dat Woudenbergers
toch
meer hechten aan bereikbaarheid van de grote stad die Amersfoort is.
Je kunt dit toch allemaal moeilijk
verkopen als vooruitgang,
maar dat is wel wat Syntus doet op zijn site.
De inwoners en het gemeentebestuur
van Scherpenzeel denken er anders over; zie dit artikel uit de Veenendaalse krant.
Dat artikel dateert van enkele maanden geleden. Daarin is ook nog
sprake van
spitsritten Renswoude – Amersfoort, helaas buiten de dorpskernen om,
maar
daarover vind ik niets terug op de site van Syntus.
Ik schreef in dat stuk
over Leusden al dat tot in WO II de spoorlijn
Amersfoort – Kesteren door de regio liep. Het Pon-spoor van Amersfoort
tot
Leusden is daar het laatste restant van. De trein stopte op station
Woudenberg
– Scherpenzeel, halverwege die beide plaatsen.
In de jaren 00 zijn er stemmen
opgegaan voor reactivering
van het spoorlijntje, waarvan je het talud nog heel goed kunt volgen op
luchtfoto’s. Behalve nu juist op de plek waar het station was, waar er
zo te
zien allerlei gebouwen op de v/m spoorlijn geplaatst zijn.
Het reactiveringsplan stuitte af op
gebrek aan
rentabiliteit, vooral door de ongelukkige ligging van de spoorlijn ten
opzichte
van Woudenberg en Scherpenzeel, ver buiten de bebouwde kom van beide
plaatsen.
Maar gezien de achteruitgang van het busnet zou een dieseltje van daar
naar
Amersfoort helemaal niet gek zijn, als extra verbinding in een streek
met
verdunnend OV. Met dan wel weer het risico dat de rest van het busnet
ook
afgebroken zou worden, omdat er immers een trein rijdt…
Scherpenzeel
Huize Scherpenzeel
Pas om 15:45 stap ik in Amersfoort in bus 80. Ja, het werd
laat door die vergeefse reis naar Tiel.
Zonnige zaterdagen zijn niet de dagen
waarvan streekbusmaatschappijen
het moeten hebben; meer van gure schooldagen in de winter. Desondanks
stappen
er 20 mensen in de bus, vooral in het winkelhart van de Keistad, voor
hun rit
naar de valleien. Er lijkt toch geen sprake van een noodlijdend busnet,
dat de
schaar erin zou moeten.
In Leusden rijdt de bus door het
enige stuk van dat ‘storp’
waar ik twee weken geleden niet geweest ben; Leusden Zuid, ten
zuidwesten van
het Pon-spoor. De bus kiest hier zijn pad langs woonerven, over smalle
busbaantjes en een opvallend aantal verkeersdrempels. Ik heb nog steeds
nergens
kunnen vinden hoe de routes vanaf december precies gaan lopen. Maar ik
vrees
dat die nieuwe, snelle lijn 80X deze hele wijk straks gaat overslaan.
En dat
ook deze inwoners voortaan dus veel verder moeten lopen naar een
bushalte dan
nu.
Misschien toch terecht om hem een
aparte naam te geven. In
mijn Veluwe-reeks
verdedigde ik het standpunt dat je heel Gelderland ten
westen van de IJssel en ten noorden van de Rijn gewoon Veluwe moet
noemen; zo
heb ik het op school geleerd met adrijkskunde. Maar vooruit, deze
streek heeft
toch iets eigens. En dan is het wel weer vreemd dat ze hem de Gelderse
Vallei
noemen, terwijl hij deels in Utrecht ligt.
Och, het landschap trekt zich niets
aan van door mensen
getrokken grenzen en door mensen toegekende namen. De grens tussen de
provincies Utrecht en Gelderland loopt onnavolgbaar grillig. Bus 80
overschrijdt hem maar liefst 5 keer op zijn route tussen Amersfoort en
Wageningen. Scherpenzeel, gelegen tussen Woudenberg en Renswoude, ligt
in
Gelderland, maar die andere twee dorpen in Utrecht.
We bereiken Woudenberg, waar ik in
2013 de Pyramide beklom
van Austerlitz.
In Woudenberg maken we een lusje een nieuwbouwwijk in, en gaan
we daarna langs dezelfde weg terug. Nu belanden we op de Stationsweg,
waaruit
valt op te maken dat we de locatie naderen van het reeds lang geleden
afgebroken station Woudenberg-Scherpenzeel. Die plek passeren we ook,
bij een
grote silo, genaamd: De Silo.
Om zeven voor half vijf stap ik uit bij de halte aan de voet van
Scherpenzeels
kerk. Geheel volgens de logica van de symmetrische dienstregeling zal
de bus in
de richting Amersfoort arriveren om zeven óver half. Aangezien ik een
aardig
busplaatje voorzie, blijf ik 14 minuten staan wachten op die foto. Wat
maakt
het uit, het is nu toch al laat.
De Gelderse Vallei heeft met de
Veluwe gemeen dat het opvallender
landschaps- dan dorpsschoon heeft. Ik wandel daarom een klein uurtje op
landgoed Scherpenzeel ten zuiden van het dorp.
Huize
Scherpenzeel dateert oorspronkelijk, de eerste
versie, uit de 14e eeuw en was in de 20ste burgemeesterswoning en later
nog een
poosje gemeentehuis. Tegenwoordig is het in beheer van de Stichting
Vrienden
der Geldersche Kasteelen. Je kunt er bijeenkomsten houden waaraan je
gegarandeerd mooie herinneringen overhoudt. Dat wonder wil je toch wel
eens
meemaken. Ik zal het kasteel aanbevelen voor de eerstvolgende heisessie
bij ons
op kantoor.
Het landgoed levert een fraai, al zeg ik het zelf, panorama
op van een kronkelend beekje. Ik zie in een flits ook een pluimstaart.
Maar die
is te snel voor mijn camera.
In de drie kwartier dat ik het
ongenoegen heb, door hem
vervoerd te worden, maakt hij vijf verkeersdeelnemers tot
bijna-slachtoffer van zijn rijstijl: een
fietsend echtpaar, twee auto’s die niet snel genoeg optrekken bij een
verkeerslicht
en een vrouw in een invalidenscooter. Maar dat is allemaal hun eigen
schuld, zo
blijkt uit wat hij tegen niemand in het bijzonder zit te pruttelen en
mompelen.
De Klomp is een buurtschap onder Ede,
ik ben bereid, dit te
verklaren.. inderdaad,
onder Ede; ouwe grap! Het station Veenendaal - De Klomp ligt ook in Ede
en
daarmee in Gelderland, hoewel Veenendaal zelf in Utrecht ligt. Rare
grenzen, ik
zei het al.
Normaliter zou ik bij De Klomp op de
trein overgestapt zijn
en deze malloot achter het stuur met genoegen verlaten hebben. Voor één
keer
geef ik Maxwell gelijk, met zijn rail-purisme. Maar er rijden vandaag
geen
treinen in de wijde omtrek van Veenendaal, en
ik blijf dus in de bus zitten tot Wageningen. Daar bindt
de chauffeur de
vrouw op de invalidenscooter bijna aan zijn zegekar, met de woorden
‘Blijf dan
op het fietspad, achterlijke trut!’ hardop gedacht, en uitgesproken
tegen zijn
stuur.
Ik stap over op de Valleilijn,
het busgedeelte tot Ede-Wageningen
en de trein naar Amersfoort daarna. Het stuk Ede-Wageningen – Ede
centrum wandel
ik echter, om deze foto te kunnen maken van de trein waar ik anders
ingezeten
had. Het is toch een dag vol vertraging en oponthoud; dat halfuurtje
kan er ook
nog wel bij.
22 mei 2016
Er (niet) geweest: zaterdag 7
mei 2016
Ergens in Ede
Ede Centrum
Heerenveen en Drachten
In dit pinksterweekend verplaats ik mijn beminde zaterdag
naar de maandag. Ook op de twijfelachtige feestdag die Tweede
Pinksterdag heet,
gunt het spoorwegwezen zijn klanten onbeperkt reizen op een Weekend
Vrij-abonnement.
Dit is het 43ste weekend dat ik zo’n
kaart bezit en in deze
rubriek verslag doe van mijn reizen. Maar het is de eerste keer dat die
me
brengen in Friesland, terwijl alle andere provincies al eens vereerd
zijn met
een bezoek. Dat bewijst wel hoe zeer ik gehecht ben aan het Heitelân,
het land
van mijn vaderen, de bakermat der Mensonidessen, de
bodem die mijn voorzaten
gedragen heeft!
Deze maandag ga ik Museum Dr8888
bezoeken (inderdaad, in
Drachten, een doordenkertje en doorkijkertje). Vervolgens ga ik in
Leeuwarden
dineren met een vriend, een expat, uit Holland naar deze provincie
geëmigreerd. Het is gisteren afgesproken
per telefoon; 'It sil heave', zeiden we.
Meteorologisch zal Pinksteren 2016 de
geschiedenis ingaan
als één die kouder was dan de Kerstmis ervoor; het is vandaag donker,
regenachtig en guur. Zelf heb ik de hele dag het idee dat dit, twee
dagen na
Luilak, zoiets is als Nationale Uitslaapdag. Het is overal rustig en
bijna
onheilspellend stil; volgens mij komt heel Nederland vandaag helemaal
zijn nest
niet uit.
Naar Fryslân reis ik natuurlijk met
de snelle Hanzelijn
via
Lelystad. De nieuwe spoorburg bij Muiderberg is vorige week met veel
mediale
tamtam naar zijn nieuwe plek gerold; ‘de grootste last, ooit door
Nederlanders verplaatst’
- behalve al het water van de Haarlemmermeer, zou
ik denken, dat meer woog
toch echt meer dan die brug.
Die ligt nu naast de spoorbaan en
wordt ergens in augustus
op zijn definitieve plek geschoven. Dan ligt het treinverkeer tussen
Weesp en
Almere vier dagen plat. Maar dat hebben wij OV-reizigers natuurlijk
graag over
voor verbetering van de mobiliteit, toch? Die van onze autorijdende
medemensen,
wel te verstaan; het gevaarte heet: spoorbrug, maar hij overspant een
verbrede
autoweg.
Nog een leuk ding aan de Hanzelijn -
behalve de snelheid
waarmee je ermee naar het noorden reist – is de safari die je er gratis
bij
krijgt. De fauna in het natuurgebied Oostvaardersplassen tussen Almere
en Lelystad,
daar zit vandaag meer pit in dan in de mensen. Ze dartelen allemaal, in
kuddes
of solitair, vrolijk rond op het gedeelte van hun territorium dat langs
de
spoorbaan ligt.
Na 9 kwartier bereik ik Heerenveen,
waar overgestapt kan
worden op de bus naar Drachten. Drachten is de op één na de grootste
railloze woonplaats
van Nederland, na Oosterhout NB. Nauwkeuriger
gezegd: de op één na de grootste woonplaats naar inwonertal zonder
regulier personenvervoer
per rail. Je moet altijd duidelijk omschrijven wat je bedoelt, anders
blijven
het holle frasen. Goederenlijnen laat ik buiten beschouwing, evenals
historische,
toeristische raillijnen. En
tram-,
sneltram-, lightrail- en metrolijnen tellen dan weer wél mee. De
grootste
plaats zonder voor reizigersvervoer in gebruik zijnd spoorwegstation is Amstelveen, maar die kent wel een
(snel)tram. Zo, die puntjes
staan op de
i.
Ik pak Qliner 310 naar Drachten, de
enige bus die
in velden
of wegen te bekennen is op Heerenveens busstation. Die verlaat de stad
(of
liever: het storp) via een op deze feestdag verlaten bedrijventerrein
waar de wegen namen van planeten dragen. De bus neemt vervolgens de
snelweg A7 en
stopt niet tussen Heerenveen en Drachten. Daar wordt twee maal
haltgehouden in
een buitenwijk, waaronder bij verpleeghuis Bertilla. Wij
worden daar via een groot bord ‘Wolkom’
geheten.
De rit eindigt bij het busstation op
het Burgemeester van Knobelsdorffplein,
bij het gemeentehuis van Smallingerland en aan de rand van Drachtens
winkelhart. Ik zat hier in 2000 een leerboek over
taalkunde te bestuderen in
de bus-restauratie die vandaag, zoals vrijwel alles in Drachten,
potdicht zit.
Zeven jaar later was ik hier ook weer, omdat ik ook dit ‘storp’
blijkbaar niet
kon missen. Toen had het, naast dit Burgemeester Van Knobelsdorffplein,
nog een
tweede busstation, helemaal aan de andere kant van het centrum. Heel
verwarrend. Maar dat busstation is opgeheven; alle bussen vertrekken nu
van dit
naar die burgervader genoemde pleintje.
Drachten heeft snelbusverbindingen
via de snelweg met
Groningen (38 km), Leeuwarden (29 km) en Heerenveen (23 km). Naar de
hoofdstad
van Groningen rijden 2 Qliners, naar Leeuwarden zelfs 3 snelbussen. Die
hebben om
één of andere reden niet de Qliner-status. Voor het tarief maakt het
niet uit;
de luxe en snelheid van de Qliner kosten niets extra’s.
Door de week in de spits kun je van hier elke 10 minuten naar Groningen, 5 keer per uur naar Leeuwarden en elk halfuur naar Heerenveen. Op feestdagen als deze is de dienstregeling veel dunner en vertrekt slechts eens per uur een snelbus in elke richting.
Drachten heeft toch wel een van de
meest deprimerende centra
van Nederland, ondanks alles wat ze erin geïnvesteerd hebben om het op
te
pimpen. In ’07
trof ik het winkelhart van Drachten aan in opheffingsuitverkoop
en met anti-kraak. Nu is het opgestoten in de vaart der volkeren. Zo
staan er
nieuwe appartementencomplexen en is er zelfs een Media Markt gekomen,
altijd
een teken dat de beschaving ergens is doorgedrongen.
Maar echt opgeknapt vind ik het niet.
Nou moet gezegd dat
het weer niet meewerkt, noch het feit, dat het Tweede Pinksterdag is,
een dag
waarop de meeste winkelharten nog desolater ogen dan op
doorsnee-maandagen.
De kiosk op het pleintje had in 2007
een carillon met volgens
mijn omschrijving klepels ter grootte van stierenlullen. Nu heeft ook
die kiosk
een metamorfose ondergaan en is hij veranderd in een frivoolkleurige
circustent. Maar het ding slaat hier nog steeds als een tang op een
varken, zo
niet: een vlag op een modderschuit.
Dit bevalt me al beter: het
standbeeld ‘De staat van
Nederland’ van Jan Ketelaar. En profil gefotografeerd lijkt
het iemand die een
ander in z’n hol zit. Van voren bezien staat de één zijn handen op te
houden en
maakt de ander gebaren die alles kunnen betekenen, behalve iets
positiefs:
afwijzen, nawijzen, beleren, fuck you… Inderdaad, ook als ik de titel
niet
gezien had, had ik er niets anders in kunnen zien dan de staat van ons
verdeelde
volkje.
De vorige twee keer dat ik in
Drachten was, had ik me heilig
voorgenomen, hier nooit meer terug te keren. Wat doe ik hier dan nog
ten derden
male? Oh ja, dat museum, dat er toen geloof ik nog helemaal niet was.
Museum
Dr8888 is gevestigd in een oud kloostercomplex. Vijf
maanden lang staat het in het teken van het dadaïsme, de kunststroming
die
ontstond tijdens de Eerste Wereldoorlog en nu zijn verjaardag viert,
zijn
ver-eeuwjaar.
Het doet mij, ‘born in the fifties’,
wel wat denken aan de
jaren 60, toen het establishment zich feestelijk kon ergeren aan
provo-happenings, onbegrijpelijke moderne kunst en gedichten als:
‘Verkoopster: Zal ik het prijsje
er af halen?
Klant: Nee, laat u het prijsje er
maar opzitten.’
C.B.
Vaandrager
Dadaïsme steekt om de halve eeuw zijn
kop op; er schijnt nu,
in de jaren 10, inderdaad een revival gaande te zijn.
Maar waarom een grote
dada-tentoonstelling, uitgerekend in
Drachten? Die vraag is wat gemakkelijker te beantwoorden dan: ‘Wat is
dada?’
Begin 1923 werd er namelijk een
dada-tournee gehouden door
Nederland, met vooraanstaande dadaïsten als Kurt Schwitters, I.K.
Bonset, Nelly
van Moorsel en Vilmos Huszár. I.K. Bonset is een pseudoniem van
Theo van
Doesburg, met wiens poëzie ik al eens worstelde in een FHM-metje. Bij
die
avonden werden gedichten en verhalen voorgedragen, maar ook
dierengeluiden ten
gehore gebracht. Verder lieten de dadaïsten op het podium een
robotachtige
marionet dansen.
Vrijdag 13 april 1923 was de laatste
voorstelling, uitgerekend
in Drachten, in hotel Phoenix. Dat was ook zo’n beetje het einde van
dada;
zulke stromingen gaan zelden langer mee dan een decennium. En als
iedereen zo
langzamerhand weet wat dada is, is het ook al bijna geen dada meer.
Waar het dada-tournee
aan zijn eind kwam, wordt dada nu herdacht.
Een rondleider bespreekt, voor enkele
gezinnen met kleine
kinderen in zijn kielzog, een van de bekendste dada-werken die hier
staan, van
Man Ray. ´Zien jullie wel wat dit is?´
Man Ray, Cadeau (reproductie; origineel: 1921)
overgenomen
uit een artikel over deze tentoonstelling uit de
Drachster krant
Dadaïsme is een erg verbale stroming;
veel beeldende
dada-kunstenaars waren tevens dichters en typografen. De naam ‘Dr8888’
van het
museum is geïnspireerd op het gedicht van Kurt Schwitters dat ik al
eens zag in Museum
Belvedère in Heerenveen:
Wij
w88888888
Wij
w88888888
W88888888
Wij
tr88888888
Wij
tr88888888
Te
blijven w88888888!!!
Stelt
men ons opnieuw teleur
Dan
hebben we nog een 8erdeur
Wij
w88888888
W8888888
tot?
Overgenomen van DBNL (Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren)
Meer dada-dichtkunst ligt hier opengeslagen: ‘Oorlog. Verzen
in staccato’ (1916) van Agnita Feis die van 1910 tot 1917 gehuwd was
met Theo
van Doesburg, voordat de seven year itch
het echtpaar in zijn greep kreeg; huwelijken gaan vaak even lang mee
als stromingen. Het antimilitaristische gedicht is opgebouwd uit
strofen van vier regels, elk bestaande uit slechts één jambe.
En deze: ‘Het witte gevaar’ van Erich
Wichman. Dit pamflet
uit 1927 is gericht tegen het drinken van melk. Weer eens wat anders
dan
geschriften van de Blauwe Knoop.
Volgens de uitleg in het museum
slaagde Wichman op zijn 13e
voor zijn Gymnasiumexamen. Heeft hij dus vijf klassen
overgeslagen? Maar Wikipedia vertelt
een ander verhaal: hij behaalde nooit een
middelbare-schooldiploma. Wel was
hij medeoprichter van de Rapaille Partij, een anarchistisch,
half-serieus
politiek genootschap.
Meer vertel ik niet over: ‘Holland
Dada and the
International Context.’ Het is meer een tentoonstelling om met eigen
ogen te
willen zien, dan om erover te lezen. Dat zien is mogelijk tot/met 18
september
2016.
‘Museum
Dr8888, onverw8s pr8ig!’, had ik in het gastenboek willen schrijven.
Maar ik
zie er nergens een liggen, dus ik doe dat hier maar, bij dezen.
Als ik niet met iemand had
afgesproken in Leeuwarden, liep
ik in Drachten nog even langs de Torenstraat. Daar zijn de huizen van
een
toenmalige nieuwbouwwijk in 1921 kleurig beschilderd naar een ontwerp
van Theo
van Doesburg. Die wijk kreeg daarom als bijnaam: de Papegaaienwijk.
Ondanks dat je aan Drachten toch
weinig kunt verpesten,
klonken er uit de bevolking protesten tegen dat opvallende
kleurenpalet. De
kozijnen en deuren werden daarom overgeschilderd in normale, saaie
kleuren,
maar in de jaren 80 toch weer hersteld in de oude staat, zoals Van
Doesburg ze
bedoeld had.
Als ik toch ooit nog een vierde
bezoek breng aan Drachten,
is het om die Papegaaienbuurt te fotograferen.
Foto overgenomen van Wikimedia Commons
De bus naar Leeuwarden vertrekt aan
de late kant. Dat
komt doordat een reiziger die met een andere bus mee wil, in de mijne
nog
uitvoerig zijn chipkaart staat op te laden. Dat mag namelijk niet in de
bus
waarmee je zelf wilt reizen. Je moet eerst inchecken en als er dan geen
saldo
meer op je kaart blijkt te staan, ben je verplicht, een duur enkeltje
te kopen
voordat je verder mag lopen naar het oplaadapparaat. Fijn
klantvriendelijk systeem,
toch? Maar de
reiziger mag wel even in
deze bus, als hij belooft, uit te stappen voordat die vertrekt. De
menigte van
drie, vier reizigers wacht wel even tot hij klaar is, uitstapt en naar
zijn
eigen halte loopt.
We rijden Drachten uit langs de
Kletsterlaan en langs een
advocatenkantoor dat reclame maakt met: ‘Modern
uit elkaar, financieel voor elkaar’. Wat een wereld van treurnis
kan er opgesloten zitten in een slogan van zes woorden! Na een stop in
het
dorpje Nijtap rijden we de N31 op. ´Wij werken aan de centrale as´,
meldt
Rijkswaterstaat, wat in het Fries vertaald wordt met: ‘Wy binne los’.
Is zo’n
kreet langs de weg, ja, is het hele leven niet een beetje dada?
In de busmotor zit ook iets los; er
rammelt een kogellager
in, of zoiets. Op een saaie pinksterdag in een bus met vijf opvarenden
over een
lege snelweg waarboven mooie wolkenformaties en waarlangs weilanden,
met
talloze kerkspitsen aan de kim. Langs een vaart en een plas met geinige
villaatjes aan de oever ervan, koersen we af op Weulnerdam.
Vestdijk-lezers
kunnen die naam plaatsen. Maar bestaan die nog, Vestdijk-lezers? Staat
er in de
bibliotheek van Bertilla wellicht nog een vergeelde Vestdijk, uit de
boekerij van
een reeds lang geleden ontslapene?
Vier uur later verlaat ik Leeuwarden ook weer met de bus.
Het is een touringcar van Birwa-tours uit Burdaard. De trein naar huis
vertrekt
dit weekend van station Akkrum; er is een geplande stremming, waar ik
rekening
mee heb gehouden; ik was een kwartier eerder bij station Leeuwarden.
Zwarte kwabben hangen boven de weg en
het grasland; de droogte,
en daarmee code rood voor branden in de natuur, zijn nu gelukkig
voorbij. Wij
rijden langs het gestremde spoor en passeren station Grou-Jirnsum,
waar ik in
de winter van ’14 uitstapte om niet het WK klunen te zien.
Uren later probeer ik nog wat beesten
te spotten tussen
Lelystad en Almere, maar er is niets meer te onderscheiden in de
schemering.
Over vijf dagen is het alweer beminde zaterdag; een nieuwe kans.
Frans Mensonides
29 mei 2016
Er geweest: maandag 16 mei 2016
Leer, een geliefd uitje voor de houders van een NS-dagkaart,
Dal Vrij, Weekend Vrij en elke kaart waarmee je onbeperkt met de trein
door
Nederland kunt reizen. Leer ligt namelijk niet in Nederland, maar in
Duitsland.
Maar Arriva rijdt, of liever: reed er eens per uur met een trein
naartoe vanuit
Groningen, via o.a Hoogezand-Sappemeer, Winschoten en de grensplaats
Bad
Nieuweschans. En de hele lijn valt, of liever: viel, onder Nederlands
spoortarief.
Helaas moeten we in de verleden tijd
spreken over deze internationale
spoorverbinding. In Weener, tussen Bad Nieuweschans en Leer, ramde op
donderdagavond
3 december 2015 het vrachtschip Emsmoon
de Friesenbrücke over de rivier de E(e)ms. De 335 meter lange spoorbrug
werd onherstelbaar
beschadigd. De eerste 5 jaar (!) of zelfs nog langer is er daardoor
geen treinverkeer
mogelijk tussen Groningen en Leer. De Arriva-diesels beëindigen hun rit
nu in
Bad Nieuweschans.
Die aanvaring werpt nogal wat vragen
op. In de eerste
plaats: hoe heeft hij kunnen plaatsvinden? Toen ik het bericht las, zag
ik voor
mijn geestesoog het binnenvaartequivalent van de ram(p)kapitein
Schettino. Die had
vermoedelijk zijn bril vergeten en zag daardoor niet, dat er plotseling
een
brug overstak.
Maar nee, zo is het niet gegaan. Over
de schuldvraag is men
het nog lang niet eens, maar het is wel duidelijk dat er die fatale
avond een
misverstand bestond tussen de bruggenwachter en de loods van de
Emsmoon. De
laatste gokte erop dat de brug wel open zou gaan, en de eerste hield
hem nog
even dicht, omdat er een trein uit de richting Groningen naderde.
Gelukkig kon
die trein nog stoppen. Als hij een paar minuten eerder was geweest, had
er een
boot-treinaanrijding / aanvaring kunnen plaatsvinden, een ramp die
waarschijnlijk
vele doden en gewonden had geëist. Nu was er
alleen materiële schade.
Maar die was dan ook aanzienlijk. Het
hele middenstuk van de
brug was verloren en is dat nu nog steeds. Een leuk
sinterklaascadeautje dus
voor de treinreiziger – en niet te vergeten voor de fietser en
voetganger; de
Friesenbrücke had ook een pad voor langzaamverkeer.
Maar waarom moet de bouw van een
nieuwe brug zo lang duren?
Het is niet zonder precedent. De voorganger van de Friesenbrücke werd
in april
1945, in de nadagen van WO II, verwoest, en ook toen duurde het 6 jaar
voordat
er een nieuwe lag.
Het probleem is onder meer van
financiële aard. De
verzekering keert maar 4 miljoen uit, en nieuwbouw kost tientallen
miljoenen.
Dat is ook weer zo’n goede vraag rond dit incident: was die brug soms
onderverzekerd, en is de polis sinds 1951 niet meer aangepast?
Dit hele verhaal vormt een flinke
streep door een aantal
rekeningen. Binnenkort, al in 2017 misschien, zouden
er op het Duitse traject van de lijn twee
nieuwe stations geopend worden: Bunde tussen Bad Nieuweschans en
Weener; Ihrhove
tussen Weener en Leer. Dat kunnen we nu voorlopig wel vergeten.
Hetzelfde geldt
voor de rechtstreekse trein Groningen – Bremen die men weer had willen
invoeren
na lange afwezigheid.
Arriva had meteen op die 3e december
al een acuut probleem
dat opgelost moest worden. Op station Leer stond nog een trein gereed
voor
vertrek naar Groningen. Die zou daar dus niet meer via de normale weg
aankomen.
Toch zag Arriva hem liefst maandag gewoon weer aan de drukke
ochtendspits in de
provincie Groningen deelnemen. De trein werd daarom op zondag
gerepatrieerd via
een enorme omweg: Papenburg, Meppen, Bad Bentheim, Hengelo, etc.
Dat is een kwartier korter dan de
trein erover deed, die 9
keer stopte tussen beide steden. Doorgaande reizigers hoor je dan ook
niet te
hard wenen over de ramp van Weener, al is het wel zo, dat die bus maar
eens per
2 uur rijdt.
Vervelender is het voor de regionale,
zij het
grensoverschrijdende reizigers tussen Winschoten en Leer. Ronduit een
zeperd is
het voor de pretreiziger die zich zijn uitje Leer door de neus geboord
ziet worden.
Veel van deze reizigers zijn verstokte railfanaten die echt niet in een
bus
gaan zitten.
Maar wie je beslist niet zal horen
huilen: de directie van
scheepswerf Meyer Werft in Papenburg. Elke keer als die een cruiseschip
te
water laten, moet hij door de Friesenbrücke naar de Noordzee. De
doorvaart
onder de ‘klep’ van de brug was daarvoor veel te smal, dus moest het
naastgelegen brugdeel eruit getakeld worden met een drijvende bok. Een
kostbare
operatie, waarvoor het treinverkeer dan tijdelijk deed wat het nu
continu doet:
stilliggen.
Leer, daar is op zich niet veel
aan, afgezien van het feit
dat je er gratis komt. Ik ben er tot dusverre maar één keer geweest
en dat was in 2007. In Weener ben ik toen niet uitgestapt; alle reden
om er nu
naar toe te gaan en die vervangende bus dan maar voor lief te nemen.
Opnieuw een gratis safari tussen
Almere en Lelystad. Deze
keer weinig leven op de savanne; twee plukjes loom liggende
(konik?-)paarden
aan het begin en het eind. 'Daar kun je niet op paardjerijden,' zegt
een klein
meisje tegen haar opa, en ik denk dat dat er inderdaad niet inzit.
Er lopen en fietsen mensen in het
natuurgebied en er rijdt een
safaribus vol toeristen. Ik dacht dat dat gebied helemaal niet
toegankelijk was.
Voor deze zaterdag heb ik weer een 1e
klas-kaartje gekregen
van een dankbare lezer, net als afgelopen oktober, toen ik me de hele
maand als
1e
klas-passagier kon laten vervoeren. Met dat kaartje neem ik
pas na Lelystad
daadwerkelijk plaats in de 1e. Uit macht der gewoonte ben ik bij het
instappen
in Leiden gaan zitten tussen de heffe des volks in de 2e.
Dit is een opgeknapte
Interregiodubbeldekker. De zetels in
de 1e, die vroeger blauw waren,
zijn met
rood spul overtrokken. Verder is er op het eerste gezicht weinig
veranderd aan
het interieur van deze treinen.
In Groningen stap ik over op de
Arriva-Spurt naar Bad
Nieuweschans. Ik zal niet doen wat ik altijd doe op deze lijn, beginnen
over
onze logeerpartijen als kind, met de ‘Blauwe Engel’ naar
Hoogezand-Sappemeer.
Mijn laatste ritje is alweer vijf
jaar geleden; dat was om
de aftakking van Zuidbroek naar Veendam in gebruik te nemen.
Sindsdien kent
het traject Groningen – Zuidbroek van maandag t/m zaterdag overdag de
luxe van
kwartierdienst; twee treinen per uur naar Veendam, één tot Winschoten
en één
naar Leer (die sinds dat heerlijke decemberavondje dus niet verder komt
dan Bad
Nieuwschans).
Ik deed de lijn ook in 2009
voor Bourtange,
in 2007 voor
Leer zoals gezegd, en liep in 1999 al eens rond in de plaats die toen
nog
kortweg Nieuweschans
heette. Als je dat allemaal leest, heb je het verhaal
over deze lijn wel compleet. ’t is altijd diezelfde rit door een kaal,
troosteloos, mensenloos landschap; vandaag met vette, zwarte wolken
erboven.
De 1e klas stelt niet veel voor in
deze Spurt. Ik zit in de
Fedde Schurer. Wie was
dat nou
weer? Wijlen een Friese dichter, naar het schijnt. In Winschoten kruisen we de
Jelle Zijlstra, genoemd
naar de man die een halve eeuw geleden een blauwe maandag premier van
Nederland
was. Die naam zal jongeren even weinig zeggen als mij Fedde Schurer.
Jelle Zijlstra leeft in de
collectieve herinnering van
senioren vooral voort als lijdend voorwerp van een spotliedje uit de
oudejaarsconference 1966 van Wim Kan (toen nog op de radio): ‘Waar we
heen
gaan, Jelle zal wel zien; wie er meegaan, Jelle zal wel zien.’ Op de
wijs van
‘Yellow Submarine’ van de Beatles, een nummer-1-hit uit dat jaar. Het
werd, met
een aangepaste, ondeugende tekst,
nog een
carnavals-hit voor o.a. Karin Kent
(een naam die al evenzeer vergeten is, en niet eens op een trein
staat). Hopelijk
weet de trein, genaamd Jelle Zijlstra, zelf wel waar hij heen moet.
Een ander carnavalesk nummer dat je
in deze streken
onvermijdelijk als oorwurm kunt verwelkomen is: ‘Jans Pommerans van
Nieuweschans’, hier op YouTube. In de aflevering van 1999
wist ik niet, wie dat
zong. In die oertijden van Internet kon je zulke dingen soms gewoon
stomweg
niet vinden; Google bestond geloof ik nog niet eens. Nu weet ik dat dat
Ina van
Faassen was (in de uitvoering van 1969 die ik me herinnerde; het liedje
komt oorspronkelijk
uit de jaren 20). Het haalde de 2e plaats – niet van de top 40, maar
van de
tipparade.
Dit stadje heet sinds 2009 officieel
Bad Nieuweschans. Dat
heeft de gemeente Reiderland besloten om in Duitsland het Fontana
Resort te kunnen
promoten. Sinds 1985 kun je daar een bad nemen in opgepompt bronwater
dat zogenaamd
geneeskrachtig is. Vooral Duitsers verwachten er heil van. Je zult er
ook vast
wel van opkikkeren, zeker als je erin gelooft.
Gek, dat dat zo maar mag, een plaats
hernoemen, en dat dan
nog met een promotiekreet. Veronderstel dat iedere gemeente dat nou
eens ging
doen. Dan stonden binnen de kortste keren op de atlas: Kaasstad
Alkmaar,
Museumstad Leiden, Trolleystad Arnhem, Zonder dolle Zwolle, Koekstad
Deventer,
Venetië-van-het-Noorden Giethoorn. Too ‘bad!’ Zitten we daar nou op te
wachten?
Het gebouwtje op de foto lijkt een
klein kerkje maar is in
werkelijkheid de Hoofdwacht uit 1631, en een hoofdwacht is iets
militairs dat
je in een vestingstad had.
Ook in 1999 nam ik in Nieuweschans
geen helend bad; baad je
niet, schaadt het niet. Ik loop hier nu een halfuurtje rond voordat de
bus
vertrekt. Die heeft trouwens in Winschoten een goede aansluiting op de
trein,
als je in Groningen de trein van .52 hebt genomen. Op zon- en
feestdagen en in
de avonduren is dat ook zo, maar dan zit je in de trein naar Veendam en
moet je
in Zuidbroek al overstappen op de bus, die dan zijn ritten aldaar
begint.
In Bad Nieuweschans staan, net als bij vele andere stations
langs deze lijn, gedenktekens voor de meer dan 100.000 Joden en anderen
die in
WO II vanuit Kamp
Westerbork zijn afgevoerd naar de vernietigingskampen. Die
treinen takten bij Hooghalen aan op de lijn naar Groningen en gingen na
Haren
over het verbindingsspoortje naar Kropswolde op deze lijn.
Hier in Nieuweschans vingen de
gevangenen de laatste glimp
op van Nederland. Dat zal dan door een kier van de treindeur geweest
zijn, want
ze werden vervoerd in veewagens. Het monument in Bad Nieuweschans is
dan ook
een kier.
Er is een bushalte bij het station, waar verder niemand
staat te wachten. Ik vind het ineens toch wel erg onwaarschijnlijk dat
hier
straks een bus zal verschijnen. Dat gebeurt aanvankelijk dan ook niet,
totdat
er, 6 minuten na de vertrektijd volgens dienstregeling, nog een komt
aansnidderen,
zoals ze hier zeggen. Het is een grote touringcar die normaliter de
spelersbus is
van het Noord Nederlands Orkest. Hij wordt als treinvervangende bus
ingezet op
dagen dat deze muzikanten nergens worden verwacht om te toeteren. Er
zijn een
stuk of 20 reizigers aan boord; allen ingestapt in Winschoten.
Ik stond me bij de halte af te vragen
of je nu op het perron
moet inchecken of in de bus, en heb veiligheidshalve het eerste maar
gedaan. De
chauffeur vertelt dat dat inderdaad de bedoeling was. Hij kan mijn
kaart zelf
niet inchecken. Maar ook niet controleren, of ik dat wel gedaan heb!
‘Dat is onze taak ook niet. En er
zijn vast wel mensen die
zo een gratis ritje maken. Neem bijvoorbeeld in Weener. Daar stappen
door de
week soms drugsverslaafden in voor Leer. Daar kunnen ze dan methadon
halen, of
zo. Nou, die lui, die kopen vast geen kaartje!’ Alweer schiet een
carnaval-shit
van weleer me te binnen, iets over een kleine (methadon)bus die binnen
afzienbare tijd zou verschijnen.
De bus doorkruist het grensdorp
Bunde, waar net als in Elten,
een zeer Hollands uitziende molen staat. Ze hebben er wel een
Bahnhofstrasse,
maar voorshands geen station.
Weener ligt zo’n 10 kilometer over de
grens. Het stadje aan
de Eems telt 15.000 inwoners, een haventje, een orgelmuseum en het
Heimatsmuseum
Reiderland. Plus een thans ongebruikt station, waarvoor de bus me afzet.
Wel sneu: er staat een feestelijke
plaquette op het perron
in verband met de sanering van het baanvak Ihrhove – Neuschanz, met
subsidie
van de EU, tien jaar geleden. Ze waren hier zo blij met dat treintje…
10 maal Weener. Klik voor een vergroting.
Op naar die vernielde brug, nu. Hij
ligt, of lag, 2
kilometer voorbij het station. Ik loop erheen via een villapark waar
alles zijn
gewone zaterdagse gang gaat, ondanks dat het vereerd wordt met een
bezoek van
De digitale reiziger. Mensen laten hun hond uit, staan te tuinieren met
de kont
omhoog, of wassen hun auto. De stilte wordt alleen verstoord door het
naargeestige gedrein van een slijptol. De bezorger van het
advertentiekrantje
trekt een karretje achter zich aan met de exemplaren erin. Een
bewerkelijke
wijk; de brievenbussen liggen op grote afstanden van elkaar in diepe
tuinen.
Ik zie een spoorbrug waar niets mee
aan de hand is. Maar dit
is de Eems nog niet, slechts een kanaaltje. Ik moet nog een halve
kilometer verder.
Nu nader ik een groengebied, een bescheiden bos.
Aan de ingang staat, kippig en
vluchtig gezien, een bordje:
verboden voor Moffen. Dat is typisch, in Duitsland. Misschien zijn de
spanningen tussen Oostfriezen en
Hoogduitsers nu tot een hoogtepunt gekomen - zo laat ik me meeslepen
door mijn
fantasie - door al die flauwe
moppen die
de laatsten graag over de eersten vertellen. Heeft Duitsland zijn
Oostfriezendiscussie,
waar bij ons in deze meimaand het zwartepieten alweer is uitgebroken?
Ik loop even terug. ‘Keine Mofas’,
staat er in
werkelijkheid; Motorfarräder,
bromfietsen. Ik kom geen mens tegen. Het is heerlijk rustig hier,
zonder mo… (zonder
Motorfarräder, bedoel ik). Dan bereik ik het doel van een OV-tocht van
circa
325 kilometer (650, dus eigenlijk, je moet ook weer terug), de
Friesenbrücke. Je kunt hem, wat er nog van over is, bekijken
vanaf
een hoge rivierdijk.
Ja, wat moet ik er nog aan toevoegen?
Het ziektebeeld is zonder
meer duidelijk; een brug met een gat. Kraaien luisteren het treurige
tafereel
op met melancholisch gekras.
Langs de oever staat het rustbankje
waarop ik al gehoopt had.
Ik laat me erop zakken; het is drukkend, vermoeiend wandelweer. Dit is
echt
een uitgelezen, symbolische plek om de zin van het bestaan te
overpeinzen. Maar
daar heb ik vanmiddag helemaal geen zin aan.
In plaats daarvan overdenk ik een
andere prangende, veel
praktischere kwestie: waarom rijden de treinen maar tot Bad
Nieuweschans, en niet
door tot Weener? Dat kán toch gewoon? Deze gesneuvelde brug ligt vanuit
Groningen gezien voorbij station Weener. En de trein staat nu in
Nieuweschans bijna 40 minuten stil.
Het schijnt te hangen op het
seinensysteem. Dat is gewend dat
er treinen doorrijden in Weener; niet dat
ze er keren. Maar met een kleine aanpassing moet daar toch iets aan
gedaan
kunnen worden? Er is in januari een gesprek over geweest met alle
stakeholders.
Maar dat overleg vond plaats achter gesloten deuren. Er is over het
resultaat ook
niets bekend gemaakt, maar ze zijn er klaarblijkelijk niet uitgekomen.
Een ander punt: waarom is hier geen
voet- en fietsveer? De
dichtstbijzijnde bruggen stroomop- en afwaarts liggen op een afstand
van 6 à 7
kilometer. Nee, een pont was te duur. Dat geldt vermoedelijk ook voor
de
baileybrug die het leger had kunnen aanleggen. Dat plan, geopperd in
december,
daar heb ik ook nooit meer iets over gehoord.
Uit dit hele dossier walmt je een
geur tegemoet van
labbekakkerigheid, van een Jan Saliegeest. Eén
grote Oostfriezenmop!
Op de terugweg naar het gemankeerde station maak ik een ommetje
via het centrum, waar de zondagsrust wel heel erg vroeg is ingetreden.
Ik zie ook
haltes van een reguliere streekbus Leer – Winschoten. De overgrote
meerderheid
van de ritten eindigt echter in Bunde; slechts een paar bussen per dag
overschrijden de grens.
De bus terug naar Winschoten is een
rood gevaarte dat het
standpunt uitdraagt dat er niets boven Groningen gaat. Ik ga helemaal
mee tot
Winschoten, waar de duistere busloods bij het station gesloopt blijkt
en
veranderd in een hoop puin, met hoop op iets beters en nieuws. Dat hoop
ik ook
voor de Friesenbrücke.
Ik ben deze middag nog fotograferend
gezien in Winschoten
(bovenste 3 foto’s) en nog even in Hoogezand (onderste 2).
Frans Mensonides
9 juni 2016
Er geweest: zaterdag 21 mei 2016
Wat brengt mij ertoe om op een mooie,
zonnige zaterdag een
museum te bezoeken in warm, stoffig Amsterdam, in plaats van welk stuk
vrije
natuur in de buitengewesten dan ook maar? Nou, onweerswaarschuwingen,
codes in
alle kleuren van de regenboog, voor
vrijwel alle buitengewesten van Nederland; meestal funest voor het
treinverkeer. Plus de wens om, na al die omzwervingen van de afgelopen
weken,
het aantal treinkilometers vandaag
eens
een keer beneden de 100 te houden.
Deze keer kies ik voor het Verzetsmuseum in Amsterdam, aan
de Plantage Parklaan, tegenover de hoofdingang van Artis.
Het museum heeft een iets andere
invalshoek gekozen dan je
op grond van zijn naam zou verwachten. Het is meer dan een collectie
zaken die
betrekking hebben op het verzet. Het is vooral een tentoonstelling over
het
leven van alledag tijdens de bezetting, niet alleen dat van de
verzetsmensen.
Met als rode draad overal de vraag: Wat zou JIJ doen? Aanpassen,
meedoen of verzetten?
Tijdens de bezetting was zo’n 5% van de bevolking echt actief in het
verzet
tegen de nazi’s. Nog eens 5% was ‘fout’ en collaboreerde met de
bezetter. De
rest, de grote, meestal zwijgende meerderheid van 90% dacht om zijn
hachje,
probeerde te overleven in steeds zwaarder wordende omstandigheden, en
beperkte
zich tot wat je hooguit stil verzet zou kunnen noemen: illegale
krantjes lezen
en doorgeven, luisteren naar Radio Oranje, Hitlermoppen uitwisselen.
Die verhouding 5-90-5 ligt trouwens
altijd zo, niet alleen
in bezette gebieden, ook bijvoorbeeld op kantoorafdelingen met slecht
management – waar ik die vergelijking nu ineens vandaan haal…
Het Verzetsmuseum bestaat uit een
soort doolhof in een
stemmig donkere ruimte, waarin je, gewapend met audiotour, van de ene
fase van
de oorlog naar de andere loopt. Heel toepasselijk, was de wereld toen
ook niet
een duister doolhof?
De expositie vormt één grote schok
der herkenning voor de sterk
uitgedunde generatie die het nog heeft meegemaakt. En niet minder voor
die van
mij, ‘born in the fifties’, die er voldoende over gehoord heeft om bij
vrijwel
al het uitgestalde een déja vu te beleven, een herinnering aan wat je
zelf
nooit hebt meegemaakt.
Toch is het museum niet in de eerste
plaats bedoeld voor de
(misplaatste) nostalgie van de oude garde. Het is vooral gericht op
jongeren,
de tweede en inmiddels al derde naoorlogse generatie die de
oorlogsverhalen niet
meer uit de eerste hand heeft.
En overal de gewetensvraag:
Aanpassen, meedoen, verzetten? Geld
geven aan de Winterhulp, die door ernstige fouterikken georganiseerde
collecte?
Een vrouw uit Den Haag weigerde in april 1941 een bijdrage in de
collectebus te
doen, met de woorden: ’Geen winterhulp voor die roversbende’. Ze werd
opgepakt kreeg
3 maanden cel.
Lid worden van de Nederlandse Unie,
die in de eerste
oorlogsjaren angstwekkend balanceerde op het slappe koord tussen ‘goed’
en ‘fout’?
In de bioscoopzaal tijdens het door de nazi’s gecontroleerde journaal
‘boe’
roepen, veilig in het donker? Of het uitzitten, en er het jouwe van
denken? Of
helemaal wegblijven uit de bioscoop, waar toch alleen maar moffenfilms
vertoond
werden?
De tijdelijke foto-expositie ‘World
War Two Today’ laat foto’s zien
van fotograaf Roger Cremers, van plekken
uit WO II in heel Europa. Zoals Auschwitz, dat tegenwoordig een
attractie is
die in alle reisgidsen voor Polen vermeld staat, en waar toeristen
selfies staan
te maken.
Gelukkig begeeft het Verzetsmuseum
zich zelf niet op dat
niveau. Het kent een goede afweging tussen lering en vermaak, en geeft
geen pasklare
antwoorden maar zet in ieder geval aan tot denken.
Buiten, bij de tramhalte van lijn 9,
hangt een
poster die
‘Het grootste Tank Event van Nederland’ belooft, te houden op 27 en 28
augustus
as. in Soesterberg. 2016 is per slot van rekening het jaar van de tank!
Je hebt veel mensen die er op kicken: op tanks en alles waarmee
je oorlog kunt maken.Het zal
er dus wel druk worden, daar in Soesterberg.
Na het Verzetsmuseum heb ik behoefte
aan wat buitenlucht.
En waar kun je die beter inademen dan op IJburg? IJburg
is een na de eeuwwisseling ontwikkeld
stadsdeel op kunstmatige, opgespoten eilanden. Ik was er voor mijn
Thuispagina
al een paar keer eerder; voor het laatst in 2007. Een van de
aangenaamste
stukken Amsterdam (al vond ik die zondag in ’07 even van niet); er is
water,
strand en volop wind om uit te waaien. Je komt er vanaf Amsterdam
Centraal
binnen een stijf kwartiertje met tram 26, de enige tram in de hoofdstad
waarin
je je niet zit op te vreten om het tergend trage tempo.
IJburg, waar de eerste huizen in 2003
werden opgeleverd, is
volwassen geworden in ruim een decennium tijd, een volwaardig stadsdeel
met
winkels, middelbare scholen en voldoende voorzieningen om er nauwelijks
meer af
te hoeven. Helaas is IJburg nooit helemaal
voltooid. Het had zich nog verder naar het oosten moeten
uitbreiden in het
IJmeer, richting Pampus. De laatste 3 eilanden die op de planning
stonden, zijn
nooit aangelegd en het is niet duidelijk of dat ooit nog gebeuren zal.
Maar aan de andere kant, de
stadskant, is het al veel langer
bestaande Zeeburgereiland nu ook onderhevig aan woningbouw. Het grote
driehoekige eiland van ruim een vierkante kilometer ligt er al sinds
het begin
van de 20ste eeuw. Het was een poosje, tot na WO II, militair vliegkamp. In de jaren 80 werd er een
rioolwaterzuivering gevestigd, waarvan de drie lelijke, gele silo’s nu
in de
wijk worden geïntegreerd. Slopen had ook best gemogen.
Toen in 2005 lijn 26 naar IJburg ging
rijden, kwam er op het
Zeeburgereiland een opstelplaats voor trams. Er woonde toen nog vrijwel
niemand
op het eiland, maar op de enige tramhalte was het toch altijd een
drukte van
belang; je had daar een P&R-terrein en een grote camping in de
buurt.
Die zijn er nog steeds. In de tram
naar IJburg zie ik op de
heenweg backpackers met rugzakken, groot genoeg voor een expeditie naar
de top van
Mount Everest - en eventueel, indien mogelijk, ook weer naar beneden
(dat
schiet er nog wel eens bij in). Wat hebben deze stadstoeristen allemaal
bij
zich; wat hebben ze allemaal in die rugzak zitten om de jungle genaamd:
Amsterdam te overleven?
Het Zeeburgereiland telt nog maar een
paar rijtjes woningen,
omringd door mega-bouwputten. De huizen op het eiland zijn even
gevarieerd en
kleurrijk als op IJburg. Een deel ervan staat langs de Zuiderzeeweg die
naar
Amsterdam Noord leidt, een ander deel bij de tweede, nieuwe tramhalte
op het
eiland, Bob Haarmslaan.
Je hebt hier nog ruimte in overvloed
om je hond uit te laten. Maar dat
zal niet eeuwig zo blijven; ooit zal het Zeeburgereiland 5.000 woningen
tellen.
Hier gaat de mei-aflevering van
‘Beminde zaterdag’ als een
nachtkaarsje uit. De lezer gunt me vast wel de paar weken pauze die ik
heb
ingepland. Daarna keer ik sterk terug met de zomerafleveringen,
waarvoor ik nog
een verrassing in petto heb. Maar dat blijft nog even een verrassing.
Frans Mensonides
12 juni 2016
er geweest: zaterdag 28 mei 2016
© Frans Mensonides, Leiden, 2016